"Hogescholen en branches: partners in professie"
Uitdagingen voor mkb en hbo
MKB-Nederland en VNO-NCW
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
MKB-Nederland / VNO-NCW
2
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW
Inhoudsopgave: Samenvattende aanbevelingen……………………………………………………………….5
Inleiding............................................................................................................................. 9
Ontwikkelingen in de kernopdracht van het hoger beroepsonderwijs ............................ 13
Ontwikkelingen binnen hogescholen .............................................................................. 19
Het overleg tussen hogescholen en bedrijfsleven............................................................ 21
Literatuur: ........................................................................................................................ 29
MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
3
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
MKB-Nederland / VNO-NCW
4
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW
SAMENVATTENDE AANBEVELINGEN De aanbevelingen van MKB-Nederland en VNO-NCW in de nota "Hogescholen en branches: partners in professie", hebben betrekking op een drietal terreinen;
A. De kernopdracht van het hoger beroepsonderwijs. B. De ontwikkelingen binnen de hogescholen. C. Het overleg tussen hogescholen en bedrijfsleven.
A. De kernopdracht van het hoger beroepsonderwijs: •
Het opleiden van hooggekwalificeerde beroepsbeoefenaren moet kerntaak nr. 1 blijven van hogescholen; hieraan moet ook de meeste tijd, energie en financiën worden besteed.
•
Daarnaast
kunnen
hogescholen
een
goede
functie
vervullen
bij
de
kennisontwikkeling voor de beroepenvelden waarvoor ze opleiden (praktijkgericht onderzoek, "ontwerp en ontwikkeling") •
Voor vernieuwing van het beroepsonderwijs en de ondersteuning van kennisontwikkeling voor de beroepenvelden, is in het hoger beroepsonderwijs het lectoraat ingericht. De samenwerking van lectoraten met het mkb vindt nog maar mondjesmaat plaats. Dit zou beter kunnen door het koppelen van lectoraten aan vragen van groepen/clusters van bedrijven en ontwikkelingsvragen van branches. Van hogescholen mag verwacht worden dat zij met hun lectoraten meer aansluiten bij de behoeften van het bedrijfsleven en van het bedrijfsleven mag verwacht worden dat zij hun behoeften beter formuleren en kenbaar maken aan de hogescholen
•
De pilots met de nieuwe tweejarige leerroute (Associate Degree) in het hbo biedt nieuwe mogelijkheden, vooral voor doorstromers vanuit het mbo naar het hbo en werkenden. Er moet evenwel alleen in een sector een dergelijke opleiding ontwikkeld worden als het betreffende bedrijfsleven aangeeft dat daaraan behoefte
MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
5
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW
bestaat. De behoefte van het bedrijfsleven moet leidend zijn bij de vraag of in een sector een dergelijke opleiding ontwikkeld gaat worden. Ook de hieruit voortvloeiende uitwerking en communicatie dient dan vervolgens gezamenlijk door hogeschool en bedrijfsleven te worden opgepakt. •
Er is in de bedrijven veel meer behoefte aan hbo-afgestudeerden dan aan hboafgestudeerden die meteen aansluitend een hbo-master hebben gevolgd. Toch gaan steeds meer studenten meteen na het behalen van hun hbo-diploma een hbo-master volgen en wordt vanuit het hbo gepleit voor overheidsfinanciering van de hbomaster.
•
VNO-NCW en MKB-Nederland zien het hbo-mastertraject echter als nascholing na een aantal jaren werkervaring waarvoor de financiële verantwoordelijkheid primair ligt bij de deelnemer, eventueel ondersteund door de werkgever.
•
Het binair stelsel in Nederland moet behouden blijven omdat beide typen opleidingen, het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs, nodig zijn voor een adequate personeelsvoorziening van de bedrijven
B. Ontwikkelingen binnen de hogescholen: •
Docenten klagen over teveel bureaucratie en afstand tot het management en geringe loopbaanmogelijkheden. Voor een aantrekkelijk loopbaanbeleid is nodig dat er meer aandacht is voor differentiatie binnen het beroep van leraar, inclusief ruimte voor extra beloning voor uitstekend presterende vakdocenten.
•
In een aantal gevallen zijn de uitgaven voor bestuur en beheer op hogescholen te hoog. Uitgaven aan bestuur, beleid en beheer moeten worden teruggedrongen ten faveure van uitgaven direct voor het onderwijs zelf.
•
De grote afstand tussen werkvloer en College van Bestuur in veel hogescholen baart zorgen. Een mogelijkheid is om in de werkorganisatie te werken met werkeenheden van niet te grote omvang ("schools") die dan bovendien ook voor de buitenwereld makkelijker herkenbaar en benaderbaar zijn.
MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
6
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW
C. Het overleg tussen hogescholen en bedrijfsleven •
Beide
werkgeversorganisaties
pleiten
voor
meer
structurele
samenwerkingsverbanden tussen branches en een of meerdere hogescholen, zgn. “preferred suppliers”. In de praktijk blijkt dat er allerlei samenwerkingsafspraken mogelijk zijn waar beide partijen wel bij varen. •
Mkb-ondernemers vinden het moeilijk om contact te leggen met hogescholen, om hun vraag goed te formuleren en overzien niet welke formules de hogeschool kan bieden (stageplaats of afstudeeropdracht, welk jaar en welke studierichting?) Hogescholen worden opgeroepen om te zorgen voor een ondernemersloket: een of meerdere personen bij wie ondernemers uit het mkb terecht kunnen voor en geholpen worden bij hun vragen. Goede ervaringen zijn reeds opgedaan met het fenomeen regioregisseur/mkb-loket.
•
Naast het inrichten van een vraagbaakfunctie is in de regio ook versterking van het overleg over ontwikkelingen en gevolgen voor vereiste competenties gewenst tussen het bedrijfsleven en de hogeschool. Beide partijen moeten hier in investeren want het inrichten van goede netwerken met het bedrijfsleven in de regio is van groot belang voor een goede afstemming van vraag en aanbod en het inspelen op de specifieke behoeften van de regio.
•
Hogescholen die eenzelfde opleiding aanbieden en branches die representatief zijn voor de bedrijven die veel afgestudeerden van die opleiding afnemen in hun bedrijfstak, moeten met elkaar overeenstemming bereiken over de gewenste kerninhoud van de opleiding en deze gezamenlijk up to date houden. Dit is van groot belang voor een goede inhoudelijke aansluiting van de studierichtingen op de gevraagde kennis en kunde in de bedrijven. Deze afspraken moeten het komende jaar tot stand komen.
