1
Het middeleeuws gezin en hun bezigheden Materiaal: -
Powerpoint: Gezin.ppsx Filmfragment: HetWerkVanDeVrouw.wmv Werkbundel: Gezin.pdf Hand-outs: dia‟s uit de PowerPoint (in de tekst wordt er verwezen naar dia’s uit de PowerPoint, in de bijlage vind je een uitprint van de bijhorende dia’s) Bijlage: Achtergrondinformatie bij “Het Arnolfini-portret”
Werkwijze: In de PowerPoint staan heel wat afbeeldingen die je kan gebruiken als beeldmateriaal ter ondersteuning van de uitleg. Dit onderdeel kan je best beginnen met een klasgesprek rond het gezin van de leerlingen. Daarna kan je overschakelen naar het huwelijk. Hierbij kan je gebruik maken van [dia 2]. Dit is een afbeelding van een huwelijk in de 14 de eeuw. Je kan vragen aan de leerlingen wat de gelijkenissen en verschillen zijn met het huwelijk dat wij nu kennen. Daarna kan je vraag 1 laten oplossen door de leerlingen en daarna klassikaal verbeteren. [dia 3] Vraag 2 gaat over het Arnolfini-portret van Jan van Eyck. Laat de leerlingen het schilderij grondig bestuderen en laat ze daarna in groepjes van 3 à 4 de vragen oplossen. In bijlage 9 vind je extra informatie over dit schilderij. [dia 4 – dia 8] Nadien kan je een klasgesprek houden over de taakverdeling binnen het gezin van de leerlingen. Daarna kan je vraag 3 gebruiken. Toon het filmfragment over de taken van de vrouw en laat de leerlingen de bijhorende vragen oplossen. Ook vraag 4 kan je door de leerlingen zelfstandig laten oplossen. Je kan bij de verbetering dan achtergrondinformatie geven over de situatie in de middeleeuwen. Daarna kan je de kinderen bespreken in de middeleeuwen. Hiervoor kan je gebruik maken van vraag 5. Hier wordt een fragment uit de „Canterbury Tales‟ gebruikt. Het onderwijs in de middeleeuwen komt hierbij vooral aan bod. [dia 9 – dia 14] Ook vraag 6 speelt in op het onderwijs maar dit gaat over de universiteiten. [dia 15]
ACHTERGRONDINFORMATIE: Het gezin in de middeleeuwen bestond uit man, vrouw en kinderen. Het gezin kwam tot stand door het huwelijk. Samenleven zonder te trouwen werd door de Kerk beschouwd als een grote zonde. De kinderen werden niet altijd verwekt uit liefde tussen man en vrouw, dikwijls beschouwde men de kinderen ook als een garantie voor de oude dag want zij zouden dan voor de ouders zorgen. De kinderen hielpen natuurlijk ook mee met het zware werk.
2
1.1
Het huwelijk1
[dia 2 – dia 4] De meeste mensen in de middeleeuwen hadden het moeilijk. Ze moesten zichzelf kunnen onderhouden. Daarom lag de leeftijd waarop mannen trouwden veel hoger dan de leeftijd waarop vrouwen trouwden. De vrouw had haar taken in het gezin terwijl de man ging werken en dus voor de inkomsten moest zorgen. Van zijn geld konden ze dan voedsel kopen. De man moest dus eerst zorgen dat hij een gezin kon onderhouden vooraleer hij zou huwen. Het huwelijk was (bij de hogere standen) dikwijls een verbintenis tussen twee families waarbij de vrouw de verbintenis bezegelde want zij werd aan de man gegeven door haar vader of voogd. De familie van de vrouw gaf ook land en goederen aan de familie van de man. Het was een monogaam huwelijk: één man trouwde met één vrouw. Het huwelijk hield vaak grote gevolgen in op familiaal, sociaal-economisch en politiek vlak. De verbintenissen zorgden immers dikwijls voor een grote uitbreiding van het land of voor meer macht. De Kerk probeerde zich echter te bemoeien met het huwelijk door te beslissen wie met wie zou mogen trouwen. Toch hielden de families vaak geen rekening