Herinneringen aan Jan Boender Geboren op 22 januari 1918 te Puttershoek
Inhoud: •
Enkele foto’s van Pa, door de jaren heen
•
Rouwkaart Crematieplechtigheid Dankbetuigingskaart
•
Herinneringen van en door Jan Boender: “Hoe mijn vroeger was”
Overleden op 88-jarige leeftijd op 26 juni 2006 te Rotterdam
door: Johan Journée (schoonzoon)
Juli 2006 2
Enkele foto’s van Pa, door de jaren heen
2 juni 1965
Barbecueën in Opoeteren, België
Pa als Chroesjtsjov 3
Pa en Ma met “de tuin” in Almelo 4
12 mei 2004, 50 jaar getrouwd Kerstmis 2005, Pa en Ma met hun achterkleinkinderen Isis en Rick
Laatste foto van Pa op 18 juni 2006 12 mei 2004, Schipper in de Biesbosch 5
6
Rouwkaart
Crematieplechtigheid ”Far from home” Uit de symphonie “Aus der neuen Welt”, uitgevoerd door André Rieu, 1998.
Afscheid door Johan Journée: Mijn schoonvader was geen “erg grote prater”, maar toch wil ik hem graag hier (voor het laatst) ook zelf even aan het woord laten. Toen Pa 3 jaar geleden wat minder goed uit de voeten begon te komen, wist hij soms ook minder goed raad met zijn tijdsbesteding. Hij heeft toen (op 85-jarige leeftijd) een aantal schippers-herinneringen uit zijn jeugd met een ouderwetse typemachine op schrift gesteld. Met één vinger en vaak flink wat typex is hem dat heel aardig gelukt. Hij beschreef zijn jeugd, beginnend op zeilschepen in een tijd toen “het IJsselmeer” nog “de Zuiderzee” heette. De Afsluitdijk was toen nog niet klaar; die kwam pas in 1932 gereed. Zijn “memoires” eindigen met het varen op motorschepen in en kort na de Tweede Wereldoorlog. Bij de teksten tekende hij ook schetsjes van de schepen waar hij op gevaren heeft. Het zeilschip op zijn rouwkaart, die u hier ook geprojecteerd ziet, is door hem zelf getekend. Ik ga U nu 2 kleine stukjes uit Pa’s noeste typewerk voorlezen. Een citaat uit het begin: Ik werd van school gehaald en moest met mijn vader mee op een - als lastdrager gebruikte - 40 tons boeieraak. Geladen met hout, voeren we van Hoogezand naar Werkendam, via de Merwede. We moesten daar in Werkendam in het Kanaaltje dat er nu niet meer is - lossen. Als we in de wind voeren, moest ik aan de fok. Dat viel niet altijd mee, met oostenwind en vorst. Nee, dan was het kou lijden. Het lossen gebeurde altijd op Zaterdag. Daarna gauw naar huis met de verdiensten op zak, tussen de 2 en 5 gulden voor een reis. Een citaat uit wat verderop: Op mijn laatste zeilschip - een klipper van 165 ton - was ik knecht bij Bernardus Muller, een hele goeie schipper waar ik veel van geleerd heb. Ik ben er 1½ jaar aan boord geweest. Ik stond altijd aan het roer. Mijn eerste reis was met 100 ton tarwe van Oud-Beijerland naar Wormerveer, via de Oude Maas en de Waterweg richting Rotterdam en dan naar de Lek. We waren leeg in Wormerveer. Daar naar de beurs, maar er was niets te doen. Er ging ‘s morgens altijd een sleepboot naar Amsterdam, dus daar naar toe. Maar ook 7
8
in Amsterdam was er geen vracht. Dan maar door naar Velzen, waar we twee weken gelegen hebben. Eindelijk kregen we een reis met 100 ton cement naar Middelburg. Dat ging goed tot aan de Kil. Het werd slecht weer, gewoon stormachtig. We hebben daar toen twee dagen stil gelegen. Op vrijdagmiddag werd het stiller en wij er uit. Wij konden nogal wat hebben, omdat we maar 100 ton geladen hadden. Maar het ging toch al flink spoken. Opeens riep de schipper: “Jan, vóór de wind weg!”. Ik vroeg wat er aan de hand was. Het zwaard was gebroken en zonder een zwaard begin je niets als je het schip in de wind hebt. Dus waren we weer terug bij af. Maar, op dinsdag zat er weer een nieuw zwaard aan. Drie weken hebben we over die reis gedaan. Toendertijd leverde dat 120 gulden aan vrachtgeld op. Einde van deze 2 citaten uit Pa’s opgeschreven herinneringen, die toch wel iets van de sfeer en het leven in zijn jonge jaren weergeven. Een paar jaar na de oorlog is Pa “aan wal” gegaan. Hij werd een “walslurp” en ging in de haven werken. Dat betekende zware lichamelijke arbeid, waarbij je toen “vette jus en spekvet” echt nodig had om te kunnen overleven. Kom daar nu, met al die cola-lights en vermageringsdiëten, nog maar eens mee! Na een aantal jaren ging hij in “de bouw” werken; bij van Vliet & van Dulst. Zijn “gesjouw daar” werd later vervangen door het vervoeren en bedienen van hijskranen. Op 56-jarige leeftijd kreeg hij een hartinfarct. Hij herstelde hier gelukkig heel goed van, maar werd (zoals gebruikelijk in die tijd) toch automatisch arbeidsongeschikt verklaard. Ik heb echter nooit de indruk gekregen dat hij daar erg rouwig om was. Zijn arbeid leverde hij daarna graag voor zijn nieuwe hobby: “de volkstuin”. Hij was al over de 80 jaar toen hij zijn volkstuintje opgaf en vanuit de Korhaanstraat met “Moeder Bets” naar de Michaëlflat verhuisde; een flat waar ze het samen heel erg naar hun zin gehad hebben.
heel goed, vooral de laatste 2 coupletten. Zo goed, dat we deze voor eenieder afgedrukt hebben. Dit lied heet: “De loodsboot”.
