Cursusprogramma
Goed, Beter, Best! voor ouders van peuters en kleuters
Trainershandleiding
1
Onderwijs Ondersteunend Gedrag Educatief Partnerschap met de school De Nederlandse taal
Inhoud Voorwoord
3
Achtergrondinformatie
4
Methodiek
8
Het lesmateriaal
13
Leer- en einddoelen
16
De opdrachten
17
Colofon
49
Bijlagen Bijlage A
Overzicht van alle lessen Goed, Beter, Best!
21
Bijlage B
Vragenlijst ouders/cursisten Goed, Beter, Best!
23
Bijlage C
Scorelijst Ouderbetrokkenheid OOG en EP
27
Bijlage D
Legenda van de in de lessen gebruikte pictogrammen
30
Bijlage E1
Aftekenlijsten OOG- en EP-lessen
32
Bijlage E2
Format aftekenlijst opdrachten voor thuis
38
Bijlage F
Trainers stellen vragen
39
Bijlage G
Onderwijs Ondersteunend Gedrag en Educatief Partnerschap: Welk concreet gedrag vragen we van ouders?
42
Voorblad Cursusmap Goed, Beter Best! met ruimte voor naam cursist
47
Bijlage H
2
Voorwoord Het programma Goed, Beter, Best! is bedoeld voor ouders met kinderen in de onderbouw van de basisschool: groep nul, één en twee. Goed, Beter, Best! heeft als doel de ouders intensief te betrekken bij het onderwijs aan hun kind in de onderbouw van de basisschool zodat de kinderen zich optimaal ontwikkelen, thuis en op school. Een belangrijke voorwaarde voor succes op school van kinderen is de betrokkenheid van de ouders bij hetgeen zich op en rond de school afspeelt. Heel belangrijk daarbij is dat leerkrachten en ouders dezelfde taal spreken. Binnen het programma Goed, Beter, Best! wordt daarom ook gewerkt aan het verbeteren van de Nederlandse taal. De ouders leren over de thema’s en activiteiten in de VVE-groepen (groep nul t/m groep 2). Ze leren ook over de rol van ouders als partner van de school in het opvoeden en begeleiden van het kind. Het onderwerp van elke les is gekoppeld aan wat er in de groep van hun kind gebeurt (de VVE-thema’s) en aan wat er in de school gebeurt (oudergesprekken, huisbezoek of een viering). De deelnemende ouders gaan regelmatig de school in om opdrachten te maken en bijvoorbeeld een gesprek te oefenen met een leerkracht. Bij het uitvoeren van het programma Goed, Beter, Best! in de praktijk is de situatie op de specifieke school (de planning van VVE-thema’s, de contactmomenten tussen school en ouders e.d.) leidend voor het plannen van de GBB-lessen. Het gaat hierbij met name om groep nul (cq voorschoolgroep) of de vroegschoolse groep in de onderbouw (groep 1/groep 2). De leerkrachten van de VVE-groepen zijn dan ook betrokken bij de planning van de lessen. De ouders volgen twintig weken lang, vier dagdelen per week lessen die gaan over onderwijsondersteunend gedrag van ouders, educatief partnerschap en de taal die daarbij nodig is. Een gekwalificeerde docent geeft de lessen. Juist door de sterke verbindingen tussen de setting waar het programma wordt aangeboden (op de basisschool), de inhoudelijke insteek van het programma (de ontwikkeling en opvoeding van het jonge kind) en de doelgroep (ouders van kinderen in groep nul en in de VVE-groepen), biedt het programma de ouders een natuurlijke motivatie om te werken aan het verbeteren van hun kennis en vaardigheden. Goed, Beter, Best! is in opdracht van de gemeente Rotterdam ontwikkeld door: 1. Stichting de Meeuw, Marian Veldhuis (lessen Onderwijs Ondersteunend Gedrag en Educatief Partnerschap; 2. Alsare ontwikkeling en advies (Taalbladen in Onderwijs Ondersteundend Gedrag). Het programma is tot stand gekomen op basis van de ervaringen die zijn opgedaan in de pilot, die in 2012 en 2013 is uitgevoerd op 12 basisscholen in Rotterdam met een groep nul, in opdracht van de gemeente Rotterdam (directie Jeugd, Onderwijs en Samenleving). Goed, Beter, Best! kon mede tot stand worden gebracht dankzij een bijdrage van het Europees Integratiefonds.
3
Achtergrondinformatie Onderwijsbeleid in Rotterdam Het Rotterdams onderwijsbeleid richt zich op verhoging van de onderwijsresultaten. De afspraken hierover zijn vastgelegd in de beleidsprogramma’s Beter Presteren en Aanval op Uitval (2011 – 2014). De focus ligt op taal en rekenen. Het vergroten van de ouderbetrokkenheid en de ouderparticipatie is één van de speerpunten binnen dit beleid. Met de introductie van Groep Nul wordt uitdrukking gegeven aan het streven om kinderen in een vroeg stadium een goede start te geven in het onderwijs.
Waarom een ouderprogramma? De rol van ouders en verzorgers bij de ontwikkeling van hun kind is zeer belangrijk. Uit onderzoek blijkt dat de invloed van ouders op de schoolprestaties van hun jonge kinderen vele malen groter is dan ooit aangenomen werd. De basis voor de taalontwikkeling ligt in de eerste levensjaren van een kind. Ouders spelen hierbij een belangrijke rol. Jonge kinderen praten aanvankelijk over dingen in het hier-en-nu: hun taalgebruik is contextgebonden. Hoe meer er binnen het gezin wordt gepraat en samen wordt beleefd, hoe taalvaardiger het kind wordt. Dit beïnvloedt de mate waarin een kind leert ook over abstractere zaken te denken en er woorden aan te geven. De woordenschat wordt steeds groter. Het kind kan praten over verleden en toekomst. Anders gezegd: het taalgebruik wordt meer contextonafhankelijk. Deze belangrijke ontwikkeling in het taalgebruik van het kind is noodzakelijk voor het leren en lezen op school. Als hierin een achterstand wordt opgelopen, werkt dit door in de verdere schoolloopbaan. Als er daarentegen vanaf jonge leeftijd hoge verwachtingen zijn, en de ambitie bij zowel leerkrachten als ouders om het kind maximaal te ondersteunen in z’n ontwikkeling, kan het tij nog keren.