met de mening van de Kerk want de bruidschat, winst, stand, wettelijke erfgenamen,… waren veel belangrijker voor hen dan de mening van de Kerk. Het huwelijk uit de middeleeuwen kan dan ook gezien worden als een zakelijke overeenkomst. Vooral in de hogere standen gebeurden huwelijken niet uit liefde maar uit politieke of economische overwegingen. Na de bruiloft werden de bruidegom en de bruid naar het huwelijksbed begeleid. Pas na het consumeren van het huwelijk werd het echtpaar door de familie erkend als man en vrouw. Om de geslachtsgemeenschap te kunnen bewijzen bleven er enkele familieleden in het slaapkamervertrek terwijl de man en vrouw hun huwelijk consumeerden. Daarom noemde men de eerste huwelijksnacht ook wel de bijslaap. Het huwelijk werd door de familie van de man en de vrouw geregeld en dus kwam er vaak geen liefde aan te pas. Toch geraakten man en vrouw dikwijls na een tijdje op elkaar gesteld en was er zelfs sprake van liefde voor elkaar. Toch hielden mannen uit de hogere standen er vaak minnaressen op na. Het gewone volk zocht dan weer zijn toevlucht in de prostitutie. De Kerk speelde voor de 12de eeuw nog niet echt een rol in het huwelijk, dat kwam pas na de 12de eeuw toen de Kerk van het huwelijk een sacrament maakte en zij als enige het huwelijk mochten sluiten. Daarvoor kon men gewoon in de eigen huiskamer huwen en de volgende dag een misviering bijwonen zodat het huwelijk geldig was. In de 12de eeuw moesten er ook 2 getuigen aanwezig zijn bij het huwelijk. De inzegening van het huwelijk gebeurde niet in de kerk maar op trappen of in het portaal voor de deur van de kerk. Het huwelijk was immers een openbare aangelegenheid. 1
Bronnen: Auteur onbekend, “Marriage during the Middle Ages”, internet (http://www.medieval-weddings.net/). BERINGS, G., Historia 3., Pelckmans, Kapellen, 2007, p. 24-25. BROUWERS, J., “De kerk in Eindhoven: trouwen”, internet, (http://www.historisch-openluchtmuseumeindhoven.nl/middeleeuwen/Brabant/kerk.html). LINSKENS, R., Wat ‟n leven: mannen en vrouwen in de middeleeuwen., De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1978, p.39-52.
3 Het huwelijk in de middeleeuwen vond voor meisjes meestal plaats op 14-jarige leeftijd. Jonge meisjes werden dan ook grondig voorbereid op het huwelijk. Het was voor hen immers de enige manier om niet in het klooster terecht te komen. Meisjes werden door hun moeder voorbereid op de taken die ze later in het gezin zouden uitvoeren. Er was een groot verschil tussen de taken van een vrouw en de taken van een man. (zie hierna) Na het huwelijk ging het nieuw gevormde gezin apart wonen.
1.2
Mannen2
Binnen het gezin waren de mannen verantwoordelijk voor de inkomsten. Een deel van de mannen was geschoold een ander deel niet. Wanneer je een vak had geleerd, kon je werken in loondienst. Zonder scholing kon je werk vinden in nijverheidsbedrijven waar men zwaar werk moest verrichten. Dit was vaak als dagloner. Een deel van de mannelijke bevolking had echter een eigen zaak. Het waren eenmansbedrijfjes met een knecht en af en toe een leerjongen die het ambacht kwam leren. Door de groei van de stad en de toename van de bevolking waren er steeds meer mensen met hetzelfde beroep. Zij gingen zich organiseren in een gilde. Dit was nuttig omdat de gilde de belangen van de groep beschermde en ook de kwaliteit van de producten bewaakte. De oneerlijke concurrentie werd tegengegaan en de opleiding van de toekomstige beroepsgenoten werd gecontroleerd.