•
De
samenspraak
en
samenwerking
tussen
clusters
van
hogescholen
en
branches/beroepsorganisaties die allen werken voor dezelfde sector moet worden geintensiveerd en geprofessionaliseerd. In dit kader wordt gepleit voor pilots met naast de inspanningen van de partners zelf, een overheidsbijdrage om te komen tot professionalisering van het overleg.
MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
7
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
MKB-Nederland / VNO-NCW
8
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW
1. Inleiding Het HBO heeft in de afgelopen decennia een geweldige groei doorgemaakt. Dat beantwoordde aan de snel toenemende vraag naar hoger opgeleiden, met name ook in het mkb. Het aantal hbo-studenten dat na de studie gaat werken in het mkb is enorm toegenomen (19% van de afgestudeerden in 1995 naar tussen de 40 en 50% nu). De verwachting is dat deze behoefte nog groter zal worden (zie onderzoek “de vraag naar hbo’ers in het mkb “).
Inmiddels is er door branches en bedrijven veel ervaring opgedaan met samenwerking met hogescholen en zijn de ontwikkelingen van en binnen de hogescholen gevolgd. Bij meerdere thema's is samengewerkt op koepelniveau tussen MKB-Nederland, VNO-NCW en de HBOraad1. Mede gelet op de lopende discussie over nieuwe wetgeving in het hoger onderwijs, geven MKB-Nederland en VNO-NCW in deze nota hun visie op belangrijke elementen van ontwikkeling in het HBO en doen zij suggesties voor verdere versteviging van de samenspraak en samenwerking tussen het bedrijfsleven en het HBO. Daarbij kijken we ook naar de rol die het mkb, de branche en het individuele bedrijf zouden moeten spelen om een optimale samenwerkingsmix te realiseren.
Gegevens van het Economisch instituut voor het midden- en kleinbedrijf Kerngegevens mkb en grootbedrijf in 2005
aantal bedrijven per 31 december 2005 (x. 1.000) werkgelegenheid (aantal werkenden) (x. 1.000) Omzet (in mld. Euro) Afzet (in mld. Euro) Export (in mld. Euro) Winst (in mld. Euro)
mkb 731 99,7% 4.133 59% 714 58% 471 54% 108 49% 59 60%
grootbedrijf 2,3 0,3% 2.844 41% 509 42% 401 46% 112 51% 39 40%
1
Bv Stichting Innovatie Alliantie; stagecode HBO; convenant werkveldoverleg hbo-bedrijfsleven; nota's Hogeschool als Kennispoort en Aan de slag met innovatie.
MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
9
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW
opmerkingen: Tot het mkb behoren alle bedrijven in Nederland tot 250 werknemers, exclusief de overheid. 2
verdeling werkgelegenheid in het mkb (aantal werkenden) over de sectoren (exclusief overheid) in 2005 Zakelijke/Overige Diensten 30% Detailhandel/Groothandel 20% Industrie 12% Zorg 7% Bouw 9% Transport 9% Horeca 6% Overige sectoren 6% Vanuit het midden- en kleinbedrijf is er overigens ook een groeiende interesse in het wetenschappelijk onderwijs en behoefte aan samenwerking met de universiteiten, maar in deze nota concentreren we ons op de relatie met het hbo.
Stand van zaken hbo In het studiejaar 2005/2006 volgden 360.000 studenten een hogere beroepsopleiding. In dat jaar zijn 112.000 nieuwe studenten gestart aan een opleiding in het hbo. Dat is 1,7% meer dan het jaar ervoor. In 2005 hebben 63.000 studenten hun diploma gehaald en waren klaar om de arbeidsmarkt op te gaan.
Het belang van het hbo voor het mkb Het hoger beroepsonderwijs is een belangrijk type onderwijs voor personeel en ondernemers in het mkb. De verwachting is dat de vraag naar hbo’ers in het mkb de komende jaren zal toenemen. Dit betreft zowel een vervangingsvraag van personeel en ondernemers die stoppen met werken als een nieuwe vraag. Het is een gevolg van ontwikkelingen als: -
de toenemende eisen van klanten;
-
schaalvergroting;
-
toepassing van ICT;
-
professionalisering van de bedrijfsvoering;
-
export/internationalisering;
2
De lidbedrijven van MKB-Nederland zijn verschillend qua omvang en het gemiddelde geeft geen goed inzicht in de spreiding van de schaalgroottes van de bedrijven. MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
10
“Hogescholen en branches: partners in professie”
-
innovatie en productontwikkeling en
-
vergrijzing.
MKB-Nederland / VNO-NCW
Uit de ramingen van OCW blijkt dat er nauwelijks toename in de uitstroom van hbogediplomeerden wordt verwacht. Tegelijkertijd ontstaat vanuit het mkb een verhoogde vraag. Dit gaat problemen opleveren op de arbeidsmarkt en daardoor is partnerschap tussen mkb en hbo meer dan ooit noodzakelijk. De werkgeversorganisaties benadrukken het belang van het hbo als beroepsonderwijs. Hbo’ers zijn nodig in de bedrijven omdat zij een vertaling kunnen maken tussen theorie en praktisch toepasbare uitwerkingen. Die verbinding is nodig in bedrijven om in te kunnen spelen op de vele ontwikkelingen in onze maatschappij dan wel om nieuwe ontwikkelingen in bedrijven in gang te zetten. Hbo-studenten en afgestudeerden leveren een grote bijdrage aan innovatie (vernieuwing) in het mkb. Innovatie in het mkb bestaat vaak uit het verbeteren en vernieuwen van bedrijfsprocessen, maar ook van producten en diensten en het vermarkten daarvan. Het gaat ook om het optimaliseren van de dagelijkse gang van zaken en met een creatieve blik kijken naar nieuwe mogelijkheden voor het bedrijf. Veel van deze vernieuwingen vinden plaats met behulp van stagairs, duale studenten en afstudeeropdrachten. Dat is geen hightech innovatie, maar wel van groot belang om bedrijven sterk te maken en te houden. Daarom zoomen wij hier in op mogelijkheden tot verbetering van toegankelijkheid en bereikbaarheid van de hogeschool, de begeleiding van stages en andere praktijkvarianten vanuit zowel de hogeschool als het bedrijf en een betere aansluiting van de kennis van het hbo op het mkb.
MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
11
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW
Het belang van het mkb voor het hbo Omgekeerd wordt het mkb ook steeds belangrijker voor het hbo. Als werkgever voor afgestudeerden, als aanbieder van stage- en duale plaatsen voor studenten en voor gegevens voor het up to date houden van leerinhouden nu en in de toekomst n.a.v.te verwachten ontwikkelingen in de branches. Deze input is nog harder nodig dan in het verleden door de ontwikkeling naar competentiegericht leren waarbij de beroepscontext binnen studierichtingen steeds belangrijker wordt.
MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
12
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW
2. Ontwikkelingen in de kernopdracht van het hoger beroepsonderwijs De plaats en ontwikkeling van onderzoek in het hbo We willen voorop stellen dat kerntaak nummer 1 van hogescholen is en blijft het opleiden van goed geschoold personeel. Daar hoort dan ook de meeste tijd, energie en geld naar toe te gaan. Het beantwoorden van concrete vragen van bedrijven, kan bovendien ook al in belangrijke mate onderdeel gemaakt worden van stages en afstudeerprojecten, dus ook ingebed in het onderwijs. Onverlet dat uitgangspunt, zijn MKB-Nederland en VNO-NCW wel van mening dat hogescholen ook een goede functie kunnen vervullen bij de kennisontwikkeling voor de beroepenvelden waarvoor ze opleiden. MKB-Nederland en VNO-NCW ondersteunen het beleid van het Ministerie van OCW om hogescholen te steunen en stimuleren op het terrein van praktijkgericht onderzoek. Invalshoek daarbij dient te zijn de lijn die de Adviesraad voor het wetenschaps- en technologiebeleid in haar advies aan de Staatssecretaris van OCW aangeeft, namelijk dat de functie van kennisontwikkeling in hogescholen is gelegen in het bijdragen aan de ontwikkeling van de beroepspraktijk. De AWT noemt dit "ontwerp en ontwikkeling", dit ook ter onderscheiding van het wetenschappelijk onderzoek. Dat is en blijft de taak van de universiteiten. Werken aan beroepsgerichte kennisontwikkeling kan gebeuren door het trainen van docenten en studenten in onderzoeksvaardigheden, gericht op ontwerp en ontwikkeling waardoor hbo’ers beter kunnen functioneren in de beroepspraktijk. Daarnaast kunnen hogescholen de praktijk van het beroep verder helpen door antwoorden te geven op concrete vragen uit de bedrijven waarbij de behoefte van bedrijven leidend moet zijn. Als dit gebeurt via stages of andere praktijkvormen van studenten mogen er, afgezien van de vergoeding aan de student, geen begeleidingskosten door de hogeschool in rekening worden gebracht, want voor deze taken ontvangt de hogeschool bekostiging van de overheid (zie stagecode VNO-NCW, HBO-Raad en MKB-Nederland). Indien er extra vragen vanuit het bedrijfsleven komen die additionele inzet vergen van docenten en/of lectoren kan hiervoor een prijs overeen worden gekomen tussen hogeschool en bedrijf.
De bijdrage van lectoren Inmiddels fungeren in het hoger beroepsonderwijs ruim 270 lectoren bij 230 lectoraten. Een lectoraat bestaat uit een lector en een kenniskring. Aan de lectoraten zijn vier doelstellingen verbonden:
MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
13
“Hogescholen en branches: partners in professie”
•
Kennisontwikkeling voor de beroepspraktijk
•
professionalisering van docenten
•
doorwerking in het curriculum
•
kenniscirculatie
MKB-Nederland / VNO-NCW
Het Ministerie van OCW heeft aan de HBO-Raad gelden ter beschikking gesteld voor de lectoraten oplopend tot € 50,4 miljoen in 2007. Een belangrijke indicator voor een aanvraag voor een lectoraat bij de SKO (Stichting kennisontwikkeling HBO) is voor het mkb een aantoonbare vergroting van de inspanningen op het gebied van kennisoverdracht gericht op het (georganiseerde) bedrijfsleven of werkveld.
Dergelijke teksten schiepen grote verwachtingen en mede daardoor ook teleurstellingen. In de pioniersfase van de lectoren is het voor het mkb onduidelijk geweest wat men nu wel en niet kon verwachten van lectoren en vaak gold dat ook voor de lectoren zelf. Veel lectoren, vaak aangesteld in kleinere deeltijdbenoemingen, wisten niet hoe zij het mkb konden bereiken en wat zij wel en niet zinvol vonden in de samenwerking. Inmiddels valt een lichte verbetering te bespeuren, maar ook de meest recente meting toont aan dat de samenwerking met het MKB nog een zwak punt is van het lectoraat (effectmeting SKO, april 2006) . Lectoren willen onderzoek doen dat start vanuit praktische vragen. Deze vragen komen voort uit de praktijk, maar het gaat om bedrijf- of instellingsoverstijgende vraagstukken of ontwikkelingen. Ze zijn meer van strategisch niveau en niet puur operationeel voor een enkel specifiek bedrijf. Het antwoord op deze vragen moet de beroepspraktijk verder helpen, effectiever en/of productiever maken. Voor de effectiviteit van de lectoraten op het gebied van kennisontwikkeling en kenniscirculatie is het van evident belang om de lectoraten zoveel mogelijk te koppelen aan vragen van groepen/clusters van mkb-bedrijven en aan ontwikkelingsvragen van branches. Branches kunnen hierbij een stimulerende rol vervullen door te bevorderen dat bedrijven in de regio of nationaal hun ontwikkelingsvragen bundelen en communiceren met de voor het bedrijvencluster relevante lectoraat/lectoraten. Van hogescholen kan dan verwacht worden dat zij met hun lectoraten aansluiten bij de behoeften van het samenwerkend mkb. Samenwerking vanaf de start is de beste waarborg voor goede samenwerking in de uitwerking! Een element van kwaliteit voor lectoraten zou dan ook zeker moeten worden de mate waarin bij de inrichting van het lectoraat is samengewerkt met het betreffende werkveld en met de keuze van het thema van het lectoraat ingespeeld wordt op vragen die daar leven. MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
14
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW
Dat nieuwe samenwerkingsvormen noodzakelijk zijn en nog veel toe kunnen voegen blijkt ook wel uit gegevens van SKO (effectmeting SKO april 2006) over het gemiddeld aantal samenwerkingsverbanden en –overeenkomsten van lectoraten met bedrijven en instellingen: •
Lokaal functioneren gemiddeld 2,2 samenwerkingsverbanden waarvan 0,7 betrekking heeft op het mkb;
•
Regionaal functioneren gemiddeld 3,2 samenwerkingsverbanden waarvan 1,5 betrekking heeft op het mkb;
•
Nationaal functioneren gemiddeld 4,3 samenwerkingsverbanden waarvan slechts 1,1 betrekking heeft op het mkb.
•
Van alle lectoraten heeft niet meer dan 341% intensieve kennisuitwisseling met het MKB en dan gaat het bovendien om een bescheiden gemiddeld aantal van 4,7 bedrijven. Er is dus nog een wereld te winnen!
