Het boek Hosea.
1
Hosea de “evangelische” profeet Inleiding: Wij gaan de komende tijd de profetieën bespreken welke Hosea aan Israël moest doorgeven van de Here God, veel van deze profetieën moest hij illustreren doormiddel typen en symbolen. Hosea wordt ook wel de meest “evangelische profeet” genoemd, zijn handelen in opdracht van de Here is in de eerste instantie voor Israël bedoeld maar het valt op dat juist het Nieuwe testament Hosea zo vaak bevestigt én citeert. Het eerste dat we samen gaan bestuderen was eigenlijk bedoelt als laatste gedeelte van deze studie maar het leek mij zinvol om allereerst de Here Jezus Christus in het boek Hosea te bekijken en van daar uit verder dit, toch wel, onbekende boek nader te bezien. We beginnen met onze Here Jezus Christus, naar hem wordt, direct en indirect, verwezen in het boek Hosea. PROFETIEËN BETREFFENDE CHRISTUS
1. De Messias De zinspelingen op de Messias zijn in dit boek overduidelijk. Zowel Paulus als Petrus tonen ons, dat de profetie van Hosea 1:10 vervuld is in Christus: “Eens echter zullen de kinderen Israëls talrijk wezen als het zand der zee, dat niet te meten of te tellen is. En ter plaatse waar tot hen gezegd wordt: Gij zijt mijn volk niet, zullen zij genoemd worden kinderen van de levende God.” Hosea 1:10 De apostel Petrus verwijst in de volgende tekst naar Hosea 1:10: “U, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen.” 1 Petrus 2:10 Ook Paulus verwijst naar Hosea: “Want, broeders, opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn, wil ik u niet onkundig laten van dit geheimenis; een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat. En aldus zal gans Israël behouden worden, gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van Jacob afwenden.” Romeinen 11:25-26 In Hosea 3:4 vinden we de tegenwoordige toestand van Israël beschreven. "Zonder koning en zonder vorst, en zonder offer .. . . en zonder efod" (het teken van een priester) omdat zij hun Koning, hun ware Priester naar de ordening van Melchizédek verworpen hebben, en het offer dat hij gebracht heeft, nog steeds verwerpen. En aan de andere kant zijn zij ook "zonder opgericht beeld en zonder terafim", want zij zijn vrij van afgodendienst. Het volgende vers beschrijft hun toekomst, wanneer zij zich zullen bekeren tot de Here, hun God, en David, hun Koning, de Here Jezus Christus. “Daarna zullen de Israëlieten zich bekeren, en de Here, hun God, zoeken, en David, hun koning, en bevende komen tot de Here en tot zijn heil, in de dagen der toekomst.” Hosea 3:5 2. De opstanding van Christus "Hij zal ons na twee dagen levend maken; op de derde dag zal Hij ons doen verrijzen, en wij zullen leven voor Zijn aangezicht".
Het boek Hosea.
2 Hosea 6:2
De opstanding van Christus en onze opstanding in Hem, kon niet duidelijker typologisch worden voorzegd. De profeet noemt uitdrukkelijk twee dagen, waarna leven zou worden gegeven, en een derde dag, waarop de opstanding zou plaats hebben. In Hosea 6:3 lezen wij; "Zijn uitgang is bereid als de dageraad, en Hij zal tot ons komen als de regen, als de spade en de vroege regen des lands". Onze Here, die als de dageraad zal (is) opstaan (opgestaan) uit het graf is Dezelfde, Die tot ons zal komen, om ons uit de dood tot het leven te wekken. 3. Uit Egypte geroepen "Ik heb Mijn Zoon uit Egypte geroepen"
Hosea 11:1.
Dit had een eerste vervulling in Israël, als een type van Christus. De werkelijke vervulling had volgens Matthéus 2:15 plaats in Christus, de Eniggeboren Zoon van God. 4. Eén Redder "Met mensenhanden trok Ik hen, met koorden der liefde"
Hosea 11:4
Christus trok ons met koorden van een mens, want vanwege ons is Hij mens geworden en stierf Hij voor ons. Als vergelijking lezen wij: Johannes 12:32; “En als Ik van de aarde verhoogd ben, zal Ik allen tot Mij trekken.” De Here God wordt zowel in Hosea als in het Nieuwe testament als Verlosser en Heiland naar voren gebracht: “Maar Ik ben de Here, uw God, van het land Egypte af; een God nevens Mij kent gij niet en een verlosser * buiten Mij is er niet.” Hosea 13:4 * Verlosser én Heiland is hetzelfde woord, evenals Messias
Ter vergelijking: Matthéus 1:21 en Handelingen 4:12. “Zij zal een zoon baren en gij zult Hem de naam Jezus geven. Want Hij is het die zijn volk zal redden van hun zonden.” Matthéus 1:21 “En de behoudenis is in niemand anders, want er is ook onder de hemel geen andere naam aan de mensen gegeven, waardoor wij moeten behouden worden.” Handelingen 4:12 "Ik zal hen van het geweld der hel verlossen. Ik zal ze vrijmaken van de dood" Hosea 13:14 Het woord, vertaald door "verlossen" betekent "loskopen" door de betaling van een prijs; het woord vertaald door "vrijmaken" is een zinspeling op de "losser" of "goël", die het recht heeft om het verloren-gegane bezit van zijn naaste bloedverwant terug te kopen door de betaling van de prijs. Denk hierbij aan Boaz die Ruth tot vrouw nam en daardoor het bezit voor Naomi veilig stelde. Zowel losser als verlosser (Goël) beschrijven nauwkeurig, wat de Here Jezus voor ons gedaan heeft. "O dood, waar zijn uw pestilentiën? Hel, waar is uw
Het boek Hosea.
3
verderf?" is een overwinningskreet bij de beloofde verlossing, toen Christus, opgewekt uit de doden, de Eersteling(vrucht) werd van degenen, die ontslapen zijn. Vergelijk 1 Corinthe 15:55. “Dood, waar is uw overwinning? Dood, waar is uw prikkel?” 1 Corinthe 15:55. Elk mens vreest normaalgesproken de dood, voor een christen ziet het er anders uit dan voor hen die in de wereld leven. Een wereldling vreest de dood maar in de praktijk vreest een wedergeboren christen de fase vóór de dood, de afbraak van het lichaam, het doodgaan. Voor hen die de Here hebben aangenomen is de dood niet het laatste, de dood is overwonnen aan het kruishout van Golgotha. Tot zo ver in eerste instantie de Persoon van de Here Jezus Christus, in het verloop van de studie zullen wij hem regelmatig opnieuw tegen komen. Hoererij. Een ander onderwerp dat ik doormiddel van deze inleiding naar voren wil halen is de Hoererij. Als we dit niet vooraf behandelen begrijpen wij het zware lot van Hosea niet, hij moest n.l. een aan ontucht gewijde vrouw nemen. Het is duidelijk, dat het hoereren van achter de Here in de eerste plaats "geestelijke hoererij" is, n.l. afval van God tot de afgodendienst (zie: Exodus 34:15). “Want gij zult u niet nederbuigen voor een andere god, immers de Here, wiens naam Naijverige is, is een naijverig God. Sluit toch geen verbond met de inwoners van het land; wanneer zij hun goden overspelig nalopen en aan hun goden offeren, dan zouden zij u uitnodigen en gij zoudt van hun slachtoffer eten. Wanneer gij van hun dochters voor uw zonen neemt en zij haar goden overspelig nalopen, dan zouden zij tevens uw zonen tot overspelig nalopen van haar goden verleiden.” Exodus 34:14-16 Dat lichamelijke hoererij en ontucht daarmee nauw verband hielden, zullen wij zien bij het overzicht van de algemene toestand van het volk. In verschillende afgodendiensten zien wij de combinatie van hoererij én religie. Doormiddel van hoererij dacht men bij de bron van het bestaan, de vruchtbaarheid, te kunnen komen, veel religies zijn een vruchtbaarheidscultus. Denk maar eens aan de benaming van het vrouwelijk geslachtsdeel dat heel vaak “venusheuvel” wordt genoemd naar de Griekse vruchtbaarheidsgodin “Venus”, welke we in andere culturen vinden als Shiva, Astarte, Diana, Isis, enz. De vermenging tussen sex en religie komt nog steeds voor, volgelingen van Mozes David Berg, genaamd Mo, (Moonies) móesten het andere geslacht strikken met sex en hen op die wijze binnen de sekte brengen, in principe gewijde sex. Bij veel volken was het dus niet alleen de gewone hoererij; maar men had daar vooral godsdienstige hoererij; mannen en vrouwen, die zich in de dienst van de ene of andere godheid aan ontucht prijs gaven. Dergelijke vrouwen werden "gewijden" genoemd en gaven het loon, dat zij met de ontucht verdienden, ten dienste van de afgoden. Veel “priesteressen” waren ingewijde tempelhoeren, door sexueelcontact met zo’n ingewijde had men contact met de afgoden. Ook de volken van Kanaän waren in deze zonden gevallen waren. In de Heilige Schrift werden zulke “ingewijden” hoeren en schandjongens genoemd: “Er zal onder de dochters van Israël geen aan ontucht gewijde vrouw zijn, en er zal onder de zonen van Israël geen aan ontucht gewijde man zijn.” Deuteronomium 23:17
Het boek Hosea.
4
Het aan de (af)goden geofferde loon "hoerenloon": “Gij zult geen hoerenloon of hondengeld in het huis van de Here, uw God, brengen ter vervulling van één of andere gelofte, want deze beide zijn de Here, uw God een gruwel.” Deuteronomium 23:18 Ondanks de vele waarschuwingen in de wet en door de profeten, drong dit kwaad toch in Israël door. Uit 1 Koningen 3:16 blijkt, dat de hoeren als een eigen stand onder het volk leefden: “Toentertijd kwamen twee vrouwen, hoeren, tot de koning en stelden zich voor hem. En de ene vrouw zeide: Met uw verlof, mijn heer, ik en deze vrouw wonen in een huis, en ik heb bij haar in huis gebaard.” 1 Koningen 3:16-17 (zie ook: 1 Koningen 22:38 en Jeremia 5:7). Dat er hoeren en schandjongens waren, leren we o.a uit plaatsen als 1 Koningen 14:24: “Zelfs waren er aan ontucht gewijden in het land. Zij deden naar al de gruwelen der volken, die de Here voor het aangezicht der Israëlieten verdreven had.” 1 Koningen 14:24 Zie verder 1 Koningen 15:12 en 1 Koningen 22:47; ja, het ging zelfs zo ver, dat voor deze ontuchtmensen eigen woningen waren ingericht op het terrein van de tempel des Heren (zie: 2 Koningen 23:7). “Hij brak de verblijven af van de aan ontucht gewijde mannen, in het huis des Heren, waar de vrouwen hoezen voor de Asjera weefden.” Zo werd deze zonde met een godsdienstig verfje bestreken en het volk gemakkelijker verleidt. Wanneer men in aanmerking neemt, dat hoererij en ontucht de mens ongevoelig maken voor de hogere geestelijke dingen, dan verwondert ons de last van de profeet, om een hoer als vrouw te nemen, niet. I. Eén van de grootste onder de profeten. Hosea mogen wij in alle vrijheid beschouwen als één van de grootste profeten van Israël met een diensttijd van minstens 50 jaren. Sommigen veronderstellen zelfs, op grond van Hoofdstuk 1:1, dat zijn profetische dienst een periode van 72 jaren omvatte. Wanneer wij aannemen, dat zijn profetische loopbaan op 20 jarige leeftijd begonnen is, zou hij 92 jaar oud geworden zijn. “Het woord des Heren, dat tot Hosea, de zoon van Beëri, kwam, in de dagen van Uzzia, Jotam, Achaz en Jechizkia, koningen van Juda, en in de dagen van Jerobeam, de zoon van Joas, koning van Israël”. Hosea 1:1 Hosea deed dienst tijdens het bewind van 4 koningen die over Juda heersten, dit geeft een redelijk vermoeden van zijn zeer lange loopbaan als profeet, dit moet een zwaar leven geweest zijn, zelfs zijn huwelijkskeuze werd hem door de Here voorgeschreven en wij zouden niet vooraan in de rij gestaan hebben bij zo’n vrouw. Evenals zijn grote tijdgenoot, Jesaja, is zijn boodschap sterk “evangelisch” van karakter. Iemand heeft eens opgemerkt: “Hosea is de eerste profeet der genade; Israëls eerste evangelist.” Zijn geschriften worden in het Nieuwe Testament minstens 5 maal geciteerd en meestal in verband gebracht met bekering, de verlossing en herstel van Israël, wij gaan 3 teksten vergelijken;
Het boek Hosea.
