Vanaf vandaag verschijnen er met enige regelmaat in diverse regionale kranten interviews met slachtoffers van kindermisbruik binnen instellingen en pleeggezinnen. Het doel van publicatie van deze ervaringen is om iedereen die met seksueel misbruik te maken heeft of te maken heeft gehad, te laten weten dat zij er niet alleen voor staan. Het helpt om erover te kunnen praten met elkaar. Op de website van Stichting Seksueel Kindermisbruik Instellingen en Pleeggezinnen (SKIP) vindt u informatie over de lotgenotendagen en over ander activiteiten: www.stichtingskip.nl
Het gaat om erkenning Overleving na seksueel misbruik: levenslang proces De man die Albert Jan misbruikte komt naar voren als een geraffineerde pedofiel, handig inspelend op gevoelens maar zonder enig inlevingsvermogen. De man die zich vanaf 1965 jarenlang op perverse wijze aan Ineke vergreep, haar pleegvader, kan getypeerd worden als verslaafd aan porno en harde seks met de kinderen die aan zijn hoede toevertrouwd waren. Beide vormen van misbruik hebben tot vandaag de dag hun sporen nagelaten. Albert Jan Post (49) en Ineke Teisman (62) beschouwen zichzelf als overlevers. Door het misbruikverleden heeft Albert Jan Post veel therapie nodig gehad en is zijn scholing beperkt. Zijn loopbaan is door het misbruik sterk negatief beïnvloed. Bij Ineke Teisman maakt het uiteindelijk haar huwelijk kapot. Post en Teisman werken aan dit artikel mee omdat ze willen dat seksueel misbruik uit het verleden erkend wordt en misbruik dat nu plaatsvindt wordt gestopt. Dat laatste kan alleen als de daders worden ontmaskerd. Dat vraagt veel van de kinderen en jongeren die ermee te maken hebben. Hoe komt een kind, dat in een afhankelijkheidsrelatie tot de dader verkeert, erachter dat seksueel misbruik niet ‘gewoon’ is ondanks diens beweringen en gedrag? Voeg daarbij de bedreigingen van de dader, de angst niet geloofd te worden en angst voor de toekomst. Albert Jan Post en Ineke Teisman hebben zich gemeld bij de Commissie Samson (zie kader) en zijn betrokken bij de Stichting Seksueel Kindermisbruik Instellingen Pleeggezinnen (SKIP). De stichting is in 2012 opgericht door een groep lotgenoten. SKIP was gesprekpartner voor de Commissie Samson en onafhankelijk adviseur voor de ministeries van volksgezondheid en justitie (VWS en V&J), Slachtofferhulp Nederland en Jeugdzorg Nederland.
Nette mensen Albert Jan Post beschrijft zichzelf als het ‘perfecte slachtoffer’ voor zijn misbruiker. Zijn jeugd was tot zijn zevende jaar heel gelukkig: geliefd door zijn ouders. Tot deze omkomen bij een auto-ongeluk in Zuid-Afrika. Albert Jan en zijn twee broertjes komen in 1972 in het gezin van een oom en tante. “Zij hadden het nooit zo op mijn moeder gehad en zeker mijn tante stond erg negatief tegenover haar. Ze vonden dat ik erg veel op mijn moeder leek. Iets wat ik als een groot compliment beschouw maar wat zij echt anders bedoelden.” Verschrikkelijke jaren van kleineren, wegzetten, negeren en geweld volgen. Het gezin woonde in Zetten. De enkele keren dat Albert Jan het gedrag van zijn oom en tante aankaart op school en bij anderen vindt hij geen gehoor. “Ik moest me toch vooral realiseren dat het voor hen ook niet makkelijk was. Het waren nette mensen, vond men. Zij werden bewonderd en ik moest me maar schikken.”