Meer en betere doorstroming van mbo naar hbo; de rol van de Associate degree (Ad) De doorstroming van mbo4 naar hbo is voor het mkb belangrijk en het is voor de hogescholen een belangrijk punt van aandacht en actie om deze doorstroom te vergemakkelijken. Een ontwikkeling waarvan het mkb veel verwacht, voor de doorstroming van het mbo naar het hbo, is de opkomst van de Associate degree. Zeker ook voor upgrading van werkenden met een mbo-kwalificatie is dit een interessante ontwikkeling.
Vanuit de werkvloer van het hbo kwam in 2003 het idee naar voren voor de inrichting van een tweejarige hbo-opleiding, de Associate degree. Het kort-hbo werd afgebouwd en deze nieuwe tweejarige hbo-opleiding zou moeten passen in de beroepskolom, binnen de bachelor, met tenminste 120 ECTS en nauw moeten aansluiten bij de behoefte van de arbeidsmarkt. Deze behoefte bleek er ook te zijn. Uit onderzoek van MKB-Nederland “De vraag naar hbo’ers bij mkb-bedrijven” bleek dat ruim de helft van de bedrijven in zeer diverse branches ruimte zag voor een tussenniveau tussen mbo4 en de bachelor in. De behoefte van het bedrijfsleven moet ook leidend zijn voor de eventuele inrichting van een Ad programma en dat is inmiddels ook onderdeel van de voorwaarden geworden. Vanuit een positieve grondhouding naar deze nieuw mogelijkheid vanuit de Tweede Kamer en het ministerie van OCW kwam er de mogelijkheid voor pilots met de Ad en een positionering conform de wensen van MKB-Nederland: een aparte graad, de Ad, recht op studiefinanciering, behoud van leerrechten (in de nieuwe 3
41% is het gemiddelde van de lectoraten uit alle onderwijssectoren.
MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
15
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW
bekostiging) en een belangrijke plaats voor het werkveld: er moeten alleen Ad-mogelijkheden komen waar het georganiseerde bedrijfsleven aangeeft dat er behoefte is aan mensen met deze opleiding. Dat laatste is van groot belang voor het welslagen van deze experimenten. Werkgevers in Nederland zullen op de hoogte moeten worden gebracht van het bestaan van de Ad, wat deze graad inhoudt en wat zij dus van deze afgestudeerden kunnen verwachten. Er zullen stage- en duale leerplekken moeten komen en werkenden (een belangrijke doelgroep voor de Ad) moeten worden voorgelicht en in de gelegenheid gesteld om een Ad te gaan volgen. Deze communicatielijnen en deze kennis zijn in handen van branches en beroepsorganisaties. Hogescholen en branches/beroepsorganisaties hebben elkaar hard nodig als partners voor het wélslagen van deze pilots en daarom moeten zij vanaf de start van het idee samenwerken. Branches (of een andere stevige representatieve vertegenwoordiging van de arbeidsmarkt) moeten dan ook goedkeuring en medewerking verlenen aan een experiment alvorens het zou moeten
kunnen
worden
ingediend
en
goedgekeurd.
Branches
moeten
de
arbeidsmarktrelevantie bepalen en een schatting maken van de kwantitatieve behoefte. Om aan te geven wat men precies onder de term arbeidsmarktrelevantie van Ad-opleidingen verstaat hebben branches onder coördinatie van MKB-Nederland een onderzoek laten doen naar een eenduidige invulling hiervan. Dit onderzoek “ Onderbouwing arbeidsmarktrelevantie Adopleidingen, een kader voor uitwerking” is in maart 2006 aangeboden door de voorzitter van MKB-Nederland aan de voorzitter van de NVAO. Bij de Ad (maar dat geldt ook voor de bachelor) blijkt dat het hbo zich niet meer alleen kan richten op de student van 17 tot 24 jaar maar ook zal moeten inspelen op de behoefte aan onderwijs voor volwassenen. Dat vraagt van hogescholen organisatorisch en onderwijskundig een andere aanpak. Deze doelgroep onderstreept nogmaals de noodzaak dat de vakdocent blijvend in contact moet staan met de praktijk en dat het onderwijs zal moeten kunnen voldoen aan de hier gewenste flexibiliteit en maatwerk.
Ontwikkelingen omtrent de HBO-master Uit onderzoek van de Raad voor Werk en Inkomen en de HBO-Raad blijkt dat voor wat betreft het beroepsonderwijs de knelpunten op de arbeidsmarkt zich de komende jaren vooral voor gaan doen op de niveau’s mbo 3 en 4 en de hbo-bachelor. Vooralsnog zijn er geen knelpunten te verwachten als het gaat om het master-niveau. Bovendien en meer principieel: de hbobachelor opleiding biedt een eindkwalificatie voor de arbeidsmarkt en dat is niet het geval bij
MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
16
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW
de wo-bachelor. Voor beroepen waar een academische opleiding voor vereist is, zal als regel niet iemand kunnen functioneren die halverwege gevorderd is, maar wordt het masterniveau verlangd. Vanuit deze overwegingen stellen VNO-NCW en MKB-Nederland zich op het standpunt dat er geen aanleiding is, uitzonderingen daargelaten, om de masteropleiding binnen het hbo met publieke middelen te financieren. Uitzonderingen zijn die gevallen waarin zich binnen de beroepssector een beroepsprofiel ontwikkelt, waarvoor een hbo-bachelor opleiding onvoldoende is en een
universitaire opleiding die leidt tot de in het beroep gevraagde
competenties niet bestaat (bv nurse practioner in de gezondheidszorg). Als regel is de hbomasteropleiding
niet
vereist
als
startkwalificatie.
Daarmee
past
deze
opleiding,
bovengenoemde uitzonderingen daargelaten, en verder overigens een welkome aanwinst binnen de categorie van verdere scholing van werkenden, niet in het reguliere onderwijs. Bovendien is eerst een aantal jaren werkervaring gewenst, zodat met de in de beroepspraktijk opgedane kennis en ervaring dan een bewuste keuze gemaakt kan worden die past bij de loopbaan en de behoeften van het bedrijf of de instelling waar men werkt en waarbij ook afspraken kunnen worden gemaakt over de financiering van deze opleiding door werkgever en/of werknemer. Steeds meer mkb-bedrijven hebben behoefte aan hbo-afgestudeerden en niet aan mensen die meteen aansluitend nog een hbo-of wo-master achter hun hbo-studie hebben gevolgd. Liever zien wij dus afgestudeerde hbo’ers in de bedrijven instromen en na een aantal jaren werkervaring alsnog (duaal) een master volgen of andere relevante scholing voor de persoon en functie.