“De loodsboot” Lied gezongen door Dominee L.A. Bodaan, 1960. refrein: Haven, haven, veilige haven Mijn paradijs, eind van de reis Ik koers gerust naar dat veilige oord Vrij is de kust en de loods is aan boord Ik staar aan 't eind van de reis naar de ree Weemoedig was eens het vertrek Blij zie'k de loodsboot, die wacht op de zee De zonneschijn danst op 't dek refrein De sloep bracht de loods naar 't thuisvarend schip Men kent z'n vertrouwde bevel Hij brengt ons langs bank en langs iedere klip Met hèm, mannen, klaren we't wel refrein Soms zag'k een schip in de schuimende vloed Het lag op 't strand als een wrak Die ouwe, hij dacht: zonder loods gaat 't goed En nam 'm dus niet, voor 't gemak refrein
Pa, we konden het heel goed vinden samen. U was voor mij een heel fijne schoonvader! Voor ons laatste borreltje ‘s avonds zei U vaak tegen me: “Nog ééntje, en dan gaan we aan boord”. U bent nu echt “aan boord”!
Een zeeman gaat éénmaal voor 't laatst op een vaart Slechts één loods wijst hem dan z'n thuis Als hij in zijn hart maar zijn naam heeft bewaard Dan brengt hij hem veilig naar huis
Pa, bedankt voor alles. We zullen U missen! Gezien Pa’s liefde voor het varen in vroegere tijden lijkt ons hier een lied uit 1960 van Dominee Bodaan (die hiermee meen ik indertijd zelfs de Top 10 van de Nederlandse hitparade haalde) niet misstaan. We vinden de symboliek in de tekst 9
Haven, haven, veilige haven God's paradijs, eind van m'n reis Ik koers gerust naar dat veilige oord Vrij is de kust en m'n loods is aan boord 10
Afscheid door Leni Journée: In het jaar dat ik 4 werd, overleden mijn broer en mijn vader.
Dankbetuigingskaart
Een aantal jaren daarna kwam U in mijn leven, Pa. Dat is al weer heel lang geleden, maar ik weet alles nog. Ik was heel blij met U. Mijn moeder zou met U gaan trouwen, wat vond ik dat fijn. Maar ik ben ook bang geweest dat dat niet zou gebeuren, dat U weer weg zou gaan uit mijn leven. Maar gelukkig, U trouwde met Ma. Ik was zo blij, want nu had ik weer een vader. En U bent altijd een goede en lieve vader voor mij geweest. Ook voor Uw kleinkinderen was U een lieve Opa. Er was de geboorte van Tineke. Wat waren we blij met haar en wat een groot verdriet toen ze overleed. Een paar jaar geleden begonnen de problemen met Uw gezondheid. Eerst met Uw blaas en daarna met Uw been. U kon niet meer alleen op pad, want U zakte steeds door Uw been. We zijn toen heel wat keren samen op pad geweest. U kreeg allerlei onderzoeken en zonder mopperen onderging U die. We gingen samen naar verschillende ziekenhuizen en daar werd U door mij rondgereden in een rolstoel. Dit was zeker niet zonder gevaar voor U, maar ik bracht U toch steeds weer heelhuids thuis. Toen U de beugel en de scootmobiel kreeg, ging U weer zelf op pad. Maar van de winter ging het toch van lieverlee slechter met Uw gezondheid. Er waren ook nog wel fijne dingen. U had twee prachtige achterkleinkinderen gekregen. Die vonden het wat fijn om in de armen van hun overopa te liggen. Maar zo kwam een paar weken geleden toch de ziekenhuisopname. Daarna nog een weekje thuis, maar het ging niet meer, Uw hart was op. En nu moeten wij afscheid van U nemen. Helaas mag U de geboorte van Uw 3e achterkleinkind niet meer mee maken, maar er zal zeker over U verteld worden. Pa , U bent nu uit mijn leven weg gegaan, maar ik ben heel blij met de 53 jaar dat U er was. En U blijft in mijn hart. Dag Pa.
“Die letzte Rose” Uitgevoerd door André Rieu, 1998.
11
12
1. Boeier aak
Hoe mijn vroeger was Herinneringen van en door
Jan Boender op ruim 85-jarige leeftijd Last drager boeier aak, 40 ton
Ik werd van school gehaald en moest met mijn vader mee op een – als lastdrager gebruikte – 40 tons boeieraak. Geladen met hout, voeren we van Hoogezand naar Werkendam, via de Merwede. We moesten daar in Werkendam in het Kanaaltje - dat er nu niet meer is - lossen. Als we in de wind voeren, moest ik aan de fok. Dat viel niet altijd mee, met oostenwind en vorst. Nee, dan was het kou lijden. Het lossen gebeurde altijd op zaterdag. Daarna gauw naar huis met de verdiensten op zak, tussen de 2 en 5 gulden voor een reis.
