Danijela Piljic
[email protected] 030 -2131104
Het demografische tij keert De wereldbevolking zal de komende twee decennia met ongeveer een kwart toenemen. Dat heeft grote consequenties voor het beroep op natuurlijke hulpbronnen en de leefbaarheid op aarde. In Nederland zijn we in de afgelopen honderden jaren gewend geweest aan een groei van de bevolking. De omslag naar het denken in krimp, in ieder geval voor wat de werkzame beroepsbevolking betreft, is de komende jaren dan ook een grote uitdaging. Demografische ontwikkeling in internationaal perspectief De wereldbevolking zal in de komende twee decennia toenemen met 1,5 miljard tot ruim 8 miljard (US Census, 2010). Azië en Afrika nemen het overgrote deel van de bevolkingstoename voor hun rekening. In 2030 telt India naar verwachting 1,5 miljard inwoners, circa 250 miljoen meer dan in 2010. De andere Aziatische reus, China, ziet zijn bevolking in dezelfde periode met circa 100 miljoen toenemen tot bijna 1,4 miljard (figuur 1). Ook de bevolking van landen in Sub-Sahara Afrika, Maghreb regio (NoordAfrika) en Latijns-Amerika groeit in de komende twee decennia, terwijl Japan, Duitsland, Italië, Rusland, Oekraïne en zo goed als alle Oost-Europese landen hun bevolking zien afnemen met in sommige gevallen meer dan 10%. De Verenigde Staten, Canada en Australië, traditioneel landen met hoge immigratiestromen, zullen in de komende twee decennia groeien met in totaal ongeveer 70 miljoen inwoners, vooral door die immigratiestromen. Grote delen van de wereld worden niet alleen geconfronteerd met de bevolkingsafname, maar tegelijkertijd met vergrijzing. Wereldwijd ligt het percentage 65-plussers in de bevolking op circa 8%, tegen 2030 is dat opgelopen tot 12% en in 2050 is het meer dan verdubbeld naar 17%. Bijna alle landen vergrijzen in de komende decennia, maar niet in dezelfde mate en in hetzelfde tempo. Europa blijkt het meest vergrijsde continent. In 2030 staan tegenover één potentiële arbeidskracht (20-64 jaar) vier 65Figuur 1: Ontwikkeling wereldbevolking in de komen-
Figuur 2: Grijze druk in internationaal perspectief
de decennnia aantal (in miljarden)
% van de potentiële beroepsbevolking
1,8
100
1,6
80
1,4
60
1,2
40
1,0
20
0,8
0
0,6 0,4 0,2 0,0
2010
Bron: US Census Data IDB
2030
2010
2050
Bron: US Census Data IDB 1
2030
2050
plussers, in 2050 is dat opgelopen tot meer dan vijf (figuur 2). Japan is op dit moment het meest vergrijsde ontwikkelde land ter wereld met een op de vijf inwoners ouder dan 65 jaar. In 2030 zullen dat er een op de drie zijn. Afgezet tegen de potentiële beroepsbevolking is het beeld nog dramatischer: ten opzichte van één potentiële arbeidskracht staan in 2030 in Japan bijna zes 65-plussers. Dit staat in schril contrast tot de Verenigde Staten, waar in 2030 tegenover één potentiële werknemer ruim drie mensen ouder dan 65 jaar staan. De ontwikkelingslanden zullen tegen 2050 het stadium van vergrijzing bereiken hebben dat de ontwikkelde wereld nu kent. Nu al woont meer dan 60% van alle 65-plussers in ontwikkelingslanden