5
1* “En daar bleef hij tot de dood van Herodes, opdat vervuld zou worden hetgeen de Here door de profeet gesproken heeft, toen hij zeide: Uit Egypte heb Ik mijn Zoon geroepen.” Matthéus 2:15 De tekst waarop hier gedoeld wordt is Hosea 11:1; “Toen Israël een kind was, heb Ik het liefgehad, en uit Egypte heb Ik mijn zoon geroepen.” 2*“Gaat heen en leert, wat het betekent: Barmhartigheid wil Ik en geen offerande; want Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.” Matthéus 9:13 De paralleltekst is in dit geval Hosea 6:6; “Want in liefde heb Ik behagen en niet in slachtoffer, in kennis van God en niet in brandoffers.” 3* “Gelijk Hij ook bij Hosea zegt: Ik zal niet-mijn-volk noemen: Mijn-volk, en de nietgeliefde: geliefde. En het zal geschieden ter plaatse, waar tot hen gezegd was: gij zijt mijn volk niet, daar zullen zij genoemd worden: zonen van de levende God. Romeinen 9:25-26 Hier is de paralleltekst Hosea 2:22-23; “En de aarde zal het koren, de most en de olie verhoren, en die zullen Jizreël verhoren. Dan zal Ik haar voor Mij zaaien in het land, en Mij ontfermen over Lo-ruchama, en tot Lo-ammi zeggen: Gij zijt mijn volk. En hij zal zeggen: Mijn God!” 2. De tijd waarin Hosea leefde. Hosea profeteerde in de dagen van Uzzia, Jotham, Achaz, Hizkia, de koningen van Juda en in de dagen van Jerobeam, zoon van Joas, koning van Israël. (Zie: hoofdstuk 1:1) Vergelijken wij deze opgave met Jesaja 1:1, dan zien wij duidelijk, dat Hosea een tijdgenoot was van Jesaja; want hij profeteerde onder dezelfde koningen van Juda. Koning Jerobeam van Israël wordt niet genoemd bij Jesaja. Dat komt, omdat Jesaja in de eerste plaats profeteerde tegen Juda en Jeruzalem, terwijl Hosea voornamelijk profeteerde tegen Israël, het rijk der 10 stammen. “Het gezicht van Jesaja, de zoon van Amoz, dat hij heeft gezien over Juda en Jeruzalem in de dagen van Uzzia, Jotam, Achaz en Jechizkia, koningen van Juda.” Jesaja 1:1 3. De toestand van het volk. Omdat de regerende koningen genoemd worden kunnen we ons een beeld vormen van de toestand van het land en het volk waar de profeet tegen spreken moest. 1e. Koning Uzzia (Azaria, Staten Vertaling) (Azarja, NBG Vertaling 1951) Lezen: 2 Koningen 15:1-7 2 Kronieken 26:13-15 Deze Schriftplaatsen spreken van zijn grootheid, ze was niet een gevolg van zijn (Uzzia) grootheid, maar hij zocht God en de profeet Zacharia. God maakte hem voorspoedig en hij werd wonderlijk geholpen, totdat hij sterk werd. Maar. . . . op dit hoogtepunt gekomen, verhief zijn hart zich tot “verdervens” toe; hij overtrad tegen de Here door te willen reukofferen in de Tempel, een voorrecht wat alleen de priesters toekwam. Daarom werd hij tot zijn dood gestraft met melaatsheid, koning Uzzia kwam er goed van af, vaak verliet de Here een mens na deze zonde, het kwam soms zelfs zo ver dat de zondaar stierf, en zelfs eens levend werd begraven!
Het boek Hosea.
6
Lezen: 1 Samuël 13:8-14: “Hij wachtte zeven dagen, tot de tijd die Samuël had bepaald. Maar toen Samuël niet naar Gilgal kwam, begon het volk van hem weg te lopen; Daarom zeide Saul: Brengt mij het brandoffer en de vredeoffers. En hij offerde het brandoffer. Nauwelijks was hij gereed met het offeren van het brandoffer, of zie, daar kwam Samuël. Saul ging hem tegemoet om hem te begroeten. Toen zeide Samuël: Wat hebt gij gedaan? Saul antwoordde: Daar ik zag, dat het volk van mij wegliep en gij niet op de afgesproken tijd kwaamt, terwijl de Filistijnen te Mikmas verzameld waren. Dacht ik: nu zullen de Filistijnen op mij afkomen te Gilgal, en ik heb de gunst des Heren nog niet gezocht; toen heb ik mij verstout en heb het brandoffer geofferd. Samuël zeide tot Saul: Gij hebt dwaas gehandeld; gij hebt niet in acht genomen het gebod van de Here, uw God, dat Hij u geboden heeft, anders zou de Here uw koningschap over Israël voor altijd bevestigd hebben. Maar nu zal uw koningschap niet bestendig zijn. De Here heeft Zich een man uitgezocht naar zijn hart en de Here heeft hem tot een vorst over zijn volk aangesteld, omdat gij niet in acht genomen hebt wat de Here u geboden had.” Samuël kondigde het einde van het koningschap van Saul aan, automatisch volgde zijn van “God-verlatendheid” en dood op deze aankondiging. De nieuwe koning was door de Here al voorzien en Samuël moest deze zalven: “Hierop zeide Samuël tot Isaï: Zijn dit al de jongens? Deze antwoordde: De jongste ontbreekt nog; zie, hij weidt de schapen. Toen zeide Samuël tot Isaï: Laat hem halen, want wij zullen niet gaan aanzitten, voordat hij hier gekomen is. Daarop liet hij hem halen. Hij nu was rossig, ook had hij mooie ogen en een schoon voorkomen. Toen zeide de Here: Sta op, zalf hem, want deze is het. Samuël nam de oliehoorn en zalfde hem te midden van zijn broeders. Van die dag af greep de Geest des Heren David aan. Daarna stond Samuël op en ging naar Rama. Maar van Saul was de Geest des Heren geweken, en een boze geest, die van de Here kwam, joeg hem angst aan. Toen zeiden de dienaren van Saul tot hem: Zie toch, een boze geest Gods jaagt u angst aan.” 1 Samuël 16:11-15 De rest van de geschiedenis kennen we, Saul ging zijn heil zoeken bij een waarzegster omdat de Here voor hem onbereikbaar geworden was, de andere dag stierf hij; Zie: Samuël 28 & 29. Een ander geval dat wij in de Bijbel vinden staat te lezen in Numeri 16, een aantal Levieten kwam in opstand tegen Mozes en daardoor tegen de Here, ze offerden zoals het aan Aäron was voorbehouden en het werd hun dood. Lezen: 2 Kronieken 26:16-21 Van koning Uzzia lezen wij niet dat de Here hem verliet, wél werd hem het koningschap ontnomen, hij werd melaats en zijn zoon werd koning in zijn plaats. En hoe stond het volk ten tijde van Uzzia tegenover de Here? Ze offerden op “hoogten”, wat wil zeggen dat ze ondanks hun oprechte koning getrouw bleven aan de afgoden; “Alleen verdwenen de hoogten niet; nog steeds slachtte en offerde het volk op de hoogten. De Here sloeg de koning, zodat hij melaats was tot de dag van zijn dood, en hij woonde in een afgezonderd huis, terwijl Jotam, de zoon des konings, het paleis beheerde en het volk des lands bestuurde.” II. Koning Jerobeam. “In het tweede jaar van Pekach, de zoon van Remaljahu, de koning van Israël, werd Jotam koning, de zoon van Uzzia, de koning van Juda. Hij was vijfentwintig jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde zestien jaar te Jeruzalem. Zijn moeder heette Jerusa; zij was de dochter van Sadok. Hij deed wat recht is in de ogen des Heren, geheel zoals zijn vader Uzzia
Het boek Hosea.
7
gedaan had. Alleen verdwenen de hoogten niet; nog steeds slachtte en offerde het volk op de hoogten. Hij bouwde de Bovenpoort van het huis des Heren. Het overige van de geschiedenis van Jotam en al wat hij gedaan heeft, is dat niet beschreven in het boek van de kronieken der koningen van Juda? In die dagen begon de Here Resin, de koning van Aram, en Pekach, de zoon van Remaljahu, op Juda los te laten. Jotam ging bij zijn vaderen te ruste en werd begraven bij zijn vaderen in de stad Davids; zijn zoon Achaz werd koning in zijn plaats.” 2 Koningen 15:32-32 Zie ook: 2 Kronieken 27:1-9. Deze koning, Jotam (Jerobeam), regeerde ook over het volk tijdens de melaatsheid van zijn vader Uzzia. “Hij deed wat recht was in de ogen des Heren, naar alles wat zijn vader Uzzia gedaan had, behalve dat hij in de Tempel des Heren niet ging: en het volk verdierf zich nog” 2 Kronieken 27:2 De hoogten waren namelijk nog niet weggenomen, en het volk offerde en rookte daar nog op. Overigens kon van hem getuigd worden, dat hij: “Zij wegen richtte voor het aangezicht des heren, zijn Gods.” 2 Kronieken 27:6 III. Koning Achaz. (zie: 2 Koningen 16 en 2 Kronieken) “Achaz was twintig jaar oud, toen hij koning werd; hij regeerde zestien jaar te Jeruzalem. Hij deed niet wat recht is in de ogen van de Here, zijn God, zoals zijn vader David. Maar hij wandelde in de weg der koningen van Israël. Ook deed hij zijn zoon door het vuur gaan in overeenstemming met de gruwelen der volken, die de Here voor de Israëlieten had verdreven.” 2 Koningen 16:2-3 “Daar toe maakte hij ook gegoten beelden voor de Baäls”
2 Kronieken 28:2
Op grond van zijn zonden gaf de Here hem over in de handen Syrië en Israël. In plaats van hulp te zoeken bij de Here, wendde hij zich om hulp tot de koning van Assyrië en ging hem tegemoet te Damascus (Hoofdstad Syrië) Van een altaar, dat hij daar zag, liet hij een afbeelding maken, en beval Uria, de priester, zo’n altaar te bouwen: Lezen: 2 Kronieken 28:16 en 2 Koningen 16:10-18. Toen hij van Damascus terug kwam, offerde hij op dat altaar. Het koperen brandofferaltaar uit de Tempel plaatste hij noordwaarts naast zijn altaar, om “onderzoekingen” te doen. Hij wilde nader overwegen, wat hij met dit altaar zou doen, nu het feitelijk in onbruik was geraakt; hij wilde het gebruiken voor andere dingen in verband met zijn afgodendienst, namelijk wichelarij, om verborgen zaken te weten te komen. Verder beroofde hij de tempel van zilver en goud en allerlei sierraden. “Wanneer gij gekomen zijt in het land dat de Here, uw God, u geven zal, dan zult gij niet leren doen naar de gruwelen van die volken. Onder u zal er niemand worden aangetroffen, die zijn zoon of zijn dochter door het vuur doet gaan, die waarzeggerij pleegt, geen wichelaar, uitlegger van voortekenen, of tovenaar. Geen bezweerder, niemand, die de geest
Het boek Hosea.
8
van een dode of een waarzeggende geest ondervraagt of die de doden raadpleegt. Want ieder die deze dingen doet, is de Here een gruwel, en ter wille van deze gruwelen drijft de Here, uw God, hen voor u weg. Gij zult onberispelijk staan tegenover de Here, uw God; Want deze volken, die gij verdrijven zult, luisteren naar wichelaars en waarzeggers, maar u heeft de Here, uw God, dit niet toegelaten. Deuteronomium 18:9-14 Steeds opnieuw zien wij in de Bijbel dat het voor de natuurlijke mens aantrekkelijker is de afgoden te volgen dan de Here God. De afgodendiensten hebben door alle eeuwen heen voor de mens aantrekkingskracht gehad door bijkomende zaken zoals in de bovenstaande teksten beschreven. De mens wil graag “alles weten”, desnoods via occulte zaken, zelfs als men een kerklid is. Toen mijn schoonvader rond 1930–1935 een slagerij overnam was er in de slachtplaats geen waterput of pomp, in die tijd was er op het platteland geen waterleidingnet, daarom werd er een wichelroedeloper bijgehaald. Het streven was een bron onder, of bij, de slachtplaats te vinden wat ook lukte, de man vond een bron ónder de slachtplaats en mijn schoonvader was voor het occulte gewonnen. De rest van zijn leven zou hij toegewijd zijn aan helderzienden, magnetiseurs en andere duistere figuren, ondanks zijn verschillende perioden als kerkenraadslid zag hij geen bezwaar in het bezoeken van occult-belaste mensen. Saul, Achaz en vele anderen hebben zich toen, en nu, laten bevuilen door de duisternis, wie op het einde van deze mensen let zal tot de verbijsterende ontdekking komen dat hun dood meestal een drama is. “The Beatles” riepen op een gegeven moment dat ze bekender en belangrijker waren dan Jezus Christus, John Lennon werd gedood door een psychopaat en ander lid zal binnenkort sterven aan kanker in de hersenen. De Here waarschuwt door de gehele Bijbel heen voor het occulte, niet alleen omdat het contacten zijn met de duivel en zijn trawanten maar vooral om dat Zijn schepsels dan voor Hem verloren zijn. Dat Achaz hulp zocht bij de koning van Assyrië baatte niet, de Here vernederde het koninkrijk van Juda om de zonde van Achaz, omdat hij Juda afkeerde van de Here. Hij bekeerde zich niet, hij bleef de goden van Damascus offeren en zij werden voor hem en zijn gehele volk de val. Niet alleen beroofde hij het Huis des Heren, maar hij sloeg ook de vaten in stukken en sloot de deuren van de Tempel. En alsof dat nog niet erg genoeg was, maakte hij altaren en zette deze in alle hoeken van Jeruzalem, in alle andere steden maakte hij hoogten om andere goden te offeren. Op deze wijze verwekte hij de Here, de God van zijn vaderen, tot toorn. IV. Koning Hizkia. (Zie 2 Koningen 18, 19 en 20 & 2 Kronieken 29,30,31,32) Hij was de tegenstelling van Achaz, hij deed wat recht was in de ogen van de Here naar alles wat zijn vader David had gedaan. Hij deed het Huis des Heren weer open, nam de hoogten weg, brak de opgerichte beelden, roeide “de bossen”* uit, verbrijzelde de koperen slang omdat zij ook daarmee afgoderij bedreven. Hij vertrouwde op de Here, “kleefde” Hem als het ware aan en de Here was met hem. Hoe hij de priesterstand aantrof bij het begin van zijn regering zien we in 2 Kronieken 29:4-7 en 2 Kronieken 30: 2-3; “Toen liet hij de priesters en de Levieten komen en vergaderde hen op het Oostplein. En zeide tot hen: Hoort naar mij, Levieten! Heiligt u thans, heiligt het huis van de Here, de God uwer vaderen, brengt het onreine uit het heiligdom naar buiten; Want onze vaders zijn ontrouw geweest, zij hebben gedaan wat kwaad was in de ogen van de Here, onze God, en hebben Hem verlaten, hun aangezicht afgewend van de woning des Heren en haar de rug toegekeerd. Zelfs hebben zij de deuren van de voorhal gesloten, de lampen gedoofd en geen reukwerk ontstoken noch brandoffers gebracht in het heiligdom aan de God van Israël.”