Jan Boender Gruttostraat 17-F 3083 KZ Rotterdam
Noot:
“tussen de 2 en 5 gulden” was later door Pa op een afdruk van de tekst gewijzigd in: “tussen de 12 en 15 gulden”
Minimaal bewerkte tekst op schrijfvolgorde gebundeld door schoonzoon Johan Journée
13
14
2. Zeilschip “Dankbaarheid”
3. Paviljoen tjalk
Zeilschip “Dankbaarheid”, type Hagenaar, 107 ton
Het was omstreeks 1928 en het hele huishouden was aan boord: Vader, Moeder, Gerrie, Lenie en ik. We moesten vlas gaan laden in Oud-Vossemeer. Er woei een harde zuidwesten wind. Alles ging goed, tot Zijpe. Moeder, Gerrie en ik zaten op het open dek bij Vader. We moesten nog maar een paar kilometer. We gingen door het Zijpe, zoals dat rak heet. Ze noemen het ook wel het Trekgat en het is er diep. Het ging goed tot voorbij de vluchthaven. Wij moesten toen door de wind en het hele tuig, mast en zeil kwam achterover. Vader viel over ons heen, maar gelukkig hadden we niets. Lenie lag te slapen, maar ze zat onder de roest. Niemand raakte gewond.
Paviljoen tjalk, 50 ton
Dit was mijn eerste schip als knecht bij Opa. Dat was in de dertiger jaren. In de zomer gingen we biezen varen en in de herfst suikerbieten. Het biezen varen, was op tijd varen. En dat met zeilen en ook nog eb en vloed. Dat viel niet altijd mee. Mijn Opa was een verwoed zeiler. Weer of geen weer, hij bleef nooit liggen. Als de fok wegwaaide of het lijk van het zeil scheurde was het even gaan liggen, naald en garen zoeken, repareren en weer zeilen. Hij had ook altijd een reserve fok klaar liggen. Ja, daar heb ik aardig wat van geleerd.
Van alle kanten kwam er hulp. We werden versleept naar Geertruidenberg voor reparatie.
15
16
4. Paviljoen aak
5. Motorschip “Dageraad”
Paviljoen aak, 50 ton
Motorschip “Dageraad”, 107 ton
Op de eerste reis, bij Ome Jaap aan boord, moesten we 50 ton slakkenmeel van de Vulkaanhaven in Vlaardingen naar Pernis brengen.
Op ieder schip waar ik op gevaren heb, heb ik wel wat beleefd. Zo ook op dit schip: het motorschip “Dageraad” van 107 ton. Wij voeren bazaltsteen van Papendrecht naar Oostvoorne. We deden dat met drie of vier schepen en hadden dan wel een paar maanden werk. De zeedijk daar moest vernieuwd worden en dat was een groot karwei. Dat was mooi meegenomen. Het was ook niet zonder gevaar, want we moesten op het strand lossen. We voeren met laag water naar buiten en gingen dan voor het strand liggen. Als het water hoog genoeg werd gingen we het strand op en kwamen er mensen aan boord om te lossen. Er lagen rails op het strand, die tot de dijk liepen. In kipkarren werd daar de steen naar toe gebracht. Meestal ging dat goed. Zo niet op een dag met mooi warm maar broeierig weer, echt onweersachtig. We waren met twee schepen aan het lossen. En ja hoor, wij waren goed half leeg en de bui brak los. Het werd zo erg dat we er af moesten. Dat was een heel karwei, maar we kwamen goed aan de wal.
Het meeste wat ik op het schip deed, was eten koken. Als ik dan de aardappelen af moest gieten, deed ik dat altijd over boord. Dan moest ik wel oppassen dat het deksel er niet af viel, want dan was ik de aardappels kwijt. Toch gebeurde het een keer. Ome Jaap ging flink te keer, want het was te laat om opnieuw aardappelen te schillen. Dus namen we toen maar een boterham. Suikerbieten varen heb ik ook nog met hem gedaan. Als we dan door de brug moesten, had hij het al drie keer in zijn broek gedaan. Ja, daar was hij bang voor. Dat was Ome Jaap.
Dat andere schip was van Ome Jaap. We waren nog maar net aan de wal of daar kwam het schip van Ome Jaap. Het kwam met de vloed en de golven tot boven aan de dijk. Het schip van ons zat toen al half vol met water, waardoor het op het strand bleef liggen. Natuurlijk veel schade, maar we zijn er zelf goed van afgekomen. Toen heb ik een paar nachten bij een boer geslapen. Daar kreeg ik nog een boterham met honing, dat weet ik nog. Wat een onweersbui niet teweeg kan brengen. We moesten naar de werf, want het roer was kapot en we hadden ook veel waterschade.
17
Dit schip hebben we niet erg lang gehad. Er kwam een sterfgeval in de familie, waar het schip van was. Er was geld nodig, dus werd het schip verkocht. En vader had geen geld om het schip te kopen. Dat was in de dertiger jaren, een moeilijke tijd. Toch zijn we nog lang blijven varen. 18
6. Motorschip “Arendtje Klaziena”
7. Motorschip “Arendtje Klaziena”
Motorschip “Arendtje Klaziena”, 82 ton
Voor ons is alles toch nog goed afgelopen, maar de boer heeft nooit meer een reis aangenomen. Het schip werd dan ook al gauw verkocht.
