Christel la Faille Groep 6 April 2010
Inhoudsopgave
blz. 1
Inleiding
blz. 2
Vastlegging: fase van consequenties verbinden - Onderwerp - Tijdsplanning - Rode draad - Startactiviteit - Probleemstellingen - Verwachtingen - Voorbereidingen
blz. 3 blz. 3 blz. 3 blz. 4 blz. 4 blz. 5 blz. 5 blz. 6
Vastlegging: fase van informatie interpreteren - Verantwoording leerbehoeften van de kinderen - Verantwoording kenmerken uitdagend onderwijs - Beschrijving doelen leerarrangement (vakinhoudelijk en pedagogisch) - Verantwoording van vakdidactiek per opgenomen vak - Verantwoording vakdidactiek in relatie tot kenmerken uitdagend onderwijs
blz. 7 blz. 7 blz. 9 blz. 11 blz. 17 blz. 24
Literatuurlijst
blz. 26
Bijlagen 1. Verslaglegging: fase van formuleren van ambitie 2. Verslaglegging: fase van informatie verzamelen - beschrijving gesprek met kinderen - beschrijving gesprek met mentor - beschrijving beginsituatie van kinderen en lesinhouden - beschrijving van de sociaal culturele context - beschrijving van de groepsdynamiek in de klas
blz. 28 blz. 28 blz. 29 blz. 29 blz. 31 blz. 31 blz. 34 blz. 35
1
Inleiding Met plezier en enthousiasme naar school! Dat is wat ik bij de kinderen wil bereiken met mijn leerarrangement. In de fase beroepstakenbekwaam moeten we een leerarrangement maken. In het leerarrangement geef ik aan de hand van een probleemstelling, gebaseerd op de interesses en leerbehoeften van de kinderen, vakoverstijgend les. Het zal aansluiten bij de kenmerken van uitdagend onderwijs. Het onderwerp van mijn leerarrangement is: reis om de wereld. In het leerarrangement hebben de kinderen een actieve houding én een actieve deelname. In mijn leerarrangement komen de vakken Nederlands, aardrijkskunde, GLV en beeldende vorming aan bod. Er is ruimte voor initiatieven. Gedurende het hele leerarrangement werken de kinderen in groepen samen. U zult in mijn verslag als eerste de fase van ‘consequenties verbinden’ lezen. U krijgt hierdoor een algemeen beeld over hoe mijn leerarrangement er in week 20 uit gaat zien. Vervolgens zult u de fase van ‘informatie interpreteren’ lezen. Hierin leest u welke vakdidactiek ik gebruik en hoe dit aansluit bij de kenmerken van uitdagend onderwijs. Ook zult u zien welke doelen ik wil behalen bij mijn leerarrangement. Als laatste zult u gaan lezen over mijn ambities voor het leerarrangement. Hoe ik tot het onderwerp van mijn leerarrangement ben gekomen en wat de beginsituatie van de kinderen is. Ik hoop dat dit een leuke leerzame week wordt, zowel voor de kinderen als voor mij. Veel plezier bij het lezen van mijn leerarrangement.
2
Vastlegging: fase van consequenties verbinden - Het onderwerp Het onderwerp is: een reis om de wereld. De kinderen gaan informatie verzamelen en verwerken over de verschillende werelddelen voor een oude schoolvriendin van mij die een wereldreis wil maken.
- Tijdsplanning week 20 Maandag 17 mei
Dinsdag 18 mei
Ochtend: 08.30 – 12.00 Leerarrangement: - probleem introduceren - startactiviteit - groepen vormen - rollen verdelen - taken verdelen - aan de slag - bespreken wat elke groep gedaan heeft - logboek invullen Ochtend: 08.30 – 12.00 Les
Woensdag 19 mei Donderdag 20mei
Ochtend: 08.30 – 12.15 Les Ochtend: 08.30 – 12.00 Les
Vrijdag 20 mei
Ochtend: 08.30 – 12.00 Les
Pauze: 12.00 – 13.15
Middag: 13.15 – 15.15 Les, waaronder gym.
Pauze: 12.00 – 13.15
Middag: 13.15 – 15.15 Leerarrangement: - nieuwe brief - terugblik gisteren - taken verdelen - aan de slag - bespreken wat elke groep gedaan heeft - logboek invullen
Pauze: 12.00 – 13.15
Middag: 13.15 – 15.15 Leerarrangement: - terugblik gisteren - aanbieden vaardigheden BV - aan de slag: laatste dingen schrijven, vormgeven van poster, flyer of folder. Middag: 13.15 – 15.15 Les
Pauze: 12.00 – 13.15
3
- Rode draad Mijn leerarrangement begint op maandag 17 mei. Dit is de maandag na de meivakantie. Ik begin in de kring. Ik laat de kinderen eerst vertellen over hun vakantie. Vervolgens zal ik vertellen dat ik in de vakantie een brief heb gehad van een oude schoolvriendin van mij. Ik introduceer het probleem aan de hand van deze brief in de klas. Door middel van een coöperatieve werkvorm laat ik uit de kinderen komen hoe we mijn oude schoolvriendin gaan helpen. De kinderen zullen in groepjes aan de slag gaan. Elke groep werkt aan een ander werelddeel. Maandagochtend en dinsdagmiddag zullen de kinderen bezig zich bezighouden met aardrijkskunde, GLV en Nederlands. Dinsdagmiddag lees ik de volgende brief, die mijn oude schoolvriendin heeft gestuurd, voor. Deze brief geeft voor de kinderen weer een aanzet om verder te werken. Op alle dagen onderzoeken de kinderen hun werelddeel. Ze verzamelen informatie uit informatieboeken. Ze selecteren informatie en ze verwerken deze informatie door er uiteindelijk een folder, een flyer of een poster van te maken. Donderdagmiddag zullen de kinderen zich bezighouden met beeldende vorming, omdat ze dan de folder, de flyer of de poster gaan vormgeven. Aan het eind van een dagdeel, waarbij er aan het leerarrangement is gewerkt, laat ik elke groep aan de klas in het kort vertellen wat zij vandaag onderzocht hebben en wat ze te weten zijn gekomen. Donderdagmiddag zullen alle resultaten worden samengevoegd tot één groot geheel. Vrijdagochtend lees ik de laatste brief van mijn oude schoolvriendin voor, waarin ze bedankt voor het werk van de kinderen. Het werk van de kinderen zal nog in de klas hangen, maar door foto’s die ik maak, weet mijn oude schoolvriendin dat de kinderen voor een mooi eindresultaat hebben gezorgd.
- Startactiviteit Ik vertel dat ik in het laatste weekend van de vakantie (afgelopen weekend) een brief heb gehad van een oude schoolvriendin van mij. In deze brief staat dat ze net klaar is met haar studie, maar ze weet nog niet goed welke opleiding ze nu wil gaan doen. Ze is al heel lang van plan om een wereldreis te maken en het leek haar juist nu een goed moment om werkelijk een wereldreis te gaan maken. Ze wil na de zomervakantie, voor een jaar. Ze is zeer geïnteresseerd in landen buiten Europa, maar eigenlijk weet ze nog weinig af van die andere werelddelen. Ze vraagt of ik met groep 6 haar wil helpen om meer informatie te krijgen over de werelddelen. Deze werelddelen zijn: - Verenigde Staten; - Zuid-Amerika; - Azië; - Afrika; - Australië. Verder worden er in de brief nog een paar punten genoemd, die ze graag wil weten over deze werelddelen: - hoeveel kilometer ligt het werelddeel van Nederland vandaan?; - hoe leven de mensen daar, zijn ze rijk of arm?; - welke talen worden er gesproken?; - wat eten ze daar?; - welk klimaat heerst er?; - hoe ziet de omgeving eruit? Mijn oude schoolvriendin zou volgend weekend al graag haar reis willen boeken, dus ze zou het erg fijn vinden als we deze week met de hele klas hard aan de slag gaan, zodat ik aan het einde van deze week alle informatie kan doorgeven.
4
Aan de hand van de coöperatieve werkvorm ‘de placemat’, laat ik de kinderen in groepjes bepalen hoe we mijn oude schoolvriendin gaan helpen. Ik stel de volgende vragen waar de kinderen eerst zelf antwoord op moeten geven en daarna met het groepje gaan overleggen wat het gezamenlijke antwoord wordt: 1. Hoe gaan we met de klas aan de slag om mijn oude school vriendin te helpen? Hoe gaan we het aanpakken? 2. Wat zou een handige werkvorm in de klas zijn om alle informatie over de werelddelen te verzamelen? 3. Hoe gaan we alle informatie vormgeven? Als alle groepen op deze drie vragen een gezamenlijk antwoord hebben gegeven, ga ik met de klas bepalen hoe we aan de slag gaan en hoe de kinderen alle informatie gaan vormgeven.
- Probleemstellingen De overkoepelende probleemstelling voor mijn leerarrangement is als volgt: Ik vertel dat ik in het laatste weekend van de vakantie (afgelopen weekend) een brief heb gehad van een oude schoolvriendin van mij. In deze brief staat dat ze net klaar is met haar studie, maar ze weet nog niet goed welke opleiding ze nu wil gaan doen. Ze is al heel lang van plan om een wereldreis te maken en het leek haar juist nu een goed moment om werkelijk een wereldreis te gaan maken. Ze wil na de zomervakantie, voor een jaar. Ze is zeer geïnteresseerd in landen buiten Europa, maar eigenlijk weet ze nog weinig af van die andere werelddelen. Ze vraagt of ik met groep 6 haar wil helpen om meer informatie te krijgen over de werelddelen. Dinsdagmiddag is er nog een brief van mijn oude schoolvriendin binnengekomen, waarin de volgende probleemstelling / nieuwe wending staat: Ze is er achter gekomen dat ze graag nog meer te weten wil komen over de werelddelen, want ze vindt het erg belangrijk dat ze goed weet om te gaan met de verschillende geloven die in de wereld zijn. Ze wil op safari gaan in de werelddelen, om zo te weten te komen welke soorten dieren er voornamelijk leven in deze werelddelen. Ze wil graag bezienswaardigheden bezoeken, zoals bekende gebouwen of bekende plaatsen in de werelddelen. Hoe zit het precies met het geld? Moet ze geld omwisselen of kan ze met de Euro blijven betalen? Ze vraagt ook in de brief of de kinderen andere belangrijke zaken die ontdekken, willen vermelden.
- Verwachtingen Maandagochtend introduceer ik het project door middel van de brief. Mijn verwachting is dat de kinderen meteen erg betrokken en enthousiast zijn bij het project. Door middel van de coöperatieve werkvorm: de placemat, laat ik de kinderen bepalen hoe we mijn oude schoolvriendin gaan helpen en hoe we dat met de klas gaan aanpakken. Ik verwacht dat de kinderen komen tot het maken van een folder, een flyer of een poster. Mijn verwachting gaat het meest uit naar een poster, want op een poster kunnen de kinderen ‘groot’ werken, ze kunnen er veel informatie op kwijt en de poster mooi vormgeven. Ik verwacht eveneens dat de kinderen de klas in groepen verdelen, waarbij elke groep aan de slag gaat met één werelddeel. De kinderen zullen continu met elkaar samenwerken. Niet alle kinderen zijn hier heel vaardig in, maar ik verwacht dat het hen goed af zal gaan, doordat ik hen veel structuur bied. Ik verwacht met de gezamenlijke inzet tot een mooi eindresultaat te komen.