1.3
Vrouwen3
In de middeleeuwen nam de vrouw een centrale plaats in binnen het gezin. Het waren de tradities van de Romeinen waar de vrouw beschouwd werd als bezit van de man, het christendom waar de vrouw een eigen positie verwierf en de Germanen waar de vrouw een bevoorrechte plaats had, die samensmolten tot de nieuwe positie van de vrouw in de middeleeuwen. De vrouw mocht haar eigen bezittingen hebben in de middeleeuwen. Dit hield in dat ze geld kon beheren, grond en huizen kon kopen, schenkingen kon doen,… Vanaf het huwelijk moest de vrouw haar man gehoorzamen. De bezittingen van de vrouw werden dus beheerd door de man. Wanneer hij stierf, kwamen de goederen terug onder het beheer van de vrouw. Ook mocht de vrouw beschikken over de bezittingen van de man na zijn dood. 2
Bronnen: LINSKENS, R., Wat ‟n leven: mannen en vrouwen in de middeleeuwen., De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1978, p. 95-115. 3 Bronnen: ADAMS, X., e.a., Anno 3., Den Gulden Engel/Van In, Lier, 1999, p. 119-122. DECAT., F., e.a., Storia 3 TSO.., Van In, Wommelgem, 2006, p. 95-97. LINSKENS, R., Wat ‟n leven: mannen en vrouwen in de middeleeuwen., De Nederlandsche Boekhandel, Antwerpen, 1978, p. 13-22. SWERTS, J., e.a., Tekens 3.1., Standaard educatieve uitgeverij, Antwerpen, 1999, p.46-47.
4 Na de 12de eeuw werd de situatie voor de vrouw ongunstiger. Men bestudeerde nu opnieuw het Romeins recht waardoor de vrouwen weer volledig ondergeschikt waren aan de man. Na de dood van de man werd de vrouw toegewezen aan een mannelijk familielid of werd ze gewoon aan haar lot overgelaten. De vrouwen werkten niet alleen in het huishouden. Meer en meer vrouwen werkten mee in de stad: er waren vrouwelijke winkeliers die fruit, vis of zelfgemaakte waren verkochten, ze werkten als goedkope dagloners in de bouw en de metaalnijverheid en brouwden bier als ambacht. Vanaf de 15de eeuw kwamen de mannen hiertegen echter in opstand. Ze waren niet tevreden met de arbeid die de vrouwen verrichtten want ze vonden dat de vrouwen het werk van de mannen innamen en vooral in tijden van crisis kregen vrouwen de schuld wanneer er veel mannen zonder werk vielen. Daarom werd er vaak, door het stadsbestuur, een beperking opgelegd op de vrouwenarbeid. De vrouwen mochten daardoor enkel nog meewerken met hun man maar mochten geen zelfstandig beroep meer uitoefenen. De hoofdtaak van de vrouw kwam dan terug neer op het huishoudelijk werk. Ze zorgde voor het eten, de netheid, de was en natuurlijk ook voor de kinderen. Een andere huishoudelijke taak van de vrouw was het onderhoud van de haard. De haard stond centraal in het gezin want dit was de plaats waar ‟s avonds iedereen samenkwam om warmte en licht te vinden. De samenhorigheid binnen het gezin groeide ook rond de haard. Wanneer de rijke vrouwen niets te doen hadden dan gingen ze in een nis voor het raam zitten en keken ze naar buiten, naar wat er allemaal gebeurde of deden ze aan handwerk. Dit was echter meer weggelegd voor de rijke vrouwen. De andere vrouwen hadden hun handen vol met het huishoudelijke werk.
1.4
Kinderen4
De opvoeding van de kinderen gebeurde vooral door de moeder. Wanneer de kinderen de leeftijd van 7 jaar bereikten, werden ze aan het werk gezet of gingen ze naar school. De opleiding van kinderen verschilde naargelang hun stand. De kinderen van de arme gezinnen gingen niet naar school. Ze moesten helpen werken om de kost te verdienen. Elk lid van het gezin moest ‟s avonds immers kunnen eten en wanneer de kinderen niet zouden helpen, zou dit niet mogelijk geweest zijn. [dia 9] De kinderen uit de middenstand gingen in de leer bij een ambachtsman. Vaak was dit hun vader of een ander mannelijk familielid. De kinderen leerden hier een stiel. Dit waren echter enkel de jongens. De meisjes bleven thuis bij hun moeder en leerden er het huishouden te doen: koken, wassen, naaien, spinnen,…
4
Bronnen: Auteur onbekend, “Naar school in de middeleeuwen”, internet, (http://www.museumkennis.nl/lp.rmo/museumkennis/i000389.html). Auteur onbekend, “Scholen in de middeleeuwen”, internet, (http://www.histotheek.nl/index.php?option=com_content&task=view&id=1151&Itemid=69).
