Het debat rond de federale culturele en wetenschappelijke instellingen (2010-2015) In 2014-2015 kwamen de federale culturele en wetenschappelijke instellingen hoog op de politieke agenda te staan. Niet enkel omdat ze meer dan andere instellingen onderhevig waren aan de zware besparingsronde van de regering-Michel, maar ook omdat ze het onderwerp van communautaire debatten waren en de regering fundamentele hervormingsplannen aankondigde. In dit essay gaat de auteur de plaats van deze instellingen na in het Belgische federale model. Ze horen thuis in twee categorieën: er zijn drie federale culturele instellingen (Bozar, De Munt, Nationaal Orkest van België) en tien federale wetenschappelijke instellingen, waaronder de Koninklijke Bibliotheek, het Rijksarchief, het Meteorologisch Instituut, het Afrikamuseum, het ‘Jubelpark’ enz. Ze gaat vervolgens in op de reorganisatieplannen die het hoofd van het departement Wetenschapsbeleid en de directeur van de pool Kunst ten uitvoer wilden brengen en die in de politieke wereld en in het veld heel wat kritiek uitlokten. Ze doet dit omdat deze discussies mede aan de basis lagen van de regeringspolitiek, meer bepaald van het beleid van staatssecretaris Sleurs voor Wetenschapsbeleid. Het stof dat deze plannen in de betrokken sectoren deden opwaaien en de daarbij aansluitende mediadebatten worden vervolgens onderzocht omdat ze interessant zijn voor het oplijsten van de knelpunten. Vanuit deze pijnpunten formuleert de auteur een aantal standpunten waarin ze pleit voor het behoud en vooral voor de verdere ontwikkeling van deze instellingen, die elk in hun domein van het grootste belang zijn en die niet zomaar overgedragen kunnen worden aan een gemeenschap of een gewest. De auteur is wel voorstandster van een hechtere samenwerking van de federale instellingen, de gemeenschappen en de gewesten en, in de mate dat er goed wordt nagedacht over de randvoorwaarden, ook van een grotere mate van zelfstandigheid van de instellingen.
De auteur van dit Standpunt was van 1994 tot 2000 rector van de VUB en in die hoedanigheid ook enkele jaren voorzitter van de raden van bestuur van het FWO en de VLIR. Ze publiceerde in die periode ook over de universitaire problematiek. Ze was voordien voorzitter van de raad van bestuur van de BRTN en zetelde of zetelt in de bestuursraden van enkele culturele instellingen. Als historica hedendaagse politiek publiceert ze over de negentiende eeuw en ook over de geschiedenis van België sinds 1945. Ze richtte het Centrum voor de Interdisciplinaire Studie van Brussel op
Het debat rond de federale culturele en wetenschappelijke instellingen (2010-2015)
(nu BRIO) en fungeerde als redacteur en auteur voor de studiereeks van dit Centrum (Taal en Sociale Integratie, Brusselse Thema’s) en van/in verzamelwerken met betrekking tot het statuut van Brussel. Sinds 1988 is ze lid van de KVAB.
Els Witte
Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten, 2015 Standpunten 37
Het debat rond de federale culturele en wetenschappelijke instellingen (2010-2015)
KVAB Press
Standpunten 37-Beginblz.indd 1
20/10/15 15:06
Uitgaven van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten
Standpunten nr. 37
KVAB Press
Standpunten 37-Beginblz.indd 2
20/10/15 15:06
Het debat rond de federale culturele en wetenschappelijke instellingen (2010-2015)
Els Witte
Standpunten 37-Beginblz.indd 3
20/10/15 15:06
De publicatie van dit standpunt werd goedgekeurd door de plenaire vergadering van de Klasse van de Menswetenschappen van de Koninklijke Vlaamse Academie van België voor Wetenschappen en Kunsten op 20 juni 2015.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
No part of this book may be r eproduced in any form, by print, photo print, microfilm or any other means without written permission © Copyright 2015 KVAB from the publisher. D/2015/0455/12 ISBN 978 90 6569 155 2 Foto en ontwerp cover: Anne-Mie Van Kerckhoven
Standpunten 37-Beginblz.indd 4
20/10/15 15:06
Het debat rond de federale culturele en wetenschappelijke instellingen (2010-2015) Els Witte Inhoudsopgave I.
Enkele contextgegevens A. Een complex model B. De instellingen en hun werking C. Politieke aspecten
II.
Conflictgeladen antecedenten A. Het reorganisatieplan van Belspo B. De plannen in de pool Kunst
III.
Het hertekeningsbeleid van de regering-Michel A. Bezuinigen en terugschroeven B. Het debat in de culturele wereld C. Het debat in de wetenschappelijke instellingen D. Reacties in regeringskringen
IV. Knelpunten A. Federaal, communautair of regionaal? B. Autonome instellingen? C. Samenwerking met gemeenschappen en gewesten
V.
Enkele standpunten
Verantwoording Résumé Samenvatting Biografische notitie We hebben in ons land een vrij lange periode van communautaire commoties, conflicten en onderhandelingen achter de rug: er was de splitsing van het kies- en van het gerechtelijke arrondissement Brussel-Halle-Vilvoorde, de zesde staatshervorming, haar impact op de moeizame vorming van de regering-Di Rupo en de eigenlijke totstandkoming van deze grondwetsherziening. 1
Standpunten 37.indd 1
20/10/15 15:07
Dat werd gevolgd door een verkiezingscampagne waarin het confederalisme centraal stond. De regering-Michel bracht rust op het communautaire vlak en richt haar aandacht vooral op de sociale, de economische en de financiële aspecten van het beleid. Uit recent verkiezingsonderzoek blijkt overigens dat de communautaire thema’s momenteel bij de kiezer vrij laag scoren.1 Toch borrelt er onder het oppervlak een probleem op dat als communautair kan worden bestempeld, zonder dat we moeten overdrijven. Een allesomvattend thema dat de federale constructie overhoophaalt is het niet, het doet ook geen heftig conflict ontbranden en mobiliseert de massa’s niet. Toch reveleert het een probleemgebied: de federale restanten van de ondertussen gecommunautariseerde en geregionaliseerde bevoegdheden op het vlak van cultuur en wetenschap. De tegenovergestelde visies op de plaats van deze instellingen in ons federale model komen met elkaar in botsing, de wederzijdse aanvallen worden heftiger en de betogen agressiever. De regering bewerkstelligt bovendien een omslag en wijzigt de organisatiestructuur, waardoor de politieke impact ook weer niet onderschat mag worden. Dat we met betrekking tot de toekomst van deze instellingen in een belangrijke fase zijn beland, lijkt aannemelijk. Belangrijk genoeg om er in de Koninklijke Vlaamse Academie van België aandacht aan te schenken, temeer omdat de materie – wetenschap en kunst – de leden direct aanbelangt. Tegen welke achtergrond moet dit thema geplaatst worden? Welke conflictgeladen antecedenten gingen de regeringsmaatregelen vooraf? Hoe zien de hertekeningsplannen van de regeringMichel eruit en welke reacties veroorzaakten ze? En tot slot: welke standpunten en knelpunten komen in dit besluitvormingsproces en het daarbij aansluitende debat naar boven en zijn wellicht van belang voor de verdere evolutie van de problematiek? Op die vragen wil ik in dit overzicht een (begin van een) antwoord geven.
I. Enkele contextgegevens A. Een complex model Waarom deze instellingen een politiek probleem vormen, hangt nauw samen met de wijze waarop de unitaire Belgische staat tot een federale staat werd omgevormd. Sinds het einde van de jaren 1960 kwam van crisis tot crisis en van compromis tot compromis een verdeling van bevoegdheden over het federale niveau en de gemeenschappen en de gewesten tot stand. Gradueel werden meer bevoegdheden uit het centrum weggehaald, terwijl deze van de gemeenschappen en gewesten bij elke hervorming werden uitgebreid en vandaag de dag vrij ruim zijn. Door de dubbele logica van gemeenschappen (voor cultuur en persoonsgebonden
1 K. De Schouwer e.a., De kiezer ontcijferd. Tielt, 2015; M. Swyngedouw e.a., Het communautaire in de verkiezingen van 25 mei 2014. Onderzoeksverslag CeSO/IPSO, 2015, 1.
2
Standpunten 37.indd 2
20/10/15 15:07
materies) en gewesten (gerelateerd aan economie in de brede zin) ontstond een complex en asymmetrisch model. Dat blijkt ook als we naar de materies kijken die hier ter sprake komen. Zo ressorteren alle culturele bevoegdheden onder de Vlaamse, de Franstalige of de Duitse Gemeenschap, maar in Brussel worden ze door aparte gemeenschapscommissies beheerd. Vanaf 1989-1993 werd ook het onderwijs, met dus ook de universiteiten en het daarbij aansluitende fundamentele onderzoek, naar respectievelijk de Vlaamse en Franstalige Gemeenschap overgeheveld. Het toegepaste onderzoek, van belang voor de ontwikkeling van innovatieplannen ten behoeve van de kenniseconomie van de regio’s, kwam in 1993 reeds grotendeels bij de gewesten terecht. In 2000 verdiepte men dit proces nog.2 De overheveling van de federale culturele en wetenschappelijke instellingen bleek bij deze operaties een precaire zaak. Om meer dan één reden. Zo vielen hun functies niet helemaal samen met de dubbele logica van het federale model. Sommige instellingen functioneren helemaal binnen de cultuursector, andere hebben ook rechtstreekse banden met het onderzoek, waarbij zowel fundamenteel als toegepast onderzoek tot hun kernactiviteiten behoren. Ze oefenen bovendien bedrijvigheden uit die de gemeenschappen en gewesten overstijgen en ook op het Belgische, Europese en internationale niveau van belang zijn. Het gaat tevens om instellingen met een lange geschiedenis, die soms opklimt tot vóór 1830. Decennialang bouwden ze een patrimonium op in zowel de kunstensector, de geschiedenis als de wetenschappen. Hun belangrijke collecties vormen één geheel en zijn dus moeilijk op te splitsen. De locatie van deze instellingen maakt het probleem nog complexer. Ze zijn bijna alle in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (BHG) gevestigd, dat enkel gewestbevoegdheden heeft en geen Belgisch patrimonium kan beheren.3 Kortom, ze zijn moeilijk toewijsbaar aan één gemeenschap of gewest. In de eerste helft van de jaren 1980 gaf de regering aan de voormalige hoofdconservator van de Koninklijke Bibliotheek van België, Herman Liebaers, de opdracht om herstructureringsplannen uit te tekenen. Die voldeden echter niet en werden opgeborgen. Bij de staatshervorming van 1993 bleven het ruimteonderzoek en de betrokken wetenschappelijke en culturele instellingen federaal. Sindsdien vormen ze zogenaamde federale residuaire bevoegdheden, die verbonden zijn met een patrimonium dat nationaal of internationaal is.4 Welke instellingen maken momenteel nog steeds deze federale residuaire bevoegdheden uit? Daar waar het kon, werden dergelijke instellingen in het model van gemeenschappen en gewesten ingepast. Het Koninklijk Conservatorium is een representatief voorbeeld. Het werd gesplitst en overgedragen aan de gemeenschappen. De twee ‘nieuwe’ instellingen bleven in hetzelfde (oude) gebouw gevestigd en voor de meer dan noodzakelijke renovatie werd een bijzondere constructie opgezet waarin de federale Regie der Gebouwen en beide gemeenschappen
2 Voor een overzicht zie: E. Witte, A. Meynen, J. Craeybeckx, Politieke geschiedenis van België van 1830 tot heden. Antwerpen, 2010, 419-454. 3 M. Beumier & N. Brynaert, Les établissements scientifiques fédéraux, Courrier Hebdomadaire, CRISP, 1855-1856. Brussel, 2004, 6-8. 4 Ibidem, 6-8, 19, 22-24.
3
Standpunten 37.indd 3
20/10/15 15:07
participeren. Een heel speciale structuur kwam er voor de Plantentuin in Meise. Sinds 1829 had die instelling haar zetel in Brussel, maar toen het ministerie van Landbouw ten gevolge van het zogenaamde Hermesakkoord (2000) naar de gewesten werd overgeheveld, werd ze aan Vlaanderen overgedragen. Interpretatieverschillen, vooral in verband met het taalkader, leidde jarenlang tot een patstelling, zeer ten nadele van de werking en de infrastructuur. Pas in 2012 bracht een ingewikkeld compromis dat de Vlaamse en Franse Gemeenschap sloten de oplossing. Vlaanderen richt een extern verzelfstandigd agentschap op en heeft ruim de meerderheid in de raden van de instelling, maar door de aanwezigheid van Franstalig personeel en door de banden met de Franstalige universiteiten zijn er ook ‘rechtstreekse lijnen’ naar de Franse Gemeenschap. Het Flageygebouw in Elsene is een ander voorbeeld van zo’n ad-hocoplossing. Het heeft een nationaal omroepverleden en beide omroepen bleven het ook na de splitsing van de BRT en de RTB samen gebruiken, maar een noodzakelijke en dure renovatie zette een domper op zijn toekomst als cultuurgebouw. Beide gemeenschappen kwamen na veel getouwtrek met geld over de brug, geholpen door het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, dat mee investeerde in het gebouw en de instelling Flagey. Co-communautair en regionaal gaan er dus voortaan samen.5 Er zijn tot slot ook wetenschappelijke instellingen die enkel thuishoren in de federale ministeries, Defensie, Justitie en Volksgezondheid. Zolang die departementen niet gesplitst worden, blijven ze op federaal niveau functioneren en zijn ze afhankelijk van het ministerie waaronder ze ressorteren.6 B. De instellingen en hun werking Laten we tot de instellingen komen die centraal staan in het huidige debat. Ook hier moeten we erop wijzen dat het om een tweedeling gaat. Het Paleis voor Schone Kunsten (Bozar), De Munt en het Nationaal Orkest van België vormen een aparte groep. Ze vervullen heel duidelijk culturele opdrachten, maar verschillen van de andere instellingen omdat ze geen wetenschap pelijke activiteiten uitoefenen of collecties conserveren. Ze werden echter onttrokken aan de gemeenschappen omdat hun activiteiten van nationale en internationale aard zijn, en werden omgevormd tot naamloze vennootschappen van publiek recht met sociale doeleinden. Hun raden van bestuur weerspiegelen de maatschappelijke krachten uit de gemeenschappen en aan de top plaatst men figuren die in de betrokken artistieke sector hun carrière en een uitstekende reputatie hebben opgebouwd. Met Bernard Foccroulle, Paul Dujardin en Peter De Caluwe slaagde men daarin. Ook de voorzitters van de beheerraden zijn gezagvolle figuren, met Etienne Davignon (Bozar) als goed voorbeeld. Sinds 2004 ressorteren deze drie culturele federale instellingen onder de premier en een vicepremier.7 5 J.P. Naussaux, Les aspects bruxellois de l’accord de réformes institutionnelles du 11 octobre 2011, Courrier hebdomadaire, CRISP, 2129-2130. Brussel, 2012, 26-27; De Nationale Plantentuin van België, Wikipedia, juli 2014. 6 M. Beumier & N. Brynaert, Les établissements scientifiques fédéraux, 8. 7 Ibidem, 6; N. Ryelandt, Le Groupe Wallonie-Bruxelles et le débat sur les institutions franco- phones, Courrier hebdomadaire, CRISP, 2009-2010. Brussel, 2009, 38,71; Ministerraad, 29 maart 2013, Update van de statuten van het Paleis voor Schone Kunsten, Presscenter.org
4
Standpunten 37.indd 4
20/10/15 15:07
Tot de tweede groep behoren de tien andere instellingen, die in de categorie ‘federale wetenschappelijke instellingen’ worden ondergebracht. Hun functies zijn gelijklopend (collectieen databeheer, fundamenteel en/of toegepast onderzoek, deelname aan internationale netwerken, dienstverlening) maar ze zijn actief in zeer verscheiden domeinen. Het Rijksarchief in België en de Koninklijke Bibliotheek van België worden tot de sector van de documentatie gerekend. De Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België, de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis (Jubelpark), het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Tervuren en het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium (KIK) vormen een tweede groep, terwijl het Koninklijk Meteorologisch Instituut (KMI), de Koninklijke Sterrenwacht van België, het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen en het Belgisch Instituut voor RuimteAëronomie tot een derde groep behoren. Enkele instellingen overkoepelen ook andere. Zo behoren de Hallepoort, de Japanse Toren, het Chinese Paviljoen en het Muziekinstrumentenmuseum tot de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis, en vallen het Wiertzmuseum en het Magrittemuseum onder de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten. De voogdijoverheid van deze instellingen is echter steeds dezelfde. In zijn rapport had Herman Liebaers al voorgesteld dat er een aparte overheidsdienst moest worden opgericht om de instellingen te overkoepelen. In 1987 kwam die onder de twee ministers van Onderwijs te staan en in 1994 zag een aparte administratie binnen het ministerie van Wetenschapsbeleid (het latere Belspo) het licht. De tien instellingen behielden dus het statuut van federale openbare dienst en werden afhankelijk van Wetenschapsbeleid.8 Dat betekent dat ze ook mee evolueerden met de hervormingen die alle federale instellingen ondergingen. Rond 2000 groeide het verzet tegen het door de partijpolitieke verzuiling gedomineerde ambtenarenapparaat. Dat leidde tot de introductie van een efficiënter en rationeler georganiseerde, meer flexibele en performant werkende overheid, de zogenaamde Copernicushervorming. Een transparanter bestuur, getoetst aan objectieve resultaten, drong zich op en ook correcter contact met het publiek was een noodzaak. Ministeriële departementen werden vervangen door federale overheidsdiensten (FOD’s) met beleidsraden. Topfuncties werden ook opengesteld voor externen en met mandaatfuncties ingevuld. Privé-evaluatiebureaus speelden daar aanvankelijk een grote rol in.9 Aan het hoofd van de federale instellingen kwam een algemeen directeur die zijn/haar sporen in de betrokken sector had verdiend. Voor het Rijksarchief en de Koninklijke Bibliotheek werden Karel Velle en Patrick Lefèvre uit het gilde van gekende historici gerekruteerd, voor het Instituut voor Natuurwetenschappen koos men voor Camille Pisani, die een carrière in gelijkaardige Parijse musea had opgebouwd. Guido Gryseels had het gepaste profiel voor het Midden-Afrikamuseum en aan het hoofd van de Musea
8 M. Beumier & N. Brynaert, Les établissements scientifiques fédéraux , 5, 7-8, 10-11, 16, 36. 9 M. Parys e.a., Onderzoeksrapport: veranderingsmanagement en de federale overheid. Case- study van de Copernicushervorming. KULeuven, 2005, 78 p.