Na een gewelddadige ruzie is de maat vol en vlucht Albert Jan het huis uit. Hij komt via een noodplaatsing terecht in De Lingewal, een afdeling van Heldringstichting te Zetten. “Binnen tien minuten na mijn aankomst daar zei een van de groepsleiders tegen mij: ‘Jij hoort hier niet, dit is echt geen goede plek voor je’. Ik kon hem daar alleen maar gelijk in geven”. Uiteindelijk komt Albert Jan terecht in Kinderdorp Neerbosch in Nijmegen (in de tweede helft van de 19e eeuw als ‘Wezendorp Neerbosch’ opgericht door Johannes van ’t Lindenhout). Wat er dan gebeurde wordt in het onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut (Utrecht, november 2013) ‘seksueel grensoverschrijdend gedrag genoemd’: “Uit de meldingen komt naar voren dat de directeur een vertrouwelijke sfeer creëerde, en aandacht had voor kinderen. Dit veranderde in seksuele aandacht, wat uitmondde in seksuele handelingen, zoals orale bevrediging, aanraken van geslachtsorganen, zoenen en strelen met seksuele bedoelingen. Het deed fysiek geen pijn, en het werd soms ook als prettig ervaren. Dat maakt het allemaal verwarrend en schaamtevol” (pag. 17, ‘Neerbosch, leren van het verleden. Seksueel misbruik op het Kinderdorp 1975-1985’). Albert Jan: “De vrijgezelle directeur van het internaat bood aan me mee te nemen naar Wassenaar wij hij altijd de kerstdagen met zijn familie vierde. Hij had dan de beschikking over een grote Wassenaarse villa van een broer of zo, die met die dagen altijd in Zwitserland op wintersport ging. De tweede nacht kwam hij de mij toebedeelde kamer op, om de vuile was te halen. Hij ging naast me op bed zitten en vroeg naar wat ik nog wist van het auto-ongeluk. Ook vroeg hij naar de situatie bij mijn oom en tante. ‘Affectieve verwaarlozing heet dat’, legde hij me uit. Feilloos schetste hij de situatie thuis. Hij legde zijn arm om me heen. Heel even voelde het vriendschappelijk, maar al snel veranderde die greep.” Albert Jan wordt aangerand.
Schaamte “Toen hij de kamer verliet heb ik overwogen om naar de politie te gaan. Maar ik was bang niet geloofd te worden. En geloofden ze me wel, dan was de kans groot dat ik weer terug moest naar die hel bij mijn oom en tante of naar de Lingewal. Bovendien was er een enorme schaamte. Ik heb niet veel geslapen die nacht. Toen ik weer beneden kwam was er die ene absurde vraag: ‘Hoe wil je je eitje hebben?’. Alsof er niets gebeurd was.” Later, op Neerbosch, gaat het er subtieler aan toe, maar de dreiging blijft, evenals de seksuele handelingen. Albert Jan voelt zich beschaamd, besmeurd, eenzaam. Hij spijbelt veel. Na acht maanden durft hij het aan de directeur te weerstaan en daardoor stopt het misbruik. Maar de schade is aangericht: Albert Jan is ook na zijn tijd in Neerbosch een teruggetrokken jongeman die vooral met rust gelaten wil worden. “Ik leefde vooral ’s nachts en keek veel televisie”. Later krijgt hij het voorelkaar om de oud-directeur een bekentenis te laten afleggen. Door vindingrijkheid en hulp van zijn vrouw komt hij aan het telefoonnummer van de oud-directeur die inmiddels op de Filippijnen woont, en het gesprek legt hij vast op tape. Als uiteindelijk, mede dankzij dit geluidsbandje, het onderzoek gestart wordt naar de rol van de directeur blijkt dat Albert Jan niet de enige en ook niet de eerste was die, zoals hij het ironisch omschrijft, “Wielenga’s vreemde voorkeuren mocht ervaren”. Het wegkijken van toenmalige begeleiders op Neerbosch is iets wat hem dwars zit: één misbruikzaak door de directeur bleek bekend bij tenminste één groepsleider. Het vond plaats voordat Albert Jan op Neerbosch kwam. “Had hij toen maar aan de bel getrokken, dan was het mij misschien niet overkomen”.
Uit het onderzoek van het Verwey-Jonker Instistuut blijkt dat ook andere medewerkers en een pupil zich, soms in groepsverband, vergrepen aan jonge bewoners. Het onderzoek spreekt over tien meldingen door verschillende plegers. Nadat er een meldpunt is geopend komen er nog veel meer meldingen binnen. In het najaar van 2013 betuigt de oud-directeur, Joop Zalsman Wielenga spijt aan zijn slachtoffers, zijn brief met excuses wordt voorgelezen bij omroep Gelderland: “Aan de kinderen bij wie ik tijdens mijn directeurschap onoorbare en niet gepaste handelingen heb gepleegd”. Maar als omroep Gelderland hem om een toelichting vraagt ontkracht hij dat zijn brief een schuldbekentenis zou zijn. Omroep Gelderland: “Volgens hem ging het niet om misbruik maar om ander gedrag”. Op het geluidsfragment is te horen dat Wielenga lacht en zijn misbruik betitelt als slechts betasting: “.. wat meneer Lubbers heeft gedaan in New York”. Omroep Gelderland: “Voor de slachtoffers slaat deze afzwakking in als een bom”. De gevoelvolle bewoordingen in de excuusbrief van de oud-directeur blijken niets waard. Albert Jan heeft hem leren kennen als een persoon zonder inlevingsvermogen: “Mijn hond lag op de bank en plotseling greep hij de achterpoten en spreidde die zo ver uiteen dat het beest jankte van de pijn. Pas toen ik kwaad werd hield hij op”. De dag van het interview blijkt ook de verjaardag te zijn van de vrouw van Albert Jan. Ze is drie jaar geleden overleden. Ze wist dat hij misbruikt was en hielp hem in de loodzware verwerking, een levenslang proces. Albert Jan: “Toen ik haar voor de laatste maal kuste zag ik opeens weer die grijns van Wielenga”. Het verleden blijkt nooit ver weg.