en dat zal naar verwachting oplopen tot circa 70% in 2030 en verder tot bijna 80% in 2050. De economische ontwikkeling, betere scholing en veranderende levensstijl hebben in de afgelopen jaren tot een flink lager kindertal geleid. Dit houdt in dat de vergrijzing in die landen een veel snellere vlucht zal nemen dan dat het geval is in de ontwikkelde wereld. Waar bijvoorbeeld Zweden en de Verenigde Staten gemiddeld tachtig jaar nodig hadden om het aandeel 65-plussers in de totale bevolking te zien verdubbelen tot 14% zal diezelfde transitie in China naar verwachting slechts 26 jaar duren (Kinshella en He, 2009). Dit betekent ook dat deze landen veel minder tijd hebben om zich voor te bereiden op de maatschappelijke kosten die gepaard gaan met vergrijzing, zoals gezondheidszorg en oudedagsvoorzieningen. De grijze druk in China neemt toe van 13% in 2010 tot bijna 50% in 2050. De vergrijzing in China is hoofdzakelijk het gevolg van het éénkindbeleid. In 1987 werden nog gemiddeld 2,3 kinderen per vrouw geboren, in 2010 is dit aantal gedaald naar circa 1,5. Ook in andere landen zoals Rusland, India en Brazilië loopt de grijze druk op in de komende decennia, zij het in verschillend tempo. Landen in Sub-Sahara Afrika hebben op dit moment de jongste bevolking en dat zal naar verwachting niet veranderen. Zo zal in 2030 nog steeds de helft van de bevolking jonger zijn dan 21 jaar (figuur 3). Naast percentages ouderen kan de zogenoemde vergrijzingsindex worden berekend die de verhouding tussen 65-plussers en jongeren (0-14-jarigen) weergeeft. Omdat vergrijzing in de meeste landen nog gepaard gaat met ontgroening, geeft de verhouding tussen die twee uitersten duidelijker aan met wel-
Figuur 3: Mediane leeftijd internationaal
Figuur 4: Vergrijzingsindex wereldwijd
Sub-Sahara Afrika
Sub-Sahara Afrika
West-Europa
Midden-Oosten
Oost-Europa
West-Europa
IN
Oost-Europa IN
US
US
BR
BR
TR
TR
AU
AU
RU
RU
CN
CN
JP 0
2050
20
2030
40
60
JP
leeftijd in jaren
0
2010
100
2050
Bron: US Census Data IDB
Bron: US Census Data IDB 2
200 2030
300 2010
400
ke snelheid de aantallen jongeren en ouderen veranderen. Een gezond niveau van deze verhouding is niet eenduidig te geven, maar een stijgende index duidt op een groter vergrijzingsprobleem. Europa en Japan blijken de meest vergrijsde regio’s te zijn met een vergrijzingsindex van circa 168 respectievelijk 339 in 2030. De Verenigde Staten zullen nog net onder de 100 blijven steken. China zal dan 112 ouderen per 100 jongeren tellen en India, tegen die tijd het land met de grootste bevolkingsomvang, 37 per 100 (figuur 4). Ook de Nederlandse bevolking groeit en verFiguur 5: Grijze druk loopt sterk op
grijst… De verwachting is dat de bevolking in Nederland
% van de potentiële beroepsbevolking
in de komende drie decennia zal toenemen met
60
één miljoen tot 17,5 miljoen. Maar als de recente
50
demografische voorspellingen uitkomen dan zal
40
de bevolkingsomvang daarna langzaam afnemen.
30
Daarmee komt een einde aan een lange periode
20
van vrijwel onafgebroken bevolkingsgroei.