4
Samen met kinderen bezig zijn kan daarom niet vroeg genoeg beginnen. Stimuleren kan op heel veel speelse manieren. Ouders willen dat hun kind zich zo goed mogelijk ontwikkelt. Zij zijn bereid zich daarvoor in te spannen. De cursus ‘Goed, Beter, Best!’ biedt hen hiervoor de gelegenheid. ‘Leren begint al in de wieg’, blijkt uit steeds meer onderzoek. De grote groep kinderen die niet in hun eerste jaren de onmisbare bouwstenen voor hun schoolse en sociale vorming krijgen uitgereikt, is over twintig jaar het ongeletterde kwart van de beroepsbevolking. De grootte van de woordenschat van een kind voordat hij leert lezen, is van grote invloed op de latere schoolprestaties en geeft de hoeveelheid kennis aan die het kind heeft van de wereld om zich heen. Jonge kinderen hebben een contextgebonden taalgebruik (vanuit de wereld om zich heen). Als kinderen ouder worden is dit meer context-onafhankelijk (abstracte zaken kunnen worden weergegeven). Deze contextonafhankelijke manier van praten en de woordenschat, worden voor een zeer belangrijk gedeelte bepaald door de manier waarop hier in het gezin mee omgegaan wordt. De achterstand werkt door. Aan het einde van de basisschool krijgen de kinderen die vanwege hun achterblijvende taal- en leesvaardigheid moeite hebben met de lesstof, een lager opleidingsadvies. Als er daarentegen vanaf jonge leeftijd hoge verwachtingen zijn, en de ambitie bij zowel leerkrachten als ouders aanwezig is om het kind maximaal te ondersteunen in z’n ontwikkeling, dan kan het tij nog keren.
Partnerschap tussen opvoeders en medeopvoeders Educatief partnerschap tussen ouders en leerkrachten is een model dat veel van de kritische succesfactoren omvat die uit internationaal onderzoek naar voren komen. Onder educatief partnerschap verstaan we: Een wederzijdse betrokkenheid van ouders en school teneinde optimale omstandigheden te realiseren voor de ontwikkeling en het leren van kinderen, thuis en op school. Daartoe gaan ze met elkaar in gesprek en werken ze zoveel mogelijk samen. (Cees de Wit, Educatief partnerschap tussen ouders en school. 2008 KPC-groep). Ook René Diekstra stelt in De grondwet van de opvoeding (2003): “Ontwikkeling is een resultante van de kwaliteit van relaties. De kwaliteit van relaties tussen ouders, onderwijsgevenden en buurtgenoten.” In het programma Goed, Beter, Best! leren ouders vaardigheden om dit partnerschap beter in praktijk te kunnen brengen en de taal om dit te kunnen verwoorden en er over te kunnen communiceren met de omgeving.
Educatief partnerschap en onderwijsondersteunend gedrag: Geef me de vijf! Ouders dragen het meest bij aan het schoolsucces van hun kind als zij hun kind thuis begeleiden in de schoolloopbaan. Deze onderwijsondersteuning thuis draagt directer bij aan schoolsucces dan participatie van ouders op school. Dat begint al bij groep nul! Ouders nemen de ondersteunende rol goed op zich wanneer zij: 1. zorgen voor een veilig en warm thuis. Dit omvat bijvoorbeeld het steunen, sturen en stimuleren van het kind (een positieve opvoeding), het zorgen voor een regelmatig leefpatroon (rust, reinheid, regelmaat) en aandacht voor en welzijn van het kind. 2. thuis met hun kind praten. Dit houdt in dat ouders veel met hun kind praten en veel voorlezen. Ze praten over de groep, over wat het kind meemaakt op de groep, over het thema, enzovoorts; maar ook praten ze over alles wat ze samen doen en meemaken in het dagelijks leven.
5
3. de ontwikkelingsmogelijkheden thuis vergroten. Hiermee wordt bedoeld dat ouders veel verschillende activiteiten doen met hun kind en daarbij veel taal aanbieden. Ook is er aandacht voor de brede ontwikkeling van het kind bijvoorbeeld huishoudelijke klusjes doen, buiten spelen, boeken lezen, tekenen, schilderen en knutselen, dansen, zingen, doen alsof-spel, bouwen, puzzelen, stoeien, contact (laten) maken en (laten) spelen met andere kinderen, enzovoorts. Behalve voor de vroege ontwikkeling nu, is dit ook van belang voor de ontwikkeling van latere hobby’s en interesses. 4. hoge verwachtingen hebben van het kind. Zij geloven in de goede ontwikkeling en het schoolsucces van hun kind; ze moedigen hun kind aan en hebben een realistisch pad voor ogen. 5. Communiceren en samenwerken met school over de schoolloopbaan van hun kind. De school wil ouders graag als partner in de begeleiding van het kind. De school vraagt van ouders als partner dus eigenlijk:
Geef me de vijf
Het effect van dit ondersteunend gedrag van ouders geldt ongeacht de sociale klasse van ouders. Wel is de drempel naar school voor laagopgeleide ouders vaak hoger. De combinatie met taal, die in het programma Goed, Beter, Best! wordt gerealiseerd, biedt deze ouders de mogelijkheid om op hun eigen taalniveau te leren hoe zij hun kind kunnen ondersteunen. In bijlage G bij deze handleiding wordt concreet gemaakt welk gedrag van ouders er bedoeld wordt, als er gesproken wordt van onderwijsondersteunend gedrag en educatief partnerschap van ouders.
6
Verminderen van kloof tussen thuis- en schoolcultuur Naarmate de culturele kloof en de taalbarrière tussen thuis en school groter is, wordt het voor een kind lastiger om als een evenwichtig persoon op te groeien. Het beweegt zich dagelijks tussen verschillende werelden. Het helpt als ouders weten wat het kind overdag meemaakt op school, hoe het daar toe gaat, en bijvoorbeeld weet wat het kind bedoelt als die praat over de kring, de huishoek en de kieskast.
De doelgroepen en hun andere verplichtingen De groep ouders bestaat uit een grote diversiteit aan mensen met verschillende culturele achtergronden die ook in verschillende stadia van hun leven en hun (taal)ontwikkeling zitten. Het taalniveau kan lopen van volledig analfabeet tot niveau B2/C1 (Raamwerk CEF). Er zullen ouders zijn die betaald werk hebben en ouders die nauwelijks sociale contacten buiten de eigen familiekring hebben. Veel ouders zonder Nederlands paspoort (komend uit een niet EU-land en niet behorend tot de doelgroep vluchteling) die deel willen nemen moeten nog aan hun inburgeringsplicht voldoen. Sommigen zijn hier al mee gestart, maar hebben hun examen nog niet behaald. De inburgeringsplichtige ouders die aan dit project deelnemen moeten hun inburgeringsexamen behalen binnen de wettelijk vastgestelde termijnen. Er zullen ook ouders deel gaan nemen die hun inburgeringsexamen wel gehaald hebben maar geen Nederlands paspoort hebben.
