Kluwer Navigator documentselectie
RO 2014/10: Blokkeringsregeling. Kan de curator verzoeken om terzijde stelling van een statutaire blokkeringsbepaling (aanbiedingsregeling) op gron... Klik hier om het document te openen in een browser venster Instantie:
Rechtbank Midden-Nederland
Datum:
16 oktober 2013
Magistraten:
Mr. R.A. Steenbergen
Zaaknr:
C/16/350365 / HA RK 13-226
Conclusie: Noot: Brondocumenten:
Roepnaam: ECLI:NL:RBMNE:2013:5217, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 16‑10‑2013
Wetingang: Art. 2:195 BW Brondocument: Rb. Midden-Nederland, 16-10-2013, nr C/16/350365 / HA RK 13-226
Essentie Blokkeringsregeling Kan de curator verzoeken om terzijde stelling van een statutaire blokkeringsbepaling (aanbiedingsregeling) op grond van art. 2:195 lid 7 BW omdat deze de toepasselijkheid van een prijsbepalingsregeling in de aandeelhoudersovereenkomst zou frustreren?
Samenvatting Verzoeker is curator van het failliete Libridis Participaties B.V. (“Libridis”). Libridis is samen met vier andere aandeelhouders, waaronder belanghebbende 2 (“Aanwas”) en belanghebbende 3 (“Rembrandt”), houder van zowel gewone als preferente aandelen in belanghebbende 1 (“RDC”). De statuten (die dateren van voor 1 oktober 2012) van RDC kennen als algemene blokkeringsregeling een goedkeuringsregeling alsmede een specifieke aanbiedingsregeling in het geval een aandeelhouder failliet gaat. In het laatste geval dient de gefailleerde aandeelhouder verplicht zijn aandelen aan (een) door de aandeelhoudersvergadering aangewezen gegadigde(n) aan te bieden. De prijs wordt bij beide statutaire blokkeringsregelingen in onderling overleg vastgesteld c.q. door drie onafhankelijke deskundigen die door de kantonrechter worden benoemd. De aandeelhouders in RDC hebben tevens een aandeelhoudersovereenkomst gesloten die prevaleert boven de statuten. De aandeelhoudersovereenkomst bevat in art. 9.16 een exitregeling die RDC het recht geeft binnen zes jaar de preferente aandelen van Libridis te kopen. Na die zes jaar hebben medeaandeelhouders Aanwas en Rembrandt de plicht de preferente aandelen van Libridis te kopen. In beide gevallen is een prijsbepalingsregeling opgenomen in art. 9.16 van de aandeelhoudersovereenkomst (“Bodemprijs”). Die zes jaarstermijn zou op 21 augustus 2013 verstrijken. Naast die exitregeling is in art. 10 van de aandeelhoudersovereenkomst de plicht opgenomen voor een aandeelhouder om in geval van zijn faillissement terstond zijn aandelen aan de overige aandeelhouders aan te bieden in overeenstemming met de statuten. Op 11 december 2012 is Libridis failliet verklaard waarna de aandeelhoudersvergadering van RDC, RDC als eerste gegadigde en Aanwas en Rembrandt gezamenlijk als tweede gegadigde voor de verplichte aanbieding van gewone en preferente aandelen heeft aangewezen. De curator heeft de medeaandeelhouders meegedeeld de aandeelhoudersovereenkomst gestand te doen maar stelt dat de statutaire blokkeringsregeling buiten beschouwing moet worden gelaten en dat de speciale regeling van art. 9.16, en dan met name de Bodemprijs waartegen de aandelen van Libridis moeten worden verkocht, zou gelden. De curator richt een verzoek tot de rechtbank ex art. 2:195 lid 7 BW om primair de statutaire blokkeringsregeling (de specifieke aanbiedingsregeling) terzijde te stellen althans subsidiair de waarde van de aandelen te bepalen op de Bodemprijs. De onderbouwing voor zijn verzoek is dat anders art. 9.16 van de aandeelhoudersovereenkomst gefrustreerd wordt. Dit document is gegenereerd op 21-02-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 1
Kluwer Navigator documentselectie
Rb: Op grond van art. V.1 van de Invoeringswet Vereenvoudiging en flexibilisering BV-recht is art. 2:195 lid 7 BW van toepassing. De belangen van Libridis vorderen echter niet bepaaldelijk dat art. 2:195 lid 1 BW of de statutaire blokkeringsregeling buiten toepassing moeten worden verklaard. Daarvoor zou zijn vereist dat de Curator een beroep zou kunnen doen op de exit regeling en de daarbij behorende bodemprijs van art. 9.16 van de aandeelhoudersovereenkomst, maar dat is niet zo. Dat artikel houdt slechts een recht - en niet de plicht - in voor RDC om de preferente aandelen van Libridis in te kopen tegen een bepaalde prijs. Voor Aanwas en Rembrandt zou na 21 augustus 2013 de plicht hebben gegolden om die preferente aandelen tegen die bepaalde prijs te moeten kopen, maar voor die datum verstreek was Libridis reeds failliet verklaard en was Libridis al op grond van zowel de statuten als (art. 10 van) de aandeelhoudersovereenkomst verplicht zowel haar preferente als haar gewone aandelen aan te bieden (waarbij de prijs of in onderling overleg of door de door de kantonrechter benoemde deskundigen moet worden vastgesteld). Verder geldt art. 9.16 slechts voor de preferente aandelen en niet ook de gewone aandelen. Libridis mocht er niet op vertrouwen dat (gelet op de grammaticale uitleg van de aandeelhoudersovereenkomst) de Bodemprijs ook in geval van een voortijdig faillissement van Libridis (voor 21 augustus 2013) zou gelden. Al met al zou de Curator niet de weg van art. 9.16 hebben kunnen volgen en wordt die bepaling dan ook niet gefrustreerd. Tot slot zouden de belangen van RDC door de terzijde stelling van de statutaire blokkeringsregeling onevenredig worden geschaad omdat zij, via de toepassing van de statutaire bijzondere aanbiedingsregeling, als eerste gegadigde was aangewezen om de aandelen (in) te kopen en dat zou met de terzijdestelling van de statutaire bepaling worden aangetast. Bij terzijde stelling van de statutaire specifieke aanbiedingsregeling zouden de aandelen immers op grond van art. 10.3 van de aandeelhoudersovereenkomst aan de medeaandeelhouders en niet aan RDC moeten worden aangeboden. De primaire en subsidiaire vorderingen worden afgewezen.