10
Ook de leeftijdsopbouw van de bevolking veran-
0 1950 1960 1970 1980 1990 2000 2010 2020 2030 2040 2050
dert in dezelfde periode flink. Het aantal 65plussers neemt naar verwachting sterk toe vanaf
grijze druk
Bron: CBS
2011, wanneer de grote naoorlogse babyboomgeneratie de leeftijd van 65 jaar gaat bereiken.1 Deze groep groeit naar verwachting van 2,5 mil-
joen in 2009 naar 4,1 miljoen rond 2030. De potentiële beroepsbevolking in de leeftijd van 20 tot 65 jaar krimpt volgens de prognose in dezelfde periode van circa tien miljoen naar 9,5 miljoen. Door bovenstaande ontwikkelingen zullen de oudere leeftijdsgroepen een steeds groter deel van de bevolking uitmaken. In 2009 bedroeg het aandeel 65-plussers in de totale bevolking nog 15%; in 2030 zal dit naar verwachting zijn opgelopen tot circa 24%. Vijftig jaar geleden was slechts 8% van de Nederlandse bevolking ouder dan 65 jaar. De grijze druk, het aandeel 65-plussers ten opzichte van de potentiële beroepsbevolking (20-64-jarigen) zal in dezelfde periode toenemen van 25% naar ongeveer 43% (fi-
guur 5). Dit betekent dat in 2030 op elke honderd potentiële arbeidskrachten 43 65-plussers zijn. In de jaren vijftig waren dit er nog slechts 14. …door ontgroening en stijgende levensverwachting De hierboven beschreven demografische verschuiving heeft drie belangrijke oorzaken. In de eerste plaats is er sprake van ontgroening die het gevolg is van een daling van het gemiddelde kindertal per vrouw. Eind jaren zestig liep de fertiliteit sterk terug van meer dan drie kinderen per vrouw tot minder dan twee kinderen vanaf de jaren zeventig (figuur 6). De afname hangt samen met de economische en maatschappelijke ontwikkelingen (emancipatiebeweging) en de introductie van de anticonceptiepil. 1
De grote cohorten uit de periode 1942-1973 worden aangeduid als de ‘babyboom’. Daartoe behoren meer dan
6,5 miljoen mensen, oftewel 40% van de Nederlandse bevolking. Omdat de babyboomcohorten groter zijn dan de cohorten die ervoor en erna werden geboren, zijn zij van grote invloed op de Nederlandse samenleving en op de leeftijdsopbouw van de Nederlandse bevolking. Zie: Rabobank Nederland (2010) 3
Naar verwachting blijft het aantal kinderen per vrouw in de komende decennia stabiel op 1¾, zodat jaarlijks ongeveer 180.000 kinderen worden geboren. Het (verwachte) vruchtbaarheidscijfer ligt echter ruim onder het vervangingsniveau van 2,1 kind per vrouw dat nodig is om de huidige generaties volledig te vervangen. Daarnaast worden Nederlanders steeds ouder. De levensverwachting bij geboorte ligt in 2030 naar verwachting voor mannen op circa 81 jaar en voor vrouwen op 84 jaar, gegeven een ‘gemiddelde’ ontwikkeling van bijvoorbeeld medische technologie. In 2050 is die opgelopen tot 83 jaar voor mannen en 85,5 jaar voor vrouwen. Voor mannen is dat een Figuur 6: Gemiddeld aantal kinderen per vrouw
stijging van ruim vijf jaar ten opzichte van 2009 en voor vrouwen een toename van krap vier jaar (fi-
guur 7). Ter vergelijking: in de afgelopen twintig
aantal
3,5
jaar is de levensverwachting voor mannen met
3,0
meer dan vijf jaar gestegen, voor vrouwen met iets
2,5
meer dan twee jaar. Vooral de resterende levens-
2,0
verwachting op 65-jarige leeftijd neemt toe. Voor
1,5
mannen loopt deze naar verwachting op met onge-
1,0
veer drie jaar tot 86 jaar in 2050. Bij vrouwen wordt
0,5
een stijging met ongeveer twee jaar verwacht, tot
0,0 1950 1960 1970 1980 1990 2000 2010 2020 2030 2040 2050
Bron: CBS
iets meer dan 88 jaar in 2050 (figuur 8). De levensverwachting stijgt sinds 2002 opvallend snel en het valt niet uit te sluiten dat deze in de toekomst nog sneller zal oplopen dan nu wordt verwacht. Een hogere levensverwachting is op zichzelf goed
nieuws; we kunnen immers langer van het leven genieten, zeker als ook het aantal gezonde jaren toeneemt. Ook economisch kan een stijgende levensverwachting een positieve ontwikkeling zijn. Wanneer we langer in gezondheid leven, kunnen we immers ook meer jaren actief blijven op de arbeidsmarkt. Het gevolg is dat het inkomen stijgt en daarmee human capital langer rendeert. Dit maakt investeringen in onderwijs en het bijhouden van kennis aantrekkelijker (CPB, 2010).