5
- Voorbereidingen Om mijn leerarrangement uiteindelijk goed uit te voeren, moet ik veel voorbereidingen treffen, met name qua materialen. Materialen die aanwezig moeten zijn in de klas en waarmee de kinderen kunnen werken: - Wereldbol; - Wereldkaart; - Atlassen (2 per groep = 10 atlassen); - Aardrijkskundeboeken (2 per groep = 10 boeken); - Informatieboeken over alle werelddelen. Na Pasen start de school met een mediatheek. Ik ga contact opnemen met de contactpersoon van de mediatheek, om te vragen of ik alle boeken voor een week mag lenen, die met werelddelen (of landen in de werelddelen) te maken hebben. Ik kijk ook op school voor informatieboeken die de kinderen kunnen gebruiken. Ik neem bibliotheekboeken mee uit de locale bibliotheek in Alphen; - Gelinieerd papier. Voorbereidingen die ik voor de kinderen moet treffen: - logboek maken voor ieder groepje; - voorbereiding van de placemat werkvorm voor de startactiviteit; - witte A2 vellen als de kinderen ervoor kiezen om een poster/ flyer te maken; - takenblad voor het samenwerken; - affiche maken met daarop de rollen, die de groepen, uitbeelden; - de brieven van mijn oude schoolvriendin; - het omruilen van het computeruur met een andere klas. Voorbereiding voor de laatste dag waarop beeldende vorming een rol gaat spelen: - kleurpotloden; - plakkaat verf; - waskrijt (Wasco en Panda); - bordkrijt; - ‘oefenpapier’; - kranten; - sponzen; - kwasten; - eierendozen voor het verf; - water; - zakdoekjes voor het uitvegen van krijt.
6
Vastlegging: fase van informatie interpreteren - Verantwoording leerbehoeften van de kinderen Om erachter te komen wat de leerbehoefte van de kinderen is, heb ik de kinderen een enquête laten invullen. Deze enquête hebben de kinderen individueel ingevuld. De volgende vragen stonden op de enquête: 1. Wat zijn je hobby’s? 2. Welke vakken vind je het leukst op school? 3. Welke vakken vind je minder leuk op school? 4. Waarover zou jij graag iets willen leren op school? 5. Hoe zou je het liefste willen leren? (door samenwerken, zelfstandig werken) 6. Wat vind je van school? Uit deze enquête bleek dat veel kinderen een sport hebben als hobby. Buitenspelen, achter de computer zitten en koken, is ook van veel kinderen een hobby. De kinderen vinden op school rekenen, knutselen en topografie de leukste vakken. De minder leuke vakken vinden de kinderen taal, geschiedenis en aardrijkskunde. De kinderen willen graag leren door samen te werken. Na de enquête ben ik met kleine groepjes, van twee of drie, in gesprek gegaan met de kinderen. De uitkomst van zowel de enquête als de gesprekken kunt u lezen in de bijlage onder het kopje: vastlegging: fase van informatie verzamelen; beschrijving gesprek met de kinderen. Ik heb uit zowel de gesprekken als uit de enquête kunnen opmaken dat de kinderen graag iets willen leren over verschillende landen. Het onderwerp dieren en de wereld komen ook sterk naar voren. Het is echter vreemd dat veel kinderen in de enquête aangeven dat ze aardrijkskunde en geschiedenis beide geen leuk vak vinden. Tijdens de gesprekken ben ik hierop ingegaan. Ik heb gevraagd waarom ze dit geen leuke vakken vinden. Bijna alle kinderen bleken het saai vinden. Ze vinden de lessen uit de boeken niet interessant. De onderwerpen liggen de kinderen niet. Ik ben verder gaan vragen: wat vinden jullie van aardrijkskunde wel leuk om te leren? Bij veel kinderen bleek dat ze over andere landen willen leren, over de dieren en de wereld. Ook werd door veel kinderen benoemd dat ze topografie erg leuk vinden. Dit bleek ook uit de enquête. Ondanks dat de kinderen het vak aardrijkskunde niet leuk vinden, sluit ik toch aan bij de leerbehoefte van de kinderen. Op mijn vraag waarom vinden jullie de vakken aardrijkskunde en geschiedenis niet leuk, bleek ook dat de kinderen de methodelessen niet leuk vinden. Voor mij ligt hier ook de uitdaging. Ik wil de kinderen met name aardrijkskunde weer enthousiast maken. Uit de resultaten bleek ook dat de kinderen hier wel interesse naar hebben. Uit de enquête bleek ook dat de kinderen graag willen leren door met elkaar samen te werken in groepen. Ik heb gemerkt dat de kinderen niet ontzettend vaardig zijn in het samenwerken. De kinderen vinden het lastig om echt naar elkaar te luisteren en om een idee in overwegingen te nemen. De kinderen willen graag samenwerken. Dit laat ik de kinderen ook doen, ik bied hierbij veel structuur aan de kinderen. Ik laat de kinderen in groepen de rollen verdelen: - taak kapitein; - stilte kapitein; - schrijver; - aanmoediger.
7
De kinderen krijgen hierdoor meer verantwoordelijkheid. Op een apart formulier verdelen de kinderen de taken. Ik laat de kinderen dit iedere keer doen, zodat ieder groepslid weet wat er van hem of haar wordt verwacht. Aan het einde van de dag waarop aan het leerarrangement is gewerkt, laat ik de kinderen per groepje een logboek invullen. Ik geef feedback door dit in het logboek te noteren voor de volgende keer. Uit de enquête bleek dat de kinderen niet heel erg geïnteresseerd zijn in de omgeving buiten de school. Enkele kinderen hebben opgeschreven dat ze ‘buiten’ willen leren. Ik heb rekening gehouden met de sociaal culturele context door aan te sluiten bij de leefwereld van de kinderen en bij de interesses van de kinderen. De kinderen willen graag iets leren over andere landen, over dieren en over de wereld. Het onderwerp van mijn leerarrangement heb ik hierop gebaseerd. Uit de enquête bleek dat de kinderen willen samenwerken. In mijn leerarrangement zijn de kinderen continu bezig met samenwerken. Op deze manier is de sociaal culturele context van invloed op mijn leerarrangement.
8
- Verantwoording kenmerken uitdagend onderwijs In mijn leerarrangement wil ik voldoen aan de kenmerken van uitdagend onderwijs, deze kenmerken zijn: - het onderwijs is probleemgestuurd; - er wordt vakoverstijgend gewerkt; - er wordt actieve deelname van kinderen gestimuleerd; - er is ruimte voor initiatieven van kinderen; - er wordt gezorgd voor positieve wederzijdse afhankelijkheid; - het onderwijs vindt plaats in de sociaal culturele context. In mijn leerarrangement werk ik aan de hand van het projectonderwijs. Enkele kenmerken van het projectonderwijs zijn: - Het sluit aan bij de maatschappelijke werkelijkheid van de kinderen; - De activiteiten, die leiden naar het resultaat, zijn vakoverstijgend; - De activiteiten leiden tot succeservaringen bij de kinderen; - Kinderen zijn zelf actief en werken samen (in groepjes) om tot het eindresultaat te kunnen komen; - De nadruk ligt naast het eindresultaat ook op het proces. (stappenplan projectopzet, 2010: www) Deze kenmerken wil ik ook bereiken met mijn leerarrangement, dat kunt u hieronder lezen. Om het onderwerp van mijn project (leerarrangement) te bepalen, heb ik een enquête afgenomen bij de kinderen. Vervolgens ben ik door middel van een gesprek hier verder op ingegaan. Uiteindelijk bleek dat de kinderen willen leren over de wereld, over andere landen, hoe de mensen daar leven en over dieren. Ik heb met deze onderwerpen een mooie samenhang gevonden, waaruit ik een onderwerp kan afleiden: een reis om de wereld. Mijn onderwijs vindt hierdoor plaats in de sociaal culturele context. Ik sluit aan op hetgeen wat de kinderen willen leren. Ik sluit aan op de interesses en de leefwereld van de kinderen. Uit de enquête bleek ook dat de kinderen het liefst met elkaar willen leren. Tijdens mijn leerarrangement zullen de kinderen continu samenwerken. De kinderen werken samen, maar ze zijn wel verantwoordelijk voor hun eigen deel. Ik ben gaan nadenken over een probleemstelling, want ik wil met mijn project probleem gestuurd werken. Dit is tevens ook één van de kenmerken van uitdagend onderwijs. Mijn probleemstelling is als volgt: een oude schoolvriendin wil een wereldreis maken. Ze is klaar met haar studie en ze weet nog niet wat ze nu voor opleiding wil doen. Ze heeft besloten om een jaar lang de wereld rond te reizen. Ze weet eigenlijk nog niet veel van al die verschillende werelddelen af. Nu vraagt ze aan de leerlingen van groep 6 of zij haar kunnen helpen. Deze probleemstelling zal overkoepelend blijven voor het hele project. Mijn onderwijs zal hierdoor probleemgestuurd zijn. De kinderen gaan vervolgens zelf bepalen hoe ze mijn oude schoolvriendin gaan helpen. Dit wil ik doen aan de hand van een werkvorm van coöperatief leren: placemat. Aan de hand van de resultaten zal door de kinderen worden bepaald, hoe ze mijn oude schoolvriendin gaan helpen. Op deze manier zullen eigen initiatieven door de kinderen worden gestimuleerd. In mijn verwachtingen heeft u kunnen lezen dat de kinderen zich hoogstwaarschijnlijk in groepen gaan opdelen. Elke groep gaat, naar mijn verwachting, aan de slag met een eigen werelddeel. De kinderen zullen moeten samenwerken. Het samenwerken behoort ook tot één van mijn pedagogische doelen. Dit zal een procesdoel zijn, omdat mijn stagegroep niet vaak in grotere groepen samenwerkt. De kinderen missen hierdoor nog vaardigheden voor het goed samenwerken. In de groepen zullen de kinderen de taken eerlijk moeten verdelen. Ieder kind werkt aan een eigen deel. Zo zullen de kinderen positief wederzijds afhankelijk.