5
Standpunten 37.indd 5
20/10/15 15:07
voor Schone Kunsten kwam Michel Draguet, ULB-professor en kenner van de moderne en hedendaagse schilderkunst.10 Via de wetenschappelijke raden smeedde men ook banden met experts uit de betrokken disciplines. Meestal duiden de universiteiten de externe leden van deze raden aan, waarin op paritaire basis ook de afdelingshoofden van de instellingen zitting hebben. Een jury, eveneens samengesteld uit experts, helpt bij de rekrutering van het wetenschappelijk personeel. Er zijn ook banden met het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek (FWO) en het Fonds de la recherche scientifique (FRS). Dat brengt ons bij het personeel. In totaal werken ongeveer 2500 personen in de tien instellingen. Het gaat om statutairen maar ook om heel wat contractuelen. Grotendeels zijn dat hoogopgeleide mensen en specialisten. In de federale instellingen moeten uiteraard de taalevenwichten worden gerespecteerd en komen ondanks de Copernicushervorming nog politieke gevoeligheden aan het oppervlak. De voogdij berust bij de minister van Wetenschapsbeleid. De sterk cultuurgeoriënteerde instellingen hebben dan ook geen eigen minister, wat ruimte kan creëren voor meer inspraak in het beleid en meer autoriteit bij de algemeen directeurs.11 Vanaf 1987 werden in het kader van het ministerie van Wetenschapsbeleid Interuniversitaire Attractiepolen (IUAP’s) opgericht, met na verloop van tijd een driehonderdtal voltijdsen. Ook met de industrie werd op die wijze samengewerkt. In 2010 waren er tientallen netwerken en meer dan driehonderd onderzoeksgroepen actief. Universiteiten en federale wetenschappelijke instellingen werken in deze constructies samen. In 2002 kreeg Wetenschapsbeleid het statuut dat het tot op vandaag heeft. Deze overkoepelende administratie zorgde vooral voor juridische, technologische en financiële ondersteuning en voor een gezamenlijk informatiecentrum. Voor de laatste besparingsronden bedroegen de federale kredieten voor wetenschapsbeleid 25 à 30% van het totale budget voor research & development. Een onbelangrijke sector is het dus niet. Zoals we nog zullen zien, bleven ook deze wetenschappelijke instellingen niet gespaard van de diverse bezuinigingsoperaties. Voor het personeelskader had dat negatieve gevolgen. Eén voorbeeld: het Rijksarchief verloor de afgelopen tien jaar 20% van zijn archivarissenkorps. Ook inzake hun gebouwen hebben deze instellingen de nodige problemen. De meeste zijn oud en vergen dure en grootscheepse renovaties, waarvoor ze op de prioriteitenlijst van de Regie der Gebouwen trachten te komen. Maar ook daar zijn de financiële mogelijkheden niet onbeperkt.12
10 Le Soir, 6 november 2014; Le Vif, 9 januari 2015; De Tijd, 6 november 2014; La Libre.be, 19 mei 2005 (C. Pisani); J. Van Hove in De Standaard, 13-14 december 2014; Belga, 26 januari 2001 (G. Gryseels); J.M. Wynants in Le Soir, 20 juli 2001 (P. Dujardin); P. De Caluwe, Wikipedia, 14 maart 2014; P. Dujardin, Wikipedia, 20 juli 2001. 11 M. Beumier & N. Brynaert, Les établissements scientifiques fédéraux, 10-16. 12 A. Vincent, Les acteurs de la recherche en Wallonie et à Bruxelles, Courrier hebdomadaire, CRISP, 2016-2017. Brussel, 2009, 15-18, 23-25; Le Soir, Carte blanche, 4 november 2014.
6
Standpunten 37.indd 6
20/10/15 15:07
C. Politieke aspecten In de federale instellingen met uitgesproken culturele activiteiten, zoals Bozar, De Munt, het Jubelparkmuseum en de Musea voor Schone Kunsten, ontstond in de loop der jaren een stevige interactie met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Dat heeft in de eerste plaats te maken met de hoofdstedelijke rol die Brussel in het Belgische federale model speelt én met zijn functie als Europese en internationale hoofdstad. De gemeenschappen ontmoeten er elkaar en ook zijn internationale rol verplicht Brussel om het lokale te overstijgen. In 1993 zag Beliris het licht, een paritair samengesteld samenwerkingsverband tussen het federale niveau en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, met een jaarlijks budget van 125 miljoen euro. Hoewel Beliris vooral grote projecten moet ondernemen, speelt de instelling ook een belangrijke rol in de herwaardering van het cultureel en architecturaal erfgoed van Brussel. Investeringen in Bozar en in de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten getuigen daarvan.13 Zoals alle grote steden ontdekte ook het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de economische meerwaarde van cultuur en haar impact op toerisme, werkgelegenheid, de horecasector, de stadsontwikkeling en het architecturale patrimonium. Met zijn budget Imago kan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bepaalde culturele activiteiten mee stimuleren, maar het ligt voor de hand dat men meer wil. Temeer omdat ook het denken over Brussel de jongste jaren is gewijzigd. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest evolueerde, dankzij achtereenvolgende migratiegolven uit Europa en daarbuiten, duidelijk in de richting van een meertalige en multiculturele stad. In bepaalde intellectuele kringen bepleitte men niet enkel een open houding tegenover al deze culturen, maar vond men ook dat de tweeledigheid van de gemeenschapsinstellingen niet langer beantwoordde aan de realiteit en ook niet meer aangepast was aan de nieuwe cultuurpolitiek: één Brusselse gemeenschap moest tot stand worden gebracht. In politieke kringen was er weinig animo voor dit gemeenschapsdenken, en ook electoraal kreeg het weinig aanhang, wat niet wegneemt dat het ondertussen aan invloed wint.14 Zo vindt vandaag ook het college van de Vlaamse Gemeenschapscommissie (VGC) dat kunstenaars en culturele initiatieven zich niet hoeven te laten binden door rigide bevoegdheidsverdelingen en dat er ook vanuit Brussel meer
13 Zie de bijdragen van K. Lenaerts, C. Vandermotten en J. Poirier in R. De Groof (ed.), Brussels and Europe. The position of Brussels in het World City Network. Interactions between the European Institutional Presence. Brussel, 2008; S. Govaert, Les dicussions communautaires sous les gouvernements Verhofstadt III, Leterme et Van Rompuy, Courrier hebdomadaire, CRISP, 2024-2025. Brussel, 2009, 15; Senaat, Schriftelijke vraag aan de minister van Wetenschapsbeleid, 5 februari 2014, 5-11042 en het antwoord van de minister op deze vraag; Le Soir, 28 oktober 2014. 14 E. Witte & R. De Groof, Vlamingen denken over Brussel (1995-2005), in R. De Groof e.a. (ed), Politiek, taal, onderwijs en samenleving in beweging, Brusselse Thema’s 14. Brussel, 2005, 39-62; J.P. Nassaux, Le nouveau mouvement bruxellois, Courrier hebdomadaire, CRISP, 2103-2104. Brussel, 2011, 88 p.
7
Standpunten 37.indd 7
20/10/15 15:07
aandacht moet gaan naar de federale culturele instellingen. In de zesde staatshervorming kreeg Brussel bovendien de bevoegdheid om museale infrastructuur te financieren.15 Elke beleidssector ondergaat de rechtstreekse invloed van de politieke constellatie, het regeerakkoord en de politici die de touwtjes in handen hebben, ook de sector die in deze bladzijden centraal staat. Zo is er een duidelijk verschil tussen het beleid van de tripartite regering-Di Rupo en de regering-Michel, die is samengesteld uit Vlaams-nationalisten, Vlaamse christendemocraten en liberalen uit Vlaanderen en francofoon Belgë. Ook bij de onderhandelingen voor de regering-Di Rupo werd in de sector al stevig bezuinigd en werd rekening gehouden met de Vlaamse resoluties uit 1999, die de verdere overheveling van het wetenschapsbeleid naar de gemeenschappen en gewesten vragen. Over IUAP’s ontstonden afspraken die daarin voorzagen. Anderzijds was er aan Franstalige kant, vooral bij de PS, de tendens om de POD (Programmatorische Federale Overheidsdienst) Wetenschapsbeleid structureel te versterken. De Regie der Gebouwen was in handen van CD&V, maar de andere sleutelposities kwamen in PS-handen. Minister Paul Magnette ging over Wetenschapsbeleid en toen hij burgemeester van Charleroi en PS-voorzitter werd, nam de Waalse socialistische politicus Philippe Courard die bevoegdheid van hem over.16 Hun partijgenoot Philippe Mettens, die voorheen kabinetsfuncties had waargenomen, bleef de administratie domineren.17 Laurette Onkelinx, ondertussen een prominente PS-figuur in Brussel, had de federale culturele instellingen en Beliris in handen, terwijl het Brussels Hoofdstedelijk Gewest eerst Charles Picqué als minister-president had en vervolgens de de PS’er Rudi Vervoort. Tijdens de verkiezingscampagne van 2014 voerde de N-VA een harde campagne voor confederalisme en tegen de PS, met wie ze een eventuele politieke samenwerking wilde vermijden. Ook de federale culturele en wetenschappelijke instellingen lagen nu onder vuur. Uiteraard zag de partij ze het liefst zoveel mogelijk ontmanteld. Niet enkel omdat haar liberale programma aan de staatsadministratie slechts een beperkte rol wil toekennen, maar ook vanuit haar confederale perspectief. Zoals we nog zullen zien, voerde met name algemeen directeur Michel Draguet van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten een controversieel beleid. De N-VA greep het ongenoegen daarover aan om alle instellingen aan te vallen, wat door de overige
15 J. Fransen, Cultuur en stedelijke heropleving: een evaluatie van de beleidspraktijk van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (1995-2005), in R. De Groof (ed.), Politiek, taal, onderwijs en samenleving in beweging, Brusselse Thema’s 14. Brussel, 2005, 145-184; Wetsontwerp Uitgavenbegroting. POD Wetenschapsbeleid. Verslag Kamercommissie,15 december 2014; PS fractievoorzitter Ph. Close in het parlement van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, in Le Soir, 25-26 oktober 2014; Note au comité de concertation, BHG, 15 januari 2015 (ARA, dossier Federale Instellingen); Bijdrage aan de visienota van de Vlaamse minister van Cultuur. Collegebesluit VGC, 26 februari 2015 (Griffie VGC). 16 J.P. Nassaux, Les aspects bruxellois de l’accord des réformes institutionnelles du 11 octobre 2011, 22, 26-27; G. Sels in De Standaard, 10 december 2014; R. Torfs, in Le Soir, 28 oktober 2014; Idem in De Morgen, 27 oktober 2014; The Interuniversity Attraction Poles are in threat once again, Belspo, 2014 (ARA, dossier Federale Instellingen). 17 Volgens Rik Torfs, rector van de KULeuven, omringde hij zich met een PS-staf en bevoordeelde hij het Franstalige onderzoeksveld. Mettens zelf ontkent dat en ook de andere Vlaamse rectoren maken niet dezelfde scherpe analyse (R. Torfs in Ter Zake, 7 april 2015; gesprek met rector P. De Knop, voorzitter VLIR, 14 april 2014).
8
Standpunten 37.indd 8
20/10/15 15:07
instellingen geenszins op prijs werd gesteld. Fractiesecretaris Johan Swinnen en parlementsleden, onder wie Siegfried Bracke, richtten hun pijlen vooral op Michel Draguet zelf, maar de Vlaamsnationalistische oud-journalist Jean-Pierre Rondas maakte van de aanklacht gebruik om alle federale instellingen van slecht beleid te beschuldigen. Allemaal stelden zij de ‘machtsgreep’ van de PS op het nationale bezit aan de kaak.18 Bij de verdeling van de portefeuilles kreeg de N-VA de hefbomen van deze door de partij gecontesteerde sector in handen. Wetenschapsbeleid ging naar de N-VA-staatssecretaris Elke Sleurs, die voordien een onderzoekscarrière in de medische sector had. In haar kabinet hebben voortaan ook tegenstanders van het vorige beleid zitting. Ook Financiën en de Regie der Gebouwen – cruciale ministeries voor de federale instellingen, zoals we zagen – kwamen met Johan Van Overtveldt en Jan Jambon bij de N-VA terecht. Op de drie culturele federale instellingen maakte de liberale vicepremier Reynders aanspraak. Hij kreeg er de voogdij over, evenals over Beliris. Het regeerakkoord deed de sector balanceren tussen behoud en afbouw. Hoe dat beleid er concreet uitziet, vernemen we verder nog. Er is ondertussen ook geen congruentie meer bij de regeringscoalities, zodat de Brusselse coalitievorming een andere dynamiek volgt. De PS blijft er aan de macht en Rudi Vervoort behoudt het ministerpresidentschap. Deze constellatie draagt, zoals we zullen zien, politieke conflictsituaties in zich.19
II. Conflictgeladen antecedenten Wil men het beleid van de regering-Michel inzake de federale culturele en wetenschappelijke instellingen analyseren, dan moet men zeker rekening houden met de conflicten die zich voordien al in de sector voordeden. Ze hebben in de eerste plaats met Belspo te maken en met de krachtiger rol die voorzitter Philippe Mettens deze instelling wilde laten spelen. Mettens had aanvankelijk goede contacten met de PS-machtskern (Elio Di Rupo, Rudy Demotte, Paul Magnette) en het regeerakkoord van 1 december 2011 bepaalde dan ook dat er meer synergie tussen de federale wetenschappelijke instellingen moest worden ontwikkeld en dat ze beter en beter in de Europese en internationale onderzoekswereld dienden te worden ingepast. Mettens kreeg met andere worden groen licht om Belspo en de daaronder ressorterende instellingen meer performant te maken en hun rol te versterken.20
18 J. Swinnen, Leren drinken met de hik. De grondslagen van de federale musea en instellingen in vraag gesteld, in J.P.Rondas, Land op de tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen. Gravensteengroep. Kapellen, 2012; J. Swinnen in Doorbraak.be, 19 mei 2012; J.P. Rondas in De Standaard, 24 oktober 2014; J. De Troyer in La Libre Belgique, 14 februari 2014; La Libre Belgique, 7 oktober 2014; 25-26 oktober 2014; 4 november 2014; 7 november 2014; Le Soir, 30 oktober 2014; B. Foccroulle in Le Soir, 28 oktober 2014; Le Soir, 15-16 november 2014; Le Vif, 9 januari 2015. 19 Gesprek met J. Swinnen, Brussel, 30 maart 2015; Le Vif, 9 januari 2015; G. Sels in De Standaard, 10 december 2014. 20 Projet de note au Conseil des ministres portant sur la réforme de la gestion et la structure de gestion de la politique scientifique fédérale, Belspo, 2013 (ARA, dossier Federale Instellingen); Senaat, Schriftelijke vraag aan de minister van Wetenschapsbeleid, 28 oktober 2014, 5-5694.