Figuur 7: Levensverwachting bij geboorte
Figuur 8: Levensverwachting op 65 jaar
levensverwachting in jaren
levensverwachting in jaren
90
90
88
85 86
80
84 82
75
80
70
78
76 1957
65 1950 1960 1970 1980 1990 2000 2010 2020 2030 2040 2050 mannen
1967
vrouwen
Bron: CBS
Bron: CBS 4
1977 1987 mannen
1997
2007
2017 2027 vrouwen
2037
2047
Migratie steeds belangrijker Migratie vormt sinds de jaren zeventig een steeds belangrijkere factor in de demografische ontwikkeling. Sinds 1976 maakt het migratieoverschot bijna de helft uit van de Nederlandse bevolkingsgroei. De komst van gastarbeiders werd vanaf de jaren tachtig gevolgd door huwelijksmigratie en gezinshereniging en door politieke en economische vluchtelingen in de jaren negentig. De sterke toename van het migratiesaldo met 27.000 in 2008 hing vooral samen met de komst van arbeidsmigranten uit EUlanden en Azië. De afschaffing van een tewerkstellingsvergunning voor Polen in mei 2007 zorgde voor een flinke toestroom van Poolse arbeidsmigranten. Omdat circa driekwart van de mensen die zich in Nederland vestigen jonger is dan 35 jaar zou immigratie op korte en middellange termijn in geringe mate kunnen bijdragen aan de verjonging van de Nederlandse (beroeps-)bevolking (Rabobank, 2010). Het migratiesaldo zal de komende paar jaar eerst afnemen (figuur 9). Dit komt voornamelijk door de slechtere economische omstandigheden, wat minder arbeidsmigranten trekt. Afgezien van de conjuncturele fluctuaties zal het migratiesaldo op de lange termijn in een neutraal scenario positief blijven, omdat het aantal arbeidsmigranten structureel hoog blijft. Bovendien is de verwachting dat door de vervangingsvraag op de Nederlandse arbeidsmarkt de immigratie een nieuwe impuls zal krijgen.2 In de komende twee decennia wordt uitgegaan van een vrij stabiel vestigingsoverschot van rond de 13.000 mensen per jaar. Regionale demografische ontwikkelingen3 Nederland vertoont een forse regionale variatie in de demografische groei. In de Noordvleugel en de noordelijke en oostelijke flanken van de Randstad neemt de bevolking sterk toe. In delen van Groningen, Limburg en Zeeland neemt de bevolkingsomvang af. Net als voor ons land als geheel zijn op regionaal niveau de natuurlijke aanwas en het buitenlandse migratiesaldo factoren achter de bevolkingsontwikkeling, maar de binnenlandse migratie speelt de belangrijkste rol (figuur 10). De natuurlijke aanwas is het sterkst in de Noordvleugel van de Randstad en Flevoland, gevolgd door de regio’s aan de noord- en zuidoostelijke flank van de Randstad. Het noorden, oosten en zuidwesten kennen daarentegen slechts een klein geboorteoverschot. In Zuid-Limburg, Zeeuwsch-Vlaanderen en Delfzijl is zelfs sprake van een sterfteoverschot. Immigranten hebben met het oog Figuur 9: Migratiesaldo door de jaren heen
Figuur 10: Samenstelling van de bevolkingsgroei per regio, 2000-2007
aantal (x 1.000)
80 Twente Noord-Friesland
60
Zuidwest-Drenthe Noord-Limburg
40
Leiden en Bollenstreek Achterhoek
20
Zuidoost-Zuid-Holland Midden-Limburg Zeeuwsch-Vlaanderen
0
Het Gooi en Vechtstreek Oost-Groningen
-20
Oost-Zuid-Holland Agglomeratie Haarlem
-40
Delfzijl en omgeving Zuid-Limburg
-60 1950 1960 1970 1980 1990 2000 2010 2020 2030 2040 2050 2
-1,0%
-0,5%
0,0%
0,5%
De verwachting is datmigratiesaldo vooral de arbeidsmigratie uit EU-landen hoog zal zijn. Volgens het CBS komen er vanaf
2015 jaarlijks 39.000 immigranten uit de EU. Bron: CBS 3 Voor een uitgebreide analyse zie: Rabobank Nederland (2010) 5
natuurlijkse aanwas
1,0%
binnenlands migratiesaldo
buitenlands migratiesaldo
Bron: ABF Research, CBS, Rabobank