7
Methodiek Het programma Goed, Beter, Best! is een contextrijke methodiek waarmee ouders van jonge kinderen werken aan het vergroten van hun vaardigheden op tenminste drie terreinen: 1. Het verbeteren van hun onderwijsondersteunend gedrag naar hun kinderen; 2. Het vergroten van hun participatie, in het bijzonder hun ouderparticipatie op de school van hun kinderen, en nog meer specifiek het ontwikkelen van (educatief) partnerschap in de opvoeding met de leerkrachten van hun kinderen; 3. Het vergroten van de taalvaardigheid in de context van onderwijs, opvoeding en participatie. Inhoudelijk vormt de uitwerking van de doelstellingen 1 en 2 – het ontwikkelen van onderwijsondersteunend gedrag en het oppakken van de partnerrol in de educatie – de basis van het lesmateriaal en de lesopzet. Gedurende elke week komen beide doelstellingen aan bod. Het werken aan de taaldoelstelling geschiedt elke les, aan de hand van extra taalbladen, die inhoudelijk altijd aansluiten op de context van de behandelde thema’s. Grammaticale en spellingsonderdelen worden gekoppeld aan de thema’s die op dat moment op het programma staan. Taal is hiermee dus een middel om educatief partnerschap en onderwijsondersteunend gedrag te vergroten en te verbeteren.
Intake en toetsing Na de werving en de informatiebijeenkomsten schrijven de ouders zich in voor dit project. De ouders worden uitgenodigd voor een intakegesprek en de taaltoetsen. Tijdens deze intake (verspreid over meerdere dagdelen) wordt het volgende afgestemd en vastgelegd: 1. Wederzijdse verwachtingen en uiteindelijk verplichtingen. 2. Taalniveau vaststellen met genormeerde taaltoetsen (CITO, Bureau ICE, CINOP) - Voor ouders met Nederlands als tweede taal: de toets geeft het taalniveau weer volgens de niveauindeling van het Raamwerk Nederlands als Tweede Taal en maakt daarbij gebruik van de schalen van het Europees Referentie Kader (ERK) voor gebruikers op de niveaus A1 t/m B2. - Voor de analfabete ouder: de toets geeft de mate van gealfabetiseerd zijn aan, alfa A t/m C. - Voor de ouder die Nederlands als moedertaal heeft: de toets geeft het taalniveau aan alszijnde laaggeletterd, 2F t/m 4F. 3. Mate van educatief partnerschap. - Vaststellen door middel van een gestructureerd vraaggesprek; - Vaststellen door het invullen van de vragenlijst Ouders Goed, Beter, Best! 4. Mate van onderwijsondersteunend gedrag - Vaststellen door middel van een gestructureerd vraaggesprek; - Vaststellen door het invullen van de vragenlijst Ouders Goed, Beter, Best! In het programma Goed, Beter, Best! wordt de ‘Vragenlijst ouders’ (bijlage B) ingezet om vast te stellen in hoeverre en op welke manier de ouder al een educatief partnerschap met school is aangegaan en wat de ouder zelf thuis al met zijn kind onderneemt en op welke manier dit gebeurt (onderwijsondersteunend gedrag). Deze vragenlijst wordt tijdens de intake en aan het eind van het traject afgenomen.
8
Inhoud programma Goed, Beter, Best! 1. Onderwijsondersteunend gedrag van ouders Het speerpunt in de ouderbetrokkenheid is het verbeteren van het onderwijsondersteunend gedrag van ouders thuis. Naarmate dit gedrag van ouders wint aan kwaliteit, verbeteren de leerprestaties van het kind en verloopt de ontwikkeling evenwichtiger. Om dit gedrag te kunnen vertonen, is het nodig dat ouders kennis hebben over de ontwikkeling van jonge kinderen (en deze kennis kunnen toepassen bij het kijken naar hun eigen kind), kennis hebben over wat hun kind op school leert en op welke manier dat aangeboden wordt. Tenslotte dienen zij over een repertoire aan interactievaardigheden en thuisactiviteiten te beschikken waarmee zij de ontwikkeling van hun kind kunnen ondersteunen. Het programma besteedt inhoudelijk aandacht aan: a. Informatie/kennis opdoen Kennis opdoen over de ontwikkeling van kinderen, over de gang van zaken in Groep Nul/de VVE-klas, over de systematiek/het dagritme van het VVE-programma. Ook is er leerstof over het stimuleren van de ontwikkeling van kinderen: hoe begeleid je ze het beste op een manier die past bij de ontwikkeling, de situatie thuis en de mogelijkheden in tijd, ruimte en energie. Er is informatie over de taal-, spel- en motorische ontwikkeling, over een tweetalige opvoeding, over voorlezen en andere (taal-)stimulerende activiteiten, over de emotionele ontwikkeling van het kind en over het belang van plezier en de betrokkenheid van je kind bij het leren en ontwikkelen. b. Inzicht verwerven • Inzicht verwerven in de rol van de ouder bij de ontwikkeling van het kind, en de manier waarop elke individuele ouder/cursist die rol wil invullen, passend bij de persoon en de situatie. • Bewustwording van de mogelijkheden die alle dagelijkse bezigheden bieden om de ontwikkeling van je kind te stimuleren (praten bij het boodschappen doen, de kleuren benoemen bij het aankleden, rennen op de stoep, tellen bij het opruimen, denkvragen aan tafel, voorlezen, tekenen, grapjes maken, enzovoorts.). c. Oefenen Er wordt geoefend met allerlei vormen van onderwijsondersteunend gedrag, zoals het kiezen en lezen van prentenboeken, het uitvoeren van thuisopdrachten gericht op interactie met het kind, samen knutselen en activiteiten ondernemen. Ook oefenen de cursisten het ‘oplettend’ kijken naar hun kind, het praten met hun kind op een manier die taal ontlokt en stimuleert. Het gaat o.a. om het integreren van stimulerende interactievaardigheden (wel of niet verbeteren? open vragen stellen etc.). Cursisten oefenen het speels en plezierig bezig zijn (een schoolse sfeer voorkómen) Jonge kinderen leren de hele dag, ook tijdens de bezigheden van alledag.