Het boek Hosea.
9 2 Kronieken 29:4-7
“En de koning, zijn oversten en de gehele gemeente te Jeruzalem overlegden, dat zij het Pascha zouden vieren in de tweede maand. Want zij konden het op de gewone tijd niet vieren, omdat zich niet voldoende priesters geheiligd hadden en het volk niet in Jeruzalem samengekomen was.” 2 Kronieken 30:2-3 Het volk en de priesters zagen er blijkbaar geen heil in de Here te volgen, men vertikte het eenvoudig de Here te gehoorzamen, het moet voor Hizkia een zware klus geweest zijn om het volk in het gareel te krijgen. De door Achaz gebouwde altaren en het “rooktuig” (reukoffer altaren NBG) werden weggedaan: “Toen maakten zij zich op en verwijderden de altaren in Jeruzalem, ook al de reukofferaltaren verwijderden zij en wierpen die in de beek Kidron. 2 Kronieken 30:14 Ook de hoogten, “de bossen” (gewijde palen, obelisken) en beelden: “Toen nu dit alles geëindigd was, trokken al de Israëlieten, die zich daar bevonden, uit naar de steden van Juda, verbrijzelden de gewijde stenen, hieuwen de gewijde palen om en vernielden grondig de hoogten en de altaren uit geheel Juda en Benjamin en in Efraïm en Manasse. Daarna keerden al de Israëlieten naar hun steden terug, ieder naar zijn eigen bezitting.” 2 Kronieken 31:1 Hizkia werd hoogmoedig door de vele zegeningen en zijn hart verhief zich; gelukkig werd hij door God verootmoedigd: “In die dagen werd Jechizkia ten dode toe ziek. Toen bad hij tot de Here en Hij sprak tot hem en gaf hem een wonderteken. Maar Jechizkia (Hizkia) schoot te kort in dankbaarheid voor de weldaad, hem bewezen, want hij werd hoogmoedig, zodat er toorn kwam te rusten op hem, op Juda en op Jeruzalem. Toen verootmoedigde Jechizkia zich over zijn hoogmoed, hij en de inwoners van Jeruzalem, zodat de toorn des Heren niet over hen kwam in de dagen van Jechizkia.” 2 Kronieken 32:24-26 Wie zich aan de Here verbonden heeft zal er ernstig rekening mee moeten houden dat de Here bij terugval ingrijpt, Hij wil niet dat Zijn volgelingen zullen vallen in de greep van satan. Ondanks dat het Oude Testament niet voor de Gemeente is geschreven mogen wij er wel lering uit trekken, ook in ons leven grijpt de Here zo nu en dan in om Zijn volgelingen op het rechte spoor te zetten. Dat een kastijding heel ver kan gaan zien wij aan Hizkia, hij werd ten dode toe ziek! De zoon van Hizkia, Manasse, nam op een gegeven moment het koningschap over en zette alle vruchten van het werk van zijn vader over boord. V. Koning Jerobeam II. (zie: 2 Koningen 14:23-29) Hosea profeteerde ook in de dagen van Jerobeam, de zoon van Joas, koning van Israël, Jerobeam II (Zie: 1 Koningen 12:20) Hij deed wat kwaad was in de ogen van de Here en week niet van de zonden van Jerobeam I, de zoon van Nebat, die Israël zondigen deed:“Jerobeam versterkte Sichem op het gebergte van Efraïm, en ging er wonen. Hij trok vandaar en versterkte Penuel. En Jerobeam zeide bij zichzelf: Nu zal het koningschap tot het huis van David terugkeren. Indien dit volk optrekt om slachtoffers te brengen in de tempel des Heren te Jeruzalem, zal het hart van dit volk terugkeren tot hun heer, tot Rechabeam, de
Het boek Hosea.
10
koning van Juda; dan zullen zij mij doden en terugkeren tot Rechabeam, de koning van Juda. Toen overlegde de koning en maakte twee gouden kalveren, en zeide tot het volk: Het is te veel voor u om op te trekken naar Jeruzalem. Dit zijn uw goden, o Israël, die u uit het land Egypte hebben geleid. Hij stelde het ene op te Betel en het andere plaatste hij te Dan. En dit werd een oorzaak tot zonde. Zelfs was het volk voor het ene [beeld] uitgelopen tot Dan toe. Ook lezen: 1 Koningen 12: 25-32; Wij zien hier een steeds terugkerende situatie, koningen en machthebbers gebruiken de religie om in het zadel te blijven. Keizer Constantijn de Grote dreef de Gemeente van de Here Jezus Christus rond het jaar 300 de wereld in om gebruik te maken van de corrupte Nicolaïeten binnen de Gemeente. Hij beloofde de zelfbenoemde leiders binnen de Gemeente geld en macht als ze hem zouden volgen. Het resultaat zien we heden ten dage nog steeds in de Rooms Katholieke Kerk, geld en macht spelen daar de hoofdrol en binnenkort zal deze “kerk” zich vermengen met de komende wereldreligie. De apostel Johannes sprak daar al van in Openbaring 17 waar over de grote hoer gesproken wordt die zich met pracht en praal presenteert maar ondertussen miljoenen wedergeboren Christenen heeft vermoord. Lezen: Openbaring 17. Ook Jerobeam gebruikte de godsdienst tot zijn eigen voordeel, hij wilde kost wat kost de macht aan zich houden: “Verder maakte hij tempels op de hoogten, en stelde priesters aan uit alle kringen van het volk, die niet tot de Levieten behoorden.” 1 Koningen 12: 31 In de Staten Vertaling lezen wij dat hij priesters aanstelde uit de laagste orde van het volk: “Maakte ook een huis der hoogten; en maakte priesters van de geringsten van het volk, die niet waren uit de zonen van Levi” 1 Koningen 12: 31 (Staten Vertaling) Dát was “handig bekeken” door de koning! “De geringsten” wil ook zeggen dat deze mensen niet alleen laag op de maatschappelijke lader stonden maar in de meeste gevallen ook ongeletterd waren en dus óók geen echte kennis hadden van de voorschriften welke door Mozes waren doorgegeven. Ook voerde Jerobeam een feest in voor de achtste maand, voor de vijftiende dag dier maand, overeenkomstig het feest in Juda, en hij besteeg het altaar. Zo deed hij te Betel en offerde aan de kalveren die hij gemaakt had. Daarbij liet hij telkens de priesters der hoogten, die hij aangesteld had, in Betel optreden.” 1 Koningen 12:25-32 Jerobeam II deed wat kwaad was in de ogen van de Here en week niet af van alle zonden van Jerobeam I, de zoon van Nebat, die Israël deed zondigen. IV. De persoonlijke geschiedenis van Hosea. Het boek Hosea is de enige bron van informatie over het leven en de dienst van de profeet. De naam van de profeet, een afkorting van Jehoshua, betekent: “Here redt”, en is in de grondtekst dezelfde als naam Jozua (Hebreeuws: “Jeshua”), de “Heiland” of “de Here is Redder” Deze naam is niet zonder betekenis, want dit boek schildert in krachtige taal zowel de buitengewone misdadigheid van de zonde als de buitengewone rijkdom van Gods liefde en
Het boek Hosea.
11
genade in Zijn goedertierenheid voor de zondige mens, in Christus Jezus, van wie Hosea enigszins een type was. Hij was de zoon van Beëri (Hosea 1:1). Verder is ons niets over zijn ouders of familieleden bekend. Veel meer weten wij over zijn huwelijksleven, van geen andere profeet hebben wij zo’n volledig beeld. In dit gegeven ligt de eigenlijke boodschap van de Here God voor Zijn volk Dwars door de tragedie van zijn huwelijk en gezinsleven, kwam het Woord van de Here tot hem. Zijn diep, persoonlijk lijden, die de profeet moest doormaken vormde voor hem de voorbereiding van zijn grote levenswerk. Zoals iedere, andere, dienstknecht van God moest Hosea niet alleen Gods Boodschap doorgeven, maar óók Gods karakter uitbeelden in zijn persoonlijke leven. Hij moest door de school van smart en lijden onderwezen worden, opdat hij door zijn eigen verdriet heen het verdriet van God zou leren kennen. In Israël was het de gewoonte dat leraren een bepaalde leeftijd bereikt hadden voordat ze mochten optreden, of zoals Hosea die door de Here Persoonlijk werd gevormd, daarnaast zien we heel vaak dat deze mensen een zwaar en moeilijk leven hadden maar dat ze daardoor zachtmoedig, gehoorzaam en geduldig werden. Als we naar het leven van Mozes kijken zien wij dat hij een moeilijke levensschool moest doorlopen voordat hij, tegen zijn zin, in dienst van de Here kon staan, hij zag de enorme problemen bij voorbaat op zich af komen: “Maar hij zeide: Och Here, zend toch iemand anders. Toen ontbrandde de toorn des Heren tegen Mozes en Hij zeide: Is niet de Leviet Aaron uw broeder? Ik weet, dat hij goed spreekt; en zie, hij is op weg gegaan, u tegemoet, en als hij u ziet, zal hij zich van harte verheugen.” Exodus 4:13-14 De Here had deze reactie van Mozes voorzien en daarom had Hij Aäron al op weg gestuurd: “Toen ontbrandde de toorn des Heren tegen Mozes en Hij zeide: Is niet de Leviet Aaron uw broeder? Ik weet, dat hij goed spreekt; en zie, hij is op weg gegaan, u tegemoet, en als hij u ziet, zal hij zich van harte verheugen. Dan zult gij tot hem spreken en de woorden in zijn mond leggen, en Ik zal zijn met uw mond en zijn mond en Ik zal u leren, wat gij doen moet. Hij zal voor u tot het volk spreken en zo zal hij u tot een mond zijn en gij zult hem tot God zijn.” Exodus 4:14-16 Mozes kreeg de kans om onvoorwaardelijk gehoorzaam te zijn maar de Here God had in Zijn voorzienigheid een pasklare oplossing voorbereid. Dát Mozes zo reageerde is niet verwonderlijk voor ons want wij lezen in ver 10 het volgende: “Toen zeide Mozes tot de Here: Och Here, ik ben geen man van het woord, noch sinds gisteren, noch sinds eergisteren, noch sinds Gij tot uw knecht gesproken hebt, want ik ben zwaar van mond en zwaar van tong.” Exodus 4:10 Er is wel eens verondersteld dat Mozes zou stotteren en daardoor moeilijk zou spreken, de Here ontkende de problemen van Mozes niet maar vertelde hem dat het juist de Here is die alle gaven schenkt. Ondanks dat Mozes de Here pas kende zou hij beter kunnen weten want in Exodus 4: 2-8 kreeg hij twee wondertekenen te zien, ondanks deze moeilijke start zegt de Bijbel van hem dat hij zachtmoedig (geworden) was: “Mozes nu was een zeer zachtmoedig man, meer dan enig mens op de aardbodem.” Numeri 12:3 Mozes kende zijn grenzen, na een periode van zorg en strijd om – en met het volk Israël, dergelijke mensen kan de Here gebruiken tot zijn dienst. De apostel Paulus doorleefde het
Het boek Hosea.