We zijn met hetzelfde schip blijven varen, maar dan voor zestig procent. Het was geen vetpot, maar we wilden het toch proberen. We voeren via de beurs. Vader nam bijna alles aan, dus voeren we door heel Nederland. Maar alles kwam bijna stil te liggen, want het was oorlog en ze gingen schepen vorderen. Dus we moesten zorgen dat we konden onderduiken. We kwamen terecht in Aalsmeer. We hadden daar al gauw vrienden. Die hebben veel voor ons gedaan. We durfden niet aan boord te blijven. Mijn ouders sliepen in een ark. Ik kon bij een tuinder slapen, in een grote veiling kist. Het schip hebben ze niet gevonden, dat was goed verstopt. Ik heb daar ook nog gewerkt. Ze hadden twee fietsen aan elkaar gelast en voor op het stuur stond een snijmachine. Ik zat op de fiets en sneed, al trappende, tabak. Dat was natuurlijk zwart werk. Als er onraad was werden we gewaarschuwd. Toen het wat rustiger werd en de Duitsers terug trokken, ben ik met een kennis uit Amsterdam gaan varen. Vader bleef aan de wal. Ik had een Ausweiss. Ik voer zogenaamd eten voor Amsterdam, suikerbieten. We kwamen langs het vliegveld Schiphol. Mensen, die daar werkten, riepen ons toe of we bieten op wilden gooien. Wat hadden die mensen honger! Zonder ze af te wassen, aten ze de bieten. We kwamen in Amsterdam naast een schip te liggen dat aardappelen had geladen en we hadden onderweg wat groente kunnen bemachtigen bij de boeren. Dus zaten we goed. Ons plan was om, als we leeg waren, naar de Wieringermeer te gaan. Dat hebben we gedaan, maar wat een getob is dat geweest. We hadden geen olie voor de motor, dus was het duwen en trekken. We hebben er vier dagen over gedaan. We konden daar weer bieten laden. We wilden deze zelf laden, maar dan voor eten: aardappelen of tarwe. We kregen niet wat we wilden, maar we hebben het toch gedaan. Het schip was ongeveer half vol. Mijn maat aan boord kreeg fijt aan zijn duim. Hij wist niet waar hij het zoeken moest van de pijn. Hij is in Alkmaar in het ziekenhuis terecht gekomen. Daar zat ik, alleen. Ik weet wel dat ik nog twee maanden in de Wieringermeer gelegen heb. Toen moest ik er uit, want de Duitsers lieten alles onder water lopen. Het liep voor mij allemaal goed af. Alleen in Amsterdam moesten ze geen bieten meer, want Zweedse vliegtuigen hadden inmiddels wittebrood en eierpoeder gedropt. Dus hadden ze mij niet meer nodig. Gelukkig!
19
20
Motorschip “Arendtje Klaziena”, 82 ton
Dit schip was eigendom van een boer, maar die is er mooi mee in de maling genomen. Hij dacht er goed mee te kunnen verdienen, maar dat viel erg hard tegen. Hij nam zelf een reis aan: 35 ton vlas van Zwartewaal naar Axel Terneuzen-binnen, dus eigenlijk 5 ton overbelast. Bij het laden ging het al fout. Het eerste voer dat kwam, ging met paarden en al de haven in. Dat was een goed begin, maar het liep toch nog goed af. Het was in de oorlog, dus was er volop handel. De boer, waar het vlas van was, vroeg of we een mud tarwe mee wilden nemen. Dat hebben we gedaan. Het lag ongeveer halverwege de deklast. Wij de haven uit. Buiten de haven kon je merken dat we teveel geladen hadden. We kwamen in de stroom en toen ging het schip al een beetje over hangen. Maar het kwam gelukkig weer terug. Het was een dag voor Kerstmis. We wilden die reis tussen Kerst en Nieuwjaar afmaken. Moeder was ook aan boord, maar die wilde in ‘s Gravendeel bij familie blijven. Dus dat gedaan. De andere morgen gingen we weg. Alles ging goed. We waren om ongeveer een uur in Hansweert. Daar was de vraag: wat doen we, doorgaan of blijven liggen tot de andere morgen. Er was nog een schip, ook met vlas, en die ging er wel uit. Dat was voor mij een stimulans. Ik wilde graag thuis zijn met Oud en Nieuw. Wij hadden een niet zo sterke motor. Alles ging goed tot 500 meter voor de haven van Terneuzen. Een sneeuwbui met veel wind, dwars op de golven, en ja hoor daar ging de deklast er half af. Wij in de roeiboot. Het schip ging recht de wal op; tarwe, luiken, dekkleden, alles weg. De andere morgen kwamen we weer vlot. Twee dagen op een zandplaat gelegen, grote ravage in de roef, en geen Oud en Nieuw thuis.
8. Zeilschip Klipper
9. “Drie gebroeders”, “Hennie” en “Hilda”
“Drie gebroeders”, 74 ton
Zeilschip Klipper, 165 ton “Hennie”, 88 ton Op mijn laatste zeilschip – een klipper van 165 ton - was ik knecht bij Bernardus Muller, een hele goeie schipper waar ik veel bij geleerd heb. Ik ben er 1½ jaar aan boord geweest. Ik stond altijd aan het roer. Mijn eerste reis was met 100 ton tarwe van Oud-Beijerland naar Wormerveer, via de Oude Maas en de Waterweg, richting Rotterdam en dan naar de Lek. We waren leeg in Wormerveer. Daar naar de beurs, maar er was niets te doen. Er ging ‘s morgens altijd een sleepboot naar Amsterdam, dus daar naar toe. Maar ook in Amsterdam was er geen vracht. Dan maar door naar Velzen, waar we twee weken gelegen hebben. Eindelijk kregen we een reis met 100 ton cement naar Middelburg. Dat ging goed tot aan de Kil. Het werd slecht weer, gewoon stormachtig. We hebben daar toen twee dagen stil gelegen. Op vrijdagmiddag werd het stiller en wij er uit. Wij konden nogal wat hebben, omdat we maar 100 ton geladen hadden. Maar het ging toch al flink spoken. Opeens riep de schipper: “Jan, voor de wind weg”. Ik vroeg wat er aan de hand was. Het zwaard was gebroken en zonder een zwaard begin je niets als je het schip in de wind hebt. Dus waren we weer terug bij af. Maar, op dinsdag zat er weer een nieuw zwaard aan. Drie weken hebben we over die reis gedaan. Toendertijd leverde dat 120 gulden aan vrachtgeld op.