9
2. Educatief Partnerschap en participatie Het gaat om de start van de schoolloopbaan van het kind, en daarmee kan het ook een start betekenen voor het opbouwen van een relatie van de ouder met de school. Inhoudelijk wordt aandacht besteed aan allerlei facetten van het onderwijs, waarbij gedurende het jaar van eenvoudige naar wat meer complexe informatie en opdrachten toegewerkt wordt. a. Informatie/kennis opdoen Wie werken er in de school, hoe ziet een dagprogramma er uit, wat staat er allemaal in de schoolgids, een kijkje in een klaslokaal, lesmethodes, rapporten, CITO-toetsen. Ook is er informatie over het educatief partnerschap: hoe zit de taak- en rolverdeling eruit. Op welke manier krijgt het partnerschap vorm in de school? De cursisten krijgen informatie over de inhoud van- en verschillen tussen oudergesprekken, ouderbijeenkomsten, cursussen voor ouders, ouder-kind-activiteiten, enzovoorts. Over het opvoeden van jonge kinderen wordt eveneens kennis opgedaan. Welke basisprincipes zijn belangrijk? Tegen welke problemen lopen veel ouders van peuters en kleuters aan? Hoe kun je daarmee omgaan? Hoe kun je daarover met andere ouders praten, en hoe verlopen de contacten hierover met de school? b. Inzicht verwerven Inzicht in de wederzijdse verwachtingen tussen thuis en school. Er wordt gesproken over de rol- en taakverdeling tussen ouders en school als het gaat om het leren en de ontwikkeling van het kind. Hoe kunnen ouders het leren thuis ondersteunen? Cursisten krijgen inzicht in de inhoud van het partnerschap met de leerkracht en het soort gesprekken dat ze zullen voeren met leerkrachten. Ook ontstaat er inzicht in de rol van (hulp-) ouders op school, de waarde van het onderhouden van contacten met andere ouders en het opbouwen van een sociaal netwerk. c. Oefenen Contacten van diverse aard met de leerkracht onderhouden, variërend van het praatje bij het halen en brengen, afspraken maken en tussentijdse meldingen doen, gesprekken over je kind voeren, over het gedrag thuis en op school, over leerprestaties en de sociaal-emotionele ontwikkeling, rapportgesprekken voeren. Er wordt geoefend met meehelpen als hulpouder, bijvoorbeeld door een uitstapje te helpen begeleiden of door mee te helpen het lokaal te versieren. Er zijn opdrachten om gesprekjes aan te gaan met anderen dan de leerkracht die werkzaam zijn binnen de school, zoals de schoolmaatschappelijk werkster. Ook oefenen cursisten met het opzoeken van informatie op de website, het voeren van een telefoongesprekje met de administratrice van de school, het bijwonen van een bijeenkomst van de medezeggenschapsraad, e.d. Ook oefenen cursisten het deelnemen aan gezamenlijke -Nederlandstalige- ouderactiviteiten op school, zoals koffieochtenden en bijeenkomsten in het kader van opvoedingsondersteuning. In bijlage G wordt concreet benoemd wat wordt bedoeld met het beoogde ‘onderwijsondersteunend gedrag’ van ouders en welke activiteiten worden verlangd van ouders in hun rol als educatief partner van de school.
10
De vorm Binnen Goed, Beter, Best! worden twee soorten lessen aangeboden: OOG- en EP lessen. • De OOG-lessen zijn gericht op het verbeteren van het OnderwijsOndersteunend Gedrag van ouders. Deze lessen zijn opgebouwd rond bekende en veel voorkomende VVE-thema’s zoals ‘Lente’ en de andere seizoenen, ‘Wonen’ en ‘Ziek en gezond’. Zo sluit de kennis van ouders aan op hetgeen hun kind in de groep leert. Het gaat om 57 lessen, verdeeld over 12 thema’s. Er is nog een 13e, verdiepend OOG-thema met 6 lessen. In deze lessen leren de cursisten veel over de ontwikkeling van het jonge kind (motoriek, taal, spel) en over de talloze manieren waarop ouders de ontwikkeling thuis kunnen stimuleren. Het gaat om nogal pittige lessen. De trainer zal ervoor kiezen om de lessen uit dit thema niet achter elkaar te behandelen, maar ze te verspreiden over de cursusperiode. In totaal zijn er derhalve 63 OOG-lessen. • De EP-lessen zijn gericht op het verbeteren van het Educatief Partnerschap van ouders. In deze lessen leren de ouders de school beter kennen en oefenen zij hun rol als partner van de school in de educatie. Het gaat om in totaal 18 EP-lessen, verdeeld over 6 thema’s. Het programma Goed, Beter, Best! omvat naast de OOG- en EP-lessen een schat aan taalbladen met taaloefeningen, die gekoppeld zijn aan de OOG-lessen. De trainer zorgt ervoor dat de taaloefeningen qua niveau aansluiten op het individuele taalniveau van elke cursist. Thema’s Onderwijsondersteunend gedrag (OOG-lessen) 1. Thema Lente 6 lessen 2. Thema Zomer 5 lessen 3. Thema Herfst 4 lessen 4. Thema Winter 4 lessen 5. Thema Kunst 4 lessen 6. Thema Kleding 4 lessen 7. Thema Eten en drinken 4 lessen 8. Thema Wonen 4 lessen 9. Thema Mensen 5 lessen 10. Thema Ziek en gezond 4 lessen 11. Thema Verkeer 6 lessen 12. Thema Bijzondere dagen 7 lessen 13. Thema De Verdieping 6 lessen: - Motorische ontwikkeling - Meespelen - Taalontwikkeling -3XV - Taal thuis Voorlezen
11