12
leven ook op een moeilijke wijze, het bleek zelfs nodig dat de Here hem een ziekte oplegde om niet hoogmoedig te worden: “En ook om het buitengewone van de openbaringen. Daarom is mij, opdat ik mij niet te zeer zou verheffen, een doorn in het vlees gegeven, een engel des satans, om mij met vuisten te slaan, opdat ik mij niet te zeer zou verheffen. Driemaal heb ik de Here hierover gebeden, dat hij van mij zou aflaten. En Hij heeft tot mij gezegd: Mijn genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid. Zeer gaarne zal ik dus in zwakheden nog meer roemen, opdat de kracht van Christus over mij kome. Daarom heb ik een welbehagen in zwakheden, smaadheden, noden, vervolgingen, benauwenissen ter wille van Christus, want als ik zwak ben, dan ben ik machtig.” 2 Corinthe 12: 7-10 In de Bijbel zijn meer van deze voorbeelden te vinden, de grote Godsmannen waren gelouterd door het leven en daarom is het vreemd dat jonge mensen, pas van de Bijbelschool of universiteit los worden gelaten op een Gemeente. De hoogmoed ligt in zo’n geval uitdrukkelijk op de loer, hoe vaak komt het niet voor dat jonge, talentvolle, mensen de fout in gaan, gaan dwalen of dwalingen leren door gebrek aan levenservaring? Hosea werd ook jong aangesteld door de Here, maar hij werd vanaf het begin van zijn roeping “klein gehouden” door de Here. Als we de volgende teksten lezen worden we absoluut niet jaloers op Hosea, je zult maar zó moeten leven! Lezen: Hosea 1:2-9; “Het begin van het spreken des Heren door Hosea. De Here zeide tot Hosea: Ga heen, neem u een ontuchtige vrouw en kinderen uit een ontuchtige geboren, want het land wendt zich in schandelijke ontucht van de Here af. Toen ging hij heen en huwde Gomer, de dochter van Diblaim, en zij werd zwanger en baarde hem een zoon. De Here zeide tot hem: Noem hem Jizreël, want het zal niet lang meer duren of Ik zal de bloedschuld van Jizreël bezoeken aan Jehu's huis, en een einde maken aan het koninkrijk van het huis Israëls. Te dien dage zal het geschieden, dat Ik Israëls boog verbreken zal in het dal van Jizreeël. Zij werd wederom zwanger en baarde een dochter; Hij zeide tot hem: Noem haar Lo-ruchama, want Ik zal Mij voortaan niet meer over het huis Israëls ontfermen, dat Ik hun iets vergeven zou. Doch over het huis van Juda zal Ik mij ontfermen, en hen verlossen als de Here, hun God. Maar Ik zal hen niet verlossen door boog of zwaard of oorlogstuig, door paarden of door ruiters. Nadat zij Lo-ruchama gespeend had, werd zij zwanger en baarde een zoon. Toen zeide Hij: Noem hem Lo-ammi, want gij zijt mijn volk niet en Ik zal de uwe niet zijn.” Hosea 1:2-9 Voor we verder met de studie gaan willen we eerst enkele namen uit het boek Hosea nader bekijken. Gebruikte namen in de profetieën van Hosea. Jizreël (Hosea 1:4-5 &11; Hosea 2:21) Deze naam moest Hosea geven aan de zoon, geboren uit het huwelijk met Gomer, een dochter van Diblaim. Gomer is de “volkomene”, die in haar hoererij tot het uiterste gaat, de maat van deze zonde vol maakt. Diblaim betekent: “vijgekoeken”, en wijst op iemand, die helemaal is overgegeven aan zinnelijke lusten. Jizreël, de naam van de zoon, betekent in de eerste plaats: “God zal verstrooien” (Jeremia 31:9-10 en in de tweede plaats “God zal Zaaien” (Zacharia 10:9)
Het boek Hosea.
13
“Onder geween zullen zij komen en onder smeking zal Ik hen leiden; Ik zal hen voeren naar waterbeken op een effen weg, waarop zij niet struikelen. Want Ik ben Israël tot een vader, en Efraim, die is mijn eerstgeborene. Hoort het woord des Heren, o volken, verkondigt het in verre kustlanden en zegt: Hij, die Israël verstrooide, zal het verzamelen en het behoeden als een herder zijn kudde.” Jeremia 31:9-10 “Dan zullen zij zijn als een held van Efraim, en hun hart zal zich verheugen als van wijn; ook zullen hun zonen het aanschouwen en zich verheugen, hun hart zal jubelen in de Here. Ik zal hen tot Mij fluiten en hen vergaderen, want Ik bevrijd hen, en zij zullen even talrijk worden als zij waren. Wel zaai Ik hen onder de volken, maar in verre streken zullen zij aan Mij denken; zo zullen zij leven met hun kinderen, en terugkeren. Ja, Ik zal hen terugbrengen uit het land Egypte, en hen uit Assur vergaderen; Ik zal hen brengen naar het land Gilead en de Libanon; doch dit zal voor hen niet toereikend zijn.” Zacharia 10:7-10 Dit is wat wij in de profetieën vinden. Jizreël, het vruchtbare veld, was verontreinigd met bloed. Lezen: 1 Koningen 21:19; 2 Koningen 9:21; 2 koningen 10:7-14. Gods oordeel zou komen, Hosea 1:5, en Israël verstrooid worden onder de volken. “Te dien dage zal het geschieden, dat Ik Israëls boog verbreken zal in het dal van Jizreël. Hosea 1:5 Maar wanneer straks Gods plan haar voltooiing nadert, zal hij Israël opnieuw zaaien in eigen land, Hosea 2:21-22: “Het zal te dien dage geschieden, dat Ik verhoren zal, luidt het woord des Heren: Ik zal de hemel verhoren, en die zal de aarde verhoren. En de aarde zal het koren, de most en de olie verhoren, en die zullen Jizreël verhoren. Hosea 2:21-22 Efraim. Deze naam komt 35 keer voor. Hij was de jongste van de twee zonen van Jozef: “En voordat er een jaar van hongersnood kwam, werden Jozef twee zonen geboren, die Asnat, de dochter van Potifera, de priester van On, hem baarde Jozef gaf aan de eerstgeborene de naam Manasse, want [zeide] [hij]: God heeft mij al mijn moeite doen vergeten, en ook het gehele huis mijns vaders. En aan de tweede gaf hij de naam Efraim, want [zeide] [hij]: God heeft mij vruchtbaar gemaakt in het land mijner ellende.” Genesis 41:50-52 Toen Jacob deze zonen zegende, bleek dat Efraim, ondanks hij niet de eerst geborene was, naar Gods bestel groter zou worden dan Manasse; en zijn zaad een volle menigte van volkeren zou worden: “En Jozef zeide tot zijn vader: Zo niet, mijn vader, want deze is de eerstgeborene, leg uw rechterhand op zijn hoofd. Maar zijn vader weigerde het en zeide: Ik weet het, mijn zoon, ik weet het; ook hij zal tot een volk worden en ook hij zal groot worden; nochtans zal zijn jongere broeder groter zijn dan hij, en diens nageslacht zal een volheid van volken worden. En hij zegende hen te dien dage en zeide: Met u zal Israël zegen toewensen door te zeggen: God make u als Efraim en als Manasse. En hij plaatste Efraim voor Manasse.” Genesis 48:18-20
Het boek Hosea.
14
Uit 1 Koningen 11-12 wordt het ons duidelijk, hoe Salomo’s dood het rijk verdeelt; 10 stammen vielen van het huis van David af zodat Rehabeam slechts heerste over twee stammen, Juda en Benjamin. Onder deze twee stammen was Juda overheersend en zo werd dit gedeelte, Juda en benjamin, kortweg “JUDA” genoemd. In het rijk van de tien stammen, Israël, was Efraim het grootst in aantal zielen, daarom werd dit gedeelte van het rijk vaak “EFRAIM” genoemd. Terug naar Hosea. Voor Hosea moet het een verschrikkelijk moeilijke opdracht geweest zijn om met Gomer te trouwen. Het volk Israël volgde afgoden en ook in die tijd werden vrouwen ingewijd in de afgodendienst om als gewijde hoer dienstbaar te zijn. De Apostel Paulus verwijst hier naar in 1 Corinthe 6:13-19 “Het voedsel is voor de maag en de maag voor het voedsel, en God zal zowel het een als het ander teniet doen. Maar het lichaam is niet voor de hoererij, doch voor de Here, en de Here voor het lichaam. God heeft niet alleen de Here opgewekt, maar zal ook ons opwekken door zijn kracht. Weet gij niet, dat uw lichamen leden van Christus zijn? Zal ik dan leden van Christus wegnemen om er leden ener hoer van te maken? Volstrekt niet! Of weet gij niet, dat wie zich aan een hoer hecht, één lichaam [met] [haar] is? Want, zegt Hij, die twee zullen tot een vlees zijn. Maar die zich aan de Here hecht, is een geest [met] [Hem]. Vliedt de hoererij. Elke andere zonde, die een mens doet, gaat buiten zijn eigen lichaam om. Maar door hoererij bezondigt men zich aan zijn eigen lichaam. Of weet gij niet, dat uw lichaam een tempel is van de Heilige Geest, die in u woont, die gij van God ontvangen hebt, en dat gij niet van uzelf zijt?” 1 Corinthe 6:13-19 In Corinthe was veel afgoderij en daardoor ook veel aan de afgoden gewijde hoererij, hier doelt Paulus op wanneer hij spreekt over het lichaam als tempel van de Heilige Geest. Bij opgravingen heeft men sandalen gevonden waarin, in spiegelschrift, “volg mij” gekerfd was. Dit waren de sandalen van tempelhoeren die, wanneer ze door de stad liepen, leesbaar een uitnodiging achter lieten om door gemeenschap met hen zich te wijden aan de afgoden. In bepaalde kringen heeft men deze term, tempel van de Heilige Geest, uit de tekst gelicht om te “bewijzen” dat een christen niet mag roken, dan zou men de tempel van de Geest aantasten. Maar wie dit Bijbelgedeelte goed leest begrijpt dat dit alleen slaat op (gewijde) hoererij. Het is bij het lezen en bestuderen van de Bijbel altijd erg belangrijk een tekst in haar context te lezen, de vuistregel is; minimaal 5 teksten vóór de geciteerde tekst én 5 regels er na. Dan kunnen wij redelijk veilig beoordelen wat er bedoeld is. Natuurlijk is het een ongezonde zaak als men rookt, maar om daar voor een tekst uit de Bijbel voor uit het verband te halen raakt kant nog wal. Lezen: Hosea 2: 12; Israël volgde Baäl, deze afgodendienst kende de gewijde priesteres/hoer. Hosea werd dus door de Here verplicht een hoer te trouwen en daardoor symbolisch de ontrouw van Israël te laten zien. De eerste drie hoofdstukken van het boek Hosea beschrijven deze martelgang. Door deze moeilijke persoonlijke ervaring werden zijn ogen geopend voor de toestand waarin het volk leefde. Hij besefte, dat hij niet de enige was die een dergelijke ervaring doormaakte, maar dat er vele gezinnen waren in Israël die om die reden verwoest werden, niet alleen was hoererij een onderdeel van de Baälsdienst, óók offerde men kinderen aan Baäl doormiddel van een groot bronzen beeld waarin een vuur werd gestookt. De
Het boek Hosea.
15
slachtoffertjes werden op de “schoot” gelegd van de bronzen afgod en levend geroosterd tot eer van Baäl. Door zijn eigen lijden werd Hosea als het ware ondergedompeld in het lijden van zijn volk. Israël gedroeg zich op dezelfde wijzen ten opzichte van God als Gomer ten opzichte van hem zelf. Israël was de overspelige en ontrouwe vrouw van de Here God! Hosea gaf zijn kinderen symbolische namen. Zijn eerst geboren zoon noemde hij Jizreël. Deze naam spreekt van een naderend oordeel van God over het volk vanwege haar ongerechtigheid. (Zie: 2 Koningen 10: 11) Het tweede kind noemde hij Lo-Ruchama, wat betekent: “geen vaderliefde”. Uit deze naamgeving blijkt, dat de profeet zijn vaderschap over dit kind betwijfelde. Het is een verwijzing naar de tijd, dat Israël – van God verlaten – zou worden overgegeven aan haar vijanden. Er werd nog een derde kind geboren, dat hij Lo-Ammi noemde, wat betekent: "niet-mijn-volk". Ook uit deze naam blijkt, dat Hosea zich bewust was niet de echte vader van dit kind te zijn. De naam van dit derde kind is een profetie van de verdrijving van Israël uit het land in ballingschap. Hosea geeft deze betekenisvolle namen aan zijn kinderen vanwege de toestand van Israël; zij zijn aanduidingen van het naderend onheil. Israël kende Gods liefde niet. Israël was door afgoderij van God afgevallen en bleef alleen nog maar in naam Gods eigendom. In onze directe omgeving zien wij dit regelmatig, kerken zeggen “christelijk” te zijn maar ondertussen toelaten dat de leden van deze organisaties geloven in reïncarnatie, sterrenwichelarij. Verschillende plaatselijke kerken gaan officieel in dialoog met andere godsdiensten, waar onder de moslims. In Heerenveen is een vrouwelijke predikant actief, Da. Niclolai, houdt regelmatig samenkomsten waarin zij én een moslim leider voor gaan. Dit soort geestelijke hoererij wordt bedoeld in het boek Hosea, de naam van de Here God gebruiken en ondertussen afgoden op dezelfde hoogte stellen! Israël noemde zich graag Ami, Gods volk, maar in de praktijk bleek dat het volk geestelijk ver van de Here was en in Zijn ogen Lo-Ami, niet mijn volk, was. Lezen: Hosea 2: 4 Gomer als type van Israël,ontrouw. “En over haar kinderen zal Ik Mij niet ontfermen, omdat zij uit ontucht geboren zijn.” Hosea 2:4 Zie ook Hosea 3:1-4: “De Here zeide tot mij: Ga weder heen, bemin een vrouw, die zich door een ander laat beminnen en overspelig is, gelijk de Here de Israëlieten bemint, die zich tot andere goden wenden en minnaars zijn van druivenkoeken. Toen kocht ik haar voor vijftien zilverstukken en anderhalve homer gerst. En ik zeide tot haar: Vele dagen zult gij blijven zitten; gij zult geen ontucht bedrijven, geen man toebehoren; en ook ik zal tot u niet komen. Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim.” Na de geboorte van het derde kind liep Gomer van Hosea weg, en daarmee was het gezin verwoest. Maar zoals zo dikwijls het geval was met dergelijke arme vrouwen, werd zij al spoedig door haar minnaars in de steek gelaten en moest zij zichzelf in slavernij verkopen. Hosea' s liefde voor zijn ontrouwe vrouw bleef echter onveranderlijk. Op aandringen van God en gedreven liefde voor haar, kocht hij Gomer vrij en betaalde hij de losprijs, bestaande uit "15 zilverlingen en 1 1/2 homer gerst" (Hosea 3:1-2). Hij nam haar mee naar huis en herstelde haar uiteindelijk weer in haar positie. Daarna schijnt het huwelijk gelukkig
Het boek Hosea.