Zie ook Zie ook: • HR 3 november 2006, NJ 2007/155 (Nebula); • Rb. Midden-Nederland 16 oktober 2013 ECLI:NL:RBMNE:2013:5218 (dezelfde zaak, verzoek tot benoeming deskundigen); • R.G.K. Nowak, A.M. Mennens, Vereenvoudiging en flexibilisering BV-recht deel II, De Parlementaire Geschiedenis, Deventer, Kluwer, p. 160 t/m 177 en p. 189 t/m 192; • H.E. Boschma, J.N. Schutte-Veenstra (T&C Ondernemingsrecht en Effectenrecht), art. 2:195 BW aantekening 2, 7, 9 en 10; • W.J.P. Jongepier, ‘Prijsfixatie bij overdracht van aandelen en de (wanpresterende) curator’, FIP 2009, afl. 4, p. 114 t/m117; • P. van Schilfgaarde, Van de BV en de NV (16e druk) Deventer: Kluwer 2013. §34. Zie anders: E.G. Vorst, ‘Aandeelhoudersovereenkomst of statuten: balanceren voor de praktijkjurist’, WPNR 6979 (2013) p. 447 t/m 457.
Wenk Wenk: Sinds 1 oktober 2012 kent art. 2:195 BW als hoofdregel een blokkeringsregeling in de vorm een aanbiedingsregeling, tenzij de statuten anders bepalen. De statuten kunnen een blokkeringsregeling geheel uitsluiten maar ook anders invullen. Een andere bepaling in de statuten kan bijvoorbeeld zijn: een ‘lock-up’periode (tijdelijke onoverdraagbaarheid van de aandelen, lid 3), een goedkeuringsregeling (lid 4) en ook een verplichte aanbiedingsregeling in bepaalde gevallen, zoals faillissement. In de voorliggende zaak kenden de statuten een (algemene) goedkeuringsregeling en een specifieke verplichte aanbiedingsregeling in het geval een aandeelhouder Dit document is gegenereerd op 21-02-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 2
Kluwer Navigator documentselectie
failliet gaat. In r.o. 3.10 van het vonnis lijkt de rechtbank te suggereren dat er ondanks die goedkeuringsregeling en specifieke aanbiedingsregeling bij faillissement in de voorliggende statuten (die overigens nog lijken te zijn opgesteld onder vigeur van het oude BV-recht) geen sprake (meer) zou zijn van een statutaire aanbiedingsregeling, waardoor de wettelijke aanbiedingsregeling van het huidige art. 2:195 lid 1 BW zou gelden. Die suggestie is niet juist. De bestaande – in de ‘oude’ statuten opgenomen – goedkeuringsregeling en specifieke aanbiedingsregeling bij faillissement blijven ook na de inwerkingtreding van de Flexwet onverminderd van kracht. Een overdracht in strijd met een wettelijke of statutaire blokkeringsregeling is ongeldig (art. 2:195 lid 1 en lid 4). Ook een curator in faillissement is in beginsel gebonden aan een statutaire blokkeringsregeling (zie hierna, zie voor een afwijkend standpunt het hierboven geciteerde artikel van Vorst in de WPNR § 7.4). De situatie ligt anders als een blokkeringsregeling in een aandeelhoudersovereenkomst is vastgelegd. Een overdracht in strijd met een bepaling in die overeenkomst leidt niet tot ongeldigheid van de overdracht. Het leidt echter waarschijnlijk wel tot een toerekenbare tekortkoming uit hoofde van die aandeelhoudersovereenkomst. Een curator kan ervoor kiezen de aandeelhoudersovereenkomst niet gestand te doen en is dan niet gebonden aan eventuele blokkeringsregelingen in een aandeelhoudersovereenkomst. Dat kan bijvoorbeeld in het belang zijn van de boedel als een contractuele blokkeringsregeling een prijsbepaling kent die tot een lagere prijs voor de aandelen leidt. De curator pleegt dan weliswaar wanprestatie maar de medeaandeelhouders kunnen dan niet veel meer doen dan hun vordering tot schadevergoeding ter zake ter verificatie aan te bieden. Maar als een prijsbepaling in een aandeelhoudersovereenkomst tot een hogere prijs leidt dan een statutaire prijsbepaling (zoals in de voorliggende zaak blijkbaar het geval was) dan zal de curator in het belang van de boedel die aandeelhoudersovereenkomst gestand willen doen, en van de statutaire (waarde)bepaling af willen geraken. Dat laatste was voorheen niet mogelijk. Thans kent art. 2:195 BW een nieuw lid 7 dat bepaalt dat bij executoriaal beslag, faillissement, WSNP, afgifte van een legaat, toedeling uit een gemeenschap respectievelijk een pandrecht de executant, curator, bewindvoerder, belanghebbende bij afgifte van een legaat respectievelijk de pandhouder, de rechter kunnen verzoeken de wettelijke blokkeringsregeling van art. 195 lid 1 BW of een statutaire blokkeringsregeling ter zijde te stellen. Op grond van art. V.1 van de Invoeringswet Flex-BV jo. 68a Invoeringswet NBW is dat lid 7 van 2:195 BW onmiddellijk op 1 oktober 2012 in werking getreden. De rechter wijst het verzoek (eventueel in afwijking van art. 474g Rv) – aldus de wettekst van lid 7 – slechts toe indien de belangen van de verzoeker dat bepaaldelijk vorderen en de belangen van anderen daardoor niet onevenredig worden geschaad. Deze criteria neemt de rechtbank letterlijk over in het voorliggende vonnis. De belangen van de verzoeker zien in dit geval overigens niet op het belang van de curator zelf, maar op de belangen van de schuldeisers van de boedel (aldus de parlementaire geschiedenis). De belangen van de anderen, wier belangen niet onevenredig mogen worden geschaad, zien (aldus eveneens de parlementaire