9
Bij coöperatief leren zijn de volgende kenmerken van belang: - positieve wederzijde afhankelijkheid (tevens één van de kenmerken van uitdagend onderwijs); - individuele verantwoordelijkheid; - directe interactie; - sociale vaardigheden; - evaluatie van het groepsproces. (Veenman, 2001: www) Deze kenmerken komen continu terug als de kinderen aan het project werken. Positieve wederzijdse afhankelijkheid: de kinderen zullen elkaar nodig hebben om tot een mooi eindresultaat te komen. Individuele verantwoordelijkheid: de kinderen zullen van elkaar afhankelijk zijn voor een mooi eindresultaat, hierdoor zullen de kinderen ook verantwoordelijk zijn voor hun eigen deel. Directe interactie: de kinderen zullen met elkaar overleggen als ze elkaars hulp nodig hebben of als ze iets gezamenlijk in de groep willen overleggen. Ook bij de evaluatie van het groepsproces zal er directe interactie plaatsvinden. Bij deze evaluatie zullen de kinderen overleggen of iedereen zich aan de afspraken heeft gehouden. Heeft iedereen goed meegewerkt in de groep? Sociale vaardigheden: bij het werken in groepen zullen de kinderen naar elkaar moeten luisteren. De kinderen zullen bij eventuele conflicten / meningsverschillen in de groep samen tot een oplossing moeten komen. Deze vaardigheden behoren ook tot één van de pedagogische doelen. Bij de placemat werkvorm, die ik als startactiviteit gebruik, komen deze kenmerken ook terug. De kinderen zijn positief wederzijds afhankelijk, doordat ze moeten samenwerken en goed moeten luisteren naar elkaar om tot één antwoord te komen. De kinderen zijn individueel verantwoordelijk, doordat ze eerst allemaal één antwoord voor zichzelf moeten opschrijven. Vervolgens zal ieder zijn eigen antwoord toelichten, iedereen komt dan aan de beurt. Directe interactie: door een gesprek zullen de kinderen samen tot één antwoord moeten komen. De kinderen moeten naar elkaar luisteren, dit behoort tot één van de sociale vaardigheden. De kinderen zullen op hun beurt moeten wachten. Ik zal uiteindelijk een terugkoppeling maken. Uit alle antwoorden die de groepen hebben bedacht, moet tot slot één antwoord komen. Ik laat de groepen ook verwoorden hoe het samenwerken ging en wat ze de volgende keer misschien anders kunnen doen. (Knapen, 2004: www) De kinderen zullen in groepen met een werelddeel aan de slag gaan. De kinderen hebben in de brief gehoord wat mijn oude schoolvriendin graag wil weten. De kinderen mogen zelf ook bepalen welke informatie zij belangrijk vinden. De informatie die de kinderen gaan zoeken, heeft te maken met aardrijkskunde. Het zal gaan over: hoe mensen in het werelddeel leven, wat voor klimaat er heerst en welke godsdienst er overheersend is. De kinderen zullen hierdoor ook bezig zijn met levensbeschouwelijke vorming. De informatie zullen ze verkrijgen uit informatieboeken en internet. De gevonden informatie zal verwerkt worden door de kinderen. Zij zijn hierdoor met het vak Nederlands bezig. Uiteindelijk zullen de kinderen alle verkregen informatie weergeven in een folder, flyer of poster. Dit ligt eraan wat de kinderen voor eindvorm kiezen. Het vak beeldende vorming zal hieraan zijn gekoppeld, want de kinderen zullen de folder, flyer of poster ‘leuk’ willen vormgeven. Al deze vakken zullen met elkaar samenhangen zonder dat de kinderen er erg in hebben. Op deze manier geef ik vakoverstijgend les. Hier is ook weer ruimte voor eigen initiatieven van de kinderen. Er zal een actieve deelname van de kinderen zijn. Dit wordt gestimuleerd omdat de kinderen moeten samenwerken. De kinderen zullen op onderzoek uitgaan om informatie over hun werelddeel te vinden. Het project is probleemgestuurd. Ik heb het probleem geformuleerd aan de hand van de interesses van de kinderen. De kinderen zullen hierdoor betrokken zijn bij het project. Op deze manier zorg ik ervoor dat mijn leerarrangement uitdagend is voor de kinderen, door middel van het concept projectonderwijs.
10
- Beschrijving doelen leerarrangement (pedagogisch en vakinhoudelijk) Pedagogische doelen: ik maak onderscheid in productdoelen en procesdoelen Samenwerken Productdoelen: - De kinderen leren dat je door samenwerken tot een mooi gezamenlijk eindproduct kan komen; - De kinderen kunnen in de groepen de taken onderling verdelen; - De kinderen leren te luisteren naar elkaar, leren elkaar te laten uitpraten en eventuele meningsverschillen te accepteren; - De kinderen doen onderzoek om achter informatie te komen voor hun werelddeel, ze helpen hiermee elkaar om tot een mooi eindproduct te komen. Procesdoelen: - De kinderen leren in grote groepen (4 personen) samen te werken; - De kinderen lossen gezamenlijk groepsproblemen of meningsverschillen binnen de groep op. De kinderen zullen zelf de groepen vormen. De kinderen hebben nog niet vaak samengewerkt in grote groepen. De kinderen hebben bij het samenwerken nog veel structuur nodig. Tot één van de procesdoelen behoort daarom ook: de kinderen leren in grote groepen samen te werken. Ik laat de kinderen in de groepen rollen verdelen: - taak kapitein: deze leerling let er op dat de andere groepsgenoten hun afspraken en doelen na komen voor die dag; - stilte kapitein: deze leerling let er op dat er niet te hard wordt gesproken in de groep; - aanmoediger: deze leerling stimuleert de groepsgenoten om met ideeën te komen en deze leerling controleert of iedereen een bijdrage levert in het groepswerk; - schrijver: deze leerling noteert de besluiten van de groep en hij/zij vult het logboek in. Aan het einde van elk dagdeel dat de kinderen aan het leerarrangement hebben gewerkt, vullen de kinderen een logboek in. Hierin staat hoe de kinderen vinden dat het groepswerk is gegaan. Ik zal de kinderen hier feedback op geven. Zelfstandigheid Productdoelen: - De kinderen voelen zich verantwoordelijk voor hun deel in het eindproduct. - De kinderen doen zelfstandig onderzoek om achter informatie te komen voor hun werelddeel. Procesdoelen: - De kinderen kunnen omgaan met de uitgestelde aandacht van de leerkracht. - De kinderen proberen zelf hun eigen problemen op te lossen. In de bijlage, groepsdynamiek, kunt u lezen hoe de beginsituatie van het zelfstandig werken van mijn klas is. Ik kan er niet voor zorgen dat de kinderen in één week met uitgestelde aandacht kunnen omgaan, vandaar dat dit tot de procesdoelen behoort. Ik wil de kinderen stimuleren om eerst zelf onderzoek te doen en niet meteen naar de leraar toe te stappen. Om deze reden laat ik in ieder groepje een ‘aanmoediger’ aanstellen. De aanmoediger bekijkt ook of iedereen een bijdrage levert aan het groepswerk, de kinderen zullen zich verantwoordelijk voelen voor hun deel van het eindproduct.
11
Vakinhoudelijke doelen: ik maak hierin onderscheid tussen productdoelen en procesdoelen. Aardrijkskunde Productdoelen: - De kinderen oriënteren zich op de werelddelen in de wereld; - De kinderen leren over de godsdiensten, bevolkingsconcentraties, dieren en de verschillende klimaten in de wereld; - De kinderen kunnen verschillende soorten kaarten opzoeken in de atlas: landkaarten, thematische kaarten, kaarten van werelddelen; - De kinderen kunnen ‘hun’ werelddeel vergelijken met Nederland. Procesdoelen: - De kinderen ontwikkelen een mental map van Europa; - De kinderen ontwikkelen een mental map van de wereld; - De kinderen kunnen thematische kaarten begrijpen en met elkaar vergelijken. Hoe verhouden deze doelen zich tot de beginsituatie van de kinderen? De kinderen zijn in groep 5 begonnen met het verkennen en leren over hun eigen omgeving. In groep 6 is dit uitgebreid naar Nederland. De kinderen hebben geleerd over de kenmerken van Nederland. De kinderen hebben het volgende al over Nederland geleerd: - het bestuur van gemeente en provincie; - de grondstoffen van Nederland; - de manier waarop landbouwers met de grond omgaan; - de manier waarop Nederland zich tegen het water beschermt; - de structuur van een stad, vergeleken met het platteland; - structuren en processen in de industrie; - de verwerking van afval. Aan het eind van ieder hoofdstuk maken de kinderen een uitstapje naar een ander land in de wereld. Er wordt dan bijvoorbeeld gekeken hoe het bestuur in zijn werk gaat in Bangladesh. De kinderen willen leren over de verschillende werelddelen in de wereld. De kinderen gaan hier eigenlijk pas in groep 8 mee aan de slag. Ik wil toch aansluiten op de wensen van de kinderen. Om aan te sluiten bij de beginsituatie van de kinderen, wil ik de kinderen het volgende laten doen, een voorbeeld: Een groepje kinderen zijn het klimaat in Zuid-Amerika aan het onderzoeken. Ik wil de kinderen terug laten zoomen op Nederland. Welk klimaat is er in Nederland? Wat is het verschil? De kinderen leren over de wereld en ondertussen vergelijken ze het met Nederland. De kinderen zullen hierdoor al meteen een mental map van Europa en de wereld creëren. Dit is natuurlijk wel een procesdoel, want dit wordt nog veel verder ontwikkeld in groep 7 en 8.
12
Nederlands Productdoelen: Behoort tot leerlijn 4: begrijpend lezen - De kinderen zoeken, selecteren, verwerken op een doelbewuste en efficiënte manier informatie uit verschillende bronnen. Behoort tot leerlijn 5: strategisch schrijven - De kinderen passen de strategie van stellen toe; - De kinderen stellen het schrijfdoel en het lezerspubliek van tevoren vast; - De kinderen schrijven informatieve teksten. Behoort tot leerlijn 6: informatie verwerving - De kinderen zoeken de gewenste informatie op in verschillende informatiebronnen; - De kinderen kunnen de nuttige stukken informatie selecteren uit teksten. Procesdoelen: Behoort tot leerlijn 3: spelling en interpunctie - De kinderen zijn in staat om zelfstandig hun spelling- en interpunctiefouten te onderkennen en te corrigeren. Behoort tot leerlijn 5: strategisch schrijven - De kinderen schrijven langere teksten met de juiste spelling en interpunctie; - De kinderen lezen hun geschreven tekst na en reviseren die zelfstandig. Hoe verhouden deze doelen zich tot de beginsituatie van de kinderen? Leerlijn 3: spelling en interpunctie De kinderen zijn in staat om de gelijkvormigheidsregel en de analogieregel toe te passen. De kinderen kunnen eenvoudige interpunctie toepassen. De kinderen oefenen de regels van de werkwoordspelling. De kinderen zijn nog niet bewust bezig om zelfstandig hun spelling- en interpunctiefouten te onderkennen en te corrigeren. De één is sterker in spelling dan de ander. In mijn stageklas is bij twee kinderen dyslexie geconstateerd. Van een ander meisje wordt verwacht dat zij ook dyslexie heeft, maar hier is nog geen onderzoek naar gedaan. Daarnaast is er nog een groepje kinderen die zwak zijn in spelling. Voor leerlijn 3 heb ik het volgende procesdoel: - De kinderen zijn in staat om zelfstandig hun spelling- en interpunctiefouten te onderkennen en te corrigeren. De kinderen zijn niet eerder bezig geweest met het bewust zelfstandig onderkennen en corrigeren van hun spelling- en interpunctiefouten, vandaar dat dit een procesdoel is en geen productdoel. Leerlijn 4: begrijpend lezen De kinderen kunnen eenvoudige teksten lezen en begrijpen. De kinderen kunnen het thema en de hoofdgedachte uit een tekst halen. De kinderen leiden informatie af uit een tekst. De kinderen kunnen verschillende soorten verhalen onderscheiden. De kinderen kunnen een kleine samenvatting geven van de gelezen tekst. Voor leerlijn 4 heb ik het volgende productdoel gesteld: - De kinderen zoeken, selecteren, verwerken op een doelbewuste en efficiënte manier informatie uit verschillende bronnen. Ik wil bereiken dat de kinderen uit verschillende bronnen de belangrijkste informatie selecteren. Het is de bedoeling dat de kinderen dit verwerken en er één stuk van schrijven. De kinderen kunnen al uit één tekst de belangrijkste informatie selecteren, dit wordt de volgende stap.