op het vinden van werk een voorkeur voor vestiging in het economische kerngebied, de Randstad. Het vestigingsoverschot vanuit het buitenland is dan ook het hoogst in de grootstedelijke regio’s in het westen. De Randstad is goed voor tweederde van het buitenlandse vestigingsoverschot in ons land. De binnenlandse migratie hangt sterk samen met het aanbod van werkgelegenheid en voorzieningen en op ‘rust en ruimte’. Niet de Randstad en de perifeer gelegen regio’s kennen echter het grootste binnenlandse migratiesaldo, maar juist de daar tussenin gelegen gebieden. Blijkbaar beschikken deze ‘intermediaire’ regio’s over het meest aantrekkelijke vestigingsklimaat. Het regionale patroon van de binnenlandse migratie en de natuurlijke aanwas hangt sterker samen met het regionale patroon van de bevolkingsgroei en -krimp dan het regionale patroon van de buitenlandse migratie. Regio’s met een sterke bevolkingsgroei kennen vrijwel allemaal een binnenlands vestigingsoverschot en een forse natuurlijke aanwas. Regio’s met een beperkte groei of krimp vertonen doorgaans een vertrekoverschot en een geringe natuurlijke aanwas. Zowel bij de binnenlandse migratie als bij de natuurlijke aanwas en de buitenlandse migratie is dit regionale patroon door de jaren heen opmerkelijk stabiel. De regionale verschillen in vestigingsklimaat, geboorte- en sterftecijfer en immigratie en emigratie zijn zeer hardnekkig. Voor de komende jaren worden dan ook geen wijzigingen verwacht in de regionale variatie in deze demografische factoren. Als gevolg daarvan zal het regionale patroon van de demografische ontwikkeling in ons land zich bestendigen. Maatschappelijke gevolgen van demografische ontwikkelingen Als gevolg van de ontgroening krimpt de Nederlandse beroepsbevolking in de komende drie decennia, terwijl de vergrijzing leidt tot een stijgend aantal ouderen. Deze twee ontwikkelingen hebben belangrijke implicaties voor de maatschappij in het algemeen en de overheidsfinanciën in het bijzonder. De maatschappelijke effecten strekken zich uit van een veranderende arbeidsmarkt, de producten en diensten die consumenten vragen tot hun spaar- of ontspaargedrag. Voor werkgevers wordt de vraag hoe werknemers op een productieve en gezonde wijze langer in dienst te houden steeds belangrijker. Het betekent ook een accentverschuiving van een aanbod- naar een vraagoverschot op de arbeidsmarkt, met alle gevolgen van dien. Hoe groot deze gevolgen zijn, hangt natuurlijk ook af van de migratiestromen en technologische ontwikkelingen. Een mogelijk effect van de vergrijzing is dat ouderen gaan ontsparen. De levenscyclushypothese stelt dat men het opgebouwde vermogen gaat gebruiken om de laatste levensfase mee te financieren. De massale ontsparing in de westerse wereld kan aanzienlijke gevolgen hebben voor financiële stromen. Landen met een groot opgebouwd vermogen bestemd voor de oude dag (tweede pijler pensioenbesparingen zoals in Nederland, maar ook andere private besparingen zoals een eigen huis), zullen in belangrijke mate worden omgezet in consumptie. Omdat dit zo massaal gebeurt, is de vraag of dit leidt tot het verwachte rendement. Het leidt wellicht ook tot minder (vrije en contractuele) besparingen in de westerse wereld voor de oude dag (andere trends kunnen hier natuurlijk weer tegen in gaan). Uit onderzoek blijkt echter dat door het voorzorgs- en verervingsmotief de bovengenoemde levenscyclushypothese slechts ten dele opgaat. Nederlandse ouderen blijken terughoudend te zijn (geweest) met het opmaken van vermogen (WRR, 1999). Het vermogen in de eigen woning in het bijzonder wordt be-
6