9
Standpunten 37.indd 9
20/10/15 15:07
A. Het reorganisatieplan van Belspo Zijn reorganisatieplan, dat minister Magnette goedkeurde, betrof vooreerst de versterking van de bestaande ondersteunende diensten: informatica, publicaties, financieel beheer, infrastructuur, human resources, communicatie, juridische ondersteuning. Een grootschalig digitaliseringsproject sloot daarbij aan. Maar ook op onderzoeksvlak moest Belspo een gemeenschappelijke, geïntegreerde en coherente visie op de fundamentele en strategische onderzoeksthema’s ontwikkelen, aan wetenschappelijke vernieuwing bijdragen en onderzoeksprogramma’s lanceren, valoriseren en evalueren. Het federale onderzoek een meer betekenisvolle rol laten spelen vormde het hoofddoel. De schaalvergroting waarin het plan voorzag, oogde vrij drastisch. Ook om besparingen in het managementskader te bewerkstelligen en de coördinatie en samenwerking van de instellingen te verbeteren, dienden de instellingen te worden gehergroepeerd en volgens een thematische logica tot meer coherente gehelen, pools, samengebracht. Aan het hoofd van elke pool zou een algemeen directeur staan, verantwoordelijk voor het geheel, en zou er ook een beheersorgaan functioneren. Op elkaar aansluitende activiteiten zouden worden gebundeld.21 Het plan wilde op deze wijze vier polen tot stand brengen. Het Rijksarchief en de Koninklijke Bibliotheek vormden daarin één geheel. Cegesoma, het studie- en documentatiecentrum dat onderzoek doet naar de oorlogen van de twintigste eeuw en hun repercussies op de Belgische samenleving, heeft een allang aanslepend probleem: het ontbreekt de instelling aan een statuut. Eind 2002 plande de programmawet dat dit een gespecialiseerd departement van het Rijksarchief zou worden, maar dat voorstel werd bij Cegesoma zelf op weinig enthousiasme onthaald. Het nieuwe reorganisatieplan wilde Cegesoma opnieuw beschermen en integreerde het in de pool, als onderdeel van het Rijksarchief.22 Voor Cinematek, een stichting van openbaar nut maar gefinancierd door Wetenschapsbeleid, met een omvangrijk filmarchief en een belangrijk documentatiecentrum, plande men de integratie in de Koninklijke Bibliotheek, die ook voor het digitaliseringsproject zou instaan. Samen vormden deze instellingen de pool Documentatie. Even omvangrijk, zo niet nog omvangrijker, was de pool Kunst: hij omvatte het Instituut voor het Kunstpatrimonium, de Musea voor Schone Kunsten , de Musea voor Kunst en Geschiedenis en al hun onderdelen zoals de Hallepoort, het Wiertz-, Meunier- en Magrittemuseum, het Chinese Paviljoen, de Japanse Toren en het Muziekinstrumentenmuseum. De pool Natuur bracht het Instituut voor Natuurwetenschappen en het Midden-Afrikamuseum samen. De pool Ruimte bestond uit de Sterrenwacht, het Meteorologisch Instituut en Ruimte-Aëronomie.23
21 Oriëntatienota met betrekking tot de hervorming van het beheer en de interne beheers- structuur van het federale wetenschapsbeleid, 2014 (ARA, dossier Federale instellingen). 22 M. Beumier & N. Brynaert, Les établissements scientifiques fédéraux, 25; Oriëntatienota hervorming beheer federaal wetenschapsbeleid, 2014, passim (ARA, dossier Federale Instellingen); Advies van de wetenschappelijke raad Cegesoma, 28 oktober 2013 (Ibidem). 23 Oriëntatienota hervorming beheer federaal wetenschapsbeleid, 2014 (ARA, dossier Federale Instellingen).
10
Standpunten 37.indd 10
20/10/15 15:07
Deze verregaande hervormingen veroorzaakten in de instellingen onrust en er rees heel wat protest. In een open brief uitten vijfentwintig bekende academici hun ongenoegen, maar de meest uitgesproken kritische bedenkingen formuleerden de verschillende wetenschappelijke raden. Zo wond het negatieve advies van het Rijksarchief er geen doekjes om. De Koninklijke Bibliotheek was vrij diplomatisch maar wees het voorstel eveneens af. Het Instituut voor Natuurwetenschappen, het Midden-Afrikamuseum en de instellingen van de pool Ruimte reageerden alle op dezelfde negatieve wijze, daarin gevolgd door het Instituut voor het Kunstpatrimonium. Het Cegesoma werd niet om een advies gevraagd, maar was het hardst in zijn afwijzing. Vermijden dat er een klassieke fusie met het Rijksarchief kwam, was kennelijk het doel. De argumenten waarop al deze wetenschappelijke raden een beroep deden, waren gelijkluidend.24 Gebrek aan overleg en transparantie was een algemene klacht: dat men zonder grondige doorlichting of advies van de instellingen zelf een dergelijke fundamentele hervorming voorstelde stuitte op onbegrip. De autonomie van de instellingen was in het gedrang, luidde het, terwijl hun federale aanhorigheid en onderschikking toenamen. Belspo zorgde bovendien goed voor zichzelf: niet enkel namen de directiefuncties toe, maar de directie eigende zich ook de macht toe om zelf wetenschappelijke doelstellingen te bepalen. Belspo versterkte dus zijn impact op de instellingen. De ‘onnatuurlijke fusies’ waren de wetenschappelijke raden de grootste doorn in het oog. De plannen gingen voorbij aan de complexiteit van de onderzoekswereld, ze brachten de specificiteit van de instellingen in het gedrang, en dus ook hun geloofwaardigheid en meerwaarde. Daar waar het kon, werkte men trouwens al samen, luidde het, zeker in de pool Ruimte, die op één (Ukkelse) site is gevestigd. Na heel wat overleg en talrijke vergaderingen legde Mettens een sterk geamendeerd plan ter tafel, dat wel op een consensus van de instellingen kon rekenen en dus aan de minister en de ministerraad kon worden voorgelegd. Twee instellingen – de Musea voor Schone Kunsten en de Musea voor Kunst en Geschiedenis – stapten vol enthousiasme in een onversneden poolstructuur. Waarom dat zo is, zullen we nog zien. Het Instituut voor het Kunstpatrimonium, dat zijn expertise (waarop heel België een beroep doet) wil behouden, kreeg een aparte plaats in de pool Kunst. Voor de andere polen golden dezelfde uitzonderingssituaties. Zowel voor Documentatie als voor Natuur was de pool slechts een tussenliggend coördinatieniveau, met een eigen overlegorgaan dat de synergie voor zijn rekening moest nemen. In de pool Ruimte werden de bestaande samenwerkingsverbanden in de structuur opgenomen, maar wetenschappelijk behielden de instellingen hun identiteit. In alle niet volledig gegroepeerde instellingen bleven de wetenschappelijke raden overigens functioneren. Cinematek en Cegesoma werden slechts een
24 Senaat, Schriftelijke vraag aan de minister van Wetenschapsbeleid, 28 oktober 2014, 6-143 e.v.; Advies van de wetenschappelijke raad van het ARA, 20 september 2013; Advies van de wetenschappelijke raad van de KMMA, 11 oktober 2013; Advies van de wetenschappelijke raad van KMSK en KMKG (La Libre Belgique, 19-20 december 2013); Advies van de wetenschappelijke raad van Cegesoma, 28 oktober 2013; P. Lefèvre aan minister Courard, 9 november 2013; Oriëntatienota hervorming beheer federaal wetenschapsbeleid, geamendeerde versie, januari 2014 (ARA, dossier Federale Instellingen). La Libre Belgique, 12 november 2013.
11
Standpunten 37.indd 11
20/10/15 15:07
operationele directie, de eerste binnen de Koninklijke Bibliotheek, de tweede binnen het Rijksarchief. Hun wetenschappelijke autonomie verloren ze evenmin. Kortom, met de opmerkingen van de instellingen werd terdege rekening gehouden, zodat van het oorspronkelijke concept in het nieuwe, weinig coherente en onduidelijk geworden reorganisatieplan niet veel meer overbleef.25 Toen minister Courard in februari 2014 gevraagd werd het dossier voor de ministerraad te brengen, weigerde hij. Of het conflict tussen Mettens en de Waalse PS-minister Paul Furlan daarin een rol speelde, kan men zich terdege afvragen. In het Waals Gewest had men een cumulverbod ingesteld voor burgemeesters die ook hoge ambtenaren waren. Mettens wilde daar niet op ingaan, werd in Flobecq als burgemeester afgezet maar kreeg van de Raad van State gelijk. Dat dit conflict zijn positie binnen de PS aantastte, lijkt aannemelijk.26 Courard vond het plan van Mettens veel te ambitieus en niet rijp genoeg. Het bevatte te veel incoherenties en werd onvoldoende gedragen door de instellingen, hun directies en hun personeel. Het ging om de toekomst van 4000 personen, aldus Courard. Wetenschappelijke instellingen moesten hun autonomie kunnen behouden, was zijn stelling. Hij vond bovendien dat de timing bijzonder slecht was, met de verkiezingen van mei 2014 voor de deur. Het plan zou in zijn huidige vorm politiek geëxploiteerd kunnen worden. Een dergelijke verdragende hervorming moest in alle rust kunnen gebeuren, niet in een gespannen electoraal klimaat. Het was volgens hem beter dat de volgende regering de zaak ter hand nam.27 En zo geschiedde. B. De plannen in de pool Kunst Het tweede conflict kristalliseerde zich rond de plannen van de algemeen directeur van de Musea voor Schone Kunsten, Michel Draguet, die volledig ingebed lagen in de poolstructuur Kunst. Er kwam al een voorafname op deze structuur toen in het Jubelparkmuseum in de vervroegde pensionering van de algemeen directeur moest worden voorzien. In afwachting van zijn kandidaatstelling voor de pool kon Draguet begin 2012 algemeen directeur a.i. van de Musea voor Kunst en Geschiedenis worden en het heft van beide musea in handen nemen.28 Draguets plannen waren groots, veelomvattend, vernieuwend en stonden hoog op zijn agenda. Een visionair, noemen zijn voorstanders hem. De collecties van beide musea vormen in de ogen van Draguet een verouderd geheel dat gehergroepeerd moet worden. De verdeling over de musea is een erfenis van de negentiende-eeuwse collectievorming en heeft dringend nood aan vernieuwing en meer intellectuele coherentie. Hij is een groot voorstander van ‘totale kunst’, waarbij
25 Oriëntatienota hervorming beheer federaal wetenschapsbeleid, geamendeerde versie, januari 2014 (ARA, dossier Federale Instellingen). 26 La révocation du bourgmestre Philippe Mettens, 10 juni 2014 (RTBF/Régions). 27 Senaat, Schriftelijke vragen aan de minister van Wetenschapsbeleid, 28 februari 2012, 5-5694, 5-5695, 5-5696, 5-5700; 19 maart 2012, 5-5906, 5907; 27 april 2012, 5-5169. Le Vif, 9 januari 2015. 28 Senaat. Schriftelijke vragen aan de minister van Wetenschapsbeleid, 28 februari 2012, 5-5696, 5-5697, 5-5699, 5-5700; 19 maart 2012, 5-5907.
12
Standpunten 37.indd 12
20/10/15 15:07
verschillende kunstuitingen samengebracht worden. Er moet volgens hem ook meer op de sterke punten van de collecties worden gefocust. Te veel schitterende stukken worden immers te weinig geëxploiteerd en moeten prioriteit krijgen. Toeristisch aantrekkelijke themamusea dienen het licht te zien, waarmee hij aansluit bij diegenen die van Brussel een toeristische museumstad willen maken en van de Kunstberg een bruisend kunstencentrum. Mecenaat, sponsoring en cofinanciering van verschillende overheden moeten de vereiste middelen aanreiken.29 Hoe zag Draguet de toekomst van ‘zijn’ musea? In de Musea voor Schone Kunsten wilde hij vooral de klemtoon leggen op de Vlaamse primitieven en de Vlaamse schilders uit de zestiende en zeventiende eeuw. Die zouden in de lege zalen, die nu nog op de verwijdering van het asbest wachten, worden tentoongesteld. Een overzicht van wat in België tussen 1880 en 1940 werd gerealiseerd moest het fin-de-siècle- en art-nouveaumuseum worden, dat in het art-nouveaugebouw van Old England zou worden ondergebracht en via een ondergrondse doorgang een geheel zou vormen met het complex van de Musea voor Schone Kunsten. De art-nouveaucollectie uit de Musea voor Kunst en Geschiedenis moest er het hoofdbestanddeel van worden. Het Jubelpark moest een beschavingsmuseum worden waarin de rijke collecties decoratieve kunsten, van de Maaslandse kunst tot de twintigste eeuw, geïntegreerd werden, samen met de Japanse en Chinese kunst . Het geheel moest een uniek museum worden dat de invloed van de beschavingen in Europa liet zien. Het Muziekinstrumentenmuseum verhuisde volgens deze plannen van Old England naar het centrum van de stad, waar het in synergie met De Munt een muziekcentrum zou vormen. Daar kon het Vanderborght-gebouw, vroeger eigendom van Dexia maar door de stad Brussel aangekocht, eventueel voor dienen. Samen met de stad Brussel zou er ook meer zichtbaarheid worden gegeven aan het museum in de Hallepoort.30 Wat heeft Michel Draguet onder de vorige regeringen al gerealiseerd? Zeker is dat zijn plannen een visie op de lange termijn inhouden en dat de huidige verouderde gebouwen er beperkingen aan stellen. De Regie der Gebouwen organiseert de asbestverwijdering en de renovaties in fasen, zodat sommige zalen jarenlang leegstaan en het deel ‘Uitbreiding’ van de Musea voor Schone Kunsten pas tegen eind 2016 klaar kan zijn. Draguet richtte zich vooreerst op twee nieuwe themaprojecten, met het Magrittemuseum als meest succesvolle. Dankzij de financiële hulp van de Regie, het mecenaat van Electrabel (Suez) en verzamelaars die hun schilderijen in langdurige bruikleen afstonden, kon hij op het Koningsplein het museum oprichten. Zoals Amsterdam zijn Van Gogh-museum heeft, zo zette Draguet Brussel met Magritte op de internationale kaart. Het museum is als publiekstrekker inmiddels selfsupporting. Ook het Fin-de-Siècle Museum zag eind 2013 het licht. De eigen collecties, aangevuld met deze van baron en barones Gillion Crowet – een bruikleen in ruil voor erfenisrechten – laten zien hoe kunst, architectuur en vormgeving in de decennia rond de
29 Senaat. Schriftelijke vragen aan de minister van Wetenschapsbeleid, 28 februari 2012, 5-5695, 5-5697, 5-5699, 5-5700; Oriëntatienota hervorming beheer federaal wetenschapsbeleid, januari 2014 (ARA, dossier Federale Instellingen). 30 Senaat. Schriftelijke vragen aan de minister van Wetenschapsbeleid, 28 februari 2012, 5-5699, 5-5700.