13
Leerlijn 6: informatieverwerking (sluit hier ook direct op aan). Dit zijn de productdoelen voor deze leerlijn: - De kinderen zoeken de gewenste informatie op in verschillende bronnen; - De kinderen kunnen de nuttige stukken informatie selecteren uit teksten. Ik sluit zo ook aan op leerlijn 5: strategisch schrijven. Mijn productdoelen hierbij zijn: - De kinderen passen de strategie van stellen toe; - De kinderen stellen het schrijfdoel en het lezerspubliek van tevoren vast; - De kinderen schrijven informatieve teksten. Om de kinderen te begeleiden in het schrijven van één stuk tekst van de informatie die de kinderen uit verschillende bronnen hebben geselecteerd, wil ik dat de kinderen de juiste strategie toepassen. U kunt hier meer over lezen bij de didactiek van Nederlands. Ik bied de kinderen deze strategie aan. Vele kinderen zullen deze strategie al toepassen. Door de strategie aan te bieden, leer ik de kinderen het schrijfdoel vast te stellen en van te voren bepalen voor welk lezerspubliek zij schrijven. Dit zijn de procesdoelen voor deze leerlijn: - De kinderen schrijven langere teksten met de juiste spelling en interpunctie; - De kinderen lezen hun geschreven tekst na en reviseren die zelfstandig. Dit zijn procesdoelen, omdat de kinderen nu bezig zijn met het oefenen van het toepassen van de juiste werkwoordspelling. Dit is lastig en de kinderen zullen dit niet meteen helemaal goed kunnen. De kinderen kunnen zich er wel in verbeteren door hun tekst te reviseren. Dit zullen zij niet in één keer perfect kunnen, maar de kinderen kunnen zich hier wel in ontwikkelen.
14
Levensbeschouwelijke vorming Productdoelen: - De kinderen doen onderzoek naar de godsdiensten die behoren tot hun werelddeel; - De kinderen oriënteren zich op de verschillende godsdiensten in de wereld; - De kinderen hebben respect voor andere godsdiensten. Procesdoelen: - De kinderen begrijpen wat elke godsdienst inhoudt; - De kinderen weten wat de verschillen zijn tussen godsdiensten. Hoe verhouden deze doelen zich tot de beginsituatie van de kinderen? De kinderen gaan aan de slag met de godsdiensten die horen bij hun werelddeel. Ze doen er onderzoek naar, hierdoor oriënteren de kinderen zich op de verschillende godsdiensten in de wereld. Aangezien de kinderen niet eerder iets geleerd hebben over andere godsdiensten, zullen de kinderen niet in één keer precies begrijpen wat elke godsdienst inhoudt en wat de verschillen tussen de godsdiensten zijn. Van alle twee de procesdoelen zullen de kinderen wel de beginselen kennen. Zij zullen zich in de loop van de jaren in deze procesdoelen ontwikkelen.
15
Beeldende vorming Productdoelen: - De kinderen experimenteren met de nieuwe aangeboden vaardigheden; - De kinderen kunnen zowel met kleurpotloden, bordkrijt, waskrijt als met plakkaatverf kleuren mengen; - De kinderen leren te werken met sjablonen door bordkrijt of plakkaatverf te gebruiken. Procesdoelen: - De kinderen leren te schetsen om zodoende de plaats en de globale vorm, van wat de kinderen willen tekenen, te bepalen. Hoe verhouden deze doelen zich tot de beginsituatie van de kinderen? De beginsituatie op het gebied van beeldende vorming loopt erg uiteen. Het grootste deel van de klas is niet creatief en willen ook niets zelf uitproberen. De kinderen roepen altijd om hulp van de leerkracht of ze vragen een klasgenoot (die het wel goed kan) om het voor hen te doen. Er is ook een groepje kinderen dat wel creatief is, dat wel experimenteert en zelf de aangeboden vaardigheden uitprobeert. Een belangrijk productdoel is dat alle kinderen experimenteren met de nieuwe aangeboden vaardigheden. Bij alle materialen die ik aanbied, komt het mengen van kleuren naar voren. Dit is ook één van de productdoelen. De meeste kinderen weten van enkele kleuren hoe ze deze kunnen mengen, maar dit wordt nog niet vaak toegepast. Doordat de meeste kinderen weten hoe ze enkele kleuren kunnen mengen, is dit een doel dat goed aansluit bij het niveau van de kinderen. Ik wil ze daarbij ook aanleren, hoe je bijvoorbeeld tot paars, bruin en roze kunt komen. Dit zijn mengkleuren die kinderen over het algemeen niet weten. Ik wil de kinderen aanleren om met sjablonen te werken. Dit is geen moeilijke vaardigheid, want hierbij kan niet veel misgaan. De kinderen zullen wel eerst moeten experimenteren, voordat ze deze vaardigheid toepassen in het ‘net’. Een procesdoel is het leren schetsen. Schetsen is een moeilijke vaardigheid. De kinderen beginnen snel met tekenen. De kinderen zullen pas na veel oefenen deze vaardigheid echt goed gaan beheersen, vandaar dat dit een procesdoel is.
16
- Verantwoording vakdidactiek Aardrijkskunde Mijn verwachting is dat de kinderen de klas in groepen zullen opdelen. Elke groep zal daarbij werken aan één werelddeel. De kinderen gaan aan de slag aan de hand van de brief die de kinderen hebben gekregen van mijn oude schoolvriendin. De kinderen zullen een werelddeel vanuit verschillende invalshoeken bekijken. Het multiperspectivisch kijken. De verschillende perspectieven zijn: - economische perspectief; - politiek perspectief; - cultureel perspectief; - natuurlijk perspectief. Om de kinderen te helpen bij het multiperspectivisch kijken, ga ik de didactiek van de geografische vierslag toepassen: waarnemen, herkennen, verklaren en waarderen. Dit zijn de onderwerpen, die aangegeven staan in de brieven, waarmee de kinderen voor elk werelddeel aan de slag gaan: 1. hoe leven de mensen er en welke taal spreken ze? Cultureel perspectief 2. wat voor omgeving is er? Natuurlijk perspectief 3. wat eten de mensen er? Cultureel/economisch perspectief 4. welke munteenheid is er? Economisch/cultureel perspectief 5. bekende gebouwen/gebieden; Natuurlijk/cultuur perspectief 6. arme landen/rijke landen; Economisch perspectief 7. dieren; Natuurlijk perspectief 8. wat voor geloof hebben de mensen er? Cultureel perspectief, politiek perspectief, (vakdidactiek GLV) In de brief staat ook dat de kinderen zelf belangrijke onderwerpen mogen toevoegen, als ze dit ontdekken. Hoe ga ik de vakdidactiek: ‘het multiperspectivisch kijken en de geografische vierslag’ toepassen? Het multiperspectivisch kijken Economisch perspectief: hoe houden de mensen zich in leven en waar leven ze van? Is het werelddeel over het algemeen een rijk of een arm werelddeel? Politiek perspectief: ik verwacht dat dit perspectief niet veel aanbod zal komen bij de kinderen. Wat zijn in het algemeen de regels in de meeste landen van dit werelddeel? Heerst er in veel landen binnen het werelddeel een dictatuur? Cultureel perspectief: hoe leven de mensen er? Welke taal spreken de mensen er? Wat voor geloof overheerst er in het werelddeel? Wat eten de mensen er in het algemeen? Natuurlijk perspectief: hoe ziet de omgeving / natuur eruit? Is het een dicht- of dunbevolkt werelddeel? Leven er veel soorten dieren? (Hamer, 2010: www) Op elk perspectief, die de kinderen behandelen, kan ik de geografische vierslag toepassen. De soorten vragen die ik aan de kinderen ga stellen, hangt af van het perspectief dat de kinderen op dit moment behandelen en van het onderwerp binnen het perspectief.
17
Hieronder staan een aantal voorbeelden. De geografische vierslag Waarnemen: de kinderen zullen in boeken informatie opzoeken over hun werelddeel. Ze kijken waar het werelddeel precies ligt. In wat voor gebied ligt het werelddeel, welk klimaat er heerst, de grootte van het werelddeel, het aantal mensen dat er woont. Herkennen: als vervolgopdracht. De opdracht wordt hieronder verder beschreven. Ik wil dat de kinderen hun werelddeel gaan vergelijken met Nederland. Herkennen de kinderen iets dat overeenkomt met Nederland? Of zijn er juist hele grote verschillen? Verklaren: De kinderen moeten hun gevonden informatie verklaren: hoe komt het dat er in Afrika zoveel armoede is? Hoe komt het dat er in het noorden van Zuid-Amerika een tropisch regenwoud/savanneklimaat is? Waarderen: bij deze categorie wil ik ook terugblikken op Nederland. Zie de vervolgopdracht hieronder beschreven, zou je liever in Azië wonen of toch in Nederland? Waarom? Wat vind je van de armoede? Zou het ook anders kunnen? (Sherpa-pro, 2010: www) U ziet dat de geografische vierslag in verband staat met het multiperspectivisch kijken. Ik zal de kinderen vragen stellen om hen op weg of verder te helpen. Het soort vragen dat ik stel, hangt natuurlijk af van het werelddeel dat het groepje behandelt. Ik heb hierboven mogelijke vragen bij elke categorie van de vierslag omschreven. Als vervolgopdracht of misschien tussen de opdrachten door, dit zal afhankelijk zijn van de situatie en van wat de kinderen willen, wil ik de kinderen laten terug kijken naar Nederland. Hoe gaat dat nou in Nederland. Zijn er grote verschillen met het werelddeel als je het vergelijkt met Nederland? Of zijn er juist grote overeenkomsten? Ik ben uitgezoomd naar het schaalniveau van de wereld. Bij deze opdracht wil ik juist terugzoomen naar Nederland. De kinderen zullen door regelmatig in en uit te zoomen inzicht krijgen in ‘abstractere’ begrippen, zoals de ligging van het werelddeel, de afstand tussen Nederland en het werelddeel. (Verheij & Notté, 2008: 27-33) Als de kinderen in een groepje helemaal klaar zijn met de opdracht, mogen ze elk een land in hun werelddeel uitkiezen en hierover meer specifieke informatie opzoeken en uitwerken. Ook hierbij begeleid ik de kinderen aan de hand van het multiperspectivisch kijken, de geografische vierslag en in- en uitzoomen naar Nederland.