“Hilda”, 118 ton
De familie Raaphorst had ligplaatsen in het Barendrechtse haventje. Hun drie schepen voeren voor de Shell. Ze voorzagen zeeboten van smeerolie en dergelijke. Ik heb op alle drie de schepen gevaren. Veel reisjes naar Amsterdam. Met de “Hilda” was er nog wel eens wat verandering. In de zomer hadden we dan drie of vier reisjes naar Zwolle: vervoer van vaten balata, een rubberachtige stof, een product voor zeil. Dat was een leuke tijd.
Na dit schip ben ik nog een poosje bij mijn vader aan boord geweest, op een motorschip van 80 ton. 21
22
10. Sleepboot “Anna”
Onderstaande foto van sleepboot “Anna” in aktie kreeg ik onlangs van Ben Korporaal. Die foto kwam van badzijde 132 uit: “Alles wel aan boord! Beeldend verleden van een varend bestaan.” door Harry de Groot.
Sleepboot “Anna”, sleepdienst Maas, Rotterdam
Dit schip deed dienst als havensleepboot: het naar binnen en buiten slepen van zeeschepen. Wèl een spannend werk! We waren met zijn drieën aan boord: de kapitein, de stuurman en de stoker. Het was in het jaar 1939 en het zat al een beetje te rommelen in de wereld. Er moest wel een oorlog komen. Tijdens de mobilisatie werden we met onze sleepboot gevorderd en kwamen bij de ponteniers terecht, dus bij de schipbruggen. Bij Herwijnen werd een brug gelegd. Daar hadden we stroomwacht, we moesten de schepen waarschuwen voor de brug. Dat was 12 uur op en 12 uur af. Verder hadden we niets te doen, maar het eten was goed en aan de gage mankeerde ook niets. Alleen was er steeds de angst voor de oorlog. Het werd mei 1940 en de oorlog kwam dan ook. We moesten snel de brug afbreken en we vluchtten in de richting van Gorinchem. Er kwamen vliegtuigen over, die de schepen met vluchtelingen beschoten. We konden niets terug doen. Ik had een revolver, zo groot dat hij bijna niet te tillen was. Maar we hadden geen munitie, ik kon er alleen maar steentjes in doen. We hadden dus niet veel te vertellen en het was voor ons heel snel voorbij. We gingen via Vianen naar Jaarsveld bij Lopik. Hoe ze er achter kwamen waar we waren, begrijp ik niet. Maar twee dagen later waren er al mensen uit Rotterdam en omstreken, waaronder mijn ouders. Dat was een gelukkig weerzien.
23
24
11. Motorschip “Johanna”
Het waren moeilijke havens, waar wij vandaan voeren. Eerst moest je honderd meter door het slik en dan kreeg je nog tweehonderd meter riet in heel ondiep water. Maar het werd goed betaald.
Motorschip “Johanna”, 53 ton
Het was een armoedige tijd in die jaren dertig, twee en dertig. Vader werkte soms een paar dagen in de week in de haven. Wij woonden in Puttershoek. Soms ging hij van daar twee keer per dag op de fiets naar Rotterdam om te kijken of er werk was. Als hij geluk had en er een ertsboot binnen was kreeg hij soms een paar dagen werk. Er werd dan één-derde van zijn loon afgetrokken, want hij liep “in de steun”.
Vanuit Tiengemeenten voeren we nog met zeilen. Ik ging toen nog naar school, maar ik moest van mijn vader mee. Dus werd ik van school gehaald en dat koste Vader een gulden in de week. Ik was twaalf jaar. ’s Avonds na zeven uur was ik niets meer waard, dan vielen mijn ogen dicht. Het gebeurde wel eens dat we om zeven uur al leeg waren. Maar dan moest ik toch wakker blijven tot we door de Barendrechtse brug waren. Dan ging de fok er af en kon ik naar kooi. Dan ging Vader alleen verder. Als het drie uur ‘s nachts was, werd ik wakker gemaakt. Vader riep dan: “Kom eens kijken.”. We waren dan boven in het gat en dan hij ging een paar uurtjes liggen. Om zes uur ging hij de mensen waarschuwen om te laden. Daarna ging hij soms nog weer een uurtje liggen, want in de komende nacht was het weer varen. Ja, het werd steeds weer eb en vloed en dat moest je waarnemen.