geschiedenis) met name op de mede aandeelhouders. Uit de wettekst volgt dat de wetgever er (anders dan Vorst) er klaarblijkelijk vanuit gaat dat een curator (en de andere in de wettekst genoemde personen) gebonden is aan een statutaire blokkeringsregeling; anders had de wetgever ook niet deze uitzonderingsbepaling van lid 7 hoeven op te nemen. De rechtbank komt tot het oordeel dat de belangen van de curator hier niet bepaaldelijk de terzijde stelling van de statutaire verplichte aanbiedingsregeling vorderen. Daarvoor is volgens de rechtbank tenminste vereist dat de curator een beroep zou kunnen doen – bij terzijde stelling van de statutaire blokkeringsregeling – op de Bodemprijs(bepaling) van art. 9.16 van de aandeelhoudersovereenkomst. En dat is niet het geval omdat, kort gezegd, ook dan de verplichte aanbiedingsregeling (maar dan die van art. 10 van de aandeelhoudersovereenkomst) bij faillissement zou gelden waarbij deze bepaling voor de waardering verwijst naar de statutaire waarderingsmethode, te weten de door drie deskundigen vast te stellen werkelijke waarde (als partijen er niet uitkomen qua prijs). Ook mocht de curator er – naar het oordeel van de rechtbank - niet op vertrouwen dat die prijsbepalingsregeling wel zou gelden in het geval Libridis failliet zou gaan voordat het recht van RDC om de preferente aandelen van RDC te kopen zou overgaan in de plicht van Aanwas en Rembrandt om die preferente aandelen tegen een bepaalde prijs te kopen. De rechtbank legt de aandeelhoudersovereenkomst in beginsel uit aan de hand van de grammaticale uitleg (conform de arresten Meyer/Pontmeyer , NJ 2007/575 en Derksen/Homburg, RO 2007/75) maar toetst wel de door de curator aangevoerde overige omstandigheden die zouden kunnen meebrengen dat aan een andere dan de grammaticale uitleg een beslissende betekenis moet worden toegekend (conform Mexx/Lundiform, RCR 2013/44). De curator voerde aan dat het de bedoeling van de aandeelhouders zou zijn geweest dat de Bodemprijs ten allen tijde tussen de aandeelhouders zou hebben gegolden, ook bij faillissement. De rechtbank oordeelt dat dat een te Dit document is gegenereerd op 21-02-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 3
Kluwer Navigator documentselectie
complexe regeling zou zijn geweest en dat niet aannemelijk is dat dat door partijen bedoeld is. Partijen zouden dan bij een voortijdig faillissement zes jaar hebben moeten wachten voor dat de afnameverplichting van art. 9.16 in werking zou treden terwijl men bij faillissement doorgaans snel wenst te verkopen en omdat het hier niet alleen om preferente aandelen gaat (waarvoor artikel 9.16 geldt) maar ook gewone aandelen. De rechtbank acht het ook niet aannemelijk dat partijen een tweesporenbeleid zou hebben voorgestaan: de statutaire waardebepaling voor de gewone aandelen en de waardebepaling van art. 9.16 voor de preferente aandelen. Dat laatste oordeel overtuigt niet omdat dat tweesporenbeleid altijd gevolgd diende te worden, ook buiten faillissement. Immers de Bodemprijsbepaling van artikel 9.16 had alleen op de preferente aandelen betrekking. De gewone aandelen dienden altijd separaat via de gewone – statutaire – weg te worden gewaardeerd. Verder oordeelt de rechtbank dat evenmin het verzoek van de curator kan worden toegewezen omdat de belangen van (niet de medeaandeelhouders maar) de vennootschap RDC als aangewezen gegadigde koper van de aandelen onevenredig zouden worden geschaad. Waar de onevenredigheid in is gelegen, verwoordt de rechtbank echter niet. Bij terzijde stelling van de statutaire blokkeringsbepaling zullen eo ipso altijd de belangen van de gegadigde worden geschaad; waar het om zou moeten gaan is dat diens belangen onevenredig worden geschaad, ten opzichte van de belangen van de curator om de regeling ter zijde te laten stellen. De redenering van de rechtbank is ook onbevredigend voor zover het spreekt over de belangen van RDC. In het voorliggende geval prevaleert de aandeelhoudersovereenkomst boven de statuten en zou Libridis op grond van art. 10.3 van de aandeelhoudersovereenkomst de aandelen aan Aanwas en Rembrandt moeten aanbieden (en dus niet RDC, ook al was die door de aandeelhoudersvergadering op grond van de statutaire aanbiedingsregeling als eerste gegadigde aangewezen). Tot slot heeft de kantonrechter in de met deze zaak samenhangende zaak (zie de hierboven aangehaalde uitspraak 2013:5218) het verzoek van RDC (daartoe gemachtigd op grond van de statuten) tot benoeming van drie deskundigen om de waarde van de Libridis aandelen te waarderen toegewezen. Daarbij oordeelt de kantonrechter overigens – in navolging van de uitspraak van de rechtbank – dat de deskundigen (dus) niet gebonden zijn aan de Bodemprijsbepalingsregeling van artikel 9.16 van de aandeelhoudersovereenkomst, ook omdat RDC geen partij zou zijn bij de aandeelhoudersovereenkomst. Dat laatste oordeel overtuigt niet, al was het maar omdat Libridis op grond van de aandeelhoudersovereenkomst de aandelen aan medeaandeelhouders Aanwas en Rembrandt zou moeten aanbieden.