13
Standpunten 37.indd 13
20/10/15 15:07
eeuwwisseling van de negentiende en twintigste eeuw in België een zeldzame bloei beleefden. Het museum is qua bezoekcijfers niet dezelfde voltreffer als het Magrittemuseum, maar Draguet kan er alleszins prat op gaan dat de bezoekersaantallen van ‘zijn’ musea in tien jaar tijd verdubbelden en het aandeel van de overheidsdotaties in de totale inkomsten van de instellingen van 54 tot 32% daalde. Vooral het succes van het Magrittemuseum bezorgde hem een aureool. In die succesvolle periode had hij de reputatie de machtigste museumdirecteur van België te zijn. Zijn goede connecties met de PS-ministers en ook met minister Reynders droegen daartoe bij en ook in de Brusselse media groeide hij uit tot een bekende figuur.31 Er is ook een keerzijde aan deze medaille. In het vooruitzicht van de hervormingen en renovaties werden meerdere gebouwen en afdelingen gesloten. Dat was onder meer het geval voor de Hallepoort, het Chinese paviljoen, de Japanse toren en de afdelingen Keramiek en Maaslandse kunst in het Jubelpark. Daar had men met de steun van het Fonds InBev-Baillet Latour meerdere jaren gewerkt aan de voorbereiding van de nieuwe zalen over art nouveau en art deco, die in juni 2012 zouden opengaan. Tot Draguets plannen er anders over beschikten. De investeringen van het fonds werden stopgezet, net als de werkzaamheden, en de hoofd verantwoordelijke verloor zijn opdracht. Draguet moest nog andere projecten afmelden. De lang vooraf aangekondigde tentoonstellingen over Klimt en het surrealisme vonden niet plaats, waardoor al het voorbereidende werk nutteloos was. Door de hervormingen moesten hele delen van het patrimonium in depotruimtes worden opgeslagen . Dringende reparaties vonden geen doorgang en waterinsijpeling bracht collecties in gevaar. Dat Draguet om die laatste reden ook de prestigieuze Rogier van der Weyden-tentoonstelling al enkele weken na de opening weer moest sluiten, was een smet op zijn blazoen.32 De meeste ophef veroorzaakte hij met de sluiting van de afdeling Moderne en Hedendaagse Kunst. Die moest plaatsmaken voor het Fin-de-Siècle Museum. Het werden collecties zonder publiek en zonder platform: de Permekes en Delvaux verhuisden naar de reserves. Ook in de politieke wereld vond men dat er naar een oplossing moest worden gezocht. De stad, het gewest en de federale overheid boden Draguet hulp. Hijzelf vond de collectie belangrijk genoeg om er een nieuw museum voor te bouwen. Wegens de symboliek van de plek voor het federale België genoot het Jubelpark zijn voorkeur. Dat zou echter een belangrijke investering vergen, met de overkoepeling van de autotunnel. De Vlaamse christendemocraat Stefaan De Clerck, begaan met de kunstsector en voorzitter van Belgacom en zijn belangrijke collectie hedendaagse kunst, dacht dan weer aan het Justitiepaleis. Een strategische plaats was dat zeker, maar door kenners weinig geschikt geacht en bovendien een beschermd gebouw. Veel realistischer leek de herinrichting van het Vanderborght-gebouw. De stad bleek bereid dat in erfpacht af te staan als de federale
31 La Libre.be, 10 december 2014; Le Vif, 9 januari 2015; Musée Magritte Museum, Wikipedia, 12 april 2014. 32 Senaat. Schriftelijke vragen aan de minister van Wetenschapsbeleid, 28 februari 2012, 5-5694, 5-5695, 5-5696, 5-5700; 19 maart 2012, 5-5906, 5-5907; 27 april 2012, 5-5169. Le Vif, 9 januari 2015.
14
Standpunten 37.indd 14
20/10/15 15:07
overheid voor de renovatiekosten zou instaan. Een studie (kostprijs: 750.000 euro) begrootte de herinrichting op 7 miljoen euro. Deze oplossing zou echter slechts tijdelijk zijn.33 De minister-president van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kwam ondertussen met een nieuw plan voor de dag: het Citroëngebouw aan het kanaal. De meeste PS-politici, maar ook sommige MR-leden en behalve de N-VA alle Vlaams-Brusselse partijen stonden daarachter. Ze rekenden erop dat de collectie uit de Musea voor Schone Kunsten er zou worden ondergebracht en hoopten ook op de waardevolle privécollecties van Belgacom en Belfius. Samen zouden die een sterk aanbod vormen, waarmee Brussel internationaal op de kaart kon worden gezet. Het project paste ook in hun politiek om aan de ontwikkelingszone aan het kanaal voorrang te geven. Een museum met een internationale dimensie kon mee voor die stadsontwikkeling zorgen en beide kanaalzones met elkaar verbinden. Vervoort rekende ook op Beliris en via het Brussels Hoofdstedelijk Gewest streefde hij naar de aankoop van het gebouw. Ook in zijn plan kon het Vanderborght-gebouw ondertussen tijdelijk dienstdoen.34 Al deze ontwikkelingen maakten dat Draguet met heel wat tegenwind kreeg af te rekenen. Zo zaaide hij onrust en onzekerheid bij het personeel. Over de plannen werd wel in de media gecommuniceerd, maar weinig intern. Hij legde het personeel een verbod op om publiekelijk op de hervormingsplannen te reageren. Represailles werden gevreesd, waardoor er verziekte relaties ontstonden en het vertrouwen zoek was, aldus de Brussels sp.a-senator Bert Anciaux. Dat er na de sluiting van de afdeling Moderne en Hedendaagse kunst elke woensdag een protestactie voor de deuren van het museum werd georganiseerd, wekte opzien. Zoals we al schreven: vooral in kringen van de N-VA was het offensief tegen Draguet vrij hard en speelde men op de man. Swinnens stuk in Land op de tweesprong, een publicatie van de sociaal georiënteerde Vlaamsnationalistische Gravensteengroep, was daar representatief voor. Dat neemt niet weg dat ook in de Franstalige pers het vertrouwen afnam. Zo verzweeg La Libre Belgique de kritiek niet in een deel van de kunstwereld, die een gevolg was van persoonlijke conflicten, incidenten en fouten. Een crisismanager was Draguet kennelijk niet.35 Toen minister Courard de hervormingsplannen van Mettens opborg, nam hij ontslag als algemeen directeur a.i. van het Jubelparkmuseum: als de pool er niet kwam, wilde hij beide functies niet langer combineren. Eric Gubel, jarenlang 33 Senaat. Schriftelijke vragen aan de minister van Wetenschapsbeleid, 24 augustus 2012, 5-6902; 5 april 2013, 5-11042; L’Echo, 6 november 2014; De Standaard, 29 oktober 2014; G. Sels in De Standaard, 9 december 2014; W. Adriaenssens in De Standaard, 1 december 2014. 34 De Tijd, 6 november 2014, 12 maart 2015; Le Soir, 24 oktober 2014, 6 november 2014, 12 maart 2015; La Libre Belgique, 5 november 2014; La Libre.be., 10 december 2014; G. Sels in De Standaard, 9 en 10 december 2014; De Morgen, 25 oktober 2014. 35 Senaat. Schriftelijke vragen aan de minister van Wetenschapsbeleid, 28 februari 2012, 5-5695, 5-5694, 5-5696, 5-5700; J. Swinnen in Doorbraak.be, 19 mei 2009; J. Swinnen, Leren drinken met de hik. De grondslagen van de federale musea en instellingen in vraag gesteld, in J.P. Rondas (red.), Land op de Tweesprong. Manifesten ter ontgrendeling van Vlaanderen. Kapellen, 2012; J.P. Rondas in De Standaard, 24 oktober 2014; J. Van Hove in De Standaard, 13-14 december 2014; De Baere in De Morgen, 29 oktober 2014; G. Sels in De Standaard, 9 december 2014; De Standaard, 24 oktober 2014; La Libre Belgique, 14 februari 2014, 5 november 2014, 7 november 2014, 10 december 2014; Le Soir, 30 oktober 2014; Le Vif, 9 januari 2015.
15
Standpunten 37.indd 15
20/10/15 15:07
departementshoofd Oudheid en docent aan de VUB, werd in maart 2014 zijn opvolger en kreeg de opdracht een masterplan voor het museum op te stellen.36 Wat leren deze twee conflictgeladen situaties? Dat er aan de leiding van de PS en zeker in de Brusselse partijtop een duidelijk streven bestaat om het in de hoofdstad gelokaliseerde federale culturele en wetenschappelijke niveau te versterken, kan niet worden ontkend. Twee topambtenaren, Mettens en Draguet, geven dit beleid de nodige dynamiek. Niet zonder resultaat. Belspo verovert een zichtbaardere en prominentere plaats en de twee nieuwe themamusea zijn zonder meer succesvol. Maar de twee heren deden dat beiden op een weinig gestroomlijnde en subtiele wijze en kregen de instellingen niet zomaar aan hun kant. De interne kritiek sijpelt via de oude en nieuwe media in bredere kring door, wat hun beleid kwetsbaar maakt. Van die zwakte maken hun tegenstanders gebruik. Vooral het offensief van de N-VA heeft effect en zal haar gemakkelijker in staat stellen om haar visie op de rol van deze instellingen in de regering-Michel door te drukken.
III. Het hertekeningsbeleid van de regering-Michel Op het belang van de visie van de N-VA op het beleid inzake de federale instellingen hoeven we niet meer terug te komen. Reeds tijdens het congres over het confederalisme kwam het onderwerp aan bod en in het programma werden de standpunten overgenomen en aangevuld. Een aantal daarvan kwam zonder veel tegenkanting in het regeringsprogramma terecht en werd vervolgens geconcretiseerd in het wetsontwerp van staatssecretaris Sleurs, dat op 15 december 2014 in de betrokken kamercommissie werd besproken.37 Hoe valt het te verklaren dat deze beleidsvoorstellen aan de onderhandelingstafel zo weinig weerwerk kregen? Van liberale zijde was men kennelijk bereid de N-VA op dit domein te laten scoren. Onderhandelaarster Maggie De Block deed een toevoeging, maar week niet af van de voorgestelde lijn. Ook van CD&V kwam er geen tegenwind. In universitaire kringen werd al evenmin krachtig gelobbyd voor het behoud van het federale wetenschapsbeleid. De KULeuvenrector Torfs stak zijn mening niet onder stoelen of banken dat het zwaartepunt van het onderzoek bij de gemeenschappen en de gewesten moest liggen. De associatievoorzitter André Oosterlinck verkondigde overigens al zeer lang dit standpunt. Alle Vlaamse en Franstalige rectoren waren wel bezorgd over het behoud van de gelden van het federale onderzoeksluik en de overheveling ervan naar de universiteiten. De gelden kwijtspelen wilden ze in geen geval, noch zagen zij ze 36 Michel Draguet weg bij Jubelparkmuseum, VRT, De Redactie.be, 19 maart 2015. Het waarnemend directeurschap van Eric Gubel duurde niet lang: per 1 augustus 2015 werd hij vervangen door Alexandra De Poorter, tot dan departementshoofd Merovingische en Middeleeuwse Collectie. 37 Gesprek met J. Swinnen, 30 maart 2015; Wetsontwerp houdende de algemene uitgaven-begroting 2015. Advies over de POD Wetenschapsbeleid. Verslag namens de Commissie voor de nationale wetenschappelijke en culturele instellingen, Kamer van Volksvertegenwoordigers, 15 december 2014, Doc. 54/0496/041.
16
Standpunten 37.indd 16
20/10/15 15:07
graag in hun geheel terechtkomen bij het FWO/FNRS. Het initiatief moest bij de universiteiten blijven.38 A. Bezuinigen en terugschroeven Zoals bekend volgde de regering-Michel het strakke Europese bezuinigingsbeleid en moesten de begrotingstekorten in korte tijd worden gereduceerd. Ook de federale culturele en wetenschappelijke instellingen ontsnapten niet aan de besparingen: in 2015 moesten ze zonder enige overgangsperiode hun personeelskosten met 4%, hun werkingskosten met 20% en hun investeringen met 22% afbouwen. In vergelijking met de besparingen van de regering-Di Rupo was dat een verhoging met respectievelijk 2, 5 en 2%. In totaal moesten de instellingen het met 12 miljoen euro minder stellen. Maar ook de volgende jaren zal er bespaard moeten worden, zodat men in totaal met 30 à 34% bezuinigingen rekening moet houden. Dit plotse en draconische ingrijpen hield geen rekening met het feit dat de instellingen hun programmatie meestal enkele jaren op voorhand plannen. Het besparingsplan ging bovendien gepaard met een wervingsstop voor personeel, meer bepaald voor het voor deze instellingen belangrijke niveau A, terwijl ook de reserves niet meer konden worden aangesproken; meestal waren die aangelegd om concrete initiatieven mogelijk te maken. Ook het Ruimtevaartprogramma moest 6,3 miljoen euro inleveren. In vergelijking met wat de Vlaamse instellingen moesten besparen, ging het er federaal veel harder aan toe. Het besparingsplan raakte de instellingen in hun corebusiness, moest erg plots worden uitgevoerd en leek dan ook bijzonder moeilijk te realiseren.39 Bij het zoeken naar alternatieve financiering werden klassieke liberale oplossingen voorgesteld. De privésector moest meer aandacht krijgen en zijn rol moest sterker worden. Door deze sector constructiever te benaderen en zijn vertrouwen te winnen kon er een beroep worden gedaan op mecenaat, sponsoring en crowdfunding. De instellingen moesten zelf op zoek gaan naar deze middelen en de verantwoordelijkheid berustte bij de directies. Vooral de musea moesten laten zien dat cultuur opbracht, dat publiekswerving met tariefverhogingen kon samengaan en dat men burgers financieel kon laten participeren in concrete projecten. De rendabiliteit van de cultuur werd met andere woorden hoog op de agenda gezet.40 Belangrijke onderdelen van het vroegere beleid schroefde men terug. Zo werd Belspo voor een deel ontmanteld. De zware administratieve omkadering stond onvoldoende ten dienste van de instellingen, luidde het. Er was geen nood aan een verregaande hiërarchische structuur, noch aan een administratie die zichzelf voor het voetlicht bracht. Het geld dat naar het dure en onderbenutte gebouw aan de Louizalaan en naar de imagebuilding van Belspo ging kon beter 38 Gesprek met rector P. De Knop, VLIR-voorzitter, 14 april 2015; gesprek met J. Swinnen, 30 maart 2015; rector Torfs in De Morgen, 28 oktober 2014; rector Torfs in Ter Zake, 7 april 2015. 39 Wetsontwerp uitgavenbegroting, POD Wetenschapsbeleid, Kamercommissie, 15 december 2015; Le Soir, 28 oktober 2014; De Tijd, 25 oktober 2014. 40 Wetsontwerp uitgavenbegroting, POD Wetenschapsbeleid, Kamercommissie, 15 december 2014.
17
Standpunten 37.indd 17
20/10/15 15:07
rechtstreeks naar de instellingen gaan. Een paar ondersteunende diensten (juridisch, financieel, logistiek) bleven behouden, maar het overige personeel werd overgeheveld naar de instellingen of naar andere departementen. Mettens zelf kon evenmin aanblijven. Ook in de onderzoeks programma’s werd flink gesnoeid.41 De regionalisering/communautarisering van de IUAP’s had de regering-Di Rupo tegen 2018 gepland, nu zou dat een jaar vroeger gebeuren. Over de wijze waarop de overheveling en de financiering van de nog lopende programma’s zouden gebeuren, stond echter weinig vast, noch over de manier waarop nieuwe projecten tot stand zouden kunnen komen. Hoe het onderzoek van de instellingen verder gefinancierd zou worden, was evenmin erg duidelijk.42 Dat het Interfederaal Ruimtevaartagentschap voortaan in samenwerking met de gewesten zou werken, stond wel vast. De verdeelsleutel zou afhangen van hun technologische expertise en van de projecten die ze inbrachten. Het Belgische poolstation op Antarctica diende dan weer geprivatiseerd te worden. Niet enkel inzake onderzoek maar ook voor hun beleid in het algemeen moesten de instellingen meer autonomie krijgen en een eigen koers kunnen varen, die dan achteraf door de overheid geëvalueerd en gevaloriseerd kon worden. Autonomie en verantwoordelijkheid moesten zorgen voor een dynamische organisatie en een modern management.43 Het wetsontwerp van staatssecretaris Sleurs botste ook frontaal met het beleid van Michel Draguet. Het rijke federale patrimonium, collecties zowel als gebouwen, diende beschermd te worden en daar waar dringend nodig gerenoveerd. De collectie moderne en hedendaagse kunst moest integraal samenblijven en moest opnieuw voor het publiek toegankelijk worden waar ze altijd al tentoongesteld was geweest, met name in de Musea voor Schone Kunsten. Op de andere musea had deze beslissing een domino-effect en ze kondigde tal van problemen aan. Het-Fin-deSiècle Museum moest immers plaatsruimen voor de collectie moderne en hedendaagse kunst. Diende het dan te verdwijnen? De overeenkomst met baron en barones Gillion Crowet bepaalde echter dat die collectie in de Musea voor Schone Kunsten geëxposeerd moest worden. Liep de bruikleen van hun negen Magrittes dan ook geen gevaar, met eventueel negatieve effecten op andere bezitters en uitleners van privécollecties? Tussen de Regie der Gebouwen, de stad en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest was een akkoord over het Vanderborght-gebouw ondertekend. Er was al 750.000 euro geïnvesteerd en 7,7 miljoen euro gereserveerd. Daar diende nu een einde aan te worden gesteld. Een nieuw gebouw in het Jubelpark was al helemaal niet meer nodig en ook het plan van Rudi Vervoort met het Citroëngebouw kwam in het gedrang. Sleurs’ beslissing ontriefde hem immers van de collectie van de Musea voor Schone Kunsten. De piste van een Brussels museum hedendaagse kunst leek dan ook afgesloten.44
41 Wetsontwerp uitgavenbegroting, POD Wetenschapsbeleid, Kamercommissie, 15 december 2015. 42 Wetsontwerp uitgavenbegroting, POD Wetenschapsbeleid, Kamercommissie, 15 december 2014; Belga, 29 oktober 2014; gesprek met rector P. De Knop, voorzitter VLIR, 14 april 2015. 43 Wetsontwerp uitgavenbegroting, POD Wetenschapsbeleid, Kamercommissie, 15 december 2014; La Libre Belgique, 14 november 2014. 44 Wetsontwerp uitgavenbegroting, POD Wetenschapsbeleid, Kamercommissie, 15 december 2015; La Libre Belgique, 26 oktober 2014; La Libre be., 10 december 2014; L’Echo, 19 december 2015; De Standaard, 25-26 oktober 2014.