Tegen de herfst, als het “bieten-varen-tijd” werd, wilde vader altijd gaan varen. Maar hij had geen schip. Dan ging hij van te voren kijken of er niet ergens een schip lag om te huren. Dat lukte wel eens, zoals met de “Johanna” uit IJsselmonde. Dat was precies het schip dat hij wilde hebben, omdat we altijd in kleine kreken zaten. Deze waren niet zo diep, bijvoorbeeld die bij Tiengemeenten en Stad aan ’t Haringvliet, behorende bij de gemeente Zuidland. We waren dus nooit afgeladen, omdat er niet altijd genoeg diep water kwam. Meestal was zo’n reisje goed voor zestig of zeventig gulden, maar het gebeurde wel eens dat we twee reisjes in de week konden maken. Daar moest dan eerst nog 12 gulden huur per week en de kosten van de olie voor de boot van af. Met een vrouw en 3 kinderen aan de wal had je twee huishoudens te onderhouden. Je moest ook wel wat extra verdienen met de winter voor de deur. Het moeilijkste was het begin, dan heb je altijd geld nodig. Wij woonden naast een kruidenier. Die wilde vader wel eens helpen en dat werd dan als eerste afgelost. Ja, het was hard werken in die tijd en toch, “peeëntijd” was altijd een gezellige tijd. Het was ook wel zo dat als je elkaar voorbij kon varen, dan deed je dat ook. Maar dat ging dan wel zonder ruzie te maken.
25
26
12. Stoomsleepboot “Arthur” In de sluis van Roermond moest de kapitein even gauw boodschappen doen. Ik vroeg hem om voor ons spruitjes of andijvie mee te brengen. Maar ik had de kapitein niet goed verstaan. Het was in elk geval niet goed en hij begon me daar uit te varen en te vloeken. Ik zei tegen de kapitein: “Vloeken en schelden kan ik ook. Je kunt naar de donder lopen. In Maasbracht ga ik er af.”. Tot in de haven van Maasbracht was het ruzie. Ik werd ook nog met een mes bedreigd, maar toen kwam zijn vrouw er tussen. We kwamen naast een sleepboot te liggen en de ruzie begon weer. Uiteindelijk ging de kapitein naar de beurs en zijn vrouw ging boodschappen doen.
Stoomsleepboot “Arthur”
De kapitein van de sleepboot naast ons kwam toen even aan boord en ik heb hem het hele verhaal verteld. Hij ging zo op weg naar Amsterdam en ik vroeg hem of ik tot Vreeswijk mee mocht. Dat kon en ik zei tegen de stoker: “Wat jij doet, mo et je zelf weten. Maar ik ga er af. Aju, de groeten aan de kapitein.”.
Ik heb maar één reis gemaakt van Rotterdam naar Maasbracht. Waarom maar één reis? Lees dan verder.
Ik heb die kapitein nooit meer gezien en in Druten ben ik overgestapt op een boot naar Rotterdam.
Ik stapte aan boord in de Persoonshaven. Mijn moeder bracht me weg. De kapitein was naar de beurs. De vrouw aan boord was een nog jonge vrouw. Kletsen met moeder dat ze deed en een lol dat ze hadden. Het zou best goed gaan met Jan, dat was ik dan. Er was ook nog een stoker van middelbare leeftijd aan boord. Daar moest ik mee in het achteronder. Ik moest dan voor het eten zorgen. De kapitein was een jong en driftig persoon, afwachten dus. In het begin ging het goed.
Geen leuke reis!
Onderweg nog wat kolen ruilen voor boter of kaas. Dan moest je goed opletten, soms waren het pakjes met buitenom boter en binnenin gekookte aardappelen. Ze kwamen in een roeiboot langszij en als we de kolen gegeven hadden kregen we de boter. Dan was hun boot los en weg en ja hoor, wij waren de klos. Maar, we hadden weer wat geleerd. We kwamen bij de sluis in Grave. Er in ging goed. De stoker ging het vuur schoon maken. Hij hield daarbij weinig vuur over, maar net genoeg om de sluis uit te komen. We hadden drie schepen achter ons hangen en het werd foute boel. De kapitein was door het dolle heen. De stoker kwam naar boven, maar bleef wel op enige afstand. De kapitein gooide hem overal mee, zelfs met een dekstopper, een zwaar stuk ijzer. De stoker wist niet waar hij het zoeken moest en sprong overboord. Een half uur later kwam hij terug met twee agenten. We werden verhoord en na wat praten kwam de stoker toch weer aan boord Maar we zijn er nog niet, ik kwam ook nog aan de beurt. 27
28
13. Westlander
14. Kempenaar “Apolona”
Westlander met 22 pk Kromhout motor, 30 ton Kempenaar “Apolona”, 525 ton (Latere noot van Pa: de grote mast moet er af) Dit was mijn eerste en kleinste schip, waar ik als zelfstandig schipper op heb gevaren. Ik heb er van alles mee gevaren, zoals aardappelen, bieten en compost.
Dit sleepschip was een mooi en goed onderhouden schip, eigendom van Coole uit Stad aan ‘t Haringvliet.
Compost was voor de tuinders in Capelle-binnen. Dat ging ik laden in Dirksland. Suikerbieten voer ik veel vanuit de Biesbosch, met zijn kleine en ondiepe kreken. Ik was alleen en dan kan er nog wel eens wat misgaan. Ik had ’s avonds de vracht gekregen en kon nog net uit het gat komen naar wat dieper water. ’s Nachts, rond 12 uur, kwam het water weer op. Ik ging de machinekamer in om de motor te laten draaien. Het was de bedoeling dat ik richting Werkendam zou gaan, maar na een poosje dacht ik: “Dat gaat niet goed, Jan.”. Ik ging de verkeerde kant op. Terwijl ik in de machinekamer was, was het schip gedraaid. Ik ben die nacht bijna de hele Biesbosch doorgevaren. Pas toen het licht werd zag ik mensen lopen, die ik kon vragen waar ik was. Ik was dicht bij het Steurgat. Dat kwam me bekend voor en dus was ik gered. Ja, dat is de Biesbosch, verradelijk gevaaarlijk!