Partij(en) Mr. D.E.A.F. Aertssen q.q., in zijn hoedanigheid van curator van Libridis Participaties BV, te Maastricht, verzoeker, adv. mr. K.J.S. Berg, tegen 1. RDC Holding B.V., te Rotterdam, belanghebbende, adv. mr. A.H.F. Beiboer, 2. Aanwas B.V., te Amsterdam, belanghebbende, adv. mr. P.P.J. Jongen, 3. B.V. Beleggings- en Ontwikkelingsmaatschappij Rembrandt I, te Arnhem, belanghebbende, adv. mr. P.P.J. Jongen, 4. N.P.J.M. Venture B.V., te Amsterdam, belanghebbende, niet verschenen. Partijen zullen hierna worden aangeduid als de curator, de vennootschap, Aanwas, Rembrandt en Venture.
Bewerkte uitspraak
Uitspraak Rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: Dit document is gegenereerd op 21-02-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 4
Kluwer Navigator documentselectie
(...) 2.
De feiten 2.1. Aanwas, Rembrandt, Venture en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Libridis Participaties BV (hierna: de failliete vennootschap) houden 100% van de aandelen in de vennootschap, bestaande uit zowel gewone als preferente aandelen. Stichting Management Participatie RDC Holding (hierna: de Stichting) is houdster van de certificaten van aandelen. 2.2. De statuten van de vennootschap houden – voor zover relevant – het volgende in: “(…)
Blokkeringsregeling Artikel 13. 1. Overdracht van aandelen kan slechts geschieden nadat voor de voorgenomen overdracht de goedkeuring van de algemene vergadering is verkregen. Beperking omtrent de overdraagbaarheid van aandelen zoals bedoeld in dit artikel geldt niet indien de houder krachtens de wet tot overdracht van zijn aandeel aan een eerdere houder verplicht is. De overdracht van aandelen krachtens legaat geldt voor de toepassing van dit artikel als een overdracht door de erflater. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder aandelen tevens begrepen het recht tot het nemen van aandelen. 2. De goedkeuring wordt verzocht bij schrijven gericht aan de vennootschap, onder opgave van het aantal aandelen waaromtrent de beslissing wordt verzocht en van de naam van degene aan wie hij wenst over te dragen. 3. Op het verzoek moet binnen drie maanden na ontvangst van het in het vorige lid bedoelde schrijven worden beslist. De vennootschap zelf kan slechts met instemming van de verzoeker als gegadigde optreden. Indien reeds voor het verstrijken van voormelde termijn zekerheid wordt verkregen dat zich omstandigheden voordoen op grond waarvan het verzoek geacht moet worden te zijn ingewilligd, zal de vennootschap zulks zo spoedig mogelijk ter kennis van de verzoeker brengen. 4. De prijs van de aandelen waaromtrent de beslissing is verzocht zal door partijen in onderling overleg worden vastgesteld. Indien partijen het niet eens worden over de prijs zal de prijs worden vastgesteld door één of meer onafhankelijke deskundigen die door de verzoeker en de gegadigden in gemeenschappelijk overleg zullen werden benoemd. Komen zij hieromtrent binnen één maand na de verzending door de vennootschap van de kennisgeving aan de verzoeker van de gegadigde(n) en de aan deze(n) toegewezen aandelen niet tot overeenstemming, dan zal de meest gerede partij aan de kantonrechter van de Rechtbank, binnen wiens arrondissement de vennootschap haar zetel heeft, binnen wiens arrondissement de vennootschap haar zetel heeft, de benoeming van drie onafhankelijke deskundigen verzoeken. De deskundigen zijn gerechtigd tot inzage van alle boeken en bescheiden van de vennootschap en tot het verkrijgen van alle inlichtingen, waarvan kennisneming voor hun taxatie dienstig is. De door deskundigen vastgestelde prijs wordt ter kennis gebracht van de vennootschap, die deze prijs meedeelt aan de verzoeker en de gegadigde(n). 5. De verzoeker is bevoegd zijn verzoek in te trekken binnen één maand nadat hem de kennisgevingen omtrent gegadigde(n) en prijs zijn gedaan. Een gegadigde is bevoegd zich als zodanig terug te trekken binnen één maand nadat hem de kennisgeving omtrent de prijs is gedaan. Dit document is gegenereerd op 21-02-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 5
Kluwer Navigator documentselectie
Na terugtrekking van één of meer gegadigden vindt opnieuw toewijzing van de aandelen waarop het verzoek betrekking heeft plaats, waarvan aan de verzoeker wordt kennisgegeven. De verzoeker is bevoegd alsnog zijn verzoek in te trekken binnen één maand nadat hem de kennisgeving omtrent de tweede toewijzing is gedaan. 6. De gekochte aandelen moeten tegen gelijktijdige betaling van de koopsom worden geleverd binnen één maand na verloop van de termijn, gedurende welke het aanbod kan worden ingetrokken. 7. De verzoeker, die zijn verzoek niet heeft ingetrokken, kan de aandelen waarop het verzoek betrekking heeft op de wijze als in het verzoek kenbaar gemaakt, vrijelijk overdragen binnen drie maanden, nadat de goedkeuring is verleend, geacht wordt te zijn verleend of nadat de (laatste van de) gegadigde(n) zich heeft teruggetrokken. 8. De kosten van de benoeming van de in lid 4 bedoelde deskundigen en hun honorarium komen ten laste van: a. de verzoeker, indien deze zijn verzoek intrekt; b. de gegadigde, indien deze zich terugtrekt en dientengevolge de verzoeker vrij is dan wel indien er meer gegadigden waren die zich allen hebben teruggetrokken, ten laste van de gegadigden naar rato van het aantal aandelen waarop zij hadden gereflecteerd; c. de verzoeker voor de helft en de koper(s) voor de helft, indien de aandelen door aandeelhouders zijn gekocht, met dien verstande dat iedere koper in de kosten bijdraagt in verhouding tot het aantal door hem gekochte aandelen. 9. Indien en voor zover een aandeelhouder enige verplichting ingevolge dit artikel niet tijdig nakomt, is de vennootschap onherroepelijk gemachtigd namens deze aandeelhouder alle hiervoor omschreven verplichtingen na te komen. De vennootschap zal van de volmacht, voor zover betrekking hebbende op de overdracht, geen gebruik maken dan nadat de verschuldigde koopprijs ten behoeve van de rechthebbende ten kantore van de vennootschap is gedeponeerd. 10. De aan de aandelen verbonden vergaderrechten worden gedurende de periode waarin de betrokkene enige op hem ingevolge het vorenstaande rustende verplichting niet nakomt, opgeschort. 11. Alle kennisgevingen en mededelingen krachtens dit artikel en artikel 12 dienen schriftelijk te geschieden.