Het binair stelsel in Nederland behouden De werkgeversorganisaties hechten zeer aan het behoud van het onderscheid tussen hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs in Nederland en daarmee aan behoud van het binair stelsel. Werkgevers hebben in hun bedrijven behoefte aan afgestudeerden van twee verschillende soorten opleidingen. Enerzijds het praktische, beroepsgerichte
hoger
beroepsonderwijs en anderzijds het theoretischer, abstracter wetenschappelijk onderwijs. Het gaat hier om een andere oriëntatie, andere functies en een ander type aanpak. Wij hechten eraan om dit onderscheid te maken en te houden met oog voor de bestaande diversiteit binnen het hbo en binnen het wo. We bevinden ons overigens binnen Europa in goed gezelschap want een belangrijk deel van de Europese landen heeft ook een binair stelsel. Één hoger onderwijs
MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
17
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW
(dus geen onderscheiden hbo en wo) is meer uitzondering in Europa dan regel.4 Het onderscheid tussen hogeschool en universiteit willen wij ook handhaven m.b.t. de titulatuur. Verschillende titels voor verschillende opleidingen. Wij zien dan ook niets in de voorstellen om wo-titels af te kunnen laten geven door een hogeschool. Die vlag dekt dan niet de lading en helderheid in titulatuur is van belang voor (potentiële) werkgevers.
4
AWT achtergrondinformatie 19: "a comparative study of (binary) structures in nine countries"
MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
18
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW
3. Ontwikkelingen binnen hogescholen De positie van de docent in het hbo De docent vervult een cruciale rol in het onderwijs. Een goede docent die zijn vak beheerst en op inspirerende en enthousiaste wijze kennis en kunde aan de studenten overdraagt is goud waard. Om enthousiast en kundig je vak over te kunnen dragen is kennis van (vernieuwingen in) de praktijk noodzakelijk. Er moeten dan ook meer mogelijkheden zijn om je in die praktijk te kunnen verdiepen dan wel de praktijk in de school te halen. Stagebegeleiding door vakdocenten i.p.v. algemene procesbegeleiders zonder kennis van het betreffende beroep (zoals nu meestal het geval is ), is een mogelijkheid. Vakdocenten komen dan zelf weer binnen de bedrijven en dit zal door mkb-ondernemers zeer gewaardeerd worden. Door aandacht te besteden aan de ontwikkelingen in het bedrijf naast de vorderingen van de student kan de vakdocent up to date kennis en inspiratie opdoen, wat weer het onderwijs ten goede komt. Docentenstages en het regelmatig uitnodigen van ondernemers/vakmensen voor de klas zijn andere mogelijkheden. Dit bijblijven en inspirerend en gedreven werken moet gestimuleerd en gefaciliteerd vanuit de hogeschoolleiding. Het baart ons dan ook zorgen dat binnen het hogeschoolbeleid als het gaat om differentiatie in het beroep er vrijwel alleen aandacht wordt gegeven aan differentiatie en beloning op het gebied van eventuele bijkomende management- en onderzoekstaken. Wij bepleiten dat er ook differentiatie ontstaat in de zin van extra beloning voor uitstekende vakdocenten. Ook worden beginnende docenten in de nieuwe afspraken op sommige hogescholen zo laag ingeschaald, dat gaan werken in het hbo daarmee onaantrekkelijk wordt. Met differentiatie is niets mis, maar daarin moet, gegeven ook de kerntaak onderwijs van het hbo, waardering blijken voor inspirerend en kundig docentschap.
Een ander punt in dit kader wat grote zorgen baart is het geld dat in het hoger onderwijs wordt uitgegeven aan de zogeheten secundaire uitgaven: bestuur, beleid en beheer. Gemiddeld zijn de secundaire lasten in het hbo 33% van de uitgaven. (Bron: IOO 2003, rapport Onderwijsraad "Bureaucratisering in het onderwijs"). Vergeleken met 1990 (toen 21%) is dat een zeer forse toename. Overigens gelden voor de BVE-sector en het wetenschappelijk onderwijs zelfs nog hogere secundaire lasten van bijna 40%. Er zou een norm vastgesteld moeten worden voor het minimum percentage dat gesubsidieerde instellingen tenminste aan het primaire proces dienen te besteden, eerder 75 a 85% dan de huidige 60 a 67% in het hoger onderwijs en de hbo-sector. MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
19
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW
De grote spreiding in de uitgaven van individuele hogescholen op het punt van de beheerslasten tonen aan dat terugdringing daarvan mogelijk is.
Verwijdering tussen werkvloer en bestuur In het hoger beroepsonderwijs is de afgelopen jaren veel gefuseerd en er is een aantal grote tot zeer grote hogescholen ontstaan met meerdere managementlagen. MKB-Nederland en VNONCW willen hun zorg uiten over deze gang van zaken. Behalve dat deze ontwikkeling waarschijnlijk een van de belangrijke oorzaken is geweest voor de stijging van de secundaire lasten, is het zo dat meestal daardoor het overzicht en de toegankelijkheid voor student en ondernemer achteruit gaat. Wij signaleren verder dat de afstand (letterlijk en figuurlijk) tussen Colleges van Bestuur en de “werkvloer” van het hbo vaak erg groot is geworden waardoor op het niveau van de instelling niet altijd hetzelfde wordt nagestreefd en gewaardeerd als op de werkvloer. Dat is geen goede ontwikkeling. Eenzelfde ontwikkeling doet zich voor in de wereld van de ROC’s en daar zien we dat het eerste geval van splitsing zich inmiddels heeft voorgedaan. ROC de Brabantgroep heeft zich gesplitst in twee ROC’s om zo beter in te kunnen spelen op de belangen van de leerlingen. Splitsing is inmiddels in de BVE-sector wettelijk mogelijk en kan ook in het hbo toegepast worden om maatwerk voor studenten, docenten en ondernemers beter mogelijk te maken. Een aanpak die ook goed kan werken is het verzorgen van het onderwijs in goed herkenbare en niet te grote werkeenheden ("schools" of faculteiten) die door goede presentatie en communicatie in de regio weer een gezicht krijgen en makkelijk benaderbaar zijn, zoals vroeger de kweekschool of de HTS. Op deze wijze kan de bestuurlijke schaal groot zijn, terwijl via de gebouwensituatie en organisatie voor zowel studenten als de omgeving er goed herkenbare onderwijsomgevingen worden gecreëerd.
MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
20
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW
4. Het overleg tussen hogescholen en bedrijfsleven Verdere samenwerking tussen branches, bedrijven en hogescholen Hogescholen kunnen meer halen uit samenwerking met het bedrijfsleven. In het verleden was het niet altijd duidelijk wie of wat het sectorale bedrijfsleven richting hogescholen representeerde. Inmiddels zijn branches als representant van het mkb zichtbaar en actief in het hoger beroepsonderwijs. Branches en beroepsorganisaties zijn de belangenbehartigers van bedrijven in een bepaalde sector. Zij overzien op een macroniveau behoeften en ontwikkelingen, zijn op de hoogte van wat er speelt in die branche, nu en in de nabije toekomst en kunnen op basis daarvan vragen en voorstellen formuleren voor wat het hoger beroepsonderwijs zou kunnen betekenen voor de bedrijven. Daarom zijn ze goede en op een aantal terreinen dé samenwerkingspartners voor studierichtingen van hogescholen. Daarnaast gaat het vanuit de individuele hogescholen gezien uiteraard om samenwerking met netwerken van bedrijven in de regio en individuele bedrijven. Beide vormen van samenspraak en samenwerking, landelijk zowel als lokaal en regionaal, zijn van belang. Een mix van samenwerkingsvormen en ook goede contacten tussen het landelijk niveau en het regionale, is daarom aan te bevelen. Die samenwerking kan overigens zowel regionaal als landelijk een breed scala van onderwerpen betreffen (zie kader met voorbeeld NVM).
Individuele branches: MKB-Nederland en VNO-NCW pleiten voor structurele samenwerkingsverbanden tussen branches en hogescholen, het “preferred supplier-schap”. Branches en beroepsorganisaties zijn hét aanspreekpunt voor mkb- bedrijven en zij overzien de behoeften en wensen op het terrein van het onderwijs in de aansluiting onderwijs/arbeidsmarkt. Branches kunnen een of meerdere hogescholen kiezen waarmee ze op een breed terrein willen samenwerken. Dat kan bv. op het gebied van de nadere invulling van de inhoud van studierichtingen (collectief moet overigens de kern van de te bereiken competenties worden bepaald
met
álle
hogescholen
die
bepaalde
studierichtingen
aanbieden
en
branches/beroepsorganisaties voor wie deze richting relevant is), stage- en afstudeerplaatsen, duale trajecten, het lectoraat en nascholing van werknemers, ondernemers en docenten. Uiteraard kan het initiatief hiertoe ook van een of enkele hogescholen komen. Hier is de komende jaren nog veel te winnen. MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
21
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW
De SOM (NVM Studiecentrum opleidingen makelaardij in onroerende goederen) heeft samen met de Hanzehogeschool een Stichting opgericht waarmee men samenwerkt op het terrein van het opleiden van mensen voor de makelaardij. Doelstelling is het ontwikkelen van een stelsel van kwalitatief hoogwaardige opleidingen met een voor de vastgoedsector duidelijke diplomalijn en de daarbij behorende titulatuur. Dit zal onder meer gebeuren via: •
het over en weer gebruiken van (delen) van elkaars onderwijsprogramma’s ten behoeve van hun eigen curriculum;
•
het samen ontwikkelen van nieuw onderwijsmateriaal;
•
het samen verzorgen van een passende vervolgopleiding die uiteindelijk zal leiden tot het verlenen van de bachelor titel aan de cursisten/studenten;
Door deze samenwerking kunnen werkenden worden opgeschoold in het reguliere onderwijs en initiële studenten varen er wel bij dat er nauwe banden zijn met de branche waardoor er geholpen wordt bij het verkrijgen van stageplaatsen en de inhoud van het curriculum up to date zal zijn. Ook het lectoraat en de verhoging van de kwaliteit van docenten kunnen onderdeel vormen van de samenwerking.
Individuele hogescholen: Uiteraard behoort het tot de professionele verantwoordelijkheid van de hogescholen om zelf goede contacten te onderhouden met het werkveld waarvoor wordt opgeleid. Verantwoording daarover maakt ook deel uit van het bestuursmodel (governance-model) van hogescholen. Voor de contacten kunnen vele vormen worden gekozen. Een bekend model is dat van een (werkveld-)adviesraad of ook wel genoemd beroepenveldcommissie. Gelet op de recente ontwikkelingen is aan te bevelen om dat te structuren naar de bachelordomeinen die zich aftekenen. Voor de sector techniek bijvoorbeeld zou dat per hogeschool betekenen het inrichten van een 4-tal adviesraden overeenkomstig de 4 bachelorgraden in deze sector. Daarbinnen kunnen uiteraard ad hoc en naar behoefte van de gesprekspartners specifieke project- of werkgroepen aan de slag gaan wanneer er zich in een bepaalde sector bijzondere ontwikkelingen voordoen die extra en bijzondere aandacht vergen binnen het overleg. Voor het bemensen van de adviesraden kan de hogeschool uiteraard putten uit de eigen netwerken van bedrijven waarmee wordt samengewerkt. Daarnaast zijn ook de branches en de regionale
MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
22
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW
organisaties van MKB-Nederland en VNO-NCW aanspreekbaar, bijvoorbeeld daar waar netwerken nog in opbouw zijn, om dit te ondersteunen.
De relatie tussen landelijk overleg en overleg in de regio: Een belangrijk aandachtspunt is een goede relatie tussen landelijk overleg en overleg in de regio.
Zeker met betrekking tot de kerninhoud van studierichtingen moeten nationaal
afspraken worden gemaakt. Voor de bedrijven en hogescholen moeten de afspraken wel voldoende ruimte laten voor inkleuring naar locatie en regio, maar altijd dus met inachtneming van de landelijke kern die hogescholen en branches met elkaar hebben ontwikkeld en afgesproken. De eerste producten die nu het licht zien wat betreft competentieprofielen, voldoen in ruime mate aan de eis van ruimte voor de regio. Veeleer is zelfs omgekeerd de vraag of de profielen niet voorzien zouden moeten worden van meer en actuele illustraties in de vorm van beroepsbeschrijvingen en beroepssituaties , omdat in een aantal gevallen het abstractieniveau van de competentiebeschrijving (te) hoog is geworden.
Waar ook veel mee gewonnen zou kunnen worden is bereidheid van de hogescholen om de resultaten van de samenspraak met het werkveld in de regio onderling uit te wisselen. De hogescholen die eenzelfde bachelor-graad verzorgen moeten de bundeling van informatie eerst zelf kunnen analyseren en bespreken en vervolgens kunnen de resultaten daarvan als input door de hogescholen in het landelijk werkveldoverleg in worden gebracht. .