Thema’s Educatief Partnerschap (EP-lessen) 1. Ken de school 3 lessen 2. De onderbouw 3 lessen 3 lessen 3. Informatie van de school 4. Ouders op school 3 lessen 5. Wat gebeurt er in de klas? 3 lessen 6. Samen opvoeden 3 lessen Als Bijlage A is een overzicht opgenomen van alle GBB! – lessen. Planning van GBB-lessen Er wordt bij het aanbod van de OOG-lessen aangesloten bij de thema’s die op dat moment worden aangeboden aan de peuters of kleuters in de VVE-groep. Wanneer er bijvoorbeeld in de groepen wordt gewerkt met het thema Lente, zijn ook de GBB-cursisten bezig met het thema Lente. Ook de opdrachten voor thuis, waarbij ouders activiteiten samen met hun kind ondernemen (onderwijsondersteunend gedrag thuis), sluiten aan op het thema in deze periode. Dit betekent tevens dat het thema van de GBB-lessen elke 3 tot 4 weken wisselt, simultaan aan de thema-wisseling in de VVE-groepen op school. Bij de planning van de EP-lessen, die ‘flankerend’ aan de OOG-lessen worden gegeven (bijvoorbeeld één dagdeel per week) wordt zo veel mogelijk rekening gehouden met de activiteiten en evenementen voor/met ouders die de school organiseert gedurende het schooljaar, zoals ouderbijeenkomsten, de uitgave van de schoolgids of een rapportgesprek. Voorafgaand aan zo’n evenement worden ouders in de EP-lessen bekend gemaakt met zo’n evenement en kunnen zij oefenen. In de loop van het schooljaar behandelt een VVE-groep (de groep nul of de kleutergroep) gemiddeld 10 VVE-thema’s die telkens zo’n 3 tot 4 weken duren. Analoog daaraan behandelen de ouders in de GBB-cursusgroep gedurende hun cursusperiode dezelfde thema’s als de thema’s die in deze periode in de VVE-groep worden aangeboden. De trainer overlegt met de school (de leerkrachten van de onderbouw) over de planning van de lessen en zorgt ervoor dat het aanbod past op de ‘maat’ van de school. De thema’s Educatief Partnerschap omvatten altijd 3 lessen. De thema’s OnderwijsOndersteunend Gedrag omvatten minimaal 4 lessen, maar er zijn ook thema’s met 5, 6 of 7 lessen. De trainer kan het aantal lessen dat wordt aangeboden in een thema variëren, naar gelang er mogelijkheid, behoefte of aansluiting is op het programma van de VVE-groep. Eén les omvat veel materiaal, zodat de cursisten er meerdere dagdelen mee bezig kunnen zijn. Het is aan de trainer om te bepalen hoe intensief bepaalde onderwerpen worden besproken. Zie Bijlage F voor tips en adviezen aan de trainer. De duur en de intensiteit van het GBB-programma wordt met de school afgestemd. Afhankelijk van de voorkeur van de school heeft het programma de volgende intensiteit en duur: * 20 weken, 4 dagdelen per week * 27 weken, 3 dagdelen per week * 40 weken, 2 dagdelen per week
12
Het lesmateriaal Zoals aangegeven bestaat het programma Goed, Beter, Best! uit zogeheten OOG-lessen en EP-lessen. Daarnaast zijn er bij de OOG-lessen taalbladen op drie taalniveau’s. • In de OOG-lessen worden de ouders aangezet tot onderwijsondersteunend gedrag dat aansluit bij hetgeen hun kind in de VVE-groep meemaakt en leert. Doordat de ouders, simultaan aan de kinderen, van alles leren over bijvoorbeeld ‘Ziek en gezond’, kunnen ze er met hun kind thuis verder over praten en over spelen. De OOG-lessen zijn verdeeld in 13 thema’s. De OOG-lessen zijn te herkennen aan de volgende koptekst:
• In de EP-lessen leren de ouders veel over de gang van zaken op school en in de groep van hun kind, leren zij over het belang van hun betrokkenheid op school en worden ze aangezet tot het vervullen van hun rol als partner van de school in de educatie en de opvoeding van hun kind. De EP-lessen zijn verdeeld over 6 thema’s met elk 3 lessen. De EP-lessen zijn te herkennen aan de volgende koptekst:
Het materiaal van één les bestaat altijd uit: • een blad voor de docent met achtergrondinformatie, ideeën voor introductie en voor activiteiten die ouders thuis met hun kind kunnen doen in het kader van de les; De achtergrondinformatie betreft vaak de manier(en) waarop het onderwerp (bijvoorbeeld Herfst) in de VVE-groep aan de orde komt en op welke manier ouders hierbij betrokken worden. Voorts wordt beschreven op welke manier de trainer dit onderwerp bij de cursisten kan introduceren, door enkele voorbeeldvragen en ideeën voor bespreking. Tenslotte wordt een reeks mogelijke activiteiten (opdrachten) gegeven, die cursisten thuis (met hun kind) kunnen doen; ook wordt hieraan een score gekoppeld die correspondeert met de Scorelijst Ouders OOG en EP.
13
• In een introductieblad met een korte introductietekst en twee thuisopdrachten; Elke les start met het gesprek van de dag vanuit het thema van die week. Er wordt daarbij bijvoorbeeld aangesloten op actuele gebeurtenissen, teruggekeken op de vorige les, verteld over de activiteiten die ouders thuis hebben gedaan, enzovoorts. Dan wordt de overstap gemaakt naar de les van vandaag, die aan de hand van het introductieblad wordt geïntroduceerd. Dit gebeurt klassikaal. • Drie maal een werkblad met op elk blad een basisopdracht; De opdrachten in de werkbladen worden gedifferentieerd besproken en uitgevoerd. De trainer neemt elke keer een andere subgroep apart voor instructie. • 2 werkbladen met elk een plusopdracht. De opdrachten in de werkbladen worden door de deelnemers tijdens de GBB-les uitgevoerd of gemaakt. Vaak staat op een werkblad ook nog een idee voor een thuisactiviteit in het verlengde van de opdracht. Deelnemers lezen deze ideeën en bespreken met de trainer welke thuisopdrachten zij gaan uitvoeren; zij kiezen er minimaal één. Er zijn lessen die extra (plus- of thuis-)opdrachten hebben, soms met een bijlage. Als er bijlagen bij een les horen, wordt dit in het docentenblad vermeld. • In de woordenlijst achter elke les vullen de deelnemers zelf in welke nieuwe woorden zij gedurende de les hebben geleerd. • Daarnaast is er een portfolio-blad bij elke les, waarin de deelnemers kunnen aangeven welke activiteiten zij thuis hebben gedaan. Dat kan door middel van foto’s, tekeningen of korte verslagen. • De portfolio-bladen worden verzameld in een portfolio-map waarin de deelnemers ook hun individuele leerplan bewaren. Door middel van hun persoonlijk leerplan geven zij zelf sturing aan hetgeen zij willen leren.