16
geworden te zijn, zo zal de Here God ook Israël weer aannemen en het volk als hoofd der natiën stellen: Lezen: Jeremia 31:3-11 “ Van verre is de Here mij verschenen: Ja, Ik heb u liefgehad met eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken in goedertierenheid. Weder opbouwen zal Ik u, zodat gij gebouwd wordt, jonkvrouw Israëls. Opnieuw zult gij u tooien met tamboerijnen en uittrekken in vrolijke reidans; Gij zult weer wijngaarden planten op de bergen van Samaria, en wie ze planten, zullen ook de vrucht genieten. Want de dag is daar, dat de wachters roepen op het gebergte van Efraim: Komt, laat ons opgaan naar Sion, tot de Here, onze God! Want zo zegt de Here: Jubelt van vreugd over Jacob, juicht om het hoofd der volkeren, verkondigt, looft en zegt: de Here heeft zijn volk verlost, het overblijfsel van Israël. Zie, Ik breng hen uit het land van het noorden en verzamel hen van de einden der aarde; onder hen blinden en lammen, zwangeren en barenden tezamen; in een grote schare zullen zij hierheen terugkeren. Onder geween zullen zij komen en onder smeking zal Ik hen leiden; Ik zal hen voeren naar waterbeken op een effen weg, waarop zij niet struikelen. Want Ik ben Israël tot een vader, en Efraim, die is mijn eerstgeborene. Hoort het woord des Heren, o volken, verkondigt het in verre kustlanden en zegt: Hij, die Israël verstrooide, zal het verzamelen en het behoeden als een herder zijn kudde. Want de Here maakt Jacob vrij en verlost hem uit de macht van wie sterker is dan hij. Jeremia 31:3-11 Ongetwijfeld vinden wij in de hereniging van Hosea en Gomer een profetie van de komende hereniging van God en Zijn volk Israël, in een nieuw verbond. Zo was de profeet niet alleen Gods boodschapper van genade — hij weerspiegelde ook Gods karakter en hij voorafschaduwde Israëls verlossing door de Messias en Israëls herstel als natie. V. ZIJN BOODSCHAP Het boek van Hosea, dat geladen is met grote kracht en diepe bewogenheid, openbaart ons het hart van de man, die vanuit zijn eigen verdrietige ervaring kon binnendringen in de gemeenschap met God en kon spreken over de diepe dingen van God. Evenals Ezechiël werd Hosea door God gebruikt als een teken. Daartoe moest hij een zwaar en pijnlijk lijden ondergaan, om aan het volk van Israël zijn verschrikkelijke zondige toestand te kunnen illustreren. Door heel het boek heen vinden wij echter niet in de eerste plaats het gebroken hart van de profeet, maar de oneindige liefde de Here God, die het volk van Israël had afgezonderd als een "vrouw" voor Zichzelf. B. HET BOEK VAN HOSEA
INLEIDING Hosea' s geschriften zijn poëtischer dan die van de meeste profeten. Zijn stijl is direct, figuurlijk en vol beeldspraak. Elke daad en elke toespraak heeft een symbolische betekenis. De korte, scherpe uitspraken vallen uit zijn mond als snikken uit een gebroken hart, en weerspiegelen de feitelijke situatie, waarin hij is geplaatst. Als wij Hosea zien lijden begrijpen wij hem omdat wij ook mensen zijn, maar hoe oneindig veel heeft de Here tot op de dag van heden geleden aan de ontrouw van Zijn vrouw, Israël. Dóór de illustratie die de Bijbel ons geeft in de persoon Hosea begrijpen wij het leed, én de boosheid van de Here beter. Hosea illustreert dikwijls zijn boodschap met historische zinspelingen op Israëls vroegere ervaringen. Sommigen beschouwen Hosea als het moeilijkste van alle profetische boeken. Inderdaad is het geen gemakkelijk boek om te bestuderen maar er staan zoveel waarheden, typen en profetieën in dat we toch een poging wagen. Op het eerste gezicht schijnt er geen
Het boek Hosea.
17
enkele orde in zijn geschriften te zijn. Maar bij zorgvuldige en ernstige studie ontdekt men al spoedig een wonderlijke en logische samenhang in al zijn profetieën. II. DOEL Geestelijk gesproken was Israël, Gods vrouw. Maar zij was Hem ontrouw geworden en had zich sinds Jerobeam I steeds dieper in afgoderij begeven. Daarom moest Hosea aankondigen, dat God van plan was zijn ontrouwe "vrouw" te kastijden, maar dat Hij haar eens zou vrijkopen en herstellen in de plaats van zegen. Dit wordt geïllustreerd door de persoonlijke ervaring van Hosea met zijn ontrouwe vrouw Gomer. III. SLEUTELVERS Als sleutelvers kunnen hoofdstuk 3 : 1 nemen "En de Here zeide tot mij: Ga wederom heen, bemin een vrouw, die bemind zijnde van haar vriend, nochtans overspel doet; gelijk de Here de kinderen Israëls bemint, maar zij zien om naar andere goden en beminnen de flessen der druiven ". Het sleutelwoord is : "Hoererij" - dit woord komt 14 keer voor in het geschrift van Hosea. De naam "Efraïm" komt in dit boek 35 keer voor en de naam "Israël" eveneens 35 keer. "Juda" wordt slechts 14 keer genoemd en "Jeruzalem" zelfs helemaal niet. IV. INDELING Het boek van Hosea kan worden verdeeld in drie delen: I.De ontrouw van Israël, geïllustreerd door Hosea’s huwelijk. Hoofdstuk 1 t/m 3 01-1. Israëls verdorven toestand
Hfd.st. 1
01-2. Israëls Israëls vreselijke val.
Hfd.st. 2
01-3. Israëls losprijs betaald
Hfd.st. 3
II. De ontrouw van Israël letterlijk beschreven en veroordeeld. Hoofdstuk 4 t/m 13 02-1. De verschrikkelijke gevolgen van Israëls val. 02-2. Israëls berouw en belijdenis.
Hfd.st. 4 en 5 Hfd.st. 6:1-3
02-3. De Here onderzoekt Israëls wonden, alvorens ze te genezen. Hfd.st. 6 :4 t/m 13: 15 III, De belofte van Israëls toekomstige zegen, en het oordeel.
hoofdstuk 14
03-1. het laatste appèl op Israël
Hfd.st. 14 : 1 - 3
03-2. Israëls uiteindelijk herstel
Hfd.st. 14:4-9
Het boek Hosea.
18
V. INHOUD Het boek van Hosea wordt wel eens genoemd: het boek van afval of van geestelijke hoererij. Het is voornamelijk gericht aan de tien stammen van het Noordelijk Koninkrijk, vlak vóór de Assyrische ballingschap. De figuur van de overspelige vrouw Gomer dient in dit boek als een ernstig appèl op het hart en het geweten van het volk, dat zich van God had afgekeerd om de afgoden der heidenen te dienen. De Here zei tot de profeet: "Ga heen, neem u een vrouw der hoererijen". De reden van dit merkwaardig gebod was: "Want het land hoereert ganselijk van achter de Here". Van de drie kinderen, in dit huwelijk geboren, waren de laatste twee "kinderen der hoererijen", d.w.z. in hoererij verwekt, zeer waarschijnlijk niet door Hosea verwekt. Jizreël (d, i. "Ik zal verstrooien"!) — een waarschuwing, dat God het bloed van Jizreël zou wreken op het huis van Jehu. Zoals Hij Izebel en Jehu gestraft hadden voor hun afgoderij, zo zou Hij ook Israël het oordeel brengen in de vorm van de Assyrische invasie. Lo-Ruchama (d.i. "geen vaderliefde"), de naam van het tweede kind, geeft aan, dat God Zijn volk uit het land zou verdrijven. De naam van het derde kind, Lo Ammi (d.i. "niet Mijn volk"), leert dat het uitverkoren volk door God terzijde gezet zou worden, omdat zij Hem verlaten hadden (Hosea 1: 1 - 9). In de verzen 10 en 11 vinden wij echter de belofte van toekomstige zegenen herstel, als namelijk: "ter plaatsen, waar tot hen gezegd wordt: Gij zijt Mijn volk niet — zij genoemd zullen worden kinderen van de levende God .... want groot zal de dag van Jizreël zijn ". Hosea 1:10-11 De betekenis van de naam Jizreël in dit vers dienen wij te verstaan als "Ik zal zaaien". Jizreël heeft namelijk een dubbele betekenis: "Ik zal verstrooien" en "Ik zal zaaien". God zal Israël eens uit het land "verstrooien", maar haar daarna ook weer in het land "zaaien". Lo-Ammi zal dan weer worden "Ammi" (d.i. "Mijn volk") en Lo-Ruchama zal worden "Ruchama" (d.i. "ontvangen vaderliefde"). Lees hoofdstuk 2:1. Al deze dingen zullen plaatsvinden als de Here Jezus Christus zal wederkomen om hen tot Zichzelf te vergaderen en te herstellen in gerechtigheid. Gods klacht tegen de moeder Israël betreft haar ontrouw in het dienen van andere goden ("boeleerders"d.i. "minnaars"). Daarvoor zal zij geoordeeld worden. Als zij ontdekt, dat van haar afgoden geen hulp te verwachten is, dan is het te laat om nog tot de Here terug te keren. Niemand kan haar van de Assyriër, die haar in slavernij'zal voeren, bevrijden Lezen: Hosea 2: 2- 12 Onmiddellijk hierop volgt echter weer de belofte van toekomstig herstel, wanneer de Here Zelf haar zal "lokken" en "naar haar hart zal spreken". Te dien dage zal Hij weer voor haar worden "Ishi" (d.i. "Mijn Man"), en niet "Baäli" ("Mijn Here", dat immers geen enkele bijzondere verhouding tot God aanduidt). Het volk zal geen offers meer brengen aan de valse goden. De belofte van herstel en het oordeel is gebaseerd op de voorzieningen van het Nieuwe Verbond (Hosea 2:14- 22). Zie ook: Jeremia 31:31-34; Romeinen 11:26; Joël 2:32. In het derde hoofdstuk van Hosea schildert de profeet door de Heilige Geest ons een beeld van
Het boek Hosea.
19
Israëls toekomstige nationale geschiedenis. Het vierde vers van dit hoofdstuk is één van de sterkste bewijzen van de Goddelijke oorsprong der profetie en van de Bijbel in het algemeen. “Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim.” Hosea 3:4 Zonder efod of terafim wil zeggen dat er géén tempeldienst zou zijn, Israël leeft momenteel bijna 2000 jaren in die situatie en wij zien ook hier weer dat de Bijbelse profetieën voor 100% uit komen op een gegeven moment. Wereldwijd zijn er vrome Joden die ijveren voor de aanstaande tempeldienst, in principe is alles klaar, behalve de rode vaars, deze moet gebruikt worden voor de inwijding van de tempel en het gerij: “De Here nu sprak tot Mozes en Aäron: Dit is het wetsvoorschrift, dat de Here gebiedt: Spreek tot de Israëlieten, dat zij u een rode, gave koe brengen, waaraan geen gebrek is, en die geen juk gedragen heeft. En gij zult haar aan de priester Eleazar geven: dan zal men haar buiten de legerplaats brengen en haar in zijn tegenwoordigheid slachten. Dan zal de priester Eleazar met zijn vinger van haar bloed nemen en van haar bloed zevenmaal sprenkelen in de richting van de voorzijde van de tent der samenkomst. Daarna zal men de koe voor zijn ogen tot as verbranden; haar huid, haar vlees en haar bloed zal men met haar mest verbranden. En de priester zal cederhout, hysop en scharlaken nemen en dat midden op de brandende koe werpen. Vervolgens zal de priester zijn klederen wassen en zijn lichaam in water baden en daarna in de legerplaats komen, maar de priester zal tot de avond onrein zijn. Hij die haar verbrand heeft, zal zijn klederen in water wassen en zijn lichaam in water baden, maar tot de avond onrein zijn. Dan zal een rein man de as van de koe verzamelen en buiten de legerplaats op een reine plaats nederleggen, opdat zij voor de vergadering der Israëlieten bewaard blijve ter bereiding van het water der reiniging; het is een middel tot ontzondiging. En hij die de as van de koe verzameld heeft, zal zijn klederen wassen, maar tot de avond onrein zijn. Dit zal gelden als een altoosdurende inzetting voor de Israëlieten en voor de vreemdeling die onder u vertoeft.” Numeri 19:1-10 In Israël zijn een aantal vaarzen gefokt maar door de overdreven wettische uitleg van Numeri 19 zijn er verschillende dieren door de rabbijnen afgewezen. De Here wilde dat er een gave, rode jonge koe gebruikt zou worden. Gaaf wil zeggen dat er géén lichamelijk gebrek mocht zijn ondanks dat het dier direct na gedood te zijn verbrand werd. Ook moest het een rode vaars zijn, rood de kleur van het bloed. Maar door de extreme uitleg van het Woord eisen de rabbijnen een 100% rood dier, het laatste dier dat is afgewezen had één wit haartje bij de neus! Men is ook in dit verband zo erg bezig met de uiterlijke kenmerken van het dier dat men de symbolische strekking totaal voorbij gaat! In de eerste plaats moest het een vaars zijn, dit is een jonge koe die nog niet een kalf ter wereld gebracht had. In de tweede plaats moest het gaaf zijn, zonder enig gebrek. In de derde plaats moest het rood zijn, rood de kleur van het bloed. Als wij er van uit gaan dat dit dier, dat gebruikt werd voor ontzondiging en reiniging, als type van iets of iemand dat of die later kwam kunnen wij ons maar één situatie voorstellen, het offer van de Here Jezus. Hij was rein en had zich niet met vrouwen bevlekt, Hij was zonder gebrek, zonder ook maar één zonde en Hij gaf zijn bloed op Golgotha voor de ontzondiging en reiniging der mensheid: “Want als [reeds] het bloed van bokken en stieren en de besprenging met de as der vaars hen, die verontreinigd zijn, heiligt, zodat zij naar het vlees gereinigd worden. Hoeveel te meer zal
Het boek Hosea.