Artikel 14. 1. Ingeval van: — verkrijging van aandelen onder algemene titel, anders dan door boedelmenging; — faillissement van of verlening van surséance van betaling aan een aandeelhouder; — ondercuratelestelling van een aandeelhouder; — verkrijging, door overdracht of andere overgang van aandelen dan wel door overgang van stemrecht op aandelen of door het nemen van aandelen, door een of meer anderen van de zeggenschap over de onderneming van de aandeelhouderrechtspersoon zoals bedoeld in het SER-besluit Fusiegedragsregels 2000, ook indien die regels niet van toepassing zijn, moeten de betreffende aandelen, respectievelijk alle aandelen van de betreffende aandeelhouder, te koop worden aangeboden aan (een) door de algemene vergadering daarvoor aangewezen gegadigde(n) die bereid en in staat is (zijn) al die aandelen tegen contante betaling over te nemen. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder aandelen tevens begrepen het recht tot het nemen van aandelen. 2. Uiterlijk dertig dagen nadat een in lid 1 bedoeld geval zich voordoet moet de betrokken aandeelhouder dan wel moeten zijn rechtverkrijgenden schriftelijk mededeling daarvan doen aan de vennootschap. De algemene vergadering dient binnen één maand na ontvangst van de mededeling als Dit document is gegenereerd op 21-02-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 6
Kluwer Navigator documentselectie
3.
4.
5.
bedoeld in de vorige zin ter zake te besluiten, bij gebreke waarvan de betrokken aandeelhouder de betreffende aandelen kan behouden. De aandelen moeten aan de aangewezen gegadigde(n) worden overgedragen binnen één maand nadat de vennootschap aan degene(n), die tot overdracht verplicht is (zijn), zowel de namen van de gegadigde(n) als de voor de overdracht vastgestelde vergoeding schriftelijk heeft medegedeeld. De verplichting tot aanbieding bestaat niet ingeval van een juridische fusie als bedoeld in artikel 2:333 Burgerlijk Wetboek of ingeval van een splitsing als bedoeld in artikel 2:334hh Burgerlijk Wetboek. De verplichting tot aanbieding wordt gedurende twee jaar opgeschort, indien van de nieuwe gerechtigden (deel uitmaakt) deel uitmaken de perso(o)n(en) te wiens (wier) name de aandelen bij de overgang onder algemene titel stonden. De verplichting tot aanbieding vervalt, indien de aandelen binnen twee jaar zijn toegedeeld en overgedragen aan de perso(o)n(en) bedoeld in de vorige zin. Het bepaalde in het vorige artikel is voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de tot overdracht verplichte niet bevoegd is zijn aanbod in te trekken en dat, indien de algemene vergadering geen gegadigden) aanwijst als bedoeld in lid 1 van dit artikel, de aanbieder slechts bevoegd is de betreffende aandelen te houden.
(…)
Artikel 17. (…) 11. Aan de goedkeuring van de raad van commissarissen zijn onderworpen alle besluiten van het bestuur omtrent zodanige rechtshandelingen als door de raad van commissarissen duidelijk omschreven en schriftelijk ter kennis van het bestuur zijn gebracht. 12. Aan de goedkeuring van de algemene vergadering zijn onderworpen alle besluiten van het bestuur omtrent zodanige rechtshandelingen als door de algemene vergadering duidelijk omschreven en schriftelijk ter kennis van het bestuur zijn gebracht. 13. Voor de toepassing van lid 11 en 12 wordt een besluit van het bestuur tot het aangaan van een rechtshandeling gelijk gesteld aan een besluit van het bestuur tot het nemen of goedkeuren van een besluit van enig orgaan van een vennootschap waarin de vennootschap deelneemt, mits laatstbedoeld besluit aan goedkeuring als hiervoor bedoeld in lid 11 of 12 is onderworpen. Het ontbreken van de goedkeuring zoals bedoeld in lid 11 en 12 tast de vertegenwoordigingsbevoegdheid van het bestuur of bestuurders niet aan. (…)” 2.3.