5 Voor de meeste kinderen was de school het leven zelf want ze leerden alle kennis die ze nodig hadden van hun ouders of hun omgeving. Ook de beroepen gingen over van generatie op generatie. De kinderen van edelen werden niet rechtstreeks door hun ouders opgevoed. Er werd een gouvernante in dienst genomen. Edelen leefden meestal niet in de stad maar stuurden hun kinderen soms naar de school die in de stad gelegen was. Vanaf hun zeven jaar gingen jongens naar school of kregen ze een opleiding tot ridder. De jonge meisjes werden opgeleid tot deftige edelvrouwen. Zij kregen meestal les van een geestelijke en konden vaak lezen en schrijven. Latijn was heel belangrijk omdat de nadruk op de godsdienst lag en Latijn in de kerk de gangbare taal was. De opleiding tot ridder duurde minstens 10 jaar. De jongens werden op zevenjarige leeftijd naar het kasteel van een bloedverwant gestuurd en leerden er alles wat ze nodig hadden om een goede ridder te worden: ze leerden rijden op een paard, omgaan met wapens en hoe ze zich correct moesten gedragen. Wanneer de jongens deze opleiding voltooid hadden werden ze schildknaap en leerden ze vechten met een lans. Wanneer de jongens 14 jaar werden, waren ze wapendrager. Dit hield in dat ze een ervaren ridder gingen volgen en helpen. Op 18-jarige leeftijd werden de jongens tot ridder geslagen door een ridder. De jongens uit rijke gezinnen, die niet voorbestemd waren om ridder te worden, gingen naar de school in de stad. De nadruk van het onderwijs lag op de godsdienst. De kinderen leerden er Latijn zodat ze begrepen wat er in de kerk gelezen of gezongen werd. [dia 10 – dia 13] In de middeleeuwen was een schoolklas niet groot en de kinderen waren ook niet onderverdeeld in leeftijden zoals de school die wij nu kennen. Kinderen van verschillende leeftijden zaten samen in dezelfde klas. Na verloop van tijd ging men de klassen toch onderverdelen zodat men zich in de lagere klassen kon toespitsen op lezen, schrijven en rekenen en de allereerste beginselen van Latijn. De meeste leerlingen waren jongens. Ze zaten op de grond en hadden weinig materiaal: enkele boeken en schrijfgerief. In de winter brachten de kinderen zelf een kaars en wat hout mee voor verlichting en warmte van de klas. Door de kleine ruimte en de vele kinderen die er samen zaten, was er veel lawaai. De leerkracht was meestal een geestelijke en het onderwijs vond dan ook plaats in kloosters of kathedralen. Vanaf de 12de eeuw veranderde het onderwijslandschap door de groei van de handel en de steden. Het onderwijs houdt zich nu meer bezig met de vaardigheden voor het dagelijks leven dan met de religieuze kennis. Voor de economische activiteiten in de stad waren er goede boekhouders, ambtenaren, vertalers,… nodig. De kleine schooltjes waren niet voldoende voor het onderricht van deze nieuwe vaardigheden en er ontstonden op verschillende plaatsen „bijscholen‟. Deze scholen waren gespecialiseerd in een bepaalde opleiding en richtten zich dus op de kennis voor een bepaald beroep. Ook het ontstaan van de universiteiten situeert zich in de middeleeuwen. [dia 14] De universiteiten groeiden uit de stijgende vraag naar geschoold personeel voor besturende
6 functies (zowel wereldlijk als geestelijk). De basis van de opleiding binnen de universiteiten waren de zeven vrije kunsten of de „artes liberales‟ [dia 15]: grammatica, rethorica, dialectica, musica, aritmetica, geometria en astronamia. Wanneer je deze zeven kunsten beheerste dan kon je een andere opleiding volgen zoals theologie, medicijnen of rechten (kerkelijk of wereldlijk).
OPLOSSINGEN WERKBUNDEL 1
Het onderstaande schilderij van Antoon van Dijck toont Willem II van Oranje (1626-1650) die in 1641 trouwde met Maria Stuart (1631-1661), een dochter van de Engelse koning. Het is een schilderij uit de nieuwe tijd maar de huwelijksgebruiken waren toen vergelijkbaar met die van de middeleeuwen. Bekijk het schilderij aandachtig en los daarna de bijhorende vragen op.