20
het bloed van Christus, die door de eeuwige Geest Zichzelf als een smetteloos offer aan God gebracht heeft, ons bewustzijn reinigen van dode werken, om de levende God te dienen?” Hebreeën 9:13-14 De Joden zien niet, kúnnen vanwege de bedekking der wet op hun ogen, zien dat álle profetieën in de Bijbel direct, of indirect met de Here Jezus Christus te maken hebben, zélfs de aankondigen van tuchtigingen en lijden want de Here God wil Zijn volk klaarmaken voor de ontmoeting met de volmaakte, de Here Jezus Christus. Er schijnt tussen het tweede en het derde hoofdstuk van het boek Hosea een periode van tijd te liggen. Daarna geschiedt wat vermeld staat in hoofdstuk 3:1. God geeft de profeet opdracht om zijn overspelige vrouw die hem verlaten had, te beminnen. Naar de mens gesproken lijkt dit in deze omstandigheden ten enenmale onmogelijk; maar God verlangt van hem haar lief te hebben, zoals Hij Zelf de kinderen Israëls - ondanks alles — liefheeft. Hosea moest zich jegens haar, die in slavernij was vervallen, vergevensgezind betonen, om zo het karakter van Gods liefde voor Israël te openbaren en uit te beelden. Voor "vijftien zilverlingen", de prijs van een slaaf, kocht hij Gomer vrij. Zo zal God Zijn volk uit slavernij verlossen, omdat de losprijs betaald is aan het kruis van Golgotha. Gomer werd echter niet onmiddellijk in haar vroegere huwelijksstaat hersteld: “De Here zeide tot mij: Ga weder heen, bemin een vrouw, die zich door een ander laat beminnen en overspelig is, gelijk de Here de Israëlieten bemint, die zich tot andere goden wenden en minnaars zijn van druivenkoeken. Toen kocht ik haar voor vijftien zilverstukken en anderhalve homer gerst. En ik zeide tot haar: Vele dagen zult gij blijven zitten; gij zult geen ontucht bedrijven, geen man toebehoren; en ook ik zal tot u niet komen. Zo is het vandaag met Israël hetzelfde. Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder Koning en zonder Vorst*, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim. Daarna zullen de Israëlieten zich bekeren, en de Here, hun God, zoeken, en David, hun koning, en bevende komen tot de Here en tot zijn heil, in de dagen der toekomst.” Hosea 3:1-5 * Tijdens het 1000 jarige rijk zal Israël haar man, koning en vorst volgen, de Here Jezus Christus. Dán zullen zich de kinderen Israëls bekeren, en zoeken de Here, hun God, en David, hun Koning, en zij zullen vrezende komen tot de Here en tot Zijn goedheid, in het laatste der dagen. Hosea 4 is eigenlijk een inleiding op de rest van het boek. Het is een samenvatting van de boodschap van de profeet. Hier wordt de inhoud van de hoofdstukken 1 t/m 3 toegepast op de geestelijke toestand van Israël. God heeft een twistzaak met dit volk. Het land zal "treuren" vanwege gebrek aan kennis; niet omdat Gods volk de waarheid niet ontvangen heeft, maar omdat het Gods boodschappers en boodschap verworpen heeft. Ook de Gemeente van Christus heeft vaak een gebrek aan kennis, de kennis van het Woord is binnen de gevestigde kerken erbarmelijk, het is zelfs zo slecht gesteld dat kerkleden niet protesteren als de leiding zich verslingert aan de z.g.n. wereldgodsdiensten. Synodes en kerkenraden gaan regelmatig in gesprek met allerlei afgodische godsdiensten om “gezamenlijk te bekijken” waar men overeenkomsten vindt. De diepere oorzaak van deze dwalingen ligt in het feit dat men de kerkleer hoger heeft gesteld dan de Here Jezus Christus, een oude leus binnen de kerken was, en is tegenwoordig soms nog te horen, “Buiten de kerk geen zaligheid”. Hoe zo, buiten de kerk geen zaligheid, is het niet zo dat buiten Christus geen zaligheid te vinden is? Door Christus Jezus naar de achtergrond te schuiven ten gunste van de rituelen en de z.g.n.
Het boek Hosea.
21
sacramenten is het zicht verduisterd en kreeg de satan ruimte voor zijn dwalingen. Als het goed zou zijn moest de kerk evenals Gomer, én Israël, vele dagen zonder man zitten zodat ze zich niet meer kon bevuilen met het Boeddhisme, Soefi, Mohammedanisme, reïncarnatie, enz, enz. Zij, Israël, heeft zich gewend tot de afgoden en zij heeft valse verbonden gesloten. Daarom zal de Here als een oordeel de invallende legers van Assyrië over hen brengen ( hfd. 4 en 5). Israël zal haar zonden belijden en zich tot de Here bekeren gedurende de verdrukkingsperiode (Hosea 6:1-3). “Komt, laat ons wederkeren tot de Here! Want Hij heeft verscheurd, en zal ons helen; Hij heeft geslagen, en zal ons verbinden. Hij zal ons na twee dagen doen herleven, ten derden dage zal Hij ons oprichten, en wij zullen leven voor zijn aangezicht. Ja, wij willen de Here kennen, ernaar jagen Hem te kennen. Zo zeker als de dageraad is zijn opgang. Dan komt Hij tot ons als de regen, als de late regen, die het land besproeit.” Hosea 6:1-3 Met Hosea 6:4 begint de profeet zijn uitvoerige toespraken, waarin God spreekt over Zijn geschil met Israël en verklaart, waarom het oordeel niet langer kan worden uitgesteld. God heeft geen behagen in rituelen, liturgieën of offers: “Want in liefde heb Ik behagen en niet in slachtoffer, in kennis van God en niet in brandoffers.” Hosea 6:6 Zij waren uitverkoren en verlost en toch zochten ze hun heil in de politieke verbonden: "Zij roepen Egypte aan, zij gaan heen tot Assur"
Hosea 7:11
Door álle eeuwen heen heeft Israël die zelfde fout steeds opnieuw gemaakt, zelfs tegenwoordig maakt het volk die fout want Israël heeft in het recente verleden vrede gesloten met Egypte, een vrede welke Israël tot op de dag van heden zuur opbreekt. De toenmalige Egyptische president heeft deze “vrede” met de dood moeten bekopen en Israël zal volgens de Bijbel enorme schade oplopen:“Gij meent zeker, dat louter lippentaal voor beleid en kracht tot strijden kan doorgaan. Op wie vertrouwt gij toch, dat gij tegen mij in opstand komt? Zie, gij vertrouwt op die geknakte rietstaf, op Egypte, die, als iemand daarop steunt, hem in de hand dringt en ze doorboort: zo is Farao, de koning van Egypte, voor allen die op hem vertrouwen.” Jesaja 36:5-6 In 2 Koningen 18:21 zien wij de parallelle tekst van Jesaja 36:5-6, ook hier spreekt de Bijbel van het bedrog van Egypte, dit was toen zo, en zal altijd zo blijven, tot in het duizend jarige rijk:“Nu dan, zie, gij vertrouwt op die geknakte rietstaf, op Egypte, die, als iemand daarop steunt, hem in de hand dringt en ze doorboort: zo is Farao, de koning van Egypte, voor allen die op hem vertrouwen.” 2 Koningen 18:21 Officieel is de vrede tussen Israël nog steeds van kracht, maar is het u opgevallen dat Moebarak, de president van Egypte, vóór en na elke bespreking van Jasser Arafat deze onbetrouwbare man ontvangt? Arafat is een Egyptenaar van geboorte en legt élke keer opnieuw verantwoording af aan de president van Egypte! In het hier na volgende geef ik u
Het boek Hosea.
22
enkele teksten in dit verband, vele uitspraken van de Here zijn al vervuld en de resterende teksten zullen hopelijk heel spoedig vervuld worden: "Israël heeft Zijn Maker vergeten" "Zij zullen in des Heren land niet blijven" "de dagen der bezoeking zijn gekomen"
Hosea 8:14 Hosea 9:3 Hosea 9:7
"Israël is een uitgeledigde wijnstok; hij brengt vrucht voor zichzelf"(niet voor God). Hosea 10:1 Hoe vaak moeten wij, wedergeboren Christenen, niet de hand in eigen boezem steken, Israël wordt hier een “ontledigde wijnstok” genoemd, maar wat zijn wij vaak? De wijnstok staat in de grond, vaak hele goede die uitermate geschikt is voor wijnbouw en als zo’n stok niets meer oplevert is het jammer dat ze de grond gebruikt waar ze staat, ze leeft dan in principe voor zichzelf. Wanneer wij binnen het christendom rondkijken zien wij veel van dergelijke “wijnstokken”, ze leven in de genade van Christus maar laten heel weinig resultaten zien. De apostel Jacobus spreekt op een geven moment óók over deze mensen, wél het woord, maar niet de daad: Lezen: Jacobus 2:14-26. (Wordt tekst voor tekstdeel besproken) De apostel Jacobus heeft in eerste instantie geschreven naar – en voor de Christenen uit de Joden. Er zijn leraren die zeggen dat de Jacobusbrief niet voor de Christenen uit de Heidenen is, maar is dat wel zo? In de eerste plaats waren het wél Joden maar vooral Christenen, mensen die hun behoudenis in Christus Jezus zochten, én vonden. Zou er voor hen dan een aparte status, leer of verplichtingen zijn? Natuurlijk niet, wat voor een christen uit de Joden geldt, is eveneens van toepassing op de gelovigen uit de Heidenen. Of mogen wij onze broeders en zuster wel aan hun lot overlaten? Laten we eens zien wat Jacobus zegt: “Wat baat het, mijn broeders, of iemand al beweert geloof te hebben, als hij geen werken heeft? Kan dat geloof hem behouden? Stel, dat een broeder of zuster gebrek heeft aan kleding en aan dagelijks voedsel. En iemand uwer zegt tot hen: Gaat heen in vrede, houdt u warm en eet goed, zonder hen echter van het nodige voor het lichaam te voorzien, wat baat dit?” Jacobus zegt hier ronduit tegen hen die het goed hebben op aarde dat ze hun broeders en zusters die het slecht hebben moeten ondersteunen. Vergeet niet dat er nogal wat bekeerde slaven in de samenkomsten kwamen, dat er veel weduwen waren en dat de gemiddelde Jood niet rijk was. Door al de eeuwen heen heeft de christenheid op dit gebied steken laten vallen, in de Gouden Eeuw b.v. noemden handelaren, reders en leidinggevenden zich “christen”, maar trokken ze zich niets aan van de werkende bevolking, als er geen werk was ontving die ook geen loon. Tijdens de kerkdiensten zaten de notabelen vooraan in de kerk op banken en het gewone volk moest blijven staan in het schip van de kerk. Sinds het ontstaan van de Gemeente is die tweedeling er altijd geweest en we kunnen rustig stellen dat het ontstaan van het communisme op de rekening is komen staan van de z.g.n. christenheid. Miljoenen mensen zijn daardoor onbereikbaar geworden voor het evangelie, in ons land kunnen wij Amsterdam en Oost-Groningen als voorbeeld noemen. Christenen hebben wél met de mond beleden dat
Het boek Hosea.