Collectief: In januari 2006 is een convenant afgesloten tussen de HBO-Raad, MKB-Nederland, VSNU en VNO-NCW over samenwerking op collectief niveau tussen hogescholen, universiteiten en het georganiseerde werkveld. Strekking hiervan is dat instellingen die eenzelfde opleiding aanbieden een zorgplicht hebben om zich voor die opleiding collectief aanspreekbaar te maken voor het betreffende werkveld. Opleidings-/domeinnetwerken van de gezamenlijke hogescholen nemen het initiatief voor consultatie van het werkveld (minimaal 2 keer per jaar). Op deze manier kunnen branches en beroepsorganisaties in ieder geval aangeven wat zij belangrijk vinden qua inhoud van de opleidingen waarmee afgestudeerden in de mkb-bedrijven binnen stromen. Ook afspraken over andere zaken kunnen uiteraard in dit werkveldoverleg worden gemaakt.
MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
23
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW
MKB-Nederland en VNO-NCW zien het overleg tussen hogescholen en werkveld als overleg tussen twee gelijkwaardige partijen. Weliswaar zijn hogescholen autonoom en hebben zij hun eigen verantwoordelijkheid, maar hun kerntaak is om hoger beroepskader op te leiden dat naar de actuele stand in het werkveld is opgeleid. Daarom kan het overleg tussen werkveld en hogescholen
ook
vanuit
de
wetgever
bezien
niet
vrijblijvend
zijn.
Als
branches/beroepsorganisaties geld, tijd en moeite steken in het verzamelen van de juiste gegevens voor het onderwijs en daarmee het gesprek aangaan, kan het niet zo zijn dat hogescholen, met verwijzing naar hun autonomie met de inbreng verder niets zouden willen doen. Uitgangspunt dient te zijn dat hogescholen en de landelijk representatieve branche(-s) overeenstemming bereiken over de kerninhoud van de studierichtingen die van belang zijn voor de bedrijven die gerepresenteerd worden door de branche. De actualiteit en kwaliteit van het hoger beroepsonderwijs noodzaken dat partijen zich verplicht voelen om daar samen uit te komen. Het is uiteraard aan de hogescholen om de overeengekomen inhoud (kern) van studierichtingen te vertalen naar een onderwijsconcept en concrete programma's en om het hbo-niveau te garanderen. Vooruitlopend op het eindresultaat van de lopende discussie over nieuwe wetgeving in het hoger onderwijs, zullen MKB-Nederland en VNO-NCW met de HBO-raad streven naar een goede implementatie van de convenantafspraken. Mocht blijken dat de positionering van het werkveld te zwak is wanneer die alleen berust op een zorgplicht en convenantafspraken, dan dient gekeken te worden naar nadere wettelijke regeling op dit punt, zoals dat ook al sinds jaar en dag voor het middelbaar beroepsonderwijs het geval is.
Regioregisseur/MKB-loket: Daarnaast zijn er uiteraard de operationele bedrijfsspecifieke kennisvragen van ondernemers op allerlei gebied. Vaak kan een verbinding worden gelegd met een van de opleidingen van de hogeschool. Daarvoor moeten hogescholen laagdrempelig, goed bereikbaar zijn en samen met de ondernemer bekijken waar hij met zijn vraag het beste terecht kan. Welke studierichting en welke formule (stage, duaal, afstudeeropdracht) past het beste bij zijn vraag. Inmiddels is er n.a.v. een experiment van MKB-Nederland en de HBO-Raad, mede betaald door het ministerie van EZ, ervaring opgedaan met het fenomeen van de regioregisseur (deze persoon regisseert het contact tussen mkb en hogeschool in de regio) oftewel het mkb-loket. Bij deze persoon of personen kan de ondernemer zijn probleem neerleggen. Men helpt met het articuleren van de vraag en geeft aan waar het antwoord binnen de hogeschool te vinden is. De regioregisseur heeft kennis van het mkb en de hogeschool en kan daardoor een goede
MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
24
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW
verwijzing uitvoeren. Ook zal hij/zij kunnen onderkennen wanneer bepaalde vragen wellicht bij lectoren neergelegd kunnen worden omdat die boven het dagelijks operationele niveau uitsteken. In de praktijk is gebleken dat deze constructie werkt.
Uit ervaring in het Utrechtse blijkt dat een regioregisseur/ mkb-loket prima kan samenwerken met de regionale help-desk van MKB-Nederland. Deze helpdesk is ingesteld als centraal punt in de regio waar ondernemers met al hun vragen op het terrein van het ondernemerschap terecht kunnen. Via de help-desk worden ze of direct geholpen of verwezen naar een instantie die hen daadwerkelijk kan helpen. Een van die organisaties achter de helpdesk is de hogeschool, naast o.a. de universiteit en het ROC. Het aantal ondernemers dat op deze manier de hogeschool weet te vinden en hun tevredenheid nemen door deze loketten duidelijk toe. MKB-Nederland wil deze helpdeskformule ten behoeve van haar ondernemers gaan “uitrollen”over het gehele land. Dat kan al dan niet in combinatie met de aanstelling van een "regioregisseur".
Hoe kan het nog beter: naar versterking van overleg en samenwerking: Uit voorgaande blijkt dat het beroep dat op branches en beroepsorganisaties wordt gedaan als representanten van het midden- en kleinbedrijf, als intermediair en vertolker van de gemeenschappelijke vraag naar het hoger beroepsonderwijs, steeds groter zal worden. Denk aan de lectoren, de Associate degree, de gewenste inhoud van opleidingen, het begeleiden van bedrijven in hun rol als praktijkverlener voor het onderwijs, het leveren van gegevens voor studiekeuzeinformatie enz. Tegelijk is er sprake van een steeds meer terugtredende overheid. De overheid “stuurt”minder en minder het onderwijs aan en ziet alleen nog toe op toegankelijkheid en kwaliteit ervan. De voorstellen in de nieuwe wet hoger onderwijs en onderzoek voorzien in een nog grotere autonomie van de hogescholen en een belangrijker rol voor het bedrijfsleven als stakeholder. Er zijn (zeer) grote autonome onderwijsinstellingen ontstaan en deze ontwikkelingen noodzaken ook een verdere professionalisering, aan beide kanten, van de samenspraak tussen hogescholen en branches op het terrein van onderwijs. In Engeland zijn in dit kader goede ervaringen opgedaan met de Sector Skills Councils (SSC’s). SSC’s zijn gestimuleerd door de overheid als antwoord op de noodzaak om te komen tot een hoger kennisniveau voor studenten en werkenden in Engeland . Ze komen vervolgens
MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
25
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW
voort uit het beroepenveld zelf. Individuele sectoren hadden behoefte aan goed opgeleide mensen en zagen de noodzaak om zich dan ook professioneel “te verstaan”met het (beroeps-) onderwijs. Ze richtten professionele bureau’s op die zorgen voor adequate kwalificatieraamwerken, actuele beroepscompetenties, arbeidsmarktanalyses enz. als service richting de onderwijsinstellingen. Scholen kloppen hier aan als zij een onderwijsprogramma op willen stellen. Deze SSC’s signaleren of er behoefte is aan een nieuwe opleiding of leerroute, nieuwe minors enz. Macro-doelmatigheid wordt op deze wijze natuurlijk geregeld. Deze SSC’s worden betaald door de overheid en de sector zelf. De overheid stelt kwaliteitseisen aan de SSC en een overkoepelende raad beoordeelt of aan deze eisen wordt voldaan. Als dat het geval is stelt de staatssecretaris de SSC in en subsidieert deze ook.