14
Het lesmateriaal is modulair en losbladig, zodat het goed aan te passen is aan zowel het niveau van de deelnemer als aan de specifieke gang van zaken in de betreffende school en groep van het kind. Taalbladen Bij de OOG-lessen zijn taalbladen beschikbaar, die de cursisten laten oefenen met de woorden en de grammatica van de gebruikte taal in de les. De deelnemers worden voorzien van de bijbehorende taalbladen op hun eigen niveau.
!
%
% "
!% %
% #
!
%
$
!
"
! $
!
!
# # %
!
!
#
"
" !
!
"!
&!
$ %
! $
#
%
! " !
!
!% $ "
%
!
"$ %
!
!
# # #
! "
!
!
"!
# !#
!
#
Ook wanneer een school de lessen over onderwijsondersteunend gedrag en educatief partnerschap wil aanbieden aan een groep ouders/cursisten zonder een taalpendant, kunnen de GBB!-lessen worden gebruikt waaruit de T-pictogrammen zijn weggelaten. Ouders hebben een multoband waarin (te kopiëren) lesmateriaal verzameld wordt dat past bij hun specifieke situatie. Naast de GBB-materialen kan de deelnemer naar keuze (en beschikbaarheid) ook nog thuismaterialen gebruiken die behoren bij het specifieke VVE-programma dat de school gebruikt (bijvoorbeeld Puk en Ko of Piramide).
15
Leer- en einddoelen Het doel is om continu het leren binnen trainingssituaties te koppelen aan het handelen in de eigen ‘praktijk’ van de ouder, contextrijk leren. Het is heel belangrijk dat de deelnemer direct het positieve effect ervaart: als de cursist de geleerde kennis en vaardigheden toepast (thuis, met het kind en in contact met school) is de positieve invloed merkbaar op de ontwikkeling van het kind. Vaak is er ook een positief effect op de relatie met het kind en op het gevoel van competentie van de ouder. Door het verhogen van het taalniveau wordt het mogelijk om de ouderbetrokkenheid en het partnerschap met de school te vergroten. Dit leidt tot echte participatie van de ouder in de schoolontwikkeling van het kind en daardoor vergroot het de onderwijskansen van het kind. Elke ouder kan een andere doelstelling hebben. De persoonlijke doelstelling wordt per individu van tevoren vastgesteld en ook vastgelegd in een individuele leerovereenkomst. Dit krijgt zijn vertaling in het persoonlijke portfolio en uiteindelijk in het individuele leerplan van de deelnemer. Het doel van Goed, Beter, Best! is vierledig: 1. De cursist laat zien dat zij(hij) voldoende (woord-) kennis bezit met betrekking tot de VVE-thema’s en rondom de onderwerpen van Educatief Partnerschap. Dit blijkt uit de verzamelde gemaakte opdrachten tijdens de lessen: - Basisopdrachten 100% voldoende of goed afgetekend door trainer. - Plusopdrachten minimaal 25% voldoende of goed afgetekend door trainer. 2. De cursist vertoont voldoende onderwijsondersteunend gedrag. Dit blijkt uit de gemaakte thuisopdrachten van de OOG-lessen, verzameld in het portfolio: - Opdrachten voor thuis: 90% voldoende of goed afgetekend door trainer. - Extra opdrachten voor thuis: minimaal 10% voldoende of goed afgetekend door trainer. 3. De cursist gaat een partnerschap met school aan. Dit blijkt uit de gemaakte thuisopdrachten van de EP-lessen, verzameld in het portfolio: - Opdrachten voor thuis: 90% voldoende of goed afgetekend door trainer. - Extra opdrachten voor thuis: minimaal 10% voldoende of goed afgetekend door trainer. 4. De cursist verhoogt het taalniveau op minimaal twee vaardigheden: spreken en luisteren. De genormeerde taaltoetsen (CITO, Bureau ICE of Cinop) worden aan het eind afgenomen om het bereikte taalniveau te meten.
16
De opdrachten 1. Basis- en plusopdrachten In de OOG- en EP-lessen wordt gewerkt met pictogrammen. Deze pictogrammen verwijzen naar hetgeen met de opdracht gedaan moet worden. De legenda van pictogrammen is als bijlage D toegevoegd. Er zijn in elke les drie werkbladen met basisopdrachten. Vaak zijn dit - een kijk-, praat- en schrijfopdracht - een knutselopdracht en - een kijk-en-luisteropdracht. De kijk-/praat-/schrijfopdracht is veelal een kijkplaat, waarbij cursisten met elkaar praten over wat zij zien, welke woorden zij kennen en welke mogelijk nog niet. De woorden die bij de plaat horen (en dus bij de les en het thema) schrijven zij op in de woordenlijst. Ook wordt er vaak gewerkt met foto’s en bijlagen met foto- en woordkaartjes, bijvoorbeeld als memory- of sorteerspel. De knutselopdracht is, behalve om even iets met de handen te doen, ook bedoeld om voeling te krijgen met wat hun peuter of kleuter in de groep maakt rondom het thema. Zo leren de cursisten ook de woorden die bij dit ‘doen’ horen, en krijgen zij ideeën om thuis te knutselen met hun kind. Bij de lessen over Educatief Partnerschap zijn de knutselopdrachten vaak verruild voor het oefenen van een gesprekje of het verkennen van de school. De kijk- en luisteropdracht tenslotte is vaak opgehangen aan een stukje film dat te vinden is op youtube.nl. Door goed te luisteren naar een liedje of een digitaal prentenboek raken de cursisten niet alleen bekend met het liedje of het boek als zodanig, maar ook met (meer) woorden in het kader van het thema. Vaak krijgen ze de opdracht om een aantal ontbrekende woorden van de (letterlijke) tekst op de juiste plaats in te vullen. Bij de EP-lessen gaat het vaak om een educatieve video over bijvoorbeeld voorlezen van een omroep als ETV. De plusopdrachten zijn wat moeilijker dan wel uitgebreider varianten van opdrachten.