23
ze de Here volgden maar de portemonnee bleef gesloten voor minder bedeelde broeders en zusters. “Zo is het ook met het geloof: indien het niet met werken gepaard gaat, is het, op zichzelf genomen, dood. Maar, zal iemand zeggen: Gij hebt geloof en ik heb werken. Toon mij dan uw geloof zonder de werken, en ik zal u mijn geloof tonen uit mijn werken.” Jacobus zegt hier snerend dat geloof en werken hand in hand moeten gaan, hij zegt “ik zal mijn geloof tonen uit mijn werken”, m.a.w. “het is onmogelijk te geloven zónder werken!” “Gij gelooft, dat God een is? Daaraan doet gij wel, [maar] dat geloven de boze geesten ook en zij sidderen”. Deze tussenzin staat op zich los van zijn betoog, waarom dit er tussen is gezet weet ik ook niet, wél is deze tekst weer het bewijs dat de Here God één is en zich op verschillende wijzen openbaart. “Wilt gij weten, gij dwaze mens, dat het geloof zonder de werken niets uitwerkt? Is onze vader Abraham niet uit werken gerechtvaardigd, toen hij zijn zoon Izaäk op het altaar legde? Daaruit kunt gij zien, dat zijn geloof samenwerkte met zijn werken, en dat dit geloof pas volkomen werd uit de werken; En het schriftwoord werd vervuld, dat zegt: Abraham geloofde God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend, en hij werd een vriend van God genoemd.” De werken die wij voor de Here, en daarmee voor onze broeders en zusters, doen zijn het zichtbare gevolg van ons geloof, wij kunnen met onze mond veel belijden maar als dit niet met zichtbare werken gepaard gaat zouden we ons nog wel eens achter de oren mogen krabben. “Gij ziet, dat een mens gerechtvaardigd wordt uit werken en niet slechts uit geloof.” Deze tekst is vreselijk misbruikt, de Roomse leer heeft hier uit opgemaakt dat men alleen zalig kan worden door goede werken. Ook de protestantse kerken hebben een deel van de leer hier op gebaseerd, men zou aan de kerkelijke verplichtingen en sacramenten moeten voldoen. Jacobus zegt hier eigenlijk alleen maar dat het geloof zichtbaar wordt door werken, dat een levend geloof meetbaar is aan de daden van de gelovige. Hij vervangt hier de genade van Christus niet maar wijst op de gevolgen van het geloof, door het geloof wordt een mens behouden maar wat is een met de mond belden geloof als de daden van een dankbaar hart niet te vinden zijn? “En is niet evenzo Rachab, de hoer, uit werken gerechtvaardigd, toen zij de boodschappers in huis nam en langs een andere weg liet heengaan?” Het hart van Rachab lag bij de God van Israël, vanuit de liefde voor de Here hielp ze de boodschappers verder. “Want gelijk het lichaam zonder geest dood is, zo is ook het geloof zonder werken dood.” Jacobus 2:14-26 Hoe veel mensen zouden een dood geloof hebben terwijl ze dénken op de juiste weg te zijn in onze welvaartsmaatschappij, wij zijn vaak zo druk met onze eigen bedoening terwijl er in de
Het boek Hosea.
24
wijngaard van de Here een schreeuwend te kort is aan arbeiders. Het vergaat ons zo vaak als de verhouding van Israël en de Here, zoals een man zijn vrouw bemint, zo beminde God Israël. Maar Israël was de Here ontrouw geworden. Het oordeel is op komst, maar Gods volk wordt opgewekt om zich te verlaten op Hem en te rusten in Zijn beloften. God bevrijdde Israël eens door een profeet, Mozes, en voerde hen uit Egypte naar het land der belofte. Hosea 13: 1-13 beschrijft het verschrikkelijke oordeel over Israël. In vers 14 vinden wij echter direct weer een belofte van verlossing en herstel bij de komst van de Messias. Met het oog op deze verlossing wordt Israël opgeroepen om zich te "bekeren tot de Here, hun God" (Hosea 14:2). Omdat de losprijs betaald zal zijn, zal Gods toorn worden afgewend. Hij zal "hun afkering genezen" en "hen vrijwillig liefhebben" (Hosea 14: 5). Hij zal hen verkwikking en herstel geven. Efraïm zal zijn als een olijfboom en zal vruchtbaar worden (Hosea 14:4-8). Lezen: Psalm 1. Zo komen wij aan het einde van deze profetie. "Want des Heren wegen zijn recht, en de rechtvaardigen zullen daarin wandelen, maar de overtreders daarin vallen". VI. GEESTELIJKE TOEPASSING "Wie is wijs?" Lezen: Hosea 14:10 De vraag in vers 10 mag wel overwogen worden door ons allen. Hoewel Hosea’s boodschap eerst en vooral het Israël zijner dagen gold, zo kunnen Gods kinderen uit deze bedeling er ook hun voordeel mee doen. 1e. In hun houding ten opzichte Gods oude volk Israël. Als God dit volk, ondanks hun ontzettende zonde, toch blijft liefhebben en het uiteindelijk volkomen zal verlossen, laten wij het dan om Gods wil ook liefhebben en mee werken aan de pogingen tot hun bekering. 2e. In onze houding ten opzichte de afgoderij. Het behoeven juist geen beelden te zijn; maar alles, wat naast of boven God ons hart aftrekt, is een afgod. De Here verlichte onze ogen om de afgoden te leren kennen, waarmede Satan ons tracht af te trekken van een volkomen overgave aan God. Zie 1 Joh. 5: 21.
Het boek Hosea.
25
“Kinderkens, wacht u voor de afgoden.” 3e. Wat betreft onze trouw jegens God en Zijn dienst; Moeten ook wij onszelf niet dikwijls beschuldigen van trouweloosheid? Hoewel wij ontrouw zijn. Hij blijft getrouw. Lezen: 2Timotheus 2:13; “Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, want Zichzelf verloochenen kan Hij niet.” 2 Timothéus 2:13 4e. Hosea geeft hier zicht op de liefde van God! We mogen als het ware in het hart van God zien. Voorwaar, wie in zulk een liefde geborgen is, is wel bewaard “Opdat door twee onveranderlijke dingen, waarbij het onmogelijk is, dat God liegen zou, wij, die [tot] [Hem] [de] toevlucht genomen hebben, een krachtige aansporing zouden hebben om de hoop te grijpen, die voor ons ligt. Haar hebben wij als een anker der ziel, dat veilig en vast is, en dat reikt tot binnen het voorhangsel. Waarheen Jezus voor ons als voorloper is binnengegaan naar de ordening van Melchizédek hogepriester geworden in eeuwigheid.” Hebreeën 6:18-20 Laten wij goed bij ons zelf te rade gaan of ons anker vast ligt in God. VII. LERINGEN VAN HOSEA BETREFFENDE ISRAËL Wij gaan nu eventjes in vogelvlucht door de hoofdstukken van het Boek Hosea heen. Het voornaamste doel van het Boek is om de toekomst van Israël te openbaren. Het volgende is een opsomming van deze leringen. Zie hoeveel van aangehaalde Schriftgedeelten reeds vervuld zijn of thans in vervulling gaan. HOOFDSTUK 1 1.Israël werd tot een verbondsverhouding (huwelijk) met de Here geroepen “Hij nam het boek des verbonds en las het voor de oren van het volk en zij zeiden: Alles wat de Here gesproken heeft, zullen wij doen en daarnaar zullen wij horen.” Exodus 24:7 Dit heeft zij verlaten (Hosea 1:2-3). 2. Israël zal gevonnist worden wegens geestelijk overspel (Hosea 1:6). 3. God zal dit verbond toch niet vergeten. Israël zal toch als het zand der zee zijn; Lezen: Hosea 1:10,
Het boek Hosea.
26
Vergelijk dit met Romeinen 9:25–26;“Gelijk Hij ook bij Hosea zegt: Ik zal niet-mijn-volk noemen: mijn-volk, en de niet-geliefde: geliefde. En het zal geschieden ter plaatse, waar tot hen gezegd was: gij zijt mijn volk niet, daar zullen zij genoemd worden: zonen van de levende God.” HOOFDSTUK 2 4. Het land zal gedurende de tijd, dat Israël er van gescheiden is, verlaten zijn Lezen: Hosea 2:8-12 5. Hun ritueel (offerdienst) zal geëindigd zijn. Lezen: Hosea 2:10 Tot op de dag van heden is de offerdienst niet opnieuw ingesteld, tijdens schijnvrede onder de antichrist zal Israël de offerdienst opnieuw instellen, maar dit is niet tot eer van de Here.Die eer zal pas zichtbaar zijn als het 1000 jarige rijk is aangebroken en Israël de Here trouw zal volgen. 6. Gevonnist voor hun zonden, zal Israël berouw hebben en de Here zoeken, die wegens Zijn grote liefde haar zal aannemen Lezen: Hosea 2:6, 14–18 en Hosea 3:1 7. Het Vrederijk zal dan op de aarde heersen Lezen: Hosea 2:17 HOOFDSTUK 3 8. Een schitterend beeld van de geschiedenis van de kinderen van Israël. Nadat zij met afgoderij gebroken hebben, leven zij afzonderlijk zonder heidense goden of de ware God. Hosea 3:4 “Want vele dagen zullen de Israëlieten blijven zitten zonder koning en zonder vorst, zonder offer en zonder gewijde steen, zonder efod of terafim.” 9. Maar zij zullen nog de Messias zoeken; “Daarna zullen de Israëlieten zich bekeren, en de Here, hun God, zoeken, en David, hun koning, en bevende komen tot de Here en tot zijn heil, in de dagen der toekomst.” Hosea 3:5 HOOFDSTUK 4 10. Israëls zonde is moedwillige onwetendheid Lezen: Hosea 4:6 “Mijn volk gaat te gronde door het gebrek aan kennis. Omdat gij de kennis verworpen hebt, verwerp Ik u, dat gij geen priester meer voor Mij zult zijn; daar gij de wet van uw God vergeten hebt, zal ook Ik uw zonen vergeten.” Hosea 4:6 Wie geen kennis van het Woord van de Here neemt heeft geen zicht op de wereldgebeurtenissen. Dit is een geestelijke luiheid die z’n weerga niet heeft, vooral ten
Het boek Hosea.
27
opzichte van het heilshandelen van de Here met Israël, onze oudste broeder. Wie het Woord niet tot zich neemt is in feite vervreemd van de Here zoals de vijf dwaze maagden uit Matthéus 25: Lezen: Matthéus 25:1-13 Deze meisjes waren “geen vreemdelingen in Jeruzalem”, wáren uitgenodigd en toch werd de deur voor hen gesloten, ze hadden geen olie meer voor de lampen, ze hadden geen kennis en daardoor was de Heilige Geest in hen onderdrukt. In de Bijbel wordt olie veelal als type van de Heilige Geest gezien en de Geest kan alleen maar in ons werken als wij het Woord van de Heilige Geest, de Bijbel tot ons nemen. Hoe zouden wij anders kunnen weten dat Israël eens weer in genade aangenomen zal worden, hoe kunnen wij anders weten dat de Gemeente de Here tegemoet zullen gaan in de lucht? 11. Hun afvalligheid is hopeloos wegens hun weerspannigheid. Lezen: Hosea 4:16-17 HOOFDSTUK 5 12. God kan niets voor Israël doen, totdat "zij zichzelf schuldig kennen" Lezen: Hosea 5:15 HOOFDSTUK 6 13. De tijd van het herstel van Israël zal "na twee dagen" zijn — "op de derde dag". Het Hebreeuwse woord, vertaald door "dag" is "yom", een tijdperk, waarvan de duur soms bepaald is, soms onbepaald, en enkele malen afhankelijk van de samenhang of van andere gelijkluidende teksten (zie 2 Petrus 3:8). “Doch dit ene mag u niet ontgaan, geliefden, dat een dag bij de Here is als duizend jaar en duizend jaar als een dag.” 2 Petrus 3:8 Indien men één dag als 1000 jaar rekent, dan wordt deze passage buitengewoon belangrijk in verband met het feit, dat het meer dan 2500 jaar geleden is, sedert Israël verspreid werd. De Gemeente van Christus Jezus gaat spannende tijden tegemoet want als wij deze berekeningswijze toepassen op de Gemeente zien wij de opname dichtbij komen. De Here in rond het jaar 33 naar de hemel opgevaren, er zijn fouten in de jaartelling geslopen en het wil niet zeggen dat die duizend jaren exact 1000 zijn, er kunnen een paar bij komen of af gaan. Maar wie op de tekenen der tijden let komt tot de conclusie dat de tijd heel nabij kan zijn. HOOFDSTUK 7 14. Belofte van een Verlosser en profetie van haar verwerping. Israël is dus zonder verontschuldiging. “Wee over hen, omdat zij van Mij zijn weggevlogen! Verwoesting over hen, omdat zij van Mij zijn afgevallen! Hoewel Ik hen verloste, hebben zij tegen Mij leugens gesproken.” Hosea 7:13 Maar er gloort licht aan het eind van de tunnel want Jesaja zegt:
Het boek Hosea.