18
Standpunten 37.indd 18
20/10/15 15:07
Kortom, aan de fundamentele hervormingen die zowel bij Belspo als in de museumwereld waren gepland en al ten dele uitgevoerd, riep de staatssecretaris een halt toe. Ze draaide ze terug en legde in de musea de klemtoon op het patrimoniumbehoud. Bij de instellingen zelf rustte voortaan veel beleidsverantwoordelijkheid. Allemaal moesten ze een change manager aanstellen en masterplannen opstellen. De kaarten werden met andere woorden flink door elkaar geschud. Dat Sleurs’ beleidsverklaring op heel wat protest zou worden onthaald, lag in de lijn van de verwachtingen. B. Het debat in de culturele wereld In de wereld van de federale culturele instellingen was het de directeur van De Munt, Peter De Caluwe, die eind oktober 2014 met een vlijmscherpe open brief in De Morgen en Le Soir het protest opende. Met zijn noodkreet kondigde hij het begin van een ware culturele black-out aan en hij zag in het drastische besparingsbeleid tevens een ideologische uitputtingsslag en een afrekening vanwege een regering die de sector weinig gunstig gezind was. Deze brandbrief maakte heel wat los, zowel in Nederlands- als in Franstalig België.45 De Caluwe kreeg navolgers, in de personen van zowel zijn voorganger Foccroulle als van de voorzitters van De Munt en Bozar, die eveneens openlijk uiting gaven aan hun verontwaardiging. Professoren en publicisten die over de kunstwereld schreven, zoals de Franse cultuursocioloog F. Martel, S. de Ville, B. Van Looy en H. Capron, namen het woord en ook kunstenaars als Anne Teresa De Keersmaeker, Luc Tuymans en Martine Wijckaert lieten van zich horen. De Morgen, De Standaard, De Tijd, Trends, Le Soir, La Libre Belgique, L’Echo en Le Vif: ze stonden allemaal open voor het debat, dat in de sociale media werd voortgezet.46 Over welke thema’s ging dit debat? De meeste protesten lagen in de lijn van De Caluwes doemscenario. De sector zat al op zijn tandvlees en deed met weinig middelen merkwaardig werk, zodat deze brutale besparingen het materiaal zelf zouden vernietigen, de activiteiten stopzetten en in de producties snijden. Kortom, dit zou een kaalslag veroorzaken zonder toekomstperspectieven. Het einde van de cultuur was in zicht. De Caluwe had het ook over de donkerblauwe visie die cultuur enkel onder de economische noemer plaatste en haalde daarmee een centraal thema aan. De verschillende standpunten over overheids- versus marktdenken kwamen aan bod. Jo Libeer van VOKA, die ook zonder subsidies cultuur zag ontstaan, vond dat de lat voldoende hoog moest liggen vooraleer er een draagvlak voor overheidssteun kon zijn. Caprons analyse van de rendabiliteit van kunst kwam aan bod, terwijl Martel dan weer betwistte dat cultuur zonder subsidies kon gedijen. Volgens Van Looy konden sommige kunstvormen 45 P. De Caluwe, in Le Soir, 23 oktober 2014, in De Morgen, 23 oktober 2014; L’Echo, 23 oktober 2014; Trends, 20 november 2014; De Morgen, 14 november 2014. 46 C. de Salle in La Libre Belgique, 27 oktober 2014; B. Foccroulle in Le Soir, 28 oktober 2014; P. Mettens in Le Soir, 23 oktober 2014; Brusselse kunstenoverleg, Réseau des arts à Bruxelles e.a., in Brussel Deze Week, 6 november 2014; M. Wijckaert in La Libre Belgique, 25-26 oktober 2014; Trends, 2 oktober 2014, 20 november 2014; De Morgen, 14 november 2014; De Tijd, 20 december 2014; De Standaard, 24 oktober 2014; Le Soir, 24 oktober 2014.
19
Standpunten 37.indd 19
20/10/15 15:07
helemaal niet zonder overheidssteun. Wijckaert had het zelfs over “l’expression barbare de toute une caste inféodée aux lois du marché et du banditisme organisé” en over “arrogante rechtsen die niet van artiesten hielden”. Maar in de meeste vertogen liep toch dezelfde lijn: het economische rendement van kunst mocht niet onderschat worden, maar de wetten van de markt mochten geenszins overheersen. Zelfs in de Verenigde Staten was dat niet het geval.47 Het nationalistische denken vond in de vertogen evenmin bijval, in tegenstelling tot de internationale, kosmopolitische geest. Ook dat lag in de lijn der verwachtingen. In januari 2011 hadden kunstenaars en intellectuelen in de Brusselse KVS de manifestatie ‘Niet in onze naam’ georganiseerd tegen het nationalisme en tegen de scheiding van België. N-VA-fractiesecretaris Swinnen had het dan ook over een soort nostalgie naar België die in die kringen leefde, kringen waarin men ook bang was voor bekrompenheid en men grenzen vreesde.48 In het debat van eind 2014 kwam men nu opnieuw openlijk voor deze visie uit. Het Brusselse culturele veld, sterk verankerd in de multiculturele stad, liet bij monde van zijn koepelorganisaties weten dat het bleef ijveren om in Brussel de culturele rijkdom op nationaal en internationaal niveau uit te dragen. De stad was en bleef de open ontmoetingsplaats van de twee gemeenschappen. Maar toch klonk in meer dan één vertoog de vrees dat het om meer dan bezuinigingen ging. Zeker toen publicist Rondas openlijk beweerde dat er een aanval op de antinationalistische artiesten mee gemoeid was en hij De Caluwe het recht van spreken betwistte. De Open VLD’ers Bart Somers en Jean-Jacques De Gucht verzetten zich daar heftig tegen, evenals KULeuven-professor Marc Hooghe, die ook de vrije meningsuiting verdedigde. Sp.a’er en voormalig minister van Cultuur Bert Anciaux meende ook dat er wraak genomen werd op een sector die zich tegen de N-VA keerde. Foccroulle en Wijckaert zagen er een regelrechte aanval in op het federale deel van de cultuur. Bij velen, zeker in de Franstalige media maar ook in De Standaard, vatte dus de mening post dat het wel eens om een politieke afrekening kon gaan.49 C. Het debat in de wetenschappelijke instellingen Ondertussen lokte het wetsontwerp van staatssecretaris Sleurs even bittere reacties uit in de kringen van de federale wetenschappelijke instellingen. Zij werden immers met hetzelfde besparingsregime geconfronteerd en daarbovenop met de aftakeling van de onderzoeks programma’s en het administratieve ondersteuningscentrum Belspo. De protesten kwamen nu ook uit de universitaire wereld. De rectoren stemden wel in met een afzwakking van Belspo, maar bepleitten duidelijk het behoud van de onderzoeksprogramma’s, ook al zouden die de weg van
47 Voor deze analyse baseerden we ons op de vertogen vermeld in de noten 44 en 45. 48 S. Govaert, Les négociations communautaires et la formation du gouvernement Di Rupo (juin 2010-décembre 2011), Courrier hebdomadaire, CRISP, 2144-2145. Brussel, 2012, 39; B. Foccroulle in Le Soir, 28 oktober 2014; F. Martel in Le Soir, 29 oktober 2014; J. Swinnen in Doorbraak.be, 19 mei 2012; J. De Troyer in La Libre Belgique, 7 oktober 2014. 49 P. De Caluwe in De Morgen, 23 oktober 2014; Le Soir, 28 oktober 2014, 30 oktober 2014, 15-16 november 2014; La Libre Belgique, 25-26 oktober 2014; De Standaard, 25-26 oktober 2014.
20
Standpunten 37.indd 20
20/10/15 15:07
de gemeenschappen en gewesten opgaan. Professoren die bij onderzoeksprogramma’s betrokken waren, zetten op het internet petities op en schreven open brieven naar de pers, en ook vanuit Belspo werden petitiecampagnes georganiseerd met enkele duizenden ondertekenaars. De premier en ook staatssecretaris Sleurs kregen de petities toegestuurd. Dat de broer van de N-VAvoorzitter, de Gentse historicus en professor Bruno De Wever, mee een petitie lanceerde om Cegesoma te verdedigen, trok de aandacht.50 Voor het behoud van het Fin-de-Siècle Museum kwamen dan weer alle schepenen van Cultuur van de verschillende Brusselse gemeenten op, terwijl het Brussels Hoofdstedelijk Gewest de problemen ernstig genoeg vond om een overleg met de federale regering aan te vragen.51 Maar ook nu waren het vooral de algemene directeurs die het krachtigst protesteerden. De instellingen van wat de pool Ruimte had moeten worden, hielden zich het meest op de achtergrond, maar al de andere directeurs zochten de pers op en vonden gehoor bij de kranten en weekbladen die ook de protesten van de culturele instellingen ter harte hadden genomen. Aantonen dat de bezuinigingen hun specifieke activiteiten in gevaar brachten en niet realiseerbaar waren, was het hoofddoel van hun aanklachten. Er werd hard aan de alarmbel getrokken tegen de “blinde boekhoudkundige ingreep”. Het rampenscenario klonk al even dramatisch als dat van hun collega’s uit de culturele instellingen. Volgens de directeur van Cegesoma, Rudi Van Doorslaer, betekende het besparingsplan het einde van zijn instelling. Wat generaties voor hem hadden opgebouwd, zou nu verdwijnen. Hij stopte al met de papieren uitgave van het Bulletin en kondigde aan dat het belangrijke tijdschrift voor nieuwste geschiedenis dat hij uitgaf dezelfde weg zou opgaan. Ook Karel Velle en Patrick Lefèvre zagen het erg somber in. “Catastrophique et irrésponsable” noemde de algemeen directeur van de Koninklijke Bibliotheek het beleid, dat hem zou verplichten tijdschriftabonnementen en boekaankopen te schrappen. Voor Karel Velle zou er niets anders opzitten dan rijksarchieven in de provincies te sluiten. Guido Gryseels van het Midden-Afrikamuseum had het over een vier jaar lange lijdensweg. De besparingen kon hij niet realiseren, zeker niet nu er door de renovatie 5000m2 publieksruimte bijkwam. Camille Pisani klonk al even pessimistisch: collecties zouden niet meer toegankelijk zijn en zalen zouden worden gesloten. Dat Philippe Mettens en Michel Draguet het hardst aan de alarmbel trokken, verbaast niet. Mettens had het over “un véritable cataclysme” en zelfs over “un saccage”. Draguet kondigde aan dat tentoonstellingen zouden worden afgelast en viseerde het beleid als “modernité barbare sans culture et recherches”. “Un pendu au bout de la corde est
50 J.L. Tilson & F. Dehairs e.a., in Le Soir, 4 november 2014; R. Torfs in De Morgen, 28 oktober 2014; gesprek met rector P. De Knop, voorzitter VLIR, 14 april 2015; Le Soir, 23 oktober 2014, 28 oktober 2014, 4 november 2014; La Libre Belgique, 9 december 2014; De Morgen, 27 oktober 2014; De Tijd, 15 november 2014. 51 Wetsontwerp uitgavenbegroting, POD Wetenschapsbeleid, Kamercommissie, 12 december 2014; J. Van Hove in De Standaard, 13-14 december 2014 ; G. Sels in De Standaard, 9 december 2014; C. Herscovici in La Libre.be, 23 oktober 2014; Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Note au comité de concertation, 15 januari 2014 (ARA, dossier Federale Instellingen); La Libre Belgique, 10 februari 2015; La Libre.be., 10 december 2015; Le Vif, 9 januari 2015.
21
Standpunten 37.indd 21
20/10/15 15:07
aussi autonome,” was dan weer zijn wrange reactie op de grotere autonomie die de instellingen zouden krijgen.52 De wetenschappers hadden het begrijpelijkerwijs vooral over de nadelen van de afbouw van het federale onderzoek. Apart betekenden Vlaanderen en Franstalig België niet zoveel op de internationale scène. Het federale niveau had meer potentie en kon een grotere kritische massa tot stand brengen om excellentiepolen uit te breiden dan de gecommunautariseerde onderzoeks fondsen, zo luidde het. Door de ontmanteling van de IUAP’s en andere federale onderzoeks programma’s verdwenen hoogwaardige netwerken en excellentie-onderzoek. Het was een discours dat ook eerder al was aangewend om de IUAP’s te verdedigen. Tevergeefs, zo was gebleken.53 Parallel met wat in de culturele sector werd geopperd, had men het ook in wetenschappelijke kringen over een afrekening en zelfs over een verborgen agenda vanwege de regering-Michel en de N-VA in het bijzonder. Volgens Mettens en Draguet, maar ook volgens de PS-politicus JeanMarc Delizée, ontmantelde men eerst de instellingen om daarna hun nut te kunnen betwisten en hen vervolgens volledig te kunnen uitschakelen. Voor Draguet was het tevens een aanval op Brussel. De directeur van Cegesoma vermoedde eveneens dat men de instellingen op de knieën wilde krijgen. Wat zijn eigen instelling betrof, ging hij nog verder: wil men nog wel onderzoek naar de donkere jaren van de twintigste eeuw, was de retorische vraag die hij aan de regering, en meer specifiek aan de N-VA-ministers, stelde.54 D. Reacties in regeringskringen Zonder effect bleef dit protest niet. “Fronde” noemde La Libre Belgique het zelfs. Minister Reynders was de eerste die reageerde. Hij wees De Caluwe met zijn brandbrief openlijk terecht. Hij had eerst met zijn voogdijminister moeten overleggen. Men wist immers dat hij, Reynders, steeds in de bres stond voor cultuur. Tegelijkertijd zocht hij ook naar een oplossing voor ‘zijn instellingen’. Hij bracht de zaak voor de kern (van ministers) en verkreeg een uitzonderingsmaatregel. De bezuinigingen bij De Munt, Bozar en het Nationaal Orkest konden tot bijna de helft worden herleid. In plaats van 5,1 miljoen zouden ze maar 2,7 miljoen euro moeten besparen. De extra inspanningen op de post Personeel – zowat het belangrijkste begrotingsonderdeel – konden worden geschrapt. In dit debat was ook de Vlaamse minister van Cultuur, Sven Gatz, tussenbeide
52 G. Gryseels in La Libre Belgique, 7 november 2014; R. Van Doorselaer in Le Soir, 28 oktober 2014; Cegesoma Berichtenblad, december 2014, 14; M. Draguet in Le Soir, 6 november 2014; De Morgen, 27 oktober 2014; La Libre Belgique, 27 oktober 2014; 9 december 2014; 25-26 oktober 2014; La Libre.be., 23 oktober 2014; Le Soir, 20 oktober 2014, 25-26 oktober 2014, 29 oktober 2014; De Tijd, 25 oktober 2014, 6 november 2014, 20 december 2014; De Standaard, 24 oktober 2014, 4 november 2014 ;Brussel Deze Week, 6 november 2014, 15 januari 2014. 53 J.L. Tilson & F. Dehairs e.a. in Le Soir, 4 november 2014; Dehairs startte aan de VUB en ULB een petitie op (december 2014). 54 M. Draguet in La Libre be., 23 oktober 2014; La Libre Belgique, 24 oktober 2014; Le Soir, 23 oktober 2014, 24 oktober 2014, 28 oktober 2014.