18
Nederlands De kinderen doen onderzoek naar werelddelen. Ze zullen hiervoor informatie opzoeken in boeken en op internet. Deze informatie verwerken de kinderen en zullen ze weergeven in een folder, flyer of poster, afhankelijk van de keuze van de kinderen. De kinderen zullen hierdoor onbewust bezig zijn met Nederlands/taal. Ik gebruik de didactiek van interactief taalonderwijs. Interactief taalonderwijs bevat drie uitgangspunten: 1. betekenisvol leren: leren in contexten die voor de kinderen belangrijk zijn; 2. sociaal leren: leren door samen te werken, van elkaar leren; 3. strategisch leren: effectieve manieren om taalproblemen op te lossen. (Aarnoutse & Verhoeven, 2003: 19-21) In mijn leerarrangement zorg ik ervoor dat de kinderen betekenisvol leren. Het is hierbij belangrijk dat de opdracht: - zinvol is: de kinderen moeten verder komen in hun ontwikkeling; - functioneel is: de kinderen kunnen de opdracht in hun dagelijks leven gebruiken; - motiverend is: de kinderen vinden het stimulerend om aan deze opdracht te werken; - uitdagend is: de kinderen vinden de opdracht niet te makkelijk, maar ook niet te moeilijk; - transparant is: de kinderen weten wat het doel van de opdracht is. Het leerarrangement sluit op het vakgebied Nederlands aan op de ontwikkeling van de kinderen. De kinderen zullen werken aan de leerlijnen spelling en interpunctie, begrijpend lezen, strategisch schrijven en informatieverwerving. Welke doelen de kinderen precies zullen behalen voor het vakgebied Nederlands kunt u lezen bij de vakinhoudelijke doelen. In mijn leerarrangement zal de opdracht dus zinvol zijn voor de kinderen. De kinderen gaan onderzoek doen in informatieboeken en op internet om meer te weten te komen over de werelddelen. In het dagelijks leven zullen de kinderen ook wel eens iets opzoeken in een boek. Het gebruik van internet door kinderen op jonge leeftijd neemt sterk toe, dus ook het opzoeken van informatie op internet zal aansluiten bij het dagelijks leven van de kinderen. Het onderwerp van mijn leerarrangement heb ik bepaald aan de hand van de interesses van de kinderen. De kinderen hebben zelf het onderwerp bepaald, waardoor het voor hen stimulerend is om aan de opdracht te werken. De kinderen zullen erg betrokken zijn bij het onderwerp. Nadat ik heb bepaald wat het onderwerp van het leerarrangement is, heb ik een probleemstelling bij het onderwerp bedacht. De probleemstelling is als volgt: een oude schoolvriendin wil een wereldreis maken. Ze is klaar met haar studie en ze weet nog niet wat ze nu voor opleiding wil doen. Ze heeft besloten om een jaar de wereld rond te reizen. Ze weet eigenlijk nog niet veel van al die verschillende werelddelen af. Nu vraagt ze groep 6 of zij haar kunnen helpen. De kinderen weten wat het nut van de opdracht is en waarvoor ze aan het werk gaan. Alle kenmerken van betekenisvol leren komen in mijn leerarrangement terug. (Kennisobject interactief taalonderwijs, 2010: www) Mijn leerarrangement sluit aan op het sociaal leren van interactief taalonderwijs. De kinderen werken samen in groepen. De kinderen zullen elkaar helpen en ze zullen hun eigen bevindingen vertellen aan andere kinderen in de groep. De kinderen zullen zowel plezier beleven in taal en de kinderen zullen van elkaar leren. (Kennisobject interactief taalonderwijs, 2010: www) Ook sluit mijn leerarrangement aan op het strategisch leren van interactief taalonderwijs. Het is belangrijk dat de kinderen strategieën aangereikt krijgen om problemen op te lossen. De kinderen hebben de volgende strategieën gedeeltelijk al aangeleerd: schrijfstrategieën, strategie voor begrijpend lezen. Deze twee strategieën zullen in mijn leerarrangement aan de orde komen . Ik zal de kinderen helpen om deze strategieën nog beter en bewuster toe te passen.
19
Schrijf/stellen strategie: - oriëntatiefase: waar ga je over schrijven, wat weet je er zelf al van? - opdracht formuleren: de kinderen zoeken informatie op over het onderwerp. Ze stellen het doel van de tekst vast, voor welk publiek het bestemd is en welk teksttype het wordt; - eerst tekst schrijven: de kinderen gaan aan de slag met het schrijven van het eerste stukje tekst; - reflecteren en herschrijven: de kinderen lezen hun tekst, dit is een stap die vaak vergeten wordt. De kinderen herschrijven vervolgens hun tekst; - verzorgen en presenteren: zijn de zinnen goed geformuleerd, is de spelling goed en de interpunctie? (Paus, 2006: 235-237) Begrijpend lezen didactiek en strategie: - fase 1) leren interesse te krijgen: de kinderen moeten interesse in het onderwerp hebben. Dit doe ik bij mijn leerarrangement door aan te sluiten bij de leerbehoeften van de kinderen; - fase 2) leesdoel leren bepalen: wat is het doel om deze tekst te lezen? - fase 3) leren oriënteren op tekstsoorten: welke tekstsoort sluit aan bij het onderwerp? - fase 4) leren lezen van de tekst; - fase 5) tekst leren bespreken en herlezen; - fase 6) leren de informatie uit de tekst te verwerken: de informatie uit de tekst verwerken en er een stukje over schrijven, zie strategie schrijven. (Paus, 2006: 225-229)
20
GLV: godsdienstige levensbeschouwelijke vorming Godsdienstige levensbeschouwelijke vorming past mooi in de wereldoriëntatie van de kinderen. De kinderen gaven aan te willen leren over andere landen in de wereld, hierbij horen ook de verschillende wereldgodsdiensten. De kinderen zullen minder snel oordelen over andere godsdiensten. De godsdiensten die de kinderen zullen gaan onderzoeken zullen zijn: - Christendom; - Hindoeïsme; - Boeddhisme; - Jodendom; - Islam. De kinderen zullen hierbij voornamelijk onderzoek doen naar waar een geloof voor staat. Bijvoorbeeld welke feesten en tradities heeft een geloof? De kinderen zullen van de werelddelen willen onderzoeken welke godsdienst daar over het algemeen heerst. Ik wil hierbij vormgeven aan de levensbeschouwelijke ontwikkeling van de kinderen. Ik wil mij hierbij richten op het ontwikkelen van de acht levensbeschouwelijke vermogens: 1. waarnemen; 2. verbazen; 3. vragen; 4. verbeelden; 5. waarderen; 6. redeneren; 7. communiceren; 8. vertellen. (College levensbeschouwing ontdekken in relevante thema’s, 2010: www) Het zal niet lukken om al deze acht vermogens verder te ontwikkelen bij de kinderen. De vermogens die ik bij de kinderen wil ontwikkelen, als zij onderzoek gaan doen naar de godsdiensten binnen een werelddeel: - waarnemen; - vragen; - vertellen; - communiceren; - waarderen. Hoe wil ik dit gaan doen? De kinderen zullen onderzoek doen naar de godsdiensten binnen een werelddeel. Zij kunnen dit doen middels een atlas, informatieboeken over het werelddeel of via internet. Ik wil hierop inspelen door de kinderen eerst te laten waarnemen: wat zie je nu (bijvoorbeeld via een tekening in het boek of via een kaart in de atlas)? Vragen: door het waarnemen zullen er vragen bij de kinderen opkomen. Zij zullen nieuwsgierig worden. Wat houdt deze godsdienst in en wat betekent bijvoorbeeld die rode stip op het voorhoofd? Vertellen: na het waarnemen zullen de kinderen, door hun nieuwsgierigheid, naar antwoorden gaan zoeken op de vragen die zijn ontstaan. De bevindingen zullen ze onder woorden brengen, noteren en vertellen aan hun groepsgenoten. Communiceren: de kinderen zullen elkaars bevindingen vertellen. Zij zullen ook in gesprek komen met een groepje kinderen dat een ander werelddeel onderzoekt. Hieruit kan de volgende vraag ontstaan: Welke verschillen zijn er tussen de verschillende godsdiensten, ook wel het waarderen genoemd. Hierdoor zullen ze onderscheid maken tussen de godsdiensten. Ik wil de kinderen bij de godsdiensten terug laten zoomen naar Nederland, zoals ik bij de didactiek van aardrijkskunde heb beschreven. Wat is het verschil tussen de godsdiensten van het behandelde werelddeel in vergelijking met die in Nederland?
21
Naast deze vermogens werk ik met de kinderen ook aan de basisvaardigheden van levensbeschouwing, deze zullen zijn: - waarnemen: waarnemen behoort ook tot één van de vermogens; - verkennen: de kinderen zullen na de waarneming nieuwsgierig zijn, waardoor ze meer van de geloven gaan onderzoek; - communiceren: de kinderen zullen in de groep of tussen de groepen eventuele ervaringen uitwisselen. Als dit niet gebeurd kan ik aan de groep vragen of de kinderen zelf ervaring hebben met ‘dit’ geloof (waar de kinderen op dat moment mee bezig zijn). Dit vermogen zullen de kinderen verder gaan ontwikkelen in de groep. (Schepper, 2007: 102-105) De kinderen bevinden zich nu in de mythische fase. Dit betekent dat de kinderen meer verbanden leggen. De kinderen willen weten hoe dingen echt in elkaar zitten. Ook het empathisch vermogen van de kinderen groeit: de kinderen kunnen zich beter inleven in anderen. Op deze punten probeer ik in te spelen. Bij de basisvaardigheid verkennen, wil ik dit doen door goed in te spelen op de nieuwsgierigheid van kinderen. Dit wil ik doen door de kinderen te stimuleren, om meer onderzoek te doen naar hetgeen waar ze ‘nieuwsgierig naar’ zijn. Bij de basisvaardigheid communicatie kan ik goed inspelen op het groeiende empathisch vermogen van de kinderen. Ik beschreef hierboven al dat ik de kinderen ervaringen wil laten uitwisselen. De kinderen kunnen verschillende meningen hebben. In deze fase ontwikkelen de kinderen zich te verplaatsen in andere meningen. Dit kan ik goed stimuleren als de kinderen hun meningen en ontdekkingen uitwisselen. (Schepper, 2004: 202-207)
Beeldende vorming Om in mijn leerarrangement beeldende vorming toe te passen, gebruik ik het BVV-model: Betekenis geven, vaardigheden en vormgeven. In de startactiviteit heeft u kunnen lezen dat de kinderen zelf mogen bepalen hoe zij de informatie, die ze aan mijn oude schoolvriendin willen geven, gaan vormgeven. Mijn verwachting is dat dit zal zijn aan de hand van een folder, een flyer of een poster over het werelddeel. Betekenis geven: aan de hand van de probleemstelling bepalen de kinderen wat zij willen maken. De probleemstelling is als volgt: een oude schoolvriendin wil een wereldreis maken. Ze is klaar met haar studie echter ze weet nog niet welke opleiding ze wil doen. Ze heeft besloten om een jaar lang de wereld rond te reizen. Ze weet eigenlijk nog niet veel van al die verschillende werelddelen af. Nu vraagt ze groep 6 of zij haar kunnen helpen. Vaardigheden: Mijn verwachting is dat dit zal zijn aan de hand van een folder, een flyer of een poster over het werelddeel. Als de kinderen besluiten om een flyer of een poster over het werelddeel te maken, bied ik de volgende vaardigheden aan: - Vaardigheden rondom kleurpotloden: Schetsen: ik wil de kinderen aanleren om te schetsen in plaats van direct te tekenen als je opzoek gaat naar de goede plaats en de globale vorm van hetgeen je wilt gaan tekenen. Schetsen doe je met een grijspotlood, met de punt of met een platte kant. Het grijze potlood moet meer naar achter en losser vastgehouden worden, dan bij het tekenen. Mengen: ik wil de kinderen kleuren laten mengen zodat er leuke effecten ontstaan. - Vaardigheden rondom bordkrijt: Ik wil de kinderen ‘droog’ laten werken met bordkrijt en eventueel met stoepkrijt. Daarnaast wil ik de kinderen het effect leren van het uitvegen van bordkrijt. Hierbij wil ik ook ingaan op het mengen van kleuren.