Erkenning “Het gaat mij om de erkenning”, zegt Ineke Teisman strijdbaar in het begin van het interview. Zowel Albert Jan Post en Ineke Teisman hebben voorafgaand aan het interview delen van hun levensverhaal op papier gezet. Uit het verhaal van Ineke: “Na vijf jaar pleeggezin ging ik aan het werk als leerlingpsychiatrisch verpleegkundige. Ik verhuisde naar Amersfoort en kwam in de personeelsflat te wonen. Na een paar maanden kreeg ik verkering met de man waarmee ik het grootste deel van mijn leven samen zou zijn. Ik vertelde hem over de losse handen van de pleegvader, maar ik vertelde geen details. We verloofden ons kort na mijn achttiende verjaardag. Het is dan februari 1971 en in die tijd was men dan nog steeds minderjarig. De voogdes kwam op bezoek bij mij, nadat ze van de pleegouders had gehoord van mijn wandaad, want verloven zonder toestemming te vragen ... wie dacht ik wel dat ik was? Dit was de eerste en enige keer dat de voogdes mij in Amersfoort op kwam zoeken en het was ook de enige keer dat dat ze met me praatte zonder dat één of beide pleegouders daarbij aanwezig waren. Ze verweet mij dat ik ondankbaar was om mij zonder hun toestemming en zonder hun medeweten te verloven. De pleegouders zouden hier erg verdrietig over zijn. Mijn verloofde en ik werden gesommeerd naar Arnhem te komen, om verantwoording af te leggen aan de heren directeuren van Kinderzorg. De directeur vroeg aan mijn verloofde hoe hij dacht een gezin te gaan onderhouden, hij was immers nog in opleiding en zou vast ook nog wel in dienst moeten. Waar dachten we te gaan wonen? En ik was een vreselijke teleurstelling voor de pleegouders, zij hadden immers zo hun best gedaan voor mij. En toen begon ik te vertellen over het mishandelen dat de pleegmoeder deed, en hoe ze iemand dagen tot zelfs weken kon negeren. En ik vertelde over wat de pleegvader deed. Maar ik werd niet geloofd. Ik zag dat allemaal verkeerd. De pleegouders stonden bekend als goede mensen, en ze hadden al heel wat pleegkinderen gehad voordat wij daar kwamen.
Nooit had een pleegkind zich over hen beklaagd. Maar het kwam wel vaker voor dat meisjes het gedrag van hun pleegvader verkeerd begrepen en dat dat bij mij ook het geval was, had alles te maken met het niet goed functioneren van mijn eigen vader. Ik was vast niet gewend aan genegenheid en dan kon het gebeuren dat ik het zo verkeerd begreep. Er werd me verteld dat ik blij moest zijn dat de heren directeuren er geen werk van zouden maken. Ze zouden het er met de pleegouders niet over hebben, dat zou een te grote teleurstelling voor hen zijn. Toen mijn verloofde en ik weer buiten stonden, waren we allebei te overdonderd om ook maar iets te zeggen.”