22
Standpunten 37.indd 22
20/10/15 15:07
gekomen. Hij wilde inspringen om Bozar en De Munt te helpen. Aan Franstalige zijde wilde Rudi Demotte daar echter niet van weten: “Nous ne voulons pas jouer les pompiers des économies que la droite flamande veut réaliser,” klonk het afwijzend. Bij de begrotingscontrole van maart 2015 kon Reynders nogmaals 1,5 miljoen vrijmaken, zodat de besparing van 10% tot 3% werd teruggebracht.55 Met deze uitzonderingsmaatregelen haalde Reynders zich het ongenoegen van N-VA en staatssecretaris Sleurs op de hals. Hield zij zich immers niet aan de oorspronkelijke afspraken binnen de regering? Tegen een voorstel om de bezuinigingen te milderen kon ze zich echter moeilijk verzetten. Ze liet weten met eigen voorstellen te zullen komen voor de verdeling van de enveloppe die ze kreeg. Het zou aanvankelijk om 15 miljoen euro gaan. Ze was dus van plan de instellingen one shots te geven, op basis van de prioriteitenlijsten die zij haar voorlegden. Onderlinge afspraken zouden tot stand komen, rekening houdend met de specificiteit van de instelling. Sleurs wilde daarmee vooral hun toekomst veilig stellen en aansluiten bij de masterplannen en audits die ze de instellingen vroeg. Onderzoek zou bepalen wie wat kreeg. Van structurele aanpassingen was dus geen sprake, zodat de besparingen zwaar bleven wegen op de dagelijkse werking. Na de begrotingscontrole van eind maart 2015 werden de 15 miljoen herleid tot 11,2 miljoen euro, een bedrag dat gehaald werd bij in het verleden niet uitgegeven geld voor ruimtevaart. De gesprekken over de verdeling konden dus beginnen.56 In juni 2015 werden de gelden verdeeld. Ze gingen vooral naar informatica, digitalisering en de zorg voor de collecties van de wetenschappelijke instellingen.57 Wat het museum voor moderne en hedendaagse kunst betreft, ontstond er een ware patstelling. Minister-president Rudi Vervoort koos voor de vlucht vooruit. Voor de aankoop van het Citroëngebouw was er bij Beliris een som gereserveerd, maar Reynders verzette zich daartegen. Door zich te beroepen op de zesde staatshervorming, die het het Brussels Hoofdstedelijk Gewest toestaat infrastructuur voor biculturele doeleinden te verwerven, herkapitaliseerde Vervoort de maatschappij die de immobiliënaankopen voor het gewest deed. In maart 2015 was het gebouw aangekocht en konden de voorbereidende studies beginnen. Citroën zelf zorgde voor de sanering van de vervuilde grond. Ook zonder de collecties van de Musea voor Schone Kunsten zou het museum er volgens Vervoort kunnen komen. Met Belfius en Belgacom kon men immers over hun rijke collecties gaan onderhandelen.58
55 J.P. Rondas in De Standaard, 24 oktober 2014; De Standaard, 14 november 2014, 7 november 2014, 7 april 2015; De Morgen, 23 oktober 2014; De Tijd, 7 november 2014; La Libre Belgique, 25-26 oktober 2014, 5 november 2014, 6 november 2014, 7 november 2014; La Libre.be., 24 oktober 2014, 5 november 2014; Le Soir, 28 oktober 2014, 7 november 2014. 56 La Libre Belgique, 7 november 2014, 14 november 2014, 3 februari 2015, 31 maart 2015; La Libre.be., 26 oktober 2014, 5 november 2014, 13 januari 2015; Le Soir, 7 november 2014; L’Echo, 6 november 2014. 57 Le Soir, 17 juni 2015; La Libre Belgique, 17 juni 2015; De Standaard, 17 juni 2015; De Tijd, 17 juni 2015. 58 W. Adriaenssens in De Standaard, 1 december 2014; G. Sels in De Standaard, 9 december 2014. De Standaard, 24 oktober 2014; De Tijd, 12 maart 2014; De Morgen, 25 oktober 2014; L’Echo, 6 november 2014; Le Soir, 24 oktober 2014; 12 maart 2015, 17 maart 2015; La Libre Belgique, 12 maart 2015, La Libre.be., 25 oktober 2014.
23
Standpunten 37.indd 23
20/10/15 15:07
Alle ingrediënten voor een politiek conflict waren met andere woorden aanwezig. Het N-VAbeleid dat bestaande plannen had doorkuist en een piste uittekende die niet evident was – lokalen voor de collectie moderne en hedendaagse kunst waren niet onmiddellijk beschikbaar en de sluiting van het Fin-de-Siècle Museum was geen populaire beslissing – leidde tot een openlijk conflict met de meerderheid in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en tussen deze meerderheid en de MR. Tot op Facebook en Twitter viel het heftige krakeel te volgen. Zonder overleg kon deze patstelling niet doorbroken worden. De staatssecretaris besefte dit kennelijk ook. Zo had ze het meermaals over consultaties die moesten plaatsvinden en distantieerde ze zich van al te onverzettelijke N-VA-parlementsleden, niet zonder vast te houden aan haar aangekondigde plan. Vlaams cultuurminister Gatz bleef hoopvol en bood zijn bemiddeling aan. Het goede nieuws is dat niemand exclusieven stelt, wist hij.59 Kortom, een heikel dossier waarvoor momenteel nog geen oplossing in zicht is.
IV. Knelpunten Uit wat voorafgaat, blijkt duidelijk dat het debat rond de federale culturele en wetenschappelijke instellingen nog lang niet is afgerond. Het is wel al voldoende gevorderd om een aantal knelpunten op te lijsten en standpunten te formuleren. A. Federaal, communautair of regionaal? Laten we beginnen met de meest cruciale vraag: staan het federale onderzoek en de federale instellingen aan de vooravond van hun opgaan in de structuren van de gewesten en de gemeenschappen? Wat het onderzoek georganiseerd door Belspo betreft, is de toekomst vrij duidelijk. De afbouw van Belspo, de schrapping van onderzoeksgelden, de toekomst van de IUAP’s, de vervanging van Mettens en de inbreng van de gewesten in het Ruimtevaartagentschap zijn stuk voor stuk tekenen van de nakende communautarisering en regionalisering. Hoe dat precies zal verlopen, behoort tot de uitvoeringsfase van het beleid. In wetenschappelijke kringen hoopt men dat de hervormingen de samenwerking tussen de Vlaamse en Franstalige onderzoekers in excellentiecentra niet onmogelijk zullen maken en geen braindrain bij de onderzoekers zullen veroorzaken. Veel minder duidelijk liggen de zaken bij de federale instellingen. Vooral in Franstalige kringen koestert men ter zake een diep wantrouwen over de ware bedoelingen van de regering. Zowel in de kranten als op de RTBF heeft men het over voorboden die de overdracht naar gewesten en gemeenschappen aankondigen. De opdoeking van een deel van Belspo en de
59 Brussels Hoofdstedelijk Gewest. Parlement, Handelingen, Vergadering van 10 december 2014; Vlaams Parlement. Handelingen plenaire vergadering, 10 december 2014, 13; La Libre.be., 24 oktober 2014, 10 december 2014; De Tijd, 20 december 2014; G. Sels in De Standaard, 10 december 2014; De Standaard, 24 oktober 2014.
24
Standpunten 37.indd 24
20/10/15 15:07
overheveling van het federale onderzoek versterken die vrees uiteraard. Dat geldt ook voor de rol die de gewesten in het Interfederaal Ruimtevaartagentschap zullen spelen. Dat federale collecties moeten worden uitgewisseld met die van de gemeenschapsmusea wordt op dezelfde wijze geïnterpreteerd, samen met het feit dat men de grote Vlaamse cultuurhuizen bijna ongedeerd laat en als internationale visitekaartjes beschouwt. Dat de Vlaamse N-VA-minister van Toerisme investeert in een ontvangstpaviljoen voor het Tervuurse Midden-Afrikamuseum, wordt eveneens met veel achterdocht gadegeslagen. De RTBF heeft het zelfs over “la flamandisation” van het museum. Uitspraken van andere N-VA-politici zetten deze argwaan kracht bij. Zo heeft een lid van de Gravensteengroep het over federale instellingen die een anomalie in het Belgische landschap zijn, het prototype van ontredderend Belgisch wanbeheer. Om dergelijke desastreuze situaties te vermijden is communautarisering hét antwoord. We herinneren ons trouwens ook wat er in het N-VA-partijprogramma over de federale instellingen staat. Tijdens de onderhandelingen van 2008 had Kris Peeters er eveneens voor gepleit de collecties en activiteiten van deze federale instellingen te verdelen over gemeenschappen en gewesten.60 Toch zijn er ook voldoende aanwijzingen om ervan uit te gaan dat deze instellingen tijdens de huidige regeerperiode hun federale statuut zullen bewaren, en niet enkel omdat de directies van de instellingen ervoor gewonnen zijn. De Caluwe en Gryseels komen daar bijvoorbeeld openlijk voor uit. Maar ook in N-VA-kringen klinkt dezelfde boodschap. Zo spreekt Swinnen over instellingen met grote en waardevolle collecties waarvan de eenheid kenmerkend is en die in mooie gebouwen zijn gehuisvest. Ze zijn de erfenis van het België dat ooit geweest is, maar hij is geen voorstander van een splitsing: aan één gemeenschap zijn ze moeilijk toewijsbaar.61 Staatssecretaris Sleurs wijkt niet van dit standpunt af. De federale instellingen worden niet ontmanteld, ze verdienen integendeel een nieuwe dynamiek. Na de besparingen zullen ze kunnen groeien. Sleurs wil positieve impulsen geven om de collecties beter te ontsluiten en problemen aanpakken om er bloeiende instellingen van te maken die optimaal presteren. De gebouwen zullen hun vroegere grandeur terugkrijgen. Er moet een einde komen aan de jarenlange verwaarlozing en er moet in de broodnodige renovaties worden geïnvesteerd. De huidige infrastructuur krijgt voorrang op nieuwe initiatieven. Het Tervuurse masterplan is reeds een mooi voorbeeld van een dergelijk beleid. Deze visie sluit aan bij de kritiek die ook in eigen museumkringen op Draguets beleid wordt geuit. Hij schonk te weinig aandacht aan de basisnoden, zoals de vroegtijdige sluiting van de Van der Weyden-tentoonstelling, de schade die 300 paneelschilderijen opliepen en de gestolen kunstschatten in het Jubelparkmuseum hebben aangetoond. Maar ook inzake personeelsbeleid wordt er kennelijk naar stabiliteit gestreefd.
60 S. Govaert, Les discussions commuanautaires sous les gouvernements Verhofstadt III, Leterme et Van Rompuy, Courrier hebdomadaire, CRISP, 2024-2025. Brussel, 2009, 12-13; Wetsontwerp uitgavenbegroting. POD Wetenschaps beleid. Verslag Kamercommissie, 15 december 2014; J.P. Rondas in De Standaard, 24 oktober 2014; R. Torfs in De Morgen, 28 oktober 2014; La Libre.be., 19-20 december 2013; 23 oktober 2014, 24 oktober 2014, 30 oktober 2014; Le Soir, 24 oktober 2014; De Morgen, 27 oktober 2014. 61 J. Swinnen in Doorbraak.be, 19 mei 2012.
25
Standpunten 37.indd 25
20/10/15 15:07
Mettens wordt vervangen en Draguets positie is in de kringen van de staatssecretaris eveneens omstreden. De twee ad-interimdirecteurs, Eric Gubel in de Musea voor Kunst en Geschiedenis en Christina Ceulemans in het Instituut voor het Kunstpatrimonium blijven, zij het dat eerst genoemde ondertussen vervangen is.62 Toch is de discrepantie, of liever de contradictie, tussen dit discours en de forse bezuinigingen opmerkelijk. Als men wil dat deze instellingen groeien, moeten ze dan niet voldoende financiële zuurstof krijgen? Moet er dan niet over gewaakt worden dat de zware bezuinigingen minder ingrijpend zijn en geen onherstelbare schade aanrichten? Is het realistisch zoveel hoop in de steun van de privésector te stellen? Is dat geen wishful thinking? Het gaat immers niet altijd om instellingen en activiteiten die ruime bekendheid genieten en grote publiekstrekkers zijn, en ook het economische rendement mag niet worden overschat. De directies van de instellingen zullen wellicht op deze fundamentele vragen de juiste antwoorden kunnen geven en de negatieve impact van de besparingen kunnen afwegen. Aan hun antwoord aan de staatssecretaris mag dus veel belang gehecht worden. Dat geldt ook voor de masterplannen die de staatssecretaris zal opvragen en die mede tot doel moeten hebben de gebouwen te renoveren. De staatssecretaris moet alleszins haar collega Jambon, die als minister bevoegd is voor de Regie der Gebouwen, ertoe kunnen overhalen om aan deze plannen prioriteit te verlenen. B. Autonome instellingen? Een tweede belangrijke vraag: hoe autonoom zullen de instellingen worden? Laten we vooropstellen dat de vraag naar meer zelfstandigheid aansluit bij de trend die ook in de universiteiten en wetenschappelijke instellingen aan de orde is. In het verlengde van het Bolognaproces beoogt men zo de instellingen te prikkelen om de uitdagingen van de kennis samenleving aan te gaan, hun kwaliteit te bevorderen en hen meer profileringsruimte te geven. Ze houden zich alle bezig met creatieve activiteiten die zich bovendien graag onttrekken aan inhoudelijke hiërarchische sturing. Autonomie wordt dus gezien als een middel om kwaliteit te verzekeren. Wat houdt die zelfstandigheid precies in? In de eerste plaats de responsabilisering voor de eigen middelen, waardoor uiteraard het budgettaire denken meer doorweegt en de rol van de financiële inspectie belangrijker wordt. Principes van transparantie, doeltreffendheid, goed bestuur en controle staan hoog op de agenda. De instellingen worden afgerekend op hun doelmatigheid en hebben nood aan bestuurlijke slagkracht Er ligt daarbij een grote verantwoordelijkheid bij het hoofd van de instelling, zonder dat er een aftands centralisme heerst of de inspraak van het personeel beperkt blijft. Kleine instellingen kunnen deze autonomie moeilijker aan. Schaalvergroting blijft dus nodig, zo luidt het. De vraag of kleine instellingen in
62 Wetsontwerp Uitgavenbegroting. POD Wetenschapsbeleid. Verslag Kamercommissie, 15 december 2014; De Standaard, 25-26 oktober 2014; De Tijd, 25 oktober 2014; La Libre.be., 26 oktober 2014. Over de vervanging van E. Gubel door A. De Poorter zie La Libre.be 24 juli 2015 en Brussel Deze Week, 13 augustus 2015.