22
Ook introduceer ik het uitvegen met sjablonen. De randen van de sjablonen worden ingesmeerd met krijt. Het sjabloon wordt op de tekening gelegd en vervolgens wordt het krijt uitgeveegd. Bij het positieve sjabloon wordt er naar buiten geveegd, bij het negatieve sjabloon naar binnen. - Vaardigheden rondom plakkaatverf: Ook bij plakkaatverf wil ik ingaan op het mengen. Ik wil ook het werken met sjablonen door middel van tamponneren introduceren. Als de kinderen besluiten om een folder te maken, introduceer ik de volgende vaardigheden: - Vaardigheden rondom kleurpotloden: Schetsen: ik wil de kinderen aanleren om te schetsen in plaats van direct te tekenen als je opzoek gaat naar de goede plaats en de globale vorm van wat je wilt gaan tekenen. Schetsen doe je met een grijspotlood, met de punt of met een platte kant. Het grijze potlood moet meer naar achter en losser vastgehouden worden, dan bij het tekenen. Mengen: ik wil de kinderen kleuren laten mengen zodat er leuke effecten ontstaan. - Vaardigheden rondom vetkrijt: Op school heb ik de beschikking tot waskrijt (wasco) en oliekrijt (panda). Ik wil de kinderen aanleren dat je verschillende effecten krijgt met vetkrijt als je hard of zacht drukt. Ook hierbij wil ik ingaan op het mengen van kleuren. De eerste kleur moet licht opgezet worden. De tweede kleur gaat sterk over de eerste kleur heen. De tweede kleur moet in tegengestelde richting van de eerste kleur aangebracht worden om het mooiste effect te krijgen. (Wilders & Hegeman, 2009: geheel de materiaalreader tekenen) Al deze vaardigheden laat ik klassikaal zien, want elke leerling heeft dan een goed zicht op het beelden instructiemateriaal. Dit zal voor mij de meest overzichtelijke situatie zijn. Op deze manier weten alle kinderen uit welke vaardigheden ze kunnen kiezen om zodoende hun folder/flyer/poster vorm te geven. De kinderen zullen door samen te werken de folder/flyer/poster vormgeven. De kinderen zullen in de groepen moeten bespreken welke vaardigheden ze uitkiezen en hoe ze precies de folder/flyer/poster willen vormgeven. Want waar plakken we onze stukjes tekst met informatie? Welke kleuren gaan we gebruiken? En wie doet welke taak? (Onna & Jacobse, 2008: 83-88) Vormgeving: Alle vaardigheden laat ik kort zien. De kinderen kunnen dan enkele vaardigheden met hun groepje kiezen die ze gaan toepassen. De kinderen gaan zelf aan de slag, waarbij ze eerst gaan experimenteren, voordat ze het in het ‘net’ doen. Vooral het mengen van de kleuren valt onder de vormgeving. Reflecteren: In de groepjes zal ik reflecteren. Ik wil hierbij de kinderen laten vertellen wat ze ondervonden hebben en nog eventuele aanwijzingen en aanvullingen geven. (Hoorcollege didactiek beeldend voor de basisschool, 2010: www)
23
- Verantwoording vakdidactiek in relatie tot kenmerken uitdagend onderwijs In mijn leerarrangement werk ik aan de hand van projectonderwijs. Ik heb een overkoepelende probleemstelling: een oude schoolvriendin van mij wil een wereldreis maken, omdat ze klaar is met haar studie. Ze weet alleen niet veel van de andere werelddelen af. Ze vraagt groep 6 voor hulp. Ik leid het onderwerp in aan de hand van een brief. Het volgende dagdeel dat de kinderen aan het project mogen werken, leid ik weer in met een brief. Door de brief worden de kinderen aangespoord om weer aan het werk te gaan. In het project zullen de kinderen uiteindelijk aan één probleem, het overkoepelende probleem, werken. Mijn project is hierdoor probleemgestuurd. De kinderen zullen alle dagen van het project aan meerdere vakken tegelijk werken. De kinderen zijn continu bezig met aardrijkskunde en Nederlands. De eerste vraag die bij de kinderen op zal komen is: hoe kunnen we informatie inwinnen over de werelddelen? De kinderen zullen er snel opkomen om dit in boeken op te zoeken. Enkele kinderen zullen op het idee komen om internet te raadplegen. De kinderen zijn dan meteen bezig met het vak Nederlands. Ze zoeken informatie op uit verschillende informatiebronnen. Ze bevinden zich dan in de eerste drie fasen van de strategie van begrijpend lezen. Ze hebben interesse in het onderwerp en ze weten wat hun leesdoel is: ze zoeken informatie op over werelddelen en ze oriënteren zich op de soorten teksten. De kinderen zullen de informatieteksten lezen. Bij eventuele onduidelijkheden zullen de kinderen de tekst bespreken in de groep. Dit spoor ik ook aan De kinderen zullen zich vervolgens bezig houden met de verwerking van de gelezen tekst. De kinderen zullen zich hierbij bezig houden met de strategie van het schrijven en stellen. De kinderen hebben informatie opgezocht en weten met welk doel en voor welk publiek ze schrijven. Nadat de kinderen informatie hebben opgezocht, zullen ze de eerste tekst gaan schrijven. Ik stimuleer de kinderen om na de eerste geschreven tekst hun eigen tekst te lezen, waarbij ze letten op een goede zinsopbouw, spelling en interpunctie. Vervolgens kunnen ze hun stukje tekst opnieuw schrijven in het ‘net’. Deze stap wordt vaak door de kinderen overgeslagen. Ik stimuleer dit in de groepen zodat de kinderen de stappen, van de strategie voor het schrijven, helemaal doorlopen. Ondertussen zijn de kinderen de gehele tijd al bezig geweest met aardrijkskunde. De informatie die de kinderen opzoeken gaat over hun werelddeel. Het ene kind zoekt informatie op over de ligging van het werelddeel, terwijl iemand anders informatie opzoekt over het klimaat in dat werelddeel. Elk deelonderwerp, waar de kinderen informatie voor opzoeken, sluit aan bij één van de perspectieven. Het kind dat informatie opzoekt over het klimaat van het werelddeel, zal zich merendeel bezig houden met het natuurlijk perspectief. Ik zal dit kind verder op weg helpen door vragen te stellen over haar onderwerp, zodat ze er verder over na gaat denken. De kinderen zullen zich vanzelfsprekend bezig houden met de eerste stap van de geografische vierslag: het waarnemen. De volgende stap van de geografische vierslag is het herkennen, dit kan ik stimuleren door vragen te stellen als: wat voor klimaat hebben wij in Nederland en hoe komt dat nou? Deze vragen sluiten aan bij de stap van het verklaren van de geografische vierslag. Vervolgens kan ik de vraag stellen: waar zou je dan liever willen wonen? De kinderen hebben dan alle fasen van de geografische vierslag doorlopen, want de laatste vraag sloot aan bij de stap: waarderen, van de geografische vierslag. Op deze manier kan ik de kinderen begeleiden en zijn ze tegelijkertijd bezig met zowel aardrijkskunde als Nederlands. Ook GLV zal er vanzelfsprekend inrollen, want in de brief van dinsdag worden de kinderen aangestuurd om uit te zoeken welke godsdiensten er in dat werelddeel met name zijn en waar deze godsdiensten voor staan. De kinderen zullen zich ook hierbij bezig houden met het opzoeken van informatie en vervolgens het verwerken van deze informatie. De kinderen zijn hierbij dan tegelijkertijd bezig met GLV en met Nederlands. Op de laatste dag dat de kinderen aan het project kunnen werken, zullen de kinderen alle vakken die ze al uitgewerkt hebben samenvoegen tot een folder, of een flyer, of een poster. Ze zullen zich tenslotte bezig houden met het vormgeven van de folder, flyer of poster. Beeldende vorming staat hierbij centraal.
24
U heeft kunnen lezen dat alle vier de vakken: aardrijkskunde, Nederlands, GLV en beeldende vorming, elkaar overlappen. De kinderen zijn continue bezig met meerdere vakken tegelijk, waarschijnlijk zonder dat ze het zelf in de gaten hebben. Op deze manier zorg ik voor vakoverstijgend onderwijs in mijn leerarrangement. De kinderen zijn continue bezig met zelf onderzoek te doen naar een bepaald onderdeel van hun werelddeel. Ze zoeken informatie op in informatieboeken, internet en in de atlas. Mijn leerarrangement is probleemgestuurd. Bij het vaststellen van mijn onderwerp en probleem ben ik aangesloten bij de interesses en leerbehoeften van de kinderen. De kinderen zullen gedurende het hele project een onderzoekende houding hebben, waardoor de kinderen een actieve deelname hebben in het project. De kinderen hebben regelmatig de ruimte voor eigen initiatieven. Ik leid het project in aan de hand van de brief, daarna mogen de kinderen zelf bepalen hoe ze mijn oude schoolvriendin gaan helpen. Hoe gaan we dat nou aanpakken met de hele klas? Ik structureer dit door de kinderen te laten werken volgens een werkvorm van coöperatief leren: de placemat. De kinderen bepalen zelf de manier waarop ze mijn oude schoolvriendin gaan helpen, zij zullen in groepen een actieve, onderzoekende houding aannemen. De tweede dag dat de kinderen aan het project kunnen werken, krijgen de kinderen weer een brief. In deze brief staan nog een aantal punten die mijn vriendin ook over de werelddelen wil weten. In de brief staat ook dat indien de kinderen nog belangrijke punten over het werelddeel ontdekken, zij dat ook mogen vermelden in hun folder, flyer of poster. Hierbij hebben de kinderen ook ruimte voor eigen initiatieven. Als een groepje eerder klaar is met het opzoeken en verwerken van informatie over hun werelddeel, mag ieder groepslid een land uitkiezen in dat werelddeel. Ze gaan dan ook op zoek naar informatie over dat land, waarbij de kinderen weer vanaf het begin af aan beginnen. Ik heb dit beschreven in het deel van overstijgend onderwijs. Gedurende het hele project werken de kinderen in groepen samen. De kinderen vormen groepen en verdelen de rollen onderling. Om de kinderen structuur te bieden tijdens het samenwerken, laat ik ze de taken verdelen. Zij zullen zich verantwoordelijk voelen voor hun eigen deel. Op deze manier zullen zij gezamenlijk tot een mooi eindresultaat komen. De kinderen zijn positief wederzijds afhankelijk. Om het onderwerp van mijn leerarrangement vast te stellen, ben ik uitgegaan van de interesses en leerbehoeften van de kinderen. De kinderen willen graag leren over andere landen en de manier waarop de mensen en dieren daar leven. Daarom heb ik als onderwerp gekozen: een reis om de wereld. Vanuit hier heb ik een probleemstelling gemaakt. De kinderen gaven niet aan dat ze willen leren over de eigen omgeving. Ik ben hier niet tegenin gegaan, maar ik heb mij laten inspireren door hetgeen dat de kinderen willen. Ik heb aangesloten bij de sociaal culturele context van de kinderen.
25
Literatuurlijst - Verantwoording uitdagend onderwijs Stappenplan projectopzet. http://marnixnet.hsmarnix.nl/secure/marnix/0910/BB/leerkracht3/studiewijzer-11.htm Geraadpleegd op: 20 maart 2010. Veenman, S. ‘Cooperatief leren’. http://www.onderwijsmaakjesamen.nl/thema/leren/cooperatief-leren-simon-veenman-2/ Geraadpleegd op 20 maart 2010. Knapen, J. ‘Cooperatief leren’. http://www.interstudie-ndo.nl/documenten/cooperatief_leren.pdf Geraadpleegd op: 20 maart 2010.