Littekens Als Ineke in latere jaren als jonge moeder in het ziekenhuis belandt zien artsen littekens die duiden op seksueel geweld. Ook van binnen blijken organen beschadigd. De internist ziet geen heil in een hersteloperatie. Uit zijn reactie wordt het Ineke, die zich in die periode Ina laat noemen, duidelijk dat de man wel degelijk weet hoe die oude verwondingen ontstaan kunnen zijn. Maar hij vraagt niet door. Ineke komt als twaalfjarige, samen met haar oudere zus, twee jongere zusjes en twee broertjes in het pleeggezin van ‘ome Sieb’ en ‘tante Nel’ in Apeldoorn. Het is 1965. Ineke: “Onze moeder was vaak en lang ziek en daarom werd ze steeds opgenomen. Die opnames duurden steeds langer. Onze vader zei altijd dat ze in de war was. We waren nog niet zo lang in het tehuis toen onze ouders gingen scheiden. Onze pa hertrouwde met een mevrouw die drie kinderen had en samen kregen ze een tweeling. Daarom was uitgesloten dat wij bij onze vader zouden kunnen gaan wonen, iets wat hij wel beloofd had, en onze moeder kon ook niet meer voor ons zorgen.” In het begin is de pleegvader, erg aardig. Hij neemt Ineke mee voor een ritje op de brommer. Een ritje dat in een nachtmerrie eindigt voor de dan twaalfjarige Ineke op een zandverstuiving bij Kootwijk. Onder het mom dat hij doet wat een goede vader hoort te doen begint hij Ineke vergaand te betasten. Maar Ineke weet dat haar eigen vader dat nooit deed. “Het deed zeer toen hij zijn vingers in mij stak. Toen hij zijn broek openmaakte wist ik te ontsnappen. Maar ... waar moest ik heen.” “Ome Sieb zei dat ik aan niemand mocht vertellen wat we gedaan hadden. Als ik dat wel zou doen, zou niemand mij geloven en als ik mijn mond open zou doen, zou hij ervoor zorgen dat ik in een heel streng tehuis terecht zou komen. En dat lot zou dan ook mijn zussen en broertjes te wachten staan.”
Zwanger Het dreigement mist zijn uitwerking niet. Niet alleen Ineke, ook haar zussen ontkomen niet aan de pleegvader. Ineke vertelt tijdens het interview dat ze er met elkaar niet over spraken maar het ergens wel van elkaar wisten. De vergaande handtastelijkheden gaan al snel over in meer. “De pleegvader kwam steeds vaker naar mijn slaapkamer. Hij deed dingen bij mij en bij zichzelf waarvan ik het bestaan niet afwist. En hij wilde dat ik dingen deed bij hem. Wanneer ik me verzette, leek hij daar plezier in te hebben en toen ik me na verloop van tijd niet meer verzette, werd hij kwaad. Op den duur merkte ik dat ik uit mijn lichaam kon gaan, ik was er niet meer bij. Vaak wist ik mij niet
meer alles precies te herinneren. Ik wist nog wel dat hij kwam maar zodra de dingen te erg werden, ging ik weg uit mezelf.” De situatie verergert nog als Ineke haar pleegmoeder moet vertellen dat ze waarschijnlijk zwanger is, en van wie. Haar pleegmoeder scheldt haar uit voor hoer en slet en bedreigt haar als ze er ook maar met iemand van de Kinderzorg over praat. De zwangerschap eindigt in een miskraam. De pleegvader verandert van tactiek zodat er geen zwangerschap meer ontstaat: “Wat hij eerst van voren bij mij deed, deed hij nu van achteren. Ik had pijn, bloedde, maar daar trok hij zich niets van aan”. Ineke beseft dat ze alleen staat. Haar eigen vader is al jaren buiten beeld en hield zich niet aan beloftes. Haar moeder? “…ik wist ook zeker dat zij niet geloofd zou worden, en dan zou ze boos worden, en dan zou ze in een isoleercel belanden. En er zou niets veranderen. Niet voor mij, maar wel voor haar. Ze zou het weten en in een isoleercel zitten. Dan kon ze het beter niet weten.” Haar psyche kiest in deze jaren van gewelddadig misbruik en voortdurende dreiging uit zelfbehoud voor dissociatie: haar bewustzijn laat de gebeurtenissen niet meer toe. Het maakt ook dat ze tegen haar man kan zeggen dat ze het achter zich heeft gelaten. En door haar vermogen tot rationaliseren en haar kennis als verpleegkundige durft ze moeder te worden. Het huwelijk en haar moederschap brengen haar jarenlang veel geluk, eindelijk. Maar het verleden eist alsnog zijn tol als ze midden veertig is. Ze krijgt flashbacks en daardoor herinnert ze zich alsnog, tegen haar wil, wat haar geheugen jarenlang heeft buitengesloten. De ellende begint opnieuw. Haar man kan het niet aan en het gemis aan erkenning bij haar