29
De naam van de schipper was Bouke de Vries, een Fries. Zijn vrouw kwam uit Middelharnis en ik kom uit de Hoekse Waard, dus ook Zuid Holland. U begrijpt dat we wel eens wat discussieerden, zoals op die eerste dag. De vrouw zei tegen me: “Jan, wil je dat eens voor me langen.”. Ik stond wel even met mijn oren te klapperen. Maar “langen” bleek “halen” te betekenen. We voeren bieten van Middelharnis naar Puttershoek. Geladen gingen we altijd buitenom. Het Spui is te smal met veel bochten. Dus door het Vuile Gat, het Hollands Diep en de Kil naar de Oude Maas en zo naar Puttershoek. Dat vervoer duurde tot half december. Meestal gingen we daarna naar Rotterdam om te proberen om een reisje met sojabonen te krijgen. Het was vaak meer liggen dan varen. Soms lag je dan vijf à zes weken in de Waalhaven.
30
15. IJsselaak met zijschroef We gingen weer naar Middelharnis. Na een paar dagen gingen we aardappelen laden voor Amsterdam. Toen ik weer leeg was, ging ik naar de beurs. Ik had geluk, 45 ton gerst naar Rotterdam varen.
IJsselaak met zijschroef, 55 ton Mijn laatste schip. Ik lag met een Westlander in Dirksland. Daar lag een IJsselaak met zijschroef, waar een schipper op werd gevraagd. Ik er op af en ja hoor, ik kon er mee gaan varen voor zestig procent. Een handicap was echter dat ik met een vrouw van de wal getrouwd was, die erg weinig van varen wist. Ze kon niet sturen en nu moesten we samen gaan zeilen op een schip met een zijschroef. Mijn eerste reisje was aardappelen varen van Stellendam naar Den Haag. Het was vrijdag en ik moest eerst van Dirksland naar Stellendam. Daar aangekomen begonnen ze met het laden. Zaterdag tegen de middag waren we geladen. Het tij was niet goed, dus werd het zondagmorgen voor we zouden kunnen vertrekken. Ze waren daar nogal Christelijk. Ik vond het ook niet leuk, maar als ik bleef liggen was ik een hele dag kwijt en het was mooi weer. Toch maar gaan varen. Mijn ouders woonden in Spijkenisse, dus hebben we daar overnacht en gingen op maandagmorgen door naar Den Haag. Daar zijn we nog dezelfde dag aangekomen.
Ik moest midden in Amsterdam gaan laden. Maar er waren daar allemaal vaste bruggen en de hoogste was maar 2,40 meter. Ik moest alles afbreken om daar onder door te kunnen. Eerst de giek zo plat mogelijk neerleggen op bokkepoten en dan het zwaarste: de mast uit de koker lichten. De koker moest zelfs gehalveerd worden. Het was een hels karwei en dat in je eentje. Het was ongeveer zes uur toen ik bij de fabriek aankwam. Ik was daar niet erg blij mee, want ze begonnen gelijk met laden en dat in het donker. Wat ik niet verwacht had was, dat dat zo vreselijk zou stuiven. Alles zat onder het stof. Ik ben die nacht niet naar bed geweest. Ik moest het ruim dicht maken en het moest verzegeld worden. Ik kon ook weer beginnen met opbouwen, want ik lag nu één meter dieper omdat ik geladen was. Wat had ik een spijt dat ik die reis aangenomen had. Wat een werk dat ik daaraan gehad heb. Niet alleen het laden, maar ook het varen door al die grachten. Ik ging over de Amstel, daar was het wat stiller voor mij om te varen. Zo naar Gouda en via de IJssel naar Rotterdam. Ik moest daar in de Persoonshaven lossen. Toen ik leeg was kwam er een controleur aan boord. Hij zei: “Schipper, ik kom driehonderd kilo tekort.”. Ik zei: “U mag het hele schip nakijken, ik zou niet weten waar dat moet zitten.”. We konden het dan ook niet vinden. De volgende dag voer ik naar ’s Gravendeel. Daar heb ik het ruim schoon gemaakt. Ik had nogal wat schotten in het ruim staan. Ik trok een paar schotten weg en daar kwam me toch een berg gerst achter vandaan. Ja, zeker wel driehonderd kilo. Ik had in ’s Gravendeel een oom wonen en die wist er wel raad mee. Ik was blij dat ik er van af was.
We hadden ook een hond aan boord. Mijn vrouw was gek op dieren. Het was een mooi beest, dat moet ik toegeven. Maar hij was wel lastig. We hebben hem niet lang gehad. Ik weet nog dat we die dag spruiten aten, toen ze opeens vroeg: “Waar is de hond?”. Ik naar boven, maar ik zag geen hond. Er liepen mensen op de wal die zeiden: “Schipper als U Uw hond zoekt, die is met een andere hond meegelopen.”. Toen kon ik even geen goed meer doen. Ze heeft twee dagen lopen zoeken in Den Haag. Ze had groot verdriet, die hond was haar alles.