17
2. Taaloefeningen Naast de les-opdrachten worden de taaloefeningen gemaakt. De taalbladen die bij de betreffende OOG-les horen, hebben dezelfde koptekst als de OOG-les. In de OOG-lessen waarin de taalverwijzingen naar de taalbladen zijn opgenomen, zijn blauwe vakjes toegevoegd met daarin de letter T en een nummer. Het blauwe pictogram met de T en een nummer verwijst derhalve naar de taaloefening. Er kan ook zonder problemen gewerkt worden met de OOG-lessen waaruit de T-pictogrammen zijn weggelaten: wanneer de cursist de taalbladen in de juiste volgorde maakt (eerst T1, dan T2) en de taaloefeningen afwisselt met de opdrachten in de OOG-les, is het precieze moment waarop de taaloefening gemaakt wordt, minder belangrijk.
Een kijk- en luisteropdracht uit de OOG-les Lente buiten met en zónder het blauwe T-pictogram datverwijst naar taalblad 3.
18
De taaloefeningen zijn op drie niveau’s uitgewerkt: * of ** of ***, waarbij de drie sterren verwijzen naar het hoogste taalniveau. * = alfa A-B ** = niveau A1 *** = vanaf niveau A2/B1 Vóór de start van GBB! worden alle deelnemers getoetst. Op deze manier wordt bepaald op welk niveau de deelnemer de taalbladen krijgt aangeboden. Door de taaloefeningen op gekleurd papier te printen (elk taalniveau een andere kleur) wordt voor elke deelnemer duidelijk welke taaloefeningen voor hem/haar bedoeld zijn.
Taalblad 3 op drie niveau’s bij de OOG-les “Lente buiten”
19
3. Opdrachten voor thuis Op het introductieblad staan standaard een ‘opdracht voor thuis’ en een ‘extra opdracht voor thuis’. Ook op de meeste werkbladen staan opdrachten of ideeën voor thuis. De deelnemers kiezen uit de diverse mogelijkheden minimaal één maar liever meerdere opdrachten die zij thuis met hun kind gaan uitvoeren. Uiteraard worden deze opdrachten van tevoren in de klas besproken en soms ook geoefend. De volgende les worden de opdrachten voor thuis besproken. Deelnemers moeten het bewijs meenemen van hetgeen zij thuis gedaan hebben. Bewijzen kunnen bewaard worden in het persoonlijk portfolio van de deelnemer. Het is aan de deelnemer om te bepalen welke gemaakte opdrachten in het portfolio worden opgeslagen.
Met het portfolio wordt zoveel mogelijk zelfstandig gewerkt door de deelnemers. Deelnemers bewaren bewijsstukken van hetgeen zij gedaan en gemaakt hebben in hun portfolio. Het portfolio is een apart deel aan het eind van hun werkmap. Aftekenlijst Van de gemaakte opdrachten wordt een aantekening gemaakt in de aftekenlijst. Zie Bijlage E1 voor de aftekenlijst met de volledige lijst van EP- en OOG-thema’s en lessen. In deze lijst zijn alle opdrachten (de basis- en plusopdrachten alsmede de opdrachten voor thuis) af te tekenen. Bijlage E2 bij deze handleiding is een alternatieve aftekenlijst, waarin de trainer het thema, de behandelde lessen en de daarbij gekozen opdrachten voor thuis zelf kan invullen. De wijze waarop er wordt geregistreerd kan meer of minder uitgebreid geschieden. In het docentenblad is standaard opgenomen hoe de diverse mogelijke activiteiten thuis (de opdrachten voor thuis) gescoord kunnen worden. Deze scores corresponderen met de scorelijst. De Scorelijst ouders EP en OOG is opgenomen als Bijlage C. Deze scorelijst correspondeert op zijn beurt weer met de ‘Vragenlijst voor ouders’ (bijlage B). Wanneer met de scorelijst wordt gewerkt kan de trainer voor elke cursist heel specifiek bijhouden op welke onderdelen van onderwijsondersteunend gedrag en educatief partnerschap er (welke) vorderingen worden gemaakt.
20
Bijlage A
Overzicht van alle lessen Goed, Beter, Best!
Thema’s onderwijsondersteunend gedrag/OOG 1. Thema Lente • Lente buiten • Voorjaarsbloemen • Jonge dieren • De kinderboerderij • Het weer • Pasen
6 lessen
2. Thema Zomer • Lekker warm • Het zonnetje schijnt • Spetter nat • Op reis • Het strand
5 lessen
3. Thema Herfst • Het bos • Regen en wind • Herfstpret • Kriebelspinnen
4 lessen
4. Thema Winter • Kerst • Sneeuw • Sinterklaas • IJskoud
4 lessen
5. Thema Kunst • Beelden • Kunst in de natuur • Muziek maken • Schilderijen
4 lessen
6. Thema Kleding 4 lessen • Zomerkleren en winterkleren • Dat trek ik aan! + 2 bijlagen • Verkleden + bijlage • Past het nog? • Themabijlage: woordenlijst 7. Thema Eten en drinken • Boodschappen doen • Wat proef ik? + bijlage • Lekker koken + bijlage • De winkels
21
4 lessen
8. Thema Wonen • Ons huis • Groot en klein • Bouwen • Mijn kamer
4 lessen
9. Thema Mensen • Dit ben ik • Wij horen bij elkaar • Opa en oma Baby’s • Knuffels en vriendjes • Themabijlage: woordenlijst
5 lessen
10. Thema Ziek en gezond • Van top tot teen • Bij de dokter • Het ziekenhuis + bijlage • Gezond zijn • Themabijlage: woordkaarten
4 lessen
11. Thema Verkeer • Wat rijdt daar? • Stoep en straat • Tatuu – tatuu! • Vliegen en varen • Regels in het verkeer • Met de trein en met de bus
6 lessen
12. Thema Bijzondere dagen 7 lessen • Koninginnedag • Moederdag • Vaderdag • Jarig • De speeltuin • De dierentuin + bijlage • Een nieuw jaar + bijlage 13. Thema De Verdieping 6 lessen • Taalontwikkeling • Motorische ontwikkeling • 3 X V + bijlage: poster • Taal thuis Voorlezen Meespelen • Themabijlage: OOG en EP tips voor ouders In totaal 63 OOG-lessen.
Vervolg Overzicht van alle lessen Goed, Beter, Best!
Thema’s onderwijsondersteunend gedrag/EP 1. Thema Ken de school • Het schoolgebouw • Bouwen en groepen • Wie werken er op school?