man blijkt de doodsteek voor haar huwelijk te worden. Niet voor de liefde voor hem: “Ik hou nog steeds van hem”. De laatste zin van haar eigen verhaal over het ongeloof van de kinderbescherming destijds is veelzeggend: “Eén ding was wel duidelijk: de pleegvader had altijd al gelijk gehad, ik zou niet geloofd worden wanneer ik het zou vertellen.” Maar inmiddels is de pleegvader overleden en nu wordt wel degelijk erkend dat Ineke, onder ‘bescherming van de overheid’ in het pleeggezin ernstig werd misbruikt. Haar pleegmoeder leeft nog wel, een vrouw van in de negentig. Ineke heeft haar als tweede schuldige aangemerkt op de formulieren voor het Schadefonds Geweldsmisdrijven (zie kader). Ineke: “Ik kreeg het advies dat te schrappen. Daarom aarzel ik nog of ik de formulieren zal opsturen.” Albert Jan Post heeft, na lang wikken en wegen, de formulieren wel opgestuurd. Het geld vergoedt de geleden schade op geen enkele manier maar het maakt, zo zegt hij, het leven wat makkelijker nu hij weer werkloos is. Jellie Kiefte / Tekstenzorg.nl
SKIP Stichting SKIP (Seksueel Kindermisbruik Instellingen Pleeggezinnen) helpt lotgenoten op weg die gebruik willen maken van de financiële regeling Schadefonds Geweldsmisdrijven. Vanaf 1 januari 2014 tot einde 2017 wordt SKIP gesubsidieerd door het ministerie van VWS. Stichting SKIP volgt de ontwikkeling en afhandeling van de financiële tegemoetkoming voor de lotgenoten op de voet en heeft bij de commissie Samson in 2012 voor deze regeling gepleit. Ook volgt de stichting de
ervaringen van lotgenoten als het gaat om het proces van aanvraag bij en uitvoering door het schadefonds. Stichting SKIP pleit ervoor bij de overheid dat de aanvraagtermijn voor financiële tegemoetkoming wordt verlengd. SKIP biedt een veilige haven voor lotgenoten waar over de psychische, fysieke en sociale problemen gepraat kan worden, waar de klachten bewaakt worden, waar informatie verzameld wordt, maar waar ook politieke standpunten worden ingenomen en de openbaarheid niet geschuwd wordt. SKIP roept dan ook iedereen op die in zijn/haar jeugd in een overheidsinstelling en/of pleeggezin seksueel is misbruikt contact op te nemen met SKIP. Stichting SKIP helpt lotgenoten om bij de instelling waar het misbruik heeft plaatsgevonden erkenning, herkenning en excuses te ontvangen en, indien gewenst, hulp voor de financiële genoegdoening. Degene die contact zoekt bepaalt zelf welke hulp en ondersteuning gewenst is. De commissie Samson De commissie Samson, genoemd naar voorzitter Rieke Samson-Geerlings, werd door de overheid in 2010 ingesteld als "Commissie onderzoek seksueel misbruik van minderjarigen die onder verantwoordelijkheid van de overheid in instellingen zijn geplaatst". Op 8 oktober 2012 werd het eindrapport uitgebracht onder de titel Omringd door zorg, toch niet veilig. Seksueel misbruik van door de overheid uit huis geplaatste kinderen, 1945 tot heden (Amsterdam, 2012). Per 1 januari 2013 is de commissie opgeheven. N.a.v. het rapport is de hulplijn seksueel misbruik in het leven geroepen evenals een schadefonds voor sociale en economische schade n.a.v. het misbruik. Het misbruik in kinderdorp Neerbosch kwam in dit rapport niet ter sprake, maar signalen van misbruik waren wel bekend en naar aanleiding van het rapport volgen meldingen bij de commissie. De rechtsopvolger van Kinderdorp Neerbosch, jeugdzorgorganisatie Lindenhout, heeft het onafhankelijk onderzoeksbureau, het Verwey-Jonker Instituut, gevraagd onderzoek te verrichten naar seksueel misbruik in kinderdorp Neerbosch over de periode 1975-1985. Omdat over deze periode meerdere klachten binnenkwamen en een aantal van die klachten over de toenmalige directeur gingen. Het onderzoeksrapport kwam uit op 21 november 2013 met de titel: ‘Neerbosch, leren van het verleden’. Het schadefonds geweldsmisdrijven te Rijswijk heeft in juli 2013 een loket geopend om de aanvragen tot een financiële tegemoetkoming te behandelen en uit te voeren. Het indienen van een aanvraag is mogelijk tot 31 december 2015. Dit kan via de hulplijn seksueel misbruik (zie onder), via SKIP of Slachtofferhulp.
Hulplijnen Hulplijn seksueel misbruik 0900-9999-001 of www.hulplijnseksueelmisbruik.nl. Slachtofferhulp Nederland 0900-0101 of www.slachtofferhulp.nl.