- Verantwoording vakdidactiek Aardrijkskunde Hamer, A. http://www.demovangorcum.nl/sherpa30/modulen_deelname.php?id=100 Geraadpleegd op: 22 maart 2010. Sherpa-pro. http://vangorcum.content-e.nl/content-e/pub_VANGORCUM/AGVD_1185435804163/index.htm Geraadpleegd op: 22 maart 2010. Verheij, J. en H. Notté, Aardrijkskunde is overal, Cantal, Rosmalen, 2008. Nederlands Aarnoutse, C. en L. Verhoeven, Tussendoelen gevorderde geletterdheid, Expertisecentrum Nederlands, Nijmegen, 2003. Kennisobject interactief taalonderwijs. http://marnixnet.hsmarnix.nl/secure/marnix/kennisobjecten/KO_HdK_Interactief_taalonderwijs/ind ex.html Geraadpleegd op: 24 maart 2010. Paus, H. (red.), Portaal, Praktisch taaldidactiek voor het primair onderwijs, Coutinho, Bussum, 200, tweede herziene druk. Godsdienstige levensbeschouwelijke vorming College levensbeschouwing ontdekken in relevante thema’s. http://marnixnet.hsmarnix.nl/secure/marnix/0910/BB/godsd-levensbesc/studiewijzer-2.htm Geraadpleegd op: 25 maart 2010. Schepper, J. de, Levensbeschouwelijk ontwikkelen, Didactiek voor godsdienst/ levensbeschouwing in het primair onderwijs, Kwintessens Uitgevers, Hilversum, 2004.
26
Schepper, J. de, ‘Levensbeschouwing ontwikkelend bij alle kinderen’. In: de wereld van het jonge kind, december 2007: 102-105. Beeldende vorming Wilders, N. en H. Hegeman, Materiaalreader tekenen, Marnix Academie, 2010. Jacobse, A. en J. van Onna, Laat maar zien, een didactische handleiding voor beeldend onderwijs, Wolters-Noordhoff, Groningen, 2008. Hoorcollege didactiek beeldend voor de basisschool. http://marnixnet.hsmarnix.nl/secure/marnix/0910/OB/Bv%201-2/studiewijzer-1.htm Geraadpleegd op: 31 maart 2010. Beginsituatie Aarnoutse, C. en L. Verhoeven, Tussendoelen gevorderde geletterdheid, Expertisecentrum Nederlands, Nijmegen, 2003. Tule inhouden en activiteiten. http://tule.slo.nl/OrientatieOpJezelfEnWereld/F-KDOrientatieJezelfEnWereld.html Geraadpleegd op: 15 maart 2010
27
Bijlagen 1.
Vastlegging: fase van formuleren van ambities
Met plezier en enthousiasme naar school! Dat is wat ik wil bereiken voor de kinderen. Ik wil dat de kinderen een actieve houding kunnen aannemen in het project. Een houding waarbij zij veel onderzoek doen en enthousiast op zoek gaan naar informatie over hun werelddeel. Ik wil de kinderen stimuleren om zelf initiatieven te nemen. Ik wil hen laten ervaren dat ze door middel van samenwerken tot een heel mooi eindproduct kunnen komen. Ik wil dus bereiken dat de kinderen er plezier in hebben om met het project aan de slag te gaan. Waarschijnlijk zullen de kinderen zelf niet merken dat ze met zoveel vakken tegelijk bezig zijn en dat ze zoveel verschillende dingen hebben geleerd. Ik heb een enquête in mijn klas afgenomen. Uit de enquête bleek dat de kinderen het vak aardrijkskunde helemaal niet leuk vinden. Toch wilden de kinderen over andere landen, over dieren en over de wereld leren. Deze onderwerpen hebben met aardrijkskunde te maken. Na de enquête ben ik in gesprek gegaan met de kinderen. Ik heb onder andere de vraag gesteld: ‘waarom vind je het vak aardrijkskunde niet leuk?’ Bijna iedereen gaf aan dat ze de lessen en de onderwerpen niet leuk vinden. Ze vinden de methodelessen saai. Ik zie als hier de uitdaging om van een ‘saai’ vak als aardrijkskunde (tenminste dat vinden de kinderen), een leuk vak te maken. Met mijn leerarrangement wil ik een aantal zaken bereiken. Ik wil betekenisvol onderwijs geven. Onderwijs waarin ik de kinderen uitdaag en waarin de kinderen actief betrokken zijn. Ik wil dat mijn leerarrangement vakoverstijgend is. Dit is één van mijn doelen waar ik zelf aan wil werken. Ik wil graag dat de kinderen plezier hebben in school. Elk kind en elke groep wil ik zo goed mogelijk begeleiden, zodat ze tot een mooi eindresultaat komen. Dat wil ik met dit project bereiken. Hoewel ik wil dat de kinderen actief betrokken zijn, is één van mijn leerpunten ervoor te zorgen dat ik het overzicht en de leiding in mijn klas behoud. Het project lijkt mij een goed middel om hieraan te werken.
28
2.
Vastlegging: fase van informatie verzamelen
- Beschrijving gesprek met kinderen Om erachter te komen wat de leerbehoeften van de kinderen zijn, heb ik de kinderen een vragenlijst laten invullen. Deze vragenlijst hebben de kinderen individueel ingevuld. De volgende vragen stonden op de vragenlijst: 1. Wat zijn je hobby’s? 2. Welke vakken vind je het leukst op school? 3. Welke vakken vind je minder leuk op school? 4. Waarover zou jij graag iets willen leren op school? 5. Hoe zou je het liefste willen leren? (door samenwerken, zelfstandig werken) 6. Wat vind je van school? Ik heb alle resultaten verzameld en deze heb ik in één overzicht geplaatst. hobby's dansen voetballen buiten spelen pc koken lezen tekenen korfbal zwemmen hockey judo knutselen zingen turnen muziek luisteren badminton schaatsen
3 4 4 5 4 1 4 5 3 2 2 1 2 1 1 1 1
leuke vakken rekenen verkeer ak topo knutselen toren van acht tekenen a.n.k. gym natuur spelling gs lezen muziek
9 2 1 6 9 1 5 3 1 3 3 1 1 1
schrijven
2
minder leuk taal spelling tekenen rekenen gs ak schrijven natuur goed gelezen topo verkeer
9 6 3 6 7 9 1 2 2 1 3
hoe leren in tweetallen klassikaal eigen tempo samenwerken buiten
1 2 1 12 2
Uit deze resultaten kan ik opmaken dat veel kinderen als hobby een sport hebben. Andere hobby’s zijn: buiten spelen, computeren en koken. De kinderen vinden rekenen, knutselen en topografie de leukste vakken op school. De minder leuke vakken zijn: taal, geschiedenis en aardrijkskunde. De kinderen willen graag leren door samen te werken. Op de vragenlijst hebben de kinderen ook antwoord gegeven op de vraag: waarover zou je graag iets willen leren? Als voorbeeld heb ik genoemd: de ruimte. Ik deed dit om de kinderen duidelijk te maken dat ze van alles mochten opschrijven waarover zij graag willen leren. Na afloop bekeek ik de resultaten en zag dat veel kinderen hadden opgeschreven dat ze iets wilden leren over de ruimte. Toen bedacht ik mij dat dit niet helemaal betrouwbaar was, omdat ik de ruimte als voorbeeld had gegeven. Ik besloot om in groepjes van twee of drie kinderen gesprekjes te houden. Ik kon zo meer duidelijkheid krijgen over wat de kinderen graag zouden willen leren. De groepjes heb ik eerst uitgelegd wat de bedoeling van het leerarrangement is. Ik heb verteld dat het een soort project is,
29
waarvan zij mogen bepalen wat het onderwerp zal worden. De kinderen snapten hierdoor goed wat ik bedoelde. Ik wilde eerst dat de kinderen voor zichzelf, nog een keer, op een blaadje gingen opschrijven wat ze wilden leren. Dit heb ik gedaan zodat iedereen eerst voor zichzelf bepaalt wat ze willen leren en zich niet laten beïnvloeden door anderen. Daarna ben ik op de antwoorden gaan doorvragen. Bijvoorbeeld: waarom wil je juist daarover leren? Soms wilde ik een specifieker antwoord. Er waren kinderen die zeiden: ‘ik wil graag iets leren over de dieren’ of ‘ik wil graag iets over landen leren’. Ik heb dan doorgevraagd: over welke diersoorten wil je graag iets leren? Over welk land of welk werelddeel zou je graag meer willen weten? Terwijl de kinderen vertelden waarover zij graag iets wilden leren, heb ik met de kinderen meegeschreven. Ik kon hierdoor alle ideeën van de kinderen overzichtelijk weergeven: Landen / Werelddelen Afrika Amerika (New York) Engels Indonesië Italië Turkije Afrika Frans Chinees China Japan Noordpool Totaal Sport Voetbal Totaal
I IIII IIIII III I II I I I I I I 22
II IIIII 7
Overige Auto’s Proefjes doen Game ontwerp Buiten iets doen Geheim taal leren Medicijnen – hoe worden ze gemaakt? Website maken Hoe kan je beroemd worden? Drama / toneel Kristallen Kastelen Rekenen Michael Jacksons leven Totaal
I I I II I I II I II I I I I 16
Wereld Over de wereld – wat gebeurt er? Ruimte (planeten) Regenwouden Klimaat – opwarming aarde De aarde – aardkorst – lava Milieu Totaal
Beroepen Dierenarts Kunst Piraten Minder bekende beroepen Kamer ontwerpen Archeologen Kapster Totaal
II IIII I I I I 10
I I I I I II I 8
30
Uit deze resultaten na afloop van zowel de gesprekken als de vragenlijst, heb ik kunnen opmaken dat de kinderen graag iets willen leren over verschillende landen. De onderwerpen dieren en de wereld komen ook sterk naar voren.
- Beschrijving gesprek met mijn mentor Ik heb een prettig gesprek met mijn mentor gehad over het leerarrangement. Ik heb haar de bedoeling. Ik heb haar ook de brief over het leerarrangement gegeven. We hebben samen gekeken naar de planning van week 20. Op de maandag van deze week is er een studiedag voor de onderbouw. Vanaf 11:00 uur komt er een docent van de onderbouw in mijn klas. Met mijn mentor heb ik overlegd dat ik drie dagdelen krijg voor mijn leerarrangement. Mijn mentor werkt op maandag en dinsdag. Ik krijg de maandagochtend en de dinsdagmiddag. Deze twee dagdelen hebben we bewust gekozen, zodat mijn mentor het grootste deel van mijn leerarrangement meemaakt. Eén dagdeel, de donderdagmiddag, is bij de duoleerkracht van mijn mentor.