3 lessen
2. Thema De onderbouw • De groep van mijn kind • Brengen en halen • Een oudergesprek
3 lessen
3. Thema Informatie van de school • De schoolgids • Een ouderbijeenkomst • De nieuwsbrief / de website
3 lessen
4. Thema Wat gebeurt er in de groep? 3 lessen • Het dagritme • Thema’s en hoeken • Omgaan met elkaar Thema Ouders op school • Helpen in de groep • De ouderraad en de MR • Hulpouders
3 lessen
6. Thema Samen opvoeden • Opvoeden thuis + bijlage • Huisbezoek • Regels op school en thuis
3 lessen
In totaal 18 EP-lessen. In totaal 81 GBB-lessen.
22
Bijlage B Vragenlijst ouders/cursisten Goed, Beter, Best!
23
24
25
26
Bijlage C
Scorelijst Ouderbetrokkenlijst OOG en EP
A. Betrokkenheid bij eigen kind op school I. basaal en informeel contact met juf en groep 1a. Ik vraag vaak aan de juf wat mijn kind in de klas gedaan heeft. 2b. Ik vertel de juf wat ik thuis met mijn kind heb gedaan (voorlezen, spelen, klusjes, enzovoorts) en geef daarbij aan wat mijn kind wel en niet goed kan. 3a. Ik blijf vaak de hele inlooptijd in de klas. 3b. Ik kom vaak naar de ouder-kind activiteit om te knutselen in de klas. 3c. Ik kom als ik word uitgenodigd voor de introductie of de afsluiting van het thema in de groep.
II. actief en responsief t.a.v. formele overleggen met juf over kind 6. Ik ga naar alle individuele oudergesprekken/rapportgesprekken. 7a. Als de juf een afspraak met mij wil maken voor een gesprek, sta ik hiervoor open en kom de afspraak na. 8c. Ik praat actief mee tijdens deze gesprekken (zie 6 en 7). Ik vertel hoe het thuis gaat, stel de vragen die ik heb en maak zonodig afspraken met de juf.
III. zelf initiatief nemen voor overleg met- en advies vragen aan juf 1b. Ik vraag de juf vaak of mijn kind ergens moeite mee heeft en welke dingen ik thuis kan doen met mijn kind. 2a. Ik vraag de juf welke boeken ik kan lezen met mijn kind. 5a. Ik vraag het de juf als ik op zoek ben naar een goede aanpak voor mijn kind (bijv. met driftig zijn of zindelijk worden). 5b. Ik praat met de juf als ik het niet eens ben met hoe ze met mijn kind omgaat. 7b. Als ík iets met de juf wil bespreken dat niet tijdens het brengen en halen kan, vraag ik om een afspraak met de juf.
IV ervoor zorgdragen dat je kind ‘meedraait’ in de groep (basaal) 4a. Ik zorg dat ik op tijd kom op school. 4b. Ik bel af als mijn kind niet naar school kan komen. 9. Ik ben geïnteresseerd in de regels in de klas (bijv. over ‘niet slaan’, handen wassen en opruimen) en ik probeer die regels ook thuis toe te passen.
27
Scorelijst Ouderbetrokkenlijst OOG en EP
B. Betrokkenheid bij klas/school I de informatie van school lezen/de school kennen 1a. Ik lees de briefjes van de school zelf of vraag of iemand mij helpt bij het lezen van deze briefjes. 1b. Ik lees de nieuwsbrief van de school (niet alleen over de groep van mijn kind). 1c. Ik bezoek regelmatig de school-site als ik iets wil weten (vakanties e.d.) of als ik foto’s of berichten wil zien. II actieve opstelling met betrekking tot het thema in de klas 2a. Ik praat met de juf over het thema: welke activiteiten kan ik doen? Kan ik iets meenemen naar de klas? 2b. Ik kijk vaak naar de werkjes van de kinderen en praat erover met de juf en mijn kind.
III regelmatig helpen op school 3a. Ik vraag aan de juf of ik kan helpen bij activiteiten, voorbereiden, versieren of meegaan met uitjes (1 x per maand). 3b. Ik help mee in de groep of ga mee (zie 3a.) (1 x p. maand).
IV regelmatig naar ouderbijeenkomsten gaan 4. Ik ga naar de (overstijgende/cursorische) bijeenkomsten over het VVE-programma en groep nul (bijv. Puk Thuis of Een goede start) 5. Ik ga naar de algemene informatie- en ouderavonden van de school (2 x per jaar) 6. Ik ga naar bijeenkomsten in de ouderkamer over opvoeding en andere onderwerpen (1 x p. mnd).
V andere ouders kennen, MR, OC 7a. Ik lees de informatie over (en van) de oudercommissie en de medezeggenschapsraad van de school. 7b. Ik praat weleens met de juf of andere ouders over de oudercommissie en/of over de medezeggenschapsraad; ik bezoek weleens een openbare vergadering. 8. Ik heb contact met (minimaal 5) andere ouders en praat met andere ouders tijdens activiteiten op school
28
Scorelijst Ouderbetrokkenlijst OOG en EP
C. Onderwijsondersteunend gedrag thuis I. dagelijks gerichte aandacht voor het kind en wat het in de klas heeft gedaan 9. Ik vraag elke dag aan mijn kind wat hij/zij gedaan heeft op school. 10. Ik praat elke dag met mijn kind over het thema/de activiteit waar mijn kind op school mee bezig is. 9. Ik neem elke dag de tijd om met mijn kind te spelen (doen alsof spel, bouwen, tekenen, knutselen, beweegspel of een speelwerkblad); ik betrek daarbij vaak het thema of de activiteit van school. II. zelfvertrouwen en gezondheid 13. Ik geef mijn kind elke dag minstens één complimentje en vertel wat ik goed vind. 14a. Ik kies goede Nederlandse tv-programma’s uit voor kleine kinderen; mijn kind kijkt korter dan 2 uur per dag naar tv-programma’s. 15. Ik zorg dat mijn kind voldoende slaapt. 16. ik zorg dat mijn kind gezond eet en niet teveel snoept of zoete drankjes drinkt. 17. Ik zorg dat mijn kind elke dag een uur beweegt na schooltijd, bijvoorbeeld door te wandelen, buiten te spelen, te dansen en in de speeltuin te spelen.
III praten met het kind: op veel momenten en over verschillende dingen 3.
Ik praat met mijn kind over wat we aan het doen zijn (aan- en uitkleden, tandenpoetsen, opruimen, eten). Ik geef uitleg. 4. Ik neem elke week de tijd om met mijn kind buiten te wandelen en te praten over wat we buiten zien. 5. Ik laat mijn kind meehelpen en dan praat ik met mijn