26
Standpunten 37.indd 26
20/10/15 15:07
deze optiek apart moeten blijven bestaan, is dan ook nog steeds aan de orde. Het openbare belang van de instellingen legitimeert de bijzondere betrokkenheid van de samenleving. In het hoogste bestuursorgaan, de motor van de instelling, treedt de overheid als grote belanghebber op. In dat orgaan moet er ook een afdoende en kritische aanwezigheid van externen zijn.63 Beantwoorden de huidige wetenschappelijke raden met hun experts en hun band met de universiteiten voldoende aan dit model? Toch wordt er in de kringen van de betrokken instellingen voor gewaarschuwd dat verzelfstandiging geen containerbegrip is, maar een erg complexe inhoud heeft. Onderzoek brengt aan het licht dat er voor organisaties die naar een zekere vorm van verzelfstandiging streven of procesmatig evolueren, geen ideaal model bestaat en dat er bij voorkeur voor elke instelling een reeks specifieke randvoorwaarden wordt bepaald. Deze vorm van beheer heeft ook heel wat consequenties voor de relatie tussen de instellingen en de politiek, voor de wijze waarop de administratieve en financiële controle gebeurt (meer ex post-controle), voor de vaardigheden waarover de managers moeten beschikken en dergelijke. Voor een financieel bestraffingsbeleid is men aan de zijde van de directies beducht; incentives en een beloningsbeleid trekken meer aan.64 Kortom, meer autonomie aan de instellingen geven kan niet zonder zorgvuldig denkwerk en een goed doordachte planning, aangepast aan elke instelling. Er moet bovendien nog heel wat uitgeklaard worden nu de coördinatie door Belspo voor een deel wegvalt. Er blijft immers nog veel federaal onderzoek in Europees verband over. Aan de veranderende vraag van deze Europese initiatieven zullen de instellingen zich voortaan zelf moeten aanpassen. Zij zullen zelf onderzoeksgelden kunnen verwerven en besteden, die in nauw verband staan met hun eigenheid. Zullen daartoe verdeelsleutels worden gehanteerd, en zo ja welke? De internationale opvatting over wetenschap en cultuur zal ook na de hervorming nog gelden. Hoe moet er naar zwaartepuntvorming binnen de internationale netwerking gezocht worden? Welke rol kunnen de onderzoeksfondsen en de universiteiten daarbij eventueel spelen? Of zal de politieke inmenging sterker worden? Vragen die zeker gesteld moeten worden en die wachten op relevante antwoorden. C. Samenwerking met gemeenschappen en gewesten In het licht van de grotere autonomie die de federale wetenschappelijke instellingen zullen krijgen, laat het probleem van het gebrek aan samenwerking met de gemeenschappen zich nog scherper voelen, zeker in de museale sector. Dat is niet nieuw. In de Senaat werd de vraag al
63 Wetsontwerp Uitgavenbegroting. POD Wetenschapsbeleid. Verslag Kamercommissie, 15 december 2014; Beginselen van goed bestuur voor universiteiten, hogescholen en wetenschappelijke instellingen in de Vlaams gemeenschap. Proeve van aanbevelingen door een werkgroep samengesteld uit G. Aelterman, A. Oosterlinck, L. Van den Berghe en J. De Groof, 2011. 64 K. Verhoest, S. Van Thiel, G. Bouckaert, P. Lagreid & COST-CRIPO/COBRA-network, Governing public agencies in the 21th century: international lessons and policy recommandations bij COST Action IS0601. Leuven, 2011, 47 p.
27
Standpunten 37.indd 27
20/10/15 15:07
frequent gesteld. Als Michel Draguet de afdeling moderne en hedendaagse kunst sluit, het Finde-Siècle Museum opent en er sprake is van een nieuw museum voor hedendaagse kunst, wordt erop gewezen dat het om cultuur gaat en de gemeenschappen daarin een rol te spelen hebben. Het samengaan van het federale en Brusselse gewestelijke niveau maakt er te veel een Brusselse zaak van waarin de gemeenschappen niet aan bod komen, zo klinkt de kritiek. Ook in het Vlaams Parlement is die te horen. De antwoorden van de ministers blijven echter vaag. Dat de federale instellingen onvoldoende dienstbaar zijn aan de gemeenschappen en onvoldoende verbonden zijn met de rest van het land, hoort men ook elders. Vanuit Antwerpen klinkt het onomwonden dat de federale musea zich hyperzelfstandig en zelfs autistisch gedragen. Er valt niet mee samen te werken. Dat er ondertussen eindelijk culturele akkoorden kunnen worden afgesloten tussen de Vlaamse en Franstalige gemeenschappen zet er andere politici ook toe aan structureel overleg aan te bevelen. Zo bepleit Monica De Coninck (sp.a) een meer constructieve houding en ook Joëlle Milquet (CDH) vindt dat er te weinig synergie is tussen het federale niveau en de gemeenschappen. Minister Sven Gatz ziet dat uiteraard niet anders.65 Begin november 2014 mondde deze kritiek in de Senaat uit in de vraag naar een Informatieverslag betreffende de noodzakelijke samenwerking tussen de federale wetenschappelijke instellingen en de gemeenschappen. Om een sterker cultureel beleid te ontwikkelen moet de samenwerking vanzelfsprekender worden.66 Dat is niet enkel de visie van de oppositie. Bij de regeringspartijen denkt men er niet anders over. We zagen al dat staatssecretaris Sleurs de wil om samen te werken financieel zal belonen. Maggie De Block (Open VLD) had tijdens de regeringsonderhandelingen ook een voorstel in die richting geformuleerd. Anderen schuiven het model van de federale culturele instellingen naar voren. In hun bestuursraden zijn de verschillende stromingen vertegenwoordigd. Trouw aan het Cultuurpakt zal ook de N-VA er zitting in hebben, laat minister Reynders weten. Bovendien werkt Bozar al samen met de twee gemeenschappen: ten belope van 1 miljoen euro met Vlaanderen en van een half miljoen met Franstalig België. Minister Reynders is dan ook een grote voorstander van dit model. De voorzitters van Bozar en De Munt zijn er al even positief over en ook voor CD&V’er Stefaan De Clerck zijn het modelinstellingen geworden, die als voorbeeld voor de andere kunnen gelden.67 Er groeit met andere woorden een zekere consensus om inzake
65 Senaat. Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag betreffende de noodzakelijke samenwerking tussen de federale culturele en wetenschappelijke instellingen en de gemeenschappen. Toelichtende nota, 7 november 2014; Senaat. Schriftelijke vragen aan de minister van Wetenschapsbeleid, december 2011, 5-4518; 24 augustus 2012, 5-6902; 5 februari 2014, 5-11042; De Baere in De Standaard, 29 oktober 2014; J.P. Rondas in De Standaard, 24 oktober 2014; J. Milquet in Le Soir, 17 november 2014; De Standaard, 24 oktober 2014. 66 Senaat. Verzoek tot het opstellen van een informatieverslag betreffende de noodzakelijke samenwerking tussen de federale culturele en wetenschappelijke instellingen en de gemeenschappen. Toelichtende nota, 7 november 2014; Wetsontwerp Uitgavenbegroting. POD Wetenschapsbeleid. Verslag Kamercommissie, 15 december 2014. 67 Senaat. Informatieverslag betreffende samenwerking federale instellingen en de gemeenschappen. Toelichtende nota, 7 november 2014; Ph. Close in het parlement van het BHG, in La Libre Belgique, 25-26 oktober 2014; Minister Reynders in La Libre Belgique, 5 november 2014; Le Soir, 24 oktober 2014; La Libre.be., 14 november 2014; De Standaard, 14 november 2014.
28
Standpunten 37.indd 28
20/10/15 15:07
de toekomstige structuur van de federale wetenschappelijke instellingen in de richting van de federale culturele instellingen te kijken, die de samenwerking met de gemeenschappen alleszins meer kansen geven. Of men inderdaad dit model zal kopiëren is nog een open vraag. Maar het lijkt waarschijnlijk dat men naar oplossingen wil zoeken om de samenwerking en het overleg met de gemeenschappen, waar ter zake heel wat knowhow zit, aan te zwengelen. In de mate dat dit bij de federale wetenschappelijke instellingen voor meer legitimiteit, levensruimte, dynamiek en stabiliteit zal zorgen, is dit een positieve evolutie. Wat de band met de gewesten betreft, is de vraag naar samenwerking aan Vlaamse zijde even krachtig. Het toegepaste onderzoek dient ernaar overgeheveld te worden en het Ruimteagentschap wordt duidelijk in die richting geduwd. Met het Brussels Hoofdstedelijk Gewest is de relatie echter conflictueus, vooral met betrekking tot de federale culturele instellingen en de musea in het bijzonder. Het Brussels Hoofdstedelijk Gewest kreeg aanvankelijk geen enkele culturele bevoegdheid, maar in de loop der jaren ontwikkelden zich rond bepaalde bevoegdheden grijze zones waar de scheiding tussen gewest- en gemeenschapsmateries vervaagde en het Gewest ook een zekere culturele bevoegdheid verwierf. De grens schoof dus op.68 Dat het Brussels Hoofdstedelijk Gewest erfenisrechten kan inruilen voor een kunstcollectie, is er een voorbeeld van, maar ook Beliris werkte eraan mee, terwijl de zesde staatshervorming het Brussels Hoofdstedelijk Gewest bovenlokale culturele aangelegenheden toewees evenals de bevoegdheid gaf om een museum op te richten. Het plan voor een museum voor moderne en hedendaagse kunst in het Citroëngebouw is daar de rechtstreekse uitloper van. Dat het Vlaamse Gemeenschapscollege in maart 2015 vond dat de federale culturele en wetenschappelijke instellingen een aanpak vergen die meer vanuit de Brusselse realiteit moet vertrekken, is sprekend voor de impact van deze trend.69 Buiten Brussel, en vooral in Vlaams-nationalistische kringen, ziet men in deze tendens zonder meer een verbrusselingsproces. Een handvol Brusselaars neemt de beslissingen, zonder rekening te houden met Vlaanderen en Wallonië. Het nationale patrimonium beschouwen ze als het hunne en ze zien er de kern van een later volledig autonoom te worden Brussel in. Voor hen zijn het in de eerste plaats stedelijke projecten waarmee Brussel op de internationale kaart gezet kan worden en toeristisch gepromoot. Kortom, het is een stroming die haaks staat op het tweeledig heidsdenken van Vlaanderen, maar veeleer aanleunt bij het Brusselse gemeenschapsdenken. Via het Brussels Hoofdstedelijk Gewest sluipt dit gemeenschapsdenken in de culturele sector binnen, met inbegrip van de federale instellingen. Aldus de kritiek.
68 J. Fransen, Cultuur en stedelijke heropleving, Brusselse Thema’s 14, 145-183; J.P. Nassaux, Les aspects bruxellois de l’accord de réformes institutionnelles du 11 octobre 2011, Courrier hebdomadaire, CRISP, 2129-2130. Brussel, 2012; BHG, Note au comité de concertation, 15 januari 2014 (ARA, dossier Federale Instellingen); Vlaams Parlement. Handelingen plenaire vergadering, 10 december 2014. 69 Bijdrage aan de Visienota van de Vlaamse minister van Cultuur, VGC-College, 26 februari 2015 (Griffie VGC); Notulen Raad VGC, 1 april 2015; 12 mei 2015; 26 mei 2015 (Griffie VGC).
29
Standpunten 37.indd 29
20/10/15 15:07
Om uit het conflict van de federale regering en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest te geraken grijpt Brussel naar het Overlegcomité (Comité de concertation) tussen het federale niveau en de deelstaten. Er moet immers over gewaakt worden dat de ene entiteit de andere niet in gevaar brengt en dat probleem doet zich volgens het Gewest in deze zaak voor. Vlaams minister van Cultuur en van Brusselse Aangelegenheden Sven Gatz (Open VLD) denkt met een nieuw overlegmodel uit de impasse te kunnen komen. Hij wordt daarin door Brussels sp.a-minister Pascal Smet gesteund. Zich oriënterend op twee andere federale hoofdsteden, Washington en Berlijn, stelt Gatz ook voor Brussel een juridische koepelstructuur voor waarin het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en de twee gemeenschappen over de federale musea afspraken maken. In de VGC-bijdrage aan zijn beleidsnota klinkt het nog duidelijker: de internationale profilering van Brussel op cultureel vlak kan idealiter uitgewerkt worden in een samenwerking van het Gewest, de Vlaamse en Waalse overheid, zowel inhoudelijk als promotioneel. Inzake de federale instellingen worden afspraken gemaakt over het beheer van de gebouwen en het conserveren en ontsluiten van de collecties. Die structuur moet geleid worden door internationale intendanten en wetenschappers die de kunstschatten van Brussel aan de wereld tonen en de wereld naar Brussel halen.70 Met andere woorden: een gezamenlijk beleid ten bate van alle partners, de deelstaten en de federale staat. Hier zitten we dus op een hogere trap. Nu gaat het niet enkel meer over federale culturele en wetenschappelijke instellingen die binnen hun structuren overleggen met de gemeenschappen, maar als instelling moeten ze een onderdeel uitmaken van een koepel die de internationale uitstraling van Brussel verzorgt. Men focust in de VGC-nota vooral op de musea. Vallen de andere wetenschappelijke instellingen er dan buiten? Die onduidelijkheid, samen met het feit dat dit voorstel van de Vlaamse Gemeenschap zowel het akkoord van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest als van de federale regering moet krijgen, en het de staatsstructuren nog maar eens verzwaart, doet vermoeden dat er nog heel wat over gediscussieerd zal worden. Maar dat de denkpiste in het huidige conflictueuze klimaat onder een of andere vorm een kans maakt, is evenmin uitgesloten.
V. Enkele standpunten In het verlengde van het overzicht van deze knelpunten formuleren we tot slot een aantal standpunten. 1. In de kringen van de federale culturele en wetenschappelijke instellingen bestaat de vrees dat deze instellingen hun federale statuut zullen verliezen en overgedragen zullen worden naar de gewesten en de gemeenschappen. Politiek is moeilijk voorspelbaar, waardoor het lang niet duidelijk is hoe het statuut van de instellingen op langere termijn zal evolueren.
70 Bijdrage aan de Visienota van de Vlaamse minister van Cultuur, VGC-College, 26 februari 2015 (Griffie VGC); Le Soir, 15-16 november 2011; De Tijd, 20 december 2014.