schouwd als appeltje voor de dorst en wordt liever niet gebruikt om de ‘oude dag’ mee te financieren (Haffner, 2005). Hoewel het gedrag van de huidige ouderen niet per definitie een goede indicator hoeft te zijn voor het gedrag van de toekomstige ouderen bepalen deze twee tegengestelde ontwikkelingen uiteindelijk het effect op de kapitaalvoorraad en daarmee ook op de productiviteitsontwikkeling in de toekomst. De lasten voor de overheid worden verder vergroot door de stijgende levensverwachting, waardoor mensen langer van de overheidsvoorzieningen genieten. De toenemende vergrijzingsgerelateerde overheidsuitgaven aan de zorg en de AOW moeten worden opgebracht door de kleiner wordende groep werkenden.4 Stonden in de jaren vijftig tegenover één AOW-gerechtigde nog ruim zes mensen in de leeftijd van 20 tot 64 jaar, inmiddels is de verhouding één op vier. Op het hoogtepunt van de vergrijzing in 2039 moeten de lasten worden verdeeld over twee potentiële arbeidskrachten. Dit roept de vraag op of de huidige arrangementen nog zijn toegesneden op de toekomstige ontwikkelingen. Hervormingen van deze arrangementen, zoals een geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd, al dan niet in combinatie met een koppeling aan de levensverwachting, fiscalisering van de AOW of de invoering van een grotere bijdrage in de zorg, bijvoorbeeld via hogere eigen risico’s en vermogenstoetsen, kunnen de betaalbaarheid van en het draagvlak voor deze collectieve voorzieningen verbeteren en vergroten. Ook kunnen dergelijke hervormingen erop gericht zijn om de overheidsfinanciën minder gevoelig te maken voor bijvoorbeeld veranderingen in de levensverwachting en zorgconsumptie. Een andere manier om het draagvlak van de collectieve voorzieningen te vergroten, is om de arbeidsparticipatie te verhogen via aanpassingen van de arbeidsmarktinstituties. Demografische ontwikkelingen zijn met onzekerheden omgeven De toekomstige demografische ontwikkelingen en de daarmee samenhangende maatschappelijke gevolgen zijn omgeven met onzekerheden. Vooral de ontwikkeling van de levensverwachting en migratiestromen zijn met behoorlijk wat onzekerheid omgeven. In de eerste plaats valt nog te bezien of de verwachte stijging van de levensverwachting zich zal materialiseren. Enerzijds is in een wereld waarin de (milieu-)omstandigheden zich minder gunstig ontwikkelen in sommige landen afname van de levensverwachting mogelijk. Anderzijds kan door de nieuwe ontwikkelingen op medisch gebied de levensverwachting sterker oplopen dan nu wordt verwacht. Daarbij is het vooral de vraag of een stijgende levensverwachting gepaard gaat met een toename van (on-)gezonde levensjaren. Een hogere levensverwachting met een hoger aantal ongezonde levensjaren heeft vanzelfsprekend nadelige gevolgen voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Ook de toekomstige ontwikkelingen rondom de migratiestromen blijven onzeker en zijn niet alleen afhankelijk van de internationale ontwikkelingen op politiek en economisch gebied, maar ook van het Nederlandse migratiebeleid, de toekomstige sociale en politieke verhoudingen en welvaartsontwikkeling en daarmee de aantrekkelijkheid van de Nederlandse economie voor immigranten.
4
Volgens het CPB (2010) stijgen de kosten van de AOW bij ongewijzigd beleid van bijna € 30 miljard nu (5% van het
BBP) tot circa € 50 miljard (8,5% van het BBP) in 2040. Ook de zorgkosten zullen in dezelfde periode toenemen met circa 4%-punt tot zo’n 14% van het BBP (meer dan € 80 miljard). 7
Literatuur Centraal Planbureau (2010), Vergrijzing verdeeld: Toekomst van de Nederlandse overheidsfinanciën, Bijzondere publicatie No 86, Den Haag Haffner, M. (2005), Appel voor de dorst? Vermogen van de ouderen op de woningmarkt, DGW/NETHUR-partnership, Utrecht Kinsella K. en W. He (2009), An Ageing World: 2008, International Population Reports, National Institute on Ageing en US Census Bureau, Washington DC Rabobank Nederland (2010), Demografische krimp: De nieuwe realiteit in perspectief , Utrecht WRR (1999), Generatiebewust beleid, SDU Uitgevers, Den Haag
8