Op 22 augustus 2007 hebben de onder 2.1 bedoelde partijen een aandeelhoudersovereenkomst gesloten die - voor zover relevant - luidt als volgt: “(…) Artikel 3 – Bestuur (…) 3.8 Binnen één maand na het einde van ieder kalenderkwartaal zal de Directie van Holding de volgende gegevens betreffende de RDC Groep opstellen en aan de Raad van Commissarissen en ieder van de Aandeelhouders van Holding doen toekomen: a. een tussentijdse balans en verlies- en winstrekening; b. overzichten van cash flow en schuld positie; c. overzichten van personeel; d. een vergelijking van de resultaten met het budget; en e. een overzicht van herkomst en besteding der middelen over de genoemde periode. (…)
Artikel 6bis – Adviesraad Bij de RDC Groep wordt een adviesraad ("de Adviesraad") ingesteld, bestaande uit vertegenwoordigers van de directie van de RDC Groep en haar Aandeelhouders en Libridis. Dit document is gegenereerd op 21-02-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 7
Kluwer Navigator documentselectie
De Adviesraad komt tweemaal per jaar bijeen: in het voorjaar en in september. In het voorjaarsoverleg wordt de meerjarenplanning van de RDC Groep besproken. In september wordt het Jaarplan van RDC Groep voor het daaropvolgende jaar besproken. De Adviesraad brengt via de Directie van Holding advies uit aan de Raad van Commissarissen van Holding en ontvangt hiervan terugkoppeling. (…)
Artikel 9 – Exitbepalingen (...) 9.16 Holding heeft het recht de preferente aandelen van Libridis tot uiterlijk zes jaar na ondertekening van deze overeenkomst in te kopen (mits daartoe toestemming wordt verkregen van de financierende bank). De door Libridis gehouden preferente aandelen zullen uiterlijk na zes jaar na ondertekening van deze overeenkomst worden overgenomen door Aanwas en Rembrandt, pro rata parte met hun respectievelijke belang in de gewone aandelen van Holding, indien op dat moment nog geen exit is bereikt. De prijs van de preferente aandelen bij inkoop door Holding en bij aankoop door Aanwas en Rembrandt is gelijk aan de nominale waarde, gestorte agio en bijgeschreven rente. (…)
Artikel 10 – Duur, beëindiging, gevolgen beëindiging 10.1 Deze overeenkomst wordt aangegaan voor onbepaalde tijd en kan niet door een Partij worden opgezegd zolang deze aandeelhouder in Holding is. 10.2 Partijen doen afstand van hun recht deze overeenkomst te ontbinden. 10.3 Indien een Aandeelhouder failliet wordt verklaard, of surséance van betaling aanvraagt of wordt ontbonden, of indien met betrekking tot die Aandeelhouder een 'fusie" plaatsvindt in de zin van de SER Fusiecode 2000, of indien die aandeelhouder toerekenbaar tekortschiet in de nakoming van een wezenlijke verplichting onder deze overeenkomst en deze tekortkoming niet heeft hersteld binnen 14 dagen na daartoe schriftelijk in gebreke te zijn gesteld, is de betreffende Aandeelhouder verplicht terstond haar aandelen in Holding aan de overige aandeelhouders aan te bieden, in overeenstemming met de statuten van Holding, tenzij de bepalingen van artikel 9.5 en 9.6 van toepassing zijn. (…)
Artikel 16 – Toepasselijk recht en geschillenbeslechting (…) Het bepaalde in deze overeenkomst prevaleert boven hetgeen in de statuten van Holding, RDC of de Deelnemingen is bepaald. (…)” 2.4.
2.5. 2.6. 2.7.
2.8.
2.9.
Als bijlage 1 bij de aandeelhoudersovereenkomst is een lijst met goedkeuringsplichtige besluiten conform artikel 17 lid 11 van de statuten opgenomen, waarin onder meer is vermeld “het optreden in rechte, met uitzondering van rechtsmaatregelen die geen uitstel kunnen lijden”. Op 11 december 2012 is de failliete vennootschap in staat van faillissement verklaard en is de curator tot curator benoemd. Bij e-mail van 11 januari 2013 heeft de curator aan de vennootschap het faillissement van de failliete vennootschap bevestigd. In een buitengewone algemene vergadering van aandeelhouders van de vennootschap op 8 februari 2013 is de vennootschap aangewezen als eerste gegadigde voor het overnemen van de aandelen van de failliete vennootschap, en Aanwas en Rembrandt gezamenlijk als tweede gegadigde. Bij e-mail van 29 maart 2013 heeft de curator aan de vennootschap meegedeeld dat hij van mening is dat de blokkeringsregeling van de statuten niet in werking is getreden en dat daarom het benoemen van deskundigen ter vaststelling van de prijs van de aandelen van de failliete vennootschap zinloos is. Bij brief van 6 mei 2013 heeft de curator aan de vennootschap en de aandeelhouders meegedeeld de
Dit document is gegenereerd op 21-02-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 8
Kluwer Navigator documentselectie
aandeelhoudersovereenkomst gestand te doen. 3.
De beoordeling 3.1. Het verzoek van de curator strekt er primair toe om de artikelen 13 en 14 van de statuten van de vennootschap op grond van artikel 2:195 lid 7 BW geheel terzijde te stellen en subsidiair om deze artikelen terzijde te stellen voor zover op basis van deze bepalingen de waarde van de aandelen lager uitvalt dan op basis van de waardebepaling ex artikel 9.16 van de aandeelhoudersovereenkomst. 3.2. Dit verzoek is gezamenlijk behandeld met het verzoek in de kantonzaak met zaaknummer 2022236/UE VERZ 13-315 omdat beide verzoeken zien op dezelfde kwestie en dezelfde partijen. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling hebben partijen ermee ingestemd om al hetgeen zij in één van beide procedures hebben aangevoerd ook aan te merken als aangevoerd in de andere procedure. 3.3. De vennootschap heeft als meest verstrekkend verweer tegen het verzoek van de curator aangevoerd dat hij daarin niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat hij niet alle belanghebbenden (in het bijzonder niet Venture en de Stichting) in zijn verzoekschrift heeft vermeld, zodat deze belanghebbenden ook niet voor de behandeling van het onderhavige verzoek zijn opgeroepen. 3.4. De rechtbank constateert dat Venture wel als belanghebbende in het verzoekschrift is vermeld. Volgens de vennootschap is daarbij evenwel ten onrechte vermeld dat haar raadsvrouwe ook optreedt als advocaat voor Venture. Indien dat inderdaad onjuist was, had de vennootschap de rechtbank daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte moeten stellen, zodat de rechtbank alsnog voor separate oproeping van Venture zorg kon dragen. Niet gesteld of gebleken is dat zij dat heeft gedaan. Daarom kan zij zich niet op niet-ontvankelijkheid van de curator op dit punt beroepen. 3.5. Als onweersproken staat voorts vast dat Aanwas en Rembrandt de enige bestuurders zijn van de Stichting en dat de Stichting, nu Aanwas en Rembrandt correct zijn opgeroepen en in deze procedure zijn verschenen, eveneens op de hoogte moet worden geacht van de onderhavige procedure. Zij heeft evenwel geen aanleiding gezien om in deze procedure als belanghebbende te verschijnen. Gelet hierop is er geen aanleiding om aan het niet vermelden van de Stichting als belanghebbende in het verzoekschrift consequenties te verbinden. Het verzoek tot niet-ontvankelijkverklaring van de curator wordt dan ook afgewezen. 3.6. Aangezien het verzoek is ingediend na 1 oktober 2012, is op grond van artikel V.1 Invoeringswet vereenvoudiging en flexibilisering BV-recht (Stb. 2012, 300) op het verzoek van de curator artikel 2:195 lid 7 BW van toepassing zoals dat luidt na de wetswijziging in verband met de flexibilisering van het BVrecht:
“Ingeval van (…), faillissement, (…) kan de rechter lid 1, alsmede bepalingen in de statuten omtrent overdraagbaarheid, geheel of gedeeltelijk buiten toepassing verklaren. Het verzoek daartoe kan worden gedaan door (…), de curator, (…). De rechter wijst het verzoek, zonodig in afwijking van artikel 474g, vierde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, slechts toe indien de belangen van de verzoeker dat bepaaldelijk vorderen en de belangen van anderen daardoor niet onevenredig worden geschaad. (…)” 3.7.