28
“Maar als Verlosser komt Hij voor Sion en voor wie zich in Jacob van overtreding bekeren, luidt het woord des Heren.” Jesaja 59:20 HOOFDSTUK 8 15. Israël is "verslonden", "onder de heidenen", "een vat, waar men geen lust toe heeft", maar zal "verzamelt" worden (Hosea 8:8-10). HOOFDSTUK 9 16. Israël zal "omzwervende zijn onder de heidenen" (Hosea 9:17). HOOFDSTUK 10 17. De verworpen Verlosser (Hosea 7:13) zal terugkeren (Hosea 10:12). HOOFDSTUK 11 18. God zal erbarmen met afvallig Israël hebben, daar Hij God is en niet een mens (Hosea 11:7-9). HOOFDSTUK 12 19. Gods twist met de Jood: "In des koopmans hand is een bedriegelijke weegschaal"
Hosea 12 3-8
HOOFDSTUK 13 20. Het wonder van de nationale opstanding van Israël berust bij God en bij Hem alleen (Hosea 13:9-14). HOOFDSTUK 14 21. Israël, nu door alle volkeren veracht, en verspreid, zal terugkeren (Hosea 14:2) en vergeven worden (Hosea 14:5). Israël zal éénmaal de schoonste en de meest bewonderde van alle naties worden (Hosea 14:68). 22. "Wijs" is de mens, die Gods plan voor Israël verstaat. (Hosea 14:10) B. PLAATSNAMEN 1. "HET DAL VAN JIZREËL"(Hosea 1:5). We zagen reeds hoe deze plaats verontreinigd was door het bloed; op diezelfde plaats zou Israëls boog, zijn sterkte, verbroken worden en vandaar uit gevankelijk worden weggevoerd (Zie: 2 Koningen 17). 2. "HET DAL VAN ACHOR", een deur der hoop (Hosea 2:14). Vergelijk (Lezen) Jozua 7:24-26.
Het boek Hosea.
29
Daar werd de toorn des Heren gestild over de zonde van Achan, de ban werd uit het midden weggedaan, en zo was er weer hoop op zegen. Dat zal altijd het geval zijn, waar de zonde wordt weggedaan. 3. "GILGAL" (Hosea 4:15; Hosea 9:15; Hosea 12:12). Vergelijk Jozua 5:7-12. Daar werd het volk besneden en de smaad van Egypte van hen afgewenteld; daar aten zij het overjarig koren van Kanaän en hield het manna op; daar hielden zij het Pascha. (Hosea 4:15). Wie hoereren wil, moet dus niet naar Gilgal gaan, want daar reinigt besnijdenis van de zonde en wijdt men zich aan de dienst van God. Hosea 9:15 en Hosea 12:12. Maar helaas, juist aan deze plaats, waaraan zulke heilige herinneringen verbonden waren, brachten zij hun zonden en offerden er op hun altaren: “Zelf echter keerde hij van de gebeeldhouwde stenen te Gilgal terug en zeide: Ik heb een geheime boodschap voor u, o koning. Deze zeide: Stilte! En allen die bij hem stonden, gingen naar buiten.” Richteren 3:19 Daar was het, dat Samuël het volk vergaderde om voor hen te bidden, nadat de afgoden waren weggedaan werden de Filistijnen verslagen. En nu werden koningen en priesters door hun afgodendienst daar tot een strik voor het volk. 6. "THABOR" (Hosea 5:1) Een berg, N.O. van de vlakte van Jizreël, waarvan Psalm 89:13 zegt, dat hij juichte in des Heren Naam. Vanaf de top van deze berg trok Barak op tegen de benden van Sisera en versloeg ze. Lezen: Richteren 4:6-15. En op deze berg waren de koningen en priesters geworden tot een uitgespannen net; daar werd het volk gelokt in het verderf der afgoderij. 7. "GIBEA EN RAMA" (Hosea 5:8; Hosea 9:9; Hosea 10:9) Steden van de stam van Benjamin. Beide worden genoemd in de geschiedenis van Richteren 19 en 20. Wat een diep verderf werd daar in Gibea openbaar; en in die zonde is Israël gebleven, hetzij in vleselijke of geestelijke zin. Op die plaatsen moest de bazuin geblazen worden om te waarschuwen tegen het naderend verderf. 8. "ASSUR" (Hosea 5:13; Hosea 7:11; Hosea 8:9; Hosea 9:3; Hosea 10:6; Hosea 11:5 en 11; Hosea 12:2 en Hosea 14:4. 9. "EGYPTE" (Hosea 2:14; Hosea 7:11; Hosea 8:13; Hosea 9:3 en 6; Hosea 11:1-5 en 11; Hosea 12:2 en 14). Assur en Egypte worden dikwijls genoemd in deze profetie. Uit de profetie van Jesaja, de tijdgenoot van Hosea, blijkt, dat het volk in zijn afval van God, hulp zocht bij de vreemden, zie 2 Koningen 16; Jesaja 30:1-5 en Jesaja 31:1-3.
Het boek Hosea.
30
“Wee hun die naar Egypte trekken om hulp, die steunen op paarden en vertrouwen op wagens, omdat zij talrijk zijn, en op ruiters, omdat zij machtig in aantal zijn, maar de blik niet richten op de Heilige Israëls en naar de Here niet vragen. Maar ook Hij is wijs, Hij doet het kwaad komen en neemt zijn woorden niet terug; Hij richt Zich tegen het huis der boosdoeners en tegen de hulp door de bedrijvers van ongerechtigheid verleend. De Egyptenaren daarentegen zijn mensen en geen God, en hun paarden zijn vlees en geen geest; daarom zal de Here zijn hand uitstrekken, zodat de helper struikelt en de geholpene valt, en zij allen tezamen vergaan.” Jesaja 31:1-3 Maar in plaats dat deze hulp baatte, werden Efraims’ krachten verteerd door de vreemden “Efraim vermengt zich met de volken. Efraim is een koek die niet gekeerd is. Vreemden hebben zijn kracht verteerd, maar hij beseft het niet. Zelfs ligt grijsheid* over hem gesprenkeld, maar hij beseft het niet.” Hosea 7:8-9 * Grijsheid = matheid, rusteloosheid en onvrede als gevolg van zonde, je kan bidden wat je wilt maar de hemel “lijkt wel van koper”, ondoordringbaar naar de Here toe, de oorzaak ligt dan bij je zélf. Een dergelijk optreden moest de toorn van God opwekken. Kon Hij hen niet verlossen als in de dagen van ouds? Zij steunden niet meer op Hem, maar op politieke berekening. 10. "GILEAD" (Hosea 6:8 en Hosea 12:12). Stad en land ten Oosten van de Jordaan. Vergelijken we Genesis 37:25 met Jeremia 8:22 en Jeremia 46:11, dan was Gilead een plaats, van waar uit balsem werd uitgevoerd tot genezing, en waar heelmeesters woonden. “Daarna zetten zij zich neer om te eten. Toen zij hun ogen opsloegen, daar zagen zij een karavaan van Ismaeliëten aankomen uit Gilead, wier kamelen gom, balsem en hars droegen, op weg om dat naar Egypte te brengen.” Genesis 37:25 En nu was deze plaats geworden tot stad van ongerechtigheid en boosdoeners. “Voorbij is de oogst, ten einde de zomer, en wij zijn niet verlost! Om de breuk van de dochter mijns volks ben ik gebroken, ik ga in rouw, ontzetting heeft mij aangegrepen. Is er geen balsem in Gilead, of is daar geen heelmeester? Want waarom is de wond van de dochter mijns volks niet geheeld?” Jeremia 8:20-22 11. "SICHEM" (Hosea 6:9). Uit Jozua 21:21 blijkt, dat Sichem een stad der priesters was. Wat had men van zulk een stad niet mogen verwachten? “In het geheel hadden de Aäronieten, de priesters, dertien steden en haar weidegronden. Wat de geslachten der Kehatieten betreft, de Levieten, die nog overgebleven waren uit de Kehatieten, zij verkregen de hun door het lot toegewezen steden uit de stam Efraim. Men gaf hun Sichem, de vrijstad voor de doodslager, en haar weidegronden, op het gebergte van Efraim, Gezer en zijn weidegronden. Kibsaim en zijn weidegronden, en Bet-choron en zijn weidegronden: vier steden.” Jozua 21:19-21
Het boek Hosea.
31
Maar ziet, op de weg van Samaria naar Sichem traden de priesters, eenmaal door Jerobeam voor zijn afgodendienst aangesteld, op als een bende straatschenders en moordenaars. “Gelijk een troep bandieten ligt een priesterschare op de loer; zij moorden op de weg naar Sichem. Waarlijk, wandaden bedrijven zij.” Hosea 6:9 12. "SAMARIA" (Hosea 7:1; Hosea 8:5-6;Hosea 10:5-7; Hosea 14:1). Was de hoofdstad van het Tienstammenrijk. Als zodanig was het ook de hoofdzetel 4. "BETH-AVEN" (Hosea 4:15; Hosea 5:8; Hosea 10:5-8). Is huis der misdaad, de ontaarding van Bethel, het huis Gods (zie: Genesis 28), vanwege de kalverdienst, door Jerobeam ingesteld (1 Koningen 12:25 tot 1 koningen 13: 1). 5. "MIZPA" (Hosea 5:1) In Genesis 31:49 vinden wij de betekenis: “De Here neme opzicht tussen mij en u”; en in Richteren 20:1 en 1 Samuël 7:5-16 vinden we Mizpa als een plaats, waar men van het bederf der afgoderij, die over Israël was uitgestort. “Toen trokken al de Israëlieten uit; van Dan tot Berseba en ook uit het land Gilead kwam de vergadering als een man samen bij de Here te Mispa. En de hoofden van het gehele volk, van alle stammen van Israël, namen de leiding over de gemeente van het volk Gods: vierhonderdduizend man voetvolk, die het zwaard konden voeren.” Richteren 20:1 Let maar eens op de uitdrukking “Kalf van Samaria”. 13. "HET KALF VAN SAMARIA" (Hosea 8:5-6; Hosea 10:5). “Hun daden gedogen niet, dat zij zich bekeren tot hun God. Want een geest van ontucht woont in hen, en de Here kennen zij niet. De hoogmoed van Israël getuigt openlijk tegen hem. Israël en Efraim zullen struikelen door hun ongerechtigheid. Ook Juda struikelt met hen. Hun kleinvee en hun runderen zullen zij brengen om de Here te zoeken, maar zij zullen Hem niet vinden: Hij onttrekt Zich aan hen! Tegen de Here hebben zij trouweloos gehandeld, want zij hebben bastaardkinderen verwekt. Nu kan [elke] nieuwe maan hen verteren met hun bezittingen.” Hosea 8:4-7 “Zij spreken holle woorden: zweren valse eden, sluiten maar verbonden. En het gericht schiet op als een gifplant in de voren van de akker. Om dat kalf van Bet-awen zijn de inwoners van Samaria bezorgd; ja, daarover treurt het volk, daarover maken de afgodspriesters misbaar, omdat de heerlijkheid daarvan is geweken. Ja, het wordt zelf naar Assur gebracht als een geschenk voor koning Strijdlust. Schande zal Efraim op zich laden, en Israël zal beschaamd uitkomen met zijn overleggingen. Verdelgd wordt Samaria; zijn koning wordt als een spaander op het watervlak.” Hosea 10:4-7 Geen wonder, dat Gods oordeel over deze weerspannige stad moest komen.
Het boek Hosea.
32
14. "MOF" (Hosea 9:6) In andere vertalingen: "Memphis", de hoofdstad van Neder-Egypte. Indien men als gevolg van een inval der Assyriërs de wijk nam naar Egypte, dan zou men daar wel ontvangen worden; maar de straf zou zijn, dat men daar ook begraven werd en dus het land der vaderen niet weerzag. 15. "TYRUS" (Hosea 9:13) Dit was eeuwenlang de meest beroemde handelsstad der Phoeniciërs. Uit Jesaja 23 en Ezechiël 26-28 blijkt, dal hoogmoed en zelfverheffing de zonde was, waarvoor God haar moest straffen. Hoe treurig is het daarom, dat Efraim bij deze stad vergeleken moest worden. 16. "BETH-ARBEL" (Hosea 10:14) De naam betekent: huis der hinderlaag van God. Het was vermoedelijk een stad, gelegen ten westen van het meer Genesareth. Gelijk deze stad door Salman (Salmanassar, de Assyrische koning) verwoest werd (waarschijnlijk onder koning Hosea, zie 2 Koningen 17:1-3), zo zal geheel Israël verwoest worden. 17. "BETHEL" (Hosea 10:15; Hosea 12:5) Wat waren aan deze plaats heilige herinneringen verbonden (zie Genesis 28:12 en 19; Hosea 35:7 en 14-15). En nu was het de plaats geworden, van waaruit de afgodendienst over het gehele volk verbreid was. 18. "ADAMA en ZEBOIM" (Hosea 11:8) Steden, die behoorden tot het gebied van Sodom en Gomorra (zie Genesis 10:19; Genesis 14:2-8 en Deuteronomium 29:23), die door een Godsoordeel vernietigd werden (Genesis 19). Hoe zwaar was Israëls zonde, dat zij dezelfde straf verdiend hadden; maar hoe groot ook Gods barmhartigheid, dat Hij hen niet kon overgeven aan zulk een gericht. 19. "SYRIË" (Hosea 12:13) Wordt hier genoemd in verband met de geschiedenis van Jacob, toen hij naar Haran in Mesopotamië trok, om daar als een arme knecht te dienen om een vrouw. 20. "LIBANON" (Hosea 14:6-8) Dit gebergte was bekend om zijn hoogte, zijn rijkdom aan geurige kruiden en de wijn, die er verkregen wordt. Dat wilde God ook geven aan Israël, indien zij zich tot Hem wilden bekeren. L. Brinkman.