Document 1: Willem II, Prins van Oranje met zijn bruid Maria Stuart – Antoon van Dijck (1641)
5
a
Op welke leeftijd trouwde Willem II van Oranje met Maria Stuart? Willem van Oranje = 15 jaar Maria Stuart = 10 jaar
b
Om welke redenen zouden deze twee vorstenkinderen op zo’n jonge leeftijd met elkaar getrouwd zijn? Ze werden uitgehuwelijkt door hun families. De reden hiervoor kan de toename van de macht, het grondgebied,… geweest zijn.
Bron: -
5
Internet, (http://www.galeries.nl/kunstwerkz.asp?idnr=36717&artistnr=13959&sessionti=449276775).
7 2
Bekijk onderstaand schilderij aandachtig en los de bijhorende vragen op.
Document 2: Het Arnolfini-portret – Jan van Eyck (1434)
6
6
a
Wie wordt er op het portret getoond? Een man en een vrouw, het echtpaar Arnolfini
b
Welke voorwerpen vind je terug op het schilderij? Klompen, spiegel, luchter met één brandende kaars, raam, fruit, bed, hoed, hondje, kleding
c
Welke relatie kan je ontdekken tussen de afgebeelde personen? Waaraan merk je dit? Ze zijn een koppel, de vrouw legt haar hand in die van de man.
Bron: Internet, (http://commons.wikimedia.org/wiki/Category:The_Arnolfini_Portrait).
8 d
Wat vertellen de voorwerpen over de personen? Het waren rijke mensen: kleurrijke kleding, mooi interieur, sinaasappels komen uit het Zuiden en waren een luxeproduct, …
e
Welke sfeer geeft het portret en waardoor wordt die sfeer bepaald? Een plechtige sfeer doordat de gezichten van het koppel een serieuze en ingetogen uitstraling hebben.
f
Op het schilderij wordt een ceremonie getoond. Hieronder zie je 4 detailafbeeldingen uit het schilderij. Deze afbeeldingen verwijzen allemaal op een subtiele manier naar de ceremonie die op het portret wordt getoond. Over welke ceremonie gaat het? Bespreek hierbij ook de rol van de verschillende detailafbeeldingen.
Document 3: detail 1
Document 5: detail 3
7
Document 4: detail 2
8
Document 6: detail 4
10
9
Het gaat om een huwelijk. Document 3: De hand van de vrouw ligt in die van de man wat een verbond aantoont. Document 4: De hond op de voorgrond staat voor trouw. Dit is heel belangrijk binnen het huwelijk. Document 5: In de spiegel op de achtergrond zie je het spiegelbeeld van het schilderij. Je ziet de achterkant van het Arnolfini koppel en je ziet een koppel op de drempel van de deur, klaar om te vertrekken. Dit zijn de getuigen van het huwelijk geweest. Document 6: De enige brandende kaars in de luchter staat voor het oog van God, die ook getuige was van het huwelijk.
7-10
Bron: Internet, (http://commons.wikimedia.org/wiki/Category:The_Arnolfini_Portrait).
9 3
4
Bekijk het filmfragment ‘Het werk van de vrouw’11 en beantwoord daarna onderstaande vragen. a
Waar haalde men tijdens de middeleeuwen de ideeën over de taken van de vrouw? Verklaar ook hoe dit komt. In de bijbel. In de middeleeuwen was men zeer gelovig en luisterde het gewone volk naar de clerus.
b
Welke vier huishoudelijke taken van de vrouw worden in het filmfragment aangehaald? Koken, schoonmaken, op de kinderen passen, kleding maken
c
Geef twee redenen waarom de vrouw belangrijk was voor de man. Leg deze redenen ook kort uit. De vrouw was belangrijk voor de voortplanting. Kinderen zorgden immers voor zekerheid doordat ze mee konden werken. Ook wanneer de ouders ouder zouden worden waren de kinderen handig want zij zouden dan voor hun ouders zorgen. Ook voor het werk waren de vrouwen belangrijk. Ze konden de mannen helpen in hun ateliers en zorgden thuis voor het eten.