Ook in Nederland is het naar onze mening van belang om de samenspraak tussen clusters van hogescholen die voor dezelfde sector werken en branches of beroepsverenigingen uit die sector, te intensiveren en te professionaliseren. De aanpak in Engeland leert dat meer kennisuitwisseling en goede vraagarticulatie en contacten vanuit werkgeverszijde met het scholenveld vruchten afwerpt. In het kader van bovengeschetste ontwikkelingen, het ontstaan van een nieuwe tweejarige hbo-opleiding, de Associate degree (Ad) en in het licht van een nieuwe wet op het hoger onderwijs is het noodzakelijk dat branches en hogescholen goed met elkaar overleggen waarbij beide partijen gelijkwaardig zijn. Branches zijn en blijven alleen gemotiveerd om hun rol goed in te vullen als zij er zeker van kunnen zijn dat er met hun inbreng iets wordt gedaan.
Professionalisering van gelijkwaardige contacten zou gestimuleerd kunnen worden door een tijdelijke subsidieregeling landelijk werkveldoverleg hbo, waarbij beide partijen ten behoeve van een professioneel werkveldoverleg ondersteuningssubsidie kunnen krijgen voor een hogeschoolsecretaris en een werkveldsecretaris. Beide secretarissen hebben specifieke, vooral onderzoekende taken (het aanleveren van gegevens die van belang zijn voor het overleg) en een adviserende/informerende rol binnen het cluster. Zij kunnen uiteraard ook de linking pin vormen tussen de vormen van regionaal overleg per individuele hogeschool en het landelijk overleg. Naarmate ook het regionaal overleg beter en professioneler functioneert, kunnen de uitkomsten daarvan op een natuurlijke manier in hoge mate de dynamiek van het landelijk kader bepalen, onverlet uiteraard de meerwaarde van landelijke expertise uit bijvoorbeeld
MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
26
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW
trendstudies op brancheniveau. De hogeschoolsecretaris zou worden benoemd en aangestuurd door het desbetreffende opleidingscluster en de werkveldsecretaris door de betreffende branches. Het is aan het werkveldoverleg om te bepalen waar zij hun kantoor houden.
Als subsidievoorwaarden zouden eisen gesteld moeten worden aan de kwaliteit van het werkveldoverleg zoals: -
een paritaire samenstelling onderwijs-bedrijfsleven
-
een check op de representativiteit van de deelnemers
-
het is een vast overleg dat periodiek bij elkaar komt met duidelijke procedures over agenda en werkwijze
-
de branche commiteert zich tot inbreng van gegevens over ontwikkelingen in het werkveld van de branche
-
hogescholen commiteren zich om over deze ontwikkelingen overleg te voeren
-
beide partijen commiteren zich om instemming te bereiken over consequenties voor de kerncompetenties
-
agenda onderwerpen omvatten tenminste: competentieprofielen; uitstroomdifferentiaties en marktontwikkelingen in de sector
In dit overleg kunnen uiteraard afspraken gemaakt worden over allerlei andere zaken in de samenwerking onderwijs en arbeidsmarkt. Zo onderhouden de branches structurele contacten met vertegenwoordigende organen vanuit de hbo-aanbieders, gericht op actualisering, kwaliteitsborging en ontwikkeling van (nieuwe) studietrajecten.
Het is nadrukkelijk niet de bedoeling om nieuwe structuren op te zetten zoals bijvoorbeeld de kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven voor het middelbaar beroepsonderwijs en ook een kopie van de Engelse SSC vinden we te eenvormig. We willen juist zoveel mogelijk aansluiten bij al bestaande organisatiestructuren van zowel hogescholen als van het bedrijfsleven. Het gaat er om kennis en menskracht toe te voegen aan het benodigde overleg van de mkbbranches en clusters hbo opdat zij deze belangrijke taken goed in kunnen vullen. Deze taken op het terrein van onderwijs zijn van belang voor het goed en beter functioneren van de Nederlandse economie, overstijgen de belangen en mogelijkheden van individuele bedrijven, branches en hogescholen en dat rechtvaardigt overheidsinvesteringen hierin. Er kunnen zo met beperkte inzet knelpunten in de aansluiting onderwijs en arbeidsmarkt worden opgelost.
MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
27
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW
Het voorstel vanuit VNO-NCW en MKB-Nederland is om bij twee of drie clusters en bijbehorende branches via een pilot uit te proberen of deze formule werkt als hierboven beschreven en succesvol is. De overheid zou dan een financiële bijdrage moeten leveren. In (één van) de experimenten kan worden gekeken naar samenwerking met een kenniscentrum (KBB) en hoe gebruik te maken van hun kennis en ervaring.
MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
28
“Hogescholen en branches: partners in professie”
MKB-Nederland / VNO-NCW
Literatuur: -
AWT “Ontwerp en ontwikkeling De functie en plaats van onderzoeksactiviteiten in hogescholen” augustus 2005;
-
MKB-Nederland “De vraag naar hbo’ers bij mkb-bedrijven” april 2004
-
Convenant werkveldoverleg hoger onderwijs, december 2005
-
MKB-Nederland
“Onderbouwing
arbeidsmarktrelevantie,
een
kader
voor
uitwerking”, januari 2006 -
Een kennistekort in Nederland?! van het CWI en de HBO-Raad ,2006
-
Effectmeting lectoren 2006 van SKO
-
Hogeschool als Kennispoort VNO-NCW en HBO-raad, 1999
-
Aan de slag met innovatie; VNO-NCW en HBO-raad, 2004
-
Samen naar Lissabon, VNO-NCW, jan 2006
-
Kenniscirculatie hbo en mkb: Rol en positie lectoraten, stand van zaken 2004, MKB-Nederland oktober 2004
MKB-Nederland / VNO-NCW september 2006
29