- Beschrijving beginsituatie van kinderen en lesinhouden Nederlands / Taal Om de beginsituatie van mijn klas van Nederlands / Taal vast te stellen, bekijk ik de leerlijnen volgens het Expertisecentrum Nederlands. Ik behandel de beginsituatie van de leerlijnen, die ik aan bod laat komen in mijn leerarrangement. Leerlijn 3: spelling en interpunctie De kinderen zijn in staat klankzuivere woorden en leenwoorden (redelijk) correct te spellen. Ze beheersen de spelling van woorden met homofonen. Ze passen de gelijkvormigheidsregel toe. Ze passen de analogieregel toe. De kinderen kunnen eenvoudige interpunctie toepassen. Het toepassen van complexere interpunctie is nog niet aan bod gekomen. De kinderen zijn bezig met het leren spellen van lange, gelede woorden en woordsamenstellingen. Zij zijn ook aan het oefenen om de regels van de werkwoordspelling te beheersen. De kinderen zijn nog niet bewust bezig om zelfstandig hun spelling- en interpunctiefouten te onderkennen en corrigeren. Leerlijn 4: Begrijpend lezen De kinderen kunnen eenvoudige teksten lezen en begrijpen. De kinderen kunnen het thema en de hoofdgedachte uit een tekst halen. De kinderen leiden informatie af uit een tekst. De kinderen kunnen verschillende soorten verhalen onderscheiden. De kinderen kunnen een kleine samenvatting geven van de gelezen tekst. Leerlijn 5: Strategisch schrijven De kinderen uit mijn klas lopen duidelijk uiteen met het schrijven van verhalen. Ik heb een les met een schrijfopdracht gegeven in mijn stageklas, waarbij de kinderen een verhaal moesten afmaken. Een groot aantal kinderen lukt het om er een leuk, creatief verhaal van te maken. Er zijn ook een aantal kinderen die niet verder komen dan zes regels. De leerlijn zal hierbij uiteen lopen. Het grote deel van de klas zal echt durven te schrijven en heeft er ook plezier. Een klein deel van de klas zal dit niet hebben. De kinderen schrijven regelmatig teksten, zoals bij de opdracht die ik hierboven heb beschreven. De juiste spelling toepassen, als de kinderen een tekst schrijven, varieert ook. Een groot deel van de klas kan een korte tekst schrijven met de juiste spelling. Een klein deel heeft hier moeite mee. Twee kinderen in mijn klas hebben dyslexie. Van een ander meisje wordt gedacht dat zij ook dyslexie heeft,
31
maar dit is nog niet vastgesteld. Daarnaast zijn er nog drie kinderen die zwak zijn in spelling. Dit blijkt ook bij het schrijven van een verhaal. Dit jaar zijn de kinderen begonnen met het maken van een werkstuk. Ze verzamelen hierbij informatie uit verschillende bronnen. Deze informatie moeten de kinderen gebruiken in hun werkstuk door er een eigen stukje over te schrijven. Vier kinderen uit mijn klas hebben hier moeite mee en hebben hierbij veel structuur nodig. Leerlijn 6: Informatieverwerving Zoals ik bij de leerlijn strategisch schrijven al beschreven heb, zijn de kinderen begonnen met het maken van een werkstuk. Ze moeten daarbij informatie opzoeken in verschillende informatiebronnen. Hierdoor kennen de kinderen de functie en de opzet van verschillende informatiebronnen. De kinderen herschrijven teksten om te gebruiken in hun werkstuk. (Aarnoutse & Verhoeven, 2003: 69-144) Aardrijkskunde De kinderen hebben geleerd over: - het bestuur van gemeente en provincie; - de grondstoffen van Nederland; - de manier waarop landbouwers met de grond omgaan; - de manier waarop Nederland zich tegen het water beschermt; - de structuur van een stad, vergeleken met het platteland; - structuren en processen in de industrie; - de verwerking van afval. Deze doelen behoren tot kerndoel 47 van TULE: De leerlingen leren de ruimtelijke inrichting van de eigen omgeving te vergelijken met die in omgevingen elders, in binnen- en buitenland, vanuit de perspectieven landschap, wonen, werken, bestuur, verkeer, recreatie, welvaart, cultuur en levensbeschouwing. In ieder geval wordt daarbij aandacht besteed aan twee lidstaten van de Europese Unie en twee landen die in 2004 lid werden: de Verenigde Staten en een land in Azië, Afrika en Zuid-Amerika. Aan het eind van elk hoofdstuk in de methode GEOBAS wordt er een uitstap gemaakt naar het buitenland, voornamelijk naar een land buiten Europa. Hoofdstuk 6 van GEOBAS gaat over fabrieken, hoe producten gemaakt worden. In de laatste les van dat hoofdstuk wordt behandeld hoe dat gaat in lagelonenlanden. De stof die de kinderen hebben geleerd aan het begin van het hoofdstuk, wordt toegepast en vergeleken met een land buiten Europa. Ook kerndoel 48 van TULE is behandeld: Kinderen leren over de maatregelen die in Nederland genomen worden/werden om bewoning van door water bedreigde gebieden mogelijk te maken. De kinderen hebben geleerd over de duinen, de dijken, wat de betekenis is van windmolens en waar de gemalen voor zorgen. Ze kunnen uitleggen wat de Watersnoodramp was. De kinderen weten wat het doel is van de Deltawerken. In groep 7 en 8 zullen de kinderen hier nog verder op ingaan. Ook aan kerndoel 50 is hard gewerkt in de klas: De leerlingen leren omgaan met kaart en atlas, beheersen de basistopografie van Nederland, Europa en de rest van de wereld en ontwikkelen een eigentijds geografisch wereldbeeld. Als ik in week 20 aan mijn leerarrangement begin, hebben de kinderen alle provincies van de topografie van Nederland gehad. De kinderen kunnen omgaan met verschillende kaarten uit de atlas: provinciekaarten en thematische kaarten. De kinderen kunnen gebieden herkennen, bijvoorbeeld een gebied met een duinlandschap. De kinderen kunnen kaartsymbolen herkennen en aanduiden. Als ik aan mijn leerarrangement begin, hebben de kinderen qua topografie alle provincies van Nederland gehad, met uitzondering van de provincie Gelderland.
32
(Tule inhouden en activiteiten, 2010: www)
Beeldende vorming Veel kinderen uit mijn stageklas zijn niet heel sterk op creatief vlak. Ik heb een handvaardigheidles gegeven waarbij de kinderen een blaadje in de vorm van een puntzak moesten ombuigen en vastplakken. Ik wilde dat zij het eerst zelf gingen, maar binnen vijf seconden stond een hele groep kinderen om mij heen met de vraag of ik het wel kon, omdat zij het niet konden. De kinderen probeerden niet om het eerst zelf voor elkaar te krijgen. Waarschijnlijk zijn de kinderen het gewend, dat de juf het in zo’n geval voor hen maakt. Gelukkig is er ook een groepje kinderen dat het wel zelf wil proberen. Zij doen hun best om iets moois van hun knutselwerk te maken. GLV: Godsdienstige levensbeschouwelijke vorming Basisschool De Fontein is een Protestant Christelijke basisschool. Van dinsdag tot en met donderdag krijgen de kinderen de verhalen te horen over het Christelijke geloof, de verhalen van Jezus Christus. Om de week, op maandag, hebben de kinderen samen met de andere bovenbouwgroepen een gezamenlijke weekopening, georganiseerd door één van de groepen. De kinderen komen niet in contact met de andere geloven. Dit wordt de kinderen ook niet aangeboden.
33
- Beschrijving sociaal-culturele context Basisschool De Fontein is een grote school. Er zijn twee locaties. Ik loop stage op De Fontein 1, op de Oude Wereld te Alphen aan den Rijn. Basisschool De Fontein ligt in een nieuwe en moderne woonwijk genaamd Kerk en Zanen. Dit is een wijk buiten het centrum van Alphen aan den Rijn. Rondom De Fontein staan nog drie andere basisscholen. De Fontein ligt aan het Europapark. In het Europapark zijn verschillende speelplaatsen voor kinderen te vinden. Achter het Europapark ligt het winkelcentrum de Atlas. De Fontein ligt vlakbij een treinstation. Kerk en Zanen is een drukke wijk met veel verkeer. De kinderen komen hiermee op weg naar school in aanraking. Basisschool De Fontein is een Protestants Christelijke basisschool. In de visie laat De Fontein duidelijk zien dat ze het belangrijk vindt dat iedereen elkaar respecteert en ieder zijn/haar verantwoordelijkheid leert te nemen in de wereld. De Fontein wil de kinderen ook leren om respect te hebben voor mensen met een andere levensovertuiging. De Fontein heeft als uitgangspunt dat ieder kind centraal staat. Men vindt het belangrijk dat kinderen zich thuis en veilig voelen op school. Een voorwaarde hiervoor is een goede sfeer in de klas en op school. De Fontein streeft er naar om de kinderen zo goed mogelijk voor te bereiden op het voorgezet onderwijs en op de maatschappij. Op alle fronten leren en ontwikkelen de kinderen vaardigheden op cognitief, creatief, motorisch en sociaal-emotioneel gebied. Men vindt het belangrijk om kinderen een zelfstandige en kritische houding aan te leren. Ze willen de kinderen laten ontwikkelen door aan te sluiten op de zone van naaste ontwikkeling. Succeservaringen zijn belangrijk voor kinderen en men probeert zoveel mogelijk aan te sluiten bij de verschillende leerstijlen van de kinderen.
34
- Beschrijving van de groepsdynamiek in de klas In mijn stageklas zitten 23 kinderen. Het is een klas met over het algemeen een christelijke achtergrond. Je hebt vijf fasen om vast te stellen in welke fase de klas zich qua groepsdynamiek bevindt: - Fase 1) oriëntatie: onzekerheid, geen eigen inbreng; - Fase 2) conflict: machtsfase, opkomen voor eigen wensen en belangen; - Fase 3) integratie: heldere onderlinge verhoudingen, naar elkaar luisteren, verbondenheid; - Fase 4) succes: gezamenlijke doelen, openheid voor gevoelens, autonomie, normen zijn duidelijk en geaccepteerd; - Fase 5) stabiliteit: onderlinge samenhang steeds koppelen aan normen en bijstellen. Mijn klas bevindt zich in de fase van integratie. In de klas zijn heldere onderlinge verhoudingen. De kinderen kunnen naar elkaar luisteren. In de klas zijn er niet steeds onderlinge conflicten. Natuurlijk zijn er af en toe ruzies in de klas, maar deze worden altijd weer opgelost. Het is in mijn klas niet zo dat de kinderen gezamenlijke doelen hebben. Het ene kind durft ook meer zijn/haar emoties of gevoelens te tonen dan het andere kind. De klas bevindt zich daarom in fase 3 en niet in fase 4. Mijn klas is niet heel vaardig in het samenwerken. De kinderen werken niet vaak in groepen samen. Dit merk ik als ik een les geef, waarbij de kinderen moeten samenwerken. De kinderen hebben veel structuur nodig bij het samenwerken, dus hoe verdeel je de taken? Hoe zorg je ervoor dat iedereen evenveel te zeggen heeft tijdens het samenwerken? Zodra de kinderen deze structuur hebben, gaat het samenwerken een stuk beter. Het samenwerken in tweetallen gaat wel goed. De kinderen hebben ook veel moeite met zelfstandig werken. Ik heb hiervoor observaties gedaan. Uit de observatie blijkt dat veel kinderen aandacht willen van de leerkracht. Er wordt regelmatig met dagtaken gewerkt. Alleen het werken met dagtaken is niet goed opgebouwd in de klas. Er zijn verschillende stappen om naar het zelfstandig werken toe te werken: - Stap 1) structureren individuele aandacht; - Stap 2) uitgestelde aandacht invoeren; - Stap 3) taken en plannen invoeren; - Stap 4) dagtaken invoeren; - Stap 5) zelf nakijken starten; - Stap 6) (halve) weektaken invoeren. Vanaf groep 5 werkt deze klas met dagtaken. Volgens mij zijn de leraren veel te snel door alle stappen heen gegaan. Uit mijn observatie constateer ik dat de klas niet goed kan omgaan met uitgestelde aandacht. Ik merk dit zelf ook als ik lesgeef. De klas bevindt zich nu in stap 5: zelf nakijken.
35
36