3.8.
Volgens de curator moet de blokkeringsregeling van de artikelen 13 en 14 van de statuten van de vennootschap terzijde worden gesteld, omdat daarmee artikel 9.16 van de aandeelhoudersovereenkomst (die de curator na het faillissement bij brief van 6 mei 2013 heeft verklaard gestand te zullen doen) wordt gefrustreerd. Deze bepaling legt volgens de curator op de vennootschap, Aanwas en Rembrandt de verplichting om uiterlijk op 21 augustus 2013 de door de failliete vennootschap gehouden cumulatief preferente aandelen in de vennootschap over te nemen tegen een prijs die op de in die bepaling opgenomen wijze is berekend, welke methode afwijkt van de methode die in de blokkeringsregeling is opgenomen. Het passeren van artikel 9.16 van de aandeelhoudersovereenkomst leidt ook tot extra kosten voor de boedel en tot vertraging, omdat de prijs alsdan door drie onafhankelijke deskundigen moet worden bepaald, aldus de curator. Naar het oordeel van de rechtbank kan de onderbouwing van het verzoek door de curator niet de conclusie rechtvaardigen dat voldaan is aan het vereiste van artikel 2:195 lid 7 BW dat de belangen van de verzoeker het terzijde stellen van de blokkeringsregeling in de statuten bepaaldelijk vorderen.
Dit document is gegenereerd op 21-02-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 9
Kluwer Navigator documentselectie
3.9.
3.10.
3.11.
3.12.
3.13.
3.14.
Daarvoor zou immers tenminste vereist zijn dat indien de betreffende blokkeringsregeling buiten toepassing zou worden verklaard, de curator de weg van artikel 9.16 van de aandeelhoudersovereenkomst zou kunnen volgen voor het overdragen van de aandelen van de failliete vennootschap aan de vennootschap, Aanwas en/of Rembrandt. Daarvan is evenwel geen sprake. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit artikel 9.16 van de aandeelhoudersovereenkomst vloeit voor de vennootschap geen plicht voort om de preferente aandelen van de failliete vennootschap te kopen, maar alleen een recht, zodat de prijsbepalingsmethode van artikel 9.16 niet aan de vennootschap kan worden tegengeworpen. Bovendien geldt dat bij het buiten toepassing verklaren van de statutaire blokkeringsregeling artikel 10.3 van de aandeelhoudersovereenkomst van toepassing blijft, waarin de verplichting is opgenomen voor een aandeelhouder die failliet wordt verklaard, om haar aandelen terstond aan alle overige aandeelhouders aan te bieden. Bij gebreke van een statutaire blokkeringsregeling geldt alsdan artikel 2:195 lid 1 BW dat (evenals de statutaire blokkeringsregeling) prijsbepaling door een deskundige vereist. De rechtbank constateert dat de curator niet om het buiten toepassing verklaren van deze wettelijke blokkeringsregeling heeft verzocht. Aan toepassing van artikel 9.16 aandeelhoudersovereenkomst wordt dan niet toegekomen, omdat de faillietverklaring heeft plaatsgevonden vóór het ontstaan van de (in artikel 9.16 vastgelegde) verplichting voor Aanwas en Rembrandt om de door de failliete vennootschap gehouden preferente aandelen over te nemen, en de aanbiedingsplicht van artikel 10.3 aandeelhoudersovereenkomst dus is ontstaan vóór de overnameplicht van artikel 9.16. Dit zou alleen anders zijn, indien in de aandeelhoudersovereenkomst zou zijn overeengekomen om artikel 9.16 ook bij faillissement van een aandeelhouder te laten prevaleren boven artikel 10.3 van de aandeelhoudersovereenkomst. Dat is een kwestie van uitleg van de overeenkomst. Tussen partijen staat vast dat de aandeelhoudersovereenkomst een overeenkomst betreft tussen professionele partijen die bij de totstandkoming ervan allen zijn bijgestaan door advocaten. Gelet hierop ligt het voor de hand om uit te gaan van een grammaticale uitleg van de bepalingen van de aandeelhoudersovereenkomst. De rechtbank constateert dat in artikel 10.3 van de aandeelhoudersovereenkomst wel enkele onderdelen van artikel 9 van de aandeelhoudersovereenkomst zijn uitgesloten van de aanbiedingsplicht (artikelen 9.5 en 9.6), maar niet artikel 9.16. Indien de aandeelhouders destijds daadwerkelijk de bedoeling zouden hebben gehad om ook in faillissement de regeling van artikel 9.16 en de daarin vastgelegde prijsberekeningsmethode van toepassing te laten zijn, had het voor de hand gelegen om ook deze bepaling van de aanbiedingsplicht van artikel 10.3 uit te zonderen. Daarvan is evenwel geen sprake. De door de curator ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangevoerde bedoeling van de aandeelhouders met artikel 9.16, namelijk het in het leven roepen van een zogenaamde bodemprijs, betekent niet automatisch dat partijen die situatie ook hebben willen laten gelden voor faillissement. Immers, bij faillissement is het belang van de overige aandeelhouders erin gelegen om zo spoedig mogelijk de aandelen van de failliete