Daarna zijn we doorgevaren naar Middelharnis en daar kregen we weer een reisje aardappelen van Sommelsdijk naar Utrecht. Eerst geladen en toen naar de buitenhaven van Middelharnis. Het was stormachtig weer en dus moest we wachten tot het weer beter werd. Twee dagen hebben we daar gelegen en toen werd het stiller. Wij er uit. Het ging goed tot in het Spui. Het werd al donker en we gingen net voor de haven van Goudswaard ten anker om te overnachten. Mooi van niet. Het zal een uur of één geweest zijn toen mijn vrouw zei: “Hoor het eens regenen!”. Ik er uit. Het stormde en de regen die we hoorden was het buiswater dat overkwam. Ik keek eens rond en dacht eerst dat er schepen lagen, maar het waren rietpluimen. Zo donker was het. Ik zei tegen mijn vrouw: “Kom er maar uit, want dat gaat niet goed.”. Het was al over hoog water. Ik probeerde het anker te lichten, maar er was geen beweging in te krijgen. Wat kon ik nog doen? Ik was drijfnat en daarom heb ik de kachel maar aangemaakt. We hebben niet meer geslapen. Toen het licht werd
31
32
hoorde ik buiten wat rommelen. Ik naar buiten en wat denk je? De koeien liepen rondom de schuit! Ik zat hoog en droog in een wei, op een schuit geladen met met aardappelen. Ik heb daar zes weken gelegen en armoe geleden. Daar kwam nog bij dat ik veel schepen voorbij zag varen, die ik kende. Die schepen waren geladen met bieten. Het was voor mij “één grote blamage”. We gingen tenslotte een weekeindje naar mijn ouders, die in Spijkenisse woonden. Vader lag met zijn schip in Oud Beijerland met bieten en ging die maandagmorgen weer vroeg terug. Hij zag dat er heel veel water kwam en kon toen nog net de tram naar Goudswaard halen. Rond mijn boot stond het water tot aan zijn knieën. Hij kon zo op het roer klimmen en aan boord komen. Ik wist daar dus niets van en wij namen wat later de bus naar het Nieuw Beijerlandse veer. De chauffeur van de bus vroeg me: “Ben jij schipper Boender?”. Ik antwoordde: “Ja.” en hij zei: “Je schip ligt aan het veer.”. Ja hoor, Vader had hem er af gekregen! Ik dacht: “Nu hoop ik dat die pech eens ophoudt.”. Dat had je gedacht, het gekste moet nog komen. Het is niet te geloven, maar toch is het waar gebeurd. Ik belde mijn baas op dat ik weer kon varen. Ik wilde naar Dordrecht, want daar was nogal wat werk. De baas zei: “Nee, kom maar naar Dirksland, dan hoor je wel wat er gaat gebeuren.”. Ik dacht dat ik ontslagen zou worden. Maar nee, ik moest naar Rotterdam varen. Ik moest me melden bij Keizer aan de Eerste Katendrechtse Haven. Dat is bij een Noordwesten wind één van de slechtste havens van Rotterdam. Mijn schip zou dienst gaan doen als een overslagschip om andere schepen te lossen. Ik moest me melden bij Koman, een groot bedrijf. Ik kon schipper blijven, maar ik moest schepen lossen. Ik kwam in Middelharnis te liggen. Het loon was tachtig gulden in de week en dat was niet gek. Ik heb die baan dus maar aangenomen. Maar ik moest wel aan boord blijven en dat was niet zo prettig, zeker niet voor mijn vrouw. Die ging dan ook al gauw naar haar moeder in ’s Gravendeel. Het was winter en alles zat onder de sneeuw. Ik was het weekeinde thuis geweest en zou daarna doorgaan naar mijn ouders in Spijkenisse. Ik ging toch eerst even naar mijn schuit kijken. Ik had ook nog een pakje bij me, dat ik bij een tante af moest geven. Het was glad en ik legde het pakje even op een paal. Ik ben nog geen twee minuten weg geweest, maar het pakje was verdwenen. Dat vond ik heel vervelend. Het pakje was voor een nicht van mij, die net een baby had gekregen. Dat moest mij weer overkomen!
33
16. Slot Er was voor het weekeinde storm met sneeuw en hagel voorspeld. Ik was naar huis geweest en kwam op maandagmorgen terug in de haven. Ik wist niet wat ik zag, daar lag mijn schip zonder mast en giek. Die lagen netjes overboord naast elkaar, net alsof het er zo neergelegd was. De mastkoker las bijna horizontaal in plaats van vertikaal, de boei lag bijna plat en het zwaard was kapot. Het was een ravage van jewelste. Ik wist niet wat ik eerst moest doen en ben naar het kantoor gestapt. Ik heb daar verteld wat er was gebeurd. Het eerste dat men mij vroeg was of ik aan boord was toen het gebeurde. Ik zei: “Gelukkig niet, want dan had ik misschien nu niet hier voor U gestaan.”. Voor mij was het nu over, ik had zoveel pech met het varen gehad. Ik zei: “Mijnheer, ik stop er mee en ik vraag mijn ontslag aan.”. Na veel gepraat ging dat door en ik heb nooit meer gevaren. Ik heb eerst nog een tijdje op een scheepswerf gewerkt. Daar ben ik zonder ongelukken vandaan gekomen. Toen ben ik in de haven gaan werken. In een periode van vijf jaar heb ik drie keer in het ziekenhuis gelegen met drie keer een hersenschudding. Toch was dat niet mijn eigen schuld, het was allemaal pech. Daarna ben ik in de bouw gaan werken. Dat heb ik ongeveer 25 jaar uitgehouden, met als slot een hartinfarct. Doordat mijn vrouw ging werken konden wij aardig rondkomen. Ja, wij hebben zelfs nog een nieuwe auto gekocht. Ik moet eerlijk zeggen dat, hoe ouder we worden, we het steeds beter krijgen. Ik moet ook nog zeggen dat wij goede kinderen hebben, die altijd voor ons klaar staan. Ik hoop dat we nog een hele poos bij elkaar mogen blijven.
Jan Boender, december 2003, Rotterdam
34
35
36