30
Standpunten 37.indd 30
20/10/15 15:07
Maar voor de middellange termijn is het van belang vast te stellen dat de partij die het confederale pad wil opgaan (N-VA), nu openlijk en duidelijk opteert voor het behoud van deze federale instellingen. Ze ondersteunt op die manier al diegenen die bang zijn voor moeizame splitsingsscenario’s en onontwarbare verdelingsoperaties met jarenlange discussies en patstellingen wegens grondige interpretatieverschillen en met onvoldragen adhocoplossingen die hoogst nadelig zullen zijn voor de werking en zelfs voor het voortbestaan van de instellingen. Zij vallen niet samen met het model van de dubbele logica dat België heeft. Hun opdrachten zijn nationaal, Europees en internationaal, en overstijgen de bevoegdheden van de gemeenschappen en gewesten. Ze kunnen niet zonder grote problemen geregionaliseerd of gecommunautariseerd worden. Het ligt dan ook voor de hand dat het eerste standpunt dezelfde richting uitgaat: het behoud van het federale statuut van de federale culturele en wetenschappelijke instellingen. 2. Deze basisoptie sluit niet uit dat er tegelijkertijd voor betere samenwerkingsverbanden met de gemeenschappen en gewesten moet worden gepleit. Vooral wat de band met de gemeenschappen betreft, is de kritiek terecht, zeker nu het mogelijk is om culturele akkoorden tussen de gemeenschappen te sluiten. Niet enkel in de cultuursector, maar ook op wetenschappelijk vlak wordt momenteel heel wat knowhow onbenut gelaten. Een grotere verankering van deze federale instellingen in de gemeenschappen zou meer dan welkom zijn. Over de structuur waarbinnen deze band beter kan worden aangehaald, moet dus zeker nagedacht worden. Deze van de federale culturele instellingen kan daarbij op haar positieve merites worden beoordeeld. Of het nu al dan niet aan die betere band met de gemeenschappen te danken is, valt moeilijk uit te maken, maar het staat wel vast dat de culturele instellingen veel minder te lijden hebben van de zware besparingsronde. Opteert men ook voor de wetenschappelijke instellingen voor een structuur waarin de samenleving in de beheerraden vertegenwoordigd wordt, dan dient er hoe dan ook nauwkeurig op te worden toegekeken dat de wetenschappelijke en professionele vereisten blijven primeren en ze in geen geval door het spel van de politiek gedomineerd worden. Ook de band met het Brussels Hoofdstedelijk gewest vraagt aandacht. Niet enkel omdat, op het Afrikamuseum in Tervuren na, alle instellingen hun centrale zetel op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hebben, maar vooral omdat ook de musea nauw aansluiten bij de nationale en internationale uitstralingsrol van dit gewest. Samenwerken met de instellingen die het rijke patrimonium van Brussel en zijn gemeenten beheren kan enkel maar positieve resultaten opleveren. Het overzicht van de recente conflicten laat zien hoe het niet moet: geen apart beleid, geen nutteloze conflicten, geen communautaire wedijver, geen verdere verwijdering van Brussel en Vlaanderen, geen uitbreiding en exploitatie van de grijze zones, geen patstellingen en zeker geen blokkering van elkaars plannen. Dergelijke conflictueuze relaties zijn uiteraard nefast voor alle instellingen. Er moet dus naar transparante afspraken gestreefd worden. Als daartoe bestaande organen aangepast moeten worden of als er – indien het niet anders kan – een nieuw overleglichaam moet worden
31
Standpunten 37.indd 31
20/10/15 15:07
gecreëerd, dan moet dat overwogen worden, maar steeds onder dezelfde voorwaarden: de professionele vereisten moeten domineren. Pijnlijke situaties, zoals we die in 2014-2015 hebben meegemaakt, zijn uit den boze. 3. Men kan niet anders dan de bezorgdheid van de instellingen inzake hun financiering delen. De drie federale culturele instellingen ontspringen nog grotendeels de dans, maar de tien wetenschappelijke hebben af te rekenen met onverantwoord hoge besparingen. Hooggekwalificeerd personeel is de basis van de aanwezige expertise. Daarin op grote schaal snijden is zonder meer een aantasting van de corebusiness, zeker als er geen ernstige alternatieve financieringsbronnen ter beschikking staan en een al te voortvarend en onrealistisch marktdenken evenmin voor oplossingen zorgt. De drastische ingrepen die gepland en al ten dele uitgevoerd zijn, zullen zonder meer een nadelige invloed op de verdere evolutie van de instellingen uitoefenen. Om te vermijden dat de aangerichte schade nog moeilijk te herstellen valt, moeten de directies gesteund worden in hun vraag om zo vlug mogelijk een einde te stellen aan het draconische regime waaraan ze, in tegenstelling tot de culturele instellingen, onderworpen zijn. De bezuinigingspercentages moeten zo snel mogelijk tot een redelijk niveau worden teruggebracht en de instellingen moeten op de prioriteitenlijst van de inhaaloperaties worden geplaatst. Zonder een duurzame, deugdelijke financiering kunnen zij onmogelijk functioneren. Een dergelijke herfinanciering kan eventueel ook gepaard gaan met een herverdeling na een evaluatie van het huidige dotatiebeleid. 4. Elk op hun specifieke domein spelen de wetenschappelijke instellingen op de nationale en internationale scène een belangrijke rol inzake onderzoek. Ze doen dat dankzij de expertise die ze binnenshuis en in de contacten met expertise buitenshuis hebben opgebouwd en dankzij de nationale, Europese en internationale netwerken en excellentiecentra waartoe ze behoren. Het ligt voor de hand dat alles in het werk moet worden gesteld om de banden met de universitaire en wetenschappelijke wereld te behouden en uit te breiden. Onderzoek gedijt meer dan ooit in ruimere verbanden. Ook nu Belspo minder kan investeren, kunnen de instellingen op onderzoeksfondsen blijven rekenen. Intensief overleg met de disciplinenetwerken blijft dus van wezenlijk belang. Dat de instellingen voortaan zelf een centrale rol kunnen spelen, is de bedoeling van de overheid. Hun schaal moet daartoe voldoende groot zijn. Kleinere entiteiten denken dus het best na over hun samenwerking met grotere instellingen. Een te nauwe band met de politieke instanties is op onderzoeksvlak weinig productief, wat niet betekent dat de controle- en evaluatie-instanties uitgeschakeld moeten worden. Of Belspo daarin nog een rol zal spelen, is momenteel onduidelijk. Dat over deze belangrijke evaluatie- en controleprocedures gewaakt dient te worden, ligt voor de hand. 5. Staatssecretaris Sleurs sluit zich aan bij de algemene trend om de federale instellingen meer autonomie te verlenen. Een gemakkelijke omslag zal dat niet zijn. Hij vergt heel wat 32
Standpunten 37.indd 32
20/10/15 15:07
voorafgaand studiewerk, want er zijn talrijke randvoorwaarden die moeten worden vervuld. Hoe dan ook, de tijd van de strakke hiërarchieën en een even strakke centralisatie ligt allang achter ons. Onderzoekers en hooggekwalificeerde medewerkers functioneren beter als ze voldoende inspraak hebben en tegelijkertijd kunnen rekenen op een deskundig management dat voor hen een omgeving creëert waarin ze probleemloos met hun creatief werk bezig kunnen zijn. Politiek getouwtrek en een sfeer van onzekerheid en onrust staan daar haaks op. De conflicten die we onderzochten tonen aan hoe het niet moet. Op het management rust dus een bijzondere verantwoordelijkheid. Controversiële figuren, grootse plannen die onvoldoende gedragen worden, beleidsdaden die veel kritiek veroorzaken en de tegenstanders in de gelegenheid stellen van algemeen wanbeheer te spreken: al deze voorbeelden kwamen we tegen. Ze bleken in hoge mate contraproductief te werken. Zeker in deze periode van verandering dienen de directies zich daar goed bewust van te zijn, temeer omdat er van hen ook verwacht wordt dat ze masterplannen opstellen die de toekomst van de instellingen zullen bepalen. Met het principe van grondig voorbereide en besproken masterplannen kan men het enkel eens zijn. Dat mogen echter geen langetermijnplannen worden. Kostbare tijd mag geenszins verloren gaan. Zo zijn de meeste gebouwen dringend aan een renovatie toe. 6. Deze standpunten kwamen tot stand in het verlengde van de opdracht van de KVAB om actuele problemen onder de aandacht van het publiek te brengen. Essays waarin het onderwerp door een auteur van naderbij wordt bekeken en de knelpunten worden opgelijst,71 moeten kunnen leiden tot het formuleren van een aantal standpunten die op hun beurt weer de aanleiding kunnen vormen voor een breder debat over het probleem. Hopelijk kan deze tekst een zinvolle aanzet geven tot een dergelijk debat, dat samen met de betrokkenen uit de verschillende sectoren kan worden gevoerd, en kunnen ook deze laatsten er een aantal nuttige aanknopingspunten in vinden. De KVAB kan bij de organisatie van een dergelijk discussieforum wellicht een mediërende rol spelen.
71 Het onderzoek werd afgesloten in juli 2015. Bij het verzamelen van het materiaal voor deze bijdrage heb ik op heel wat steun kunnen rekenen: K. Velle, algemeen rijksarchivaris en bestuurder van de Klasse van de Menswetenschappen van de KVAB, zorgde niet enkel voor de bronnen met betrekking tot Belspo en de geplande hervormingen, maar ook voor een bundel met persknipsels. Bij het Vlaams Parlement kreeg ik de hulp van parlementslid K. Segers en in de Senaat hielp M. De Laet, secretaris van de sp.a.-fractie, me. Griffier D. Buyle bezorgde me de documenten van het VGC-college. Ik voerde ook nuttige gesprekken met een aantal betrokkenen: met de voorzitter van de VLIR, rector P. De Knop, met de voorzitter van de Associatie KULeuven, A. Oosterlinck, met N-VA-fractiesecretaris J. Swinnen en met de bestuurder van de Klasse Menswetenschappen van de ARB, collega G. Kurgan. Ik dank hen allen zeer. Veel dank tot slot ook aan de leden van de Publicatiecommissie van de reeks Standpunten van de KVAB, de collega’s J. Billiet, M. Lamberigts, L. Simons, P. Van Rompuy en K. Velle, voor hun bijzonder nuttige commentaar.
33
Standpunten 37.indd 33
20/10/15 15:07
Verantwoording De Koninklijke Vlaamse Academie van België (KVAB) heeft tot taak Standpunten over actuele onderwerpen te formuleren. Dat het hier behandelde thema actueel is, kan moeilijk worden ontkend. Het ontketende de afgelopen twee jaar een heftig debat en de regering kondigde fundamentele ingrepen in de sector aan. De KVAB is bovendien sterk betrokken bij de problematiek. Haar leden zijn allen hetzij in de culturele hetzij in de wetenschappelijke wereld actief, terwijl er ook directe of indirecte banden met de universiteiten en het wetenschapsbeleid bestaan. Ook als instelling is KVAB direct betrokken partij. Als Vlaamse instelling ressorteert ze weliswaar onder de Vlaamse regering, maar ze staat ook niet geheel los van het federale bestuursniveau. Zo is het gebouw waarin ze in Brussel gehuisvest is, eigendom van de federale staat, en ontvangen de beide academiën en de nationale commissies van de federale staat een betoelaging van Belspo. De federale wetenschappelijke instellingen werken bovendien nauw samen met de academiën.
Résumé Les institutions culturelles et scientifiques fédérales ont occupé la une de l’agenda politique en 2014 et 2015. Non seulement parce qu’elles ont été soumises plus que d’autres institutions à une série de mesures d’économies de la part du gouvernement Michel, mais aussi parce qu’elles ont fait l’objet de débats communautaires et que le gouvernement a annoncé des plans fondamentaux de réformes. Dans son essai l’auteur analyse la place de ces institutions dans le modèle fédéral belge. Elles appartiennent à deux catégories : les trois institutions fédérales culturelles (Bozar, Monnaie, ONB) et les dix institutions fédérales scientifiques (Bibliothèque royale, les Archives, Musées,Institut météorologique, etc.) Elle examine ensuite les plans de réorganisation que le chef du département de la Direction scientifique (Belspo) et le directeur du Pôle artistique voulainent réaliser et qui ont suscité beaucoup de critiques dans le monde politique et les domaines concernés.Ces plans et ces discussions ont été en partie à la base de la politique du gouvrnement et plus particulièrement de celle de la Sécrétaire d’Etat,E.Sleurs.Plans et politiques ont donné lieu à des vifs débats dans les miliex intéressés et se sont prolongés dans les médias : l’auteur s’y réfère pour localiser les points de frictions. A partir de ce repérage elle peut formuler une série de points de vue : elle plaide pour le maintien de ces institutions fédérales, surtout pour leur développeent, qui, chacune dans leur domaine, sont d’une haute importance et ne peuvent sans plus être transférées à une communauté ou une région. Mais elle est aussi partisane d’une collaboration plus ferme de ces institutions avec les communautés et les régions. A condition de bien saisir la spécificité de chaque institution, il convient de recommander en même temps sa plus grande autonomie.
34
Standpunten 37.indd 34
20/10/15 15:07
Samenvatting In 2014-2015 kwamen de federale culturele en wetenschappelijke instellingen hoog op de politieke agenda te staan. Niet enkel omdat ze meer dan andere instellingen onderhevig waren aan de zware besparingsronde van de regering-Michel, maar ook omdat ze het onderwerp van communautaire debatten waren en de regering fundamentele hervormingsplannen aankondigde. In dit essay gaat de auteur de plaats van deze instellingen na in het Belgische federale model. Ze horen thuis in twee categorieën: er zijn drie federale culturele instellingen (Bozar, De Munt, Nationaal Orkest van België) en tien federale wetenschappelijke instellingen, waaronder de Koninklijke Bibliotheek, het Rijksarchief, het Meteorologisch Instituut , het Afrikamuseum, het ‘Jubelpark’ enz. Ze gaat vervolgens in op de reorganisatieplannen die het hoofd van het departement Wetenschapsbeleid en de directeur van de pool Kunst ten uitvoer wilden brengen en die in de politieke wereld en in het veld heel wat kritiek uitlokten. Ze doet dit omdat deze discussies mede aan de basis lagen van de regeringspolitiek, meer bepaald van het beleid van staatssecretaris Sleurs voor Wetenschapsbeleid. Het stof dat deze plannen in de betrokken sectoren deden opwaaien en de daarbij aansluitende mediadebatten worden vervolgens onderzocht omdat ze interessant zijn voor het oplijsten van de knelpunten. Vanuit deze pijnpunten formuleert de auteur een aantal standpunten waarin ze pleit voor het behoud en vooral voor de verdere ontwikkeling van deze instellingen, die elk in hun domein van het grootste belang zijn en die niet zomaar overgedragen kunnen worden aan een gemeenschap of een gewest. De auteur is wel voorstandster van een hechtere samenwerking van de federale instellingen, de gemeenschappen en de gewesten en, in de mate dat er goed wordt nagedacht over de randvoorwaarden, ook van een grotere mate van zelfstandigheid van de instellingen.
Biografische notitie De auteur van dit Standpunt was van 1994 tot 2000 rector van de VUB en in die hoedanigheid ook enkele jaren voorzitter van de raden van bestuur van het FWO en de VLIR. Ze publiceerde in die periode ook over de universitaire problematiek. Ze was voordien voorzitter van de raad van bestuur van de BRTN en zetelde of zetelt in de bestuursraden van enkele culturele instellingen. Als historica hedendaagse politiek publiceert ze over de negentiende eeuw en ook over de geschiedenis van België sinds 1945. Ze richtte het Centrum voor de Interdisciplinaire Studie van Brussel op (nu BRIO) en fungeerde als redacteur en auteur voor de studiereeks van dit Centrum (Taal en Sociale Integratie, Brusselse Thema’s) en van/in verzamelwerken met betrekking tot het statuut van Brussel. Sinds 1988 is ze lid van de KVAB.
35
Standpunten 37.indd 35
20/10/15 15:07
RECENTE STANDPUNTEN (vanaf 2013) 17. Hendrik Van Brussel e. a. – De maakindustrie, motor van welvaart in Vlaanderen, KVAB, KlasseTechnische Wetenschappen, 2013. 18. Hubert Bocken (ed.) – De gerechtelijke hervorming. Een globale visie, KVAB, Klasse Menswetenschappen, 2013. 19. Georges Van der Perre, Jan Van Campenhout e.a. – Van Blended naar Open Learning? Internet en ICT in het Vlaams hoger onderwijs, KVAB, Klasse Technische Wetenschappen, 2013. 20. Jan Velaers – Federalisme/confederalisme, en de weg er naar toe….KVAB/Klasse Menswetenschappen, 2013. 21. Karel Velle – Archieven, de politiek en de burger, KVAB/Klasse Menswetenschappen, 2013. 22. Etienne Aernoudt, Dirk Fransaer, Egbert Lox, Karel Van Acker – Dreigende metaalschaarste? Innovaties en acties op weg naar een circulaire economie, KVAB/KIasse Technische Wetenschappen, 2014. 23. Roger Marijnissen, Francis Strauven – Voor een verantwoord beheer van ons kunstpatrimonium, KVAB/Klasse Kunsten, 2014. 24. Jan Eeckhout, Joep Konings – Jeugdwerkloosheid, Denkersprogramma Klasse Menswetenschappen, 2014. 25. Pascal Verdonck e. a. – Medische Technologie, als motor voor innovatieve gezondheidszorg, KVAB/Klasse Technische Wetenschappen, 2014. 26. Charles Hirsch, Erik Tambuyzer e. a. – Innovatief ondernemerschap via spin-offs van kenniscentra, KVAB/Klassen Natuurwetenschappen en Technische Wetenschappen, 2014. 27. Giovanni Samaey, Jacques Van Remortel e. a. – Informaticawetenschappen in het leerplichtonderwijs, KVAB/Klasse Technische Wetenschappen en Jonge Academie, 2014. 28. Paul Van Rompuy – Leidt fiscale autonomie van deelgebieden in een federale staat tot budgettaire discipline? KVAB/Klasse Menswetenschappen, 2014. 29. Luc Bonte, Paul Verstraeten e. a. – Maatschappelijk verantwoord ondernemen. Meedoen omdat het moet, of echt engagement? KVAB/Klasse Technische Wetenschappen, 2014. 30. Piet Van Avermaet, Stef Slembrouck, Anne-Marie Simon-Vandenbergen – Talige diversiteit in het Vlaams onderwijs: problematiek en oplossingen, KVAB/Klasse Menswetenschappen, 2015. 31. Jo Tollebeek – Metamorfoses van het Europese historisch besef, 1800-2000, KVAB/Klasse Menswetenschappen, 2015. 32. Charles Hirsch, Erik Tambuyzer e.a. – Innovative Entrepreneurship via Spin-offs of Knowledge Centers, KVAB/ Klassen Natuurwetenschappen en Technische Wetenschappen, 2015. 33. Georges Van der Perre en Jan Van Campenhout (eds.) – Higher education in the digital era. A thinking exercise in Flanders, Denkersprogramma KVAB/Klasse Technische Wetenschappen, 2015. 34. Georges Van der Perre, Jan Van Campenhout e.a. – Hoger onderwijs voor de digitale eeuw, KVAB/Klasse Technische Wetenschappen, 2015. 35. Hugo Hens e. a. – Energiezuinig (ver)bouwen: geen rechttoe rechtaan verhaal, KVAB/Klasse Technische Wetenschappen, 2015.
De volledige lijst met standpunten en alle pdf’s kunnen worden geraadpleegd op www.kvab.be/standpunten.aspx
36
Standpunten 37.indd 36
20/10/15 15:07