vennootschap te laten overdragen aan een andere partij, zodat deze aandeelhouder weer een bijdrage kan leveren aan het voortbestaan van de vennootschap. In een dergelijk geval ligt het niet voor de hand om daarmee te moeten wachten totdat de zeer ruime termijn van zes jaar na ondertekening van de overeenkomst (die geldt voor de afnameplicht van Aanwas en Rembrandt) is verstreken. Weliswaar is in die bepaling tevens aan de vennootschap het recht toegekend om de aandelen binnen die termijn in te kopen, maar ten eerste is daarbij (zoals hiervoor reeds is overwogen) sprake van een recht en geen plicht, en ten tweede is de uitoefening daarvan afhankelijk van toestemming van de financierende bank en daarmee van de op dat moment bestaande financiële situatie van de vennootschap. Die situatie is dermate onzeker dat ook daarmee het belang van spoedige overdracht van de aandelen bij faillissement niet zeker zou zijn gesteld. Daarbij komt dat de failliete vennootschap beschikt over zowel preferente aandelen als gewone aandelen waarvoor artikel 9.16 niet geldt. In een dergelijk geval zou derhalve voor de overdracht van alle aandelen van de failliete vennootschap een tweesporenbeleid moeten worden gevolgd: artikel 9.16 voor de waardering van de preferente aandelen en de regeling van artikel 10.3 en de statuten voor de
Dit document is gegenereerd op 21-02-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 10
Kluwer Navigator documentselectie
3.15.
3.16.
3.17.
3.18.
3.19.
3.20. 4.
waardering van de gewone aandelen. De rechtbank acht niet aannemelijk dat de aandeelhouders destijds een dergelijke complexe regeling bij faillissement voor ogen heeft gestaan. Gelet op het voorgaande heeft de failliete vennootschap er in ieder geval niet op mogen vertrouwen dat de regeling van artikel 9.16 aandeelhoudersovereenkomst ook zou gelden in het geval dat zij failliet zou gaan vóór het verstrijken van de daarin bepaalde termijn van zes jaar na ondertekening van de overeenkomst. De rechtbank begrijpt dat de curator zich subsidiair op het standpunt stelt dat artikel 9.16 aandeelhoudersovereenkomst moet worden aangemerkt als een overeenkomst met betrekking tot de berekening van de prijs van de preferente aandelen in het geval Aanwas en Rembrandt als gegadigden zouden worden aangewezen conform artikelen 13 en 14 van de statuten. Voor zover de curator hiermee beoogt te betogen dat de blokkeringsregeling van de statuten terzijde moet worden gesteld voor zover deze in de weg staat aan toepassing van deze prijsberekeningsmethode, geldt hiervoor hetzelfde als hiervoor is overwogen. Omdat de failliete vennootschap er niet op heeft mogen vertrouwen dat artikel 9.16 ook zou gelden ingeval van voortijdig faillissement, kan zij zich in een dergelijk geval ook niet beroepen op een prijsberekeningsmethode die zou gelden buiten een dergelijk voortijdig faillissement. Ook niet in het geval Aanwas en Rembrandt overeenkomstig de statuten zouden worden aangewezen als gegadigden. Op grond van het voorgaande moet geconcludeerd worden dat niet voldaan is aan het in artikel 2:195 lid 7 BW gestelde vereiste dat de belangen van verzoeker terzijdestelling van de statuten bepaaldelijk vorderen. Overigens kan ook niet geconcludeerd worden dat de belangen van anderen door een dergelijke terzijdestelling niet onevenredig zouden worden geschaad. De vennootschap zelf is immers overeenkomstig de statutaire blokkeringsregeling aangewezen als eerste gegadigde voor het overnemen van de aandelen van de failliete vennootschap en heeft mitsdien als eerste het recht om de aandelen over te nemen tegen een marktconforme prijs die door drie onafhankelijke deskundigen wordt vastgesteld. Indien de statuten terzijde zouden worden gesteld, zou deze status komen te vervallen en zou de curator in beginsel vrij zijn om haar aandelen conform artikel 10.3 aandeelhoudersovereenkomst jo artikel 2:195 lid 1 BW aan de aandeelhouders aan te bieden. Door terzijdestelling van de statuten wordt dan ook het belang van de vennootschap om de aandelen van de failliete vennootschap in te kopen onevenredig geschaad. De rechtbank wijst het verzoek van de curator dan ook af. De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding.
De beslissing De rechtbank 4.1. 4.2.
wijst het verzoek af, veroordeelt de curator in de kosten van het geding, aan de zijde van: - belanghebbende RDC Holding begroot op € 589 aan griffierecht en € 904 aan salaris advocaat - belanghebbenden Aanwas en Rembrandt begroot op € 589 aan griffierecht en € 904 aan salaris advocaat.
Dit document is gegenereerd op 21-02-2014. Alle (auteurs-)rechten op dit document berusten bij Kluwer B.V. of haar licentiegevers en worden uitdrukkelijk voorbehouden. Kijk voor meer informatie over de diensten van Kluwer op www.kluwer.nl 11