Lees onderstaand document en beantwoord de bijhorende vragen. Document 7
In de jaren 1439 tot 1477 bevonden zich onder de parochianen van de Sankt-Sevbaldparochie in Neurenberg negen vrouwelijke kopersmeden, zeven vrouwelijke koperslagers, een messenmaakster, een vingerhoedmaakster, een draadtrekster, drie vrouwelijke blikslagers, een pasloodmaakster en zes tingietsters. (…) er hebben ook vrouwen in de bouw gewerkt, en zelfs zwaar lichamelijke arbeid verricht, namelijk als helpsters bij het aanmaken van specie, het dakdekken en ook bij glazenierswerk. Zij werden per dag in dienst genomen en betaald, als goedkope arbeidskrachten tegenover de duurdere mannelijke dagloners. Bron: DECAT, F., e.a., Storia 3 TSO., Van In, Wommelgem, 2006, p. 97 document 4.
11
a
Noem vijf verschillende beroepen die de vrouw uitoefent. Kopersmid, koperslager, messenmaakster, vingerhoedmaakster, draadtrekster, blikslager, pasloodmaakster, tingietster
b
Krijgen vrouwen hetzelfde loon als de mannen? Leg uit. Het loon van vrouwen lag lager dan dat van de mannen. De vrouw wordt beschouwd als het zwakkere geslacht en dus kon men het zich veroorloven om de vrouw minder te betalen.
c
Waarom waren de mannen niet tevreden met het vrouwenwerk? De mannen hadden minder werk want ze waren duurder dan de vrouwen. Er ging dus meer werk naar de vrouwen waardoor er meer en meer mannen zonder werk zaten.
Bron: Internet, (http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20050614_middeleeuwen01).
10 5
Lees onderstaande vertaling van een tekst uit de Canterbury Tales. Los daarna de bijhorende vragen op. Document 8
“Onder die schooljeugd was een weduwzoon, Een kleine schoolknaap van amper zeven, Dagelijks naar school te gaan vond hij gewoon. Steeds knielde hij, naar ’t voorbeeld hem gegeven, Bij ’t beeld van Christus’ moeder, hoog verheven, Als hij daar langskwam, waarbij hij dan bad Ave Maria, nooit vergat hij dat. (…) Het jochie leerde de primaire dingen, Het ABC en ook wat tellen is. Toen hoorde hij de grote kindren zingen Het Alma redemptoris voor de mis; Nieuwsgierig sloop hij nader en gewis Onthield hij er de woorden en de noten Die hem voortaan steeds weer te binnen schoten. Van de Latijnse tekst begreep hij niets, Zo jong was hij nog , maar op zeek’re dag Vroeg hij een ouder kind: “Vertel mij iets Over dat lied en wat ’t beteek’nen mag, Vertaal het voor me, naar ik smeken mag En waartoe dienen deze melodieën?” Daarbij viel hij zelfs op z’n blote knieën. (…) Zijn vriend oefende met hem, dag na dag Op weg naar huis, tot hij het had geleerd En daarna zong hij ’t goed met blije lach En woord voor woord en met geen noot verkeerd; Tweemaal per dag werd dat gerepeteerd, Naar school en terug naar huis, als was’t een plicht, Want op Maria was zijn ziel gericht.” Bron: CHAUCER, G., De Canterbury-verhalen., Ambo, Baarn, 1995, p. 403-404.
a
Geef de vier vakken die de kinderen leren op school. Tellen (rekenen), ABC (lezen en schrijven), zingen, Latijn.
b
Welk vak is het belangrijkst? Leg ook uit waarom. Latijn, dit werd in de kerk gebruikt en de Kerk had een belangrijke rol in de middeleeuwse maatschappij. Wanneer ze Latijn konden dan verstonden ze de mis.
11 6
Bekijk onderstaande afbeelding van de zeven vrije kunsten aandachtig. Benoem de zeven vrije kunsten en schrijf er bij waarover deze kunst gaat.
1 7
2
6
3
4 5
Document 9: De zeven vrije kunsten of artes liberales – Herrad von Landsberg (1180)
1 2 3 4 5 6 7
12
Grammatica: taal Rethorica: taal Dialectica: taal Musica: muziek Aritmetica: wiskunde Geometria: wiskunde Astronamia: aardrijkskunde/sterrenkunde
Bron: Internet, (http://www2.tu-berlin.de/fb1/AGiW/Auditorium/BAntWiss/SO6/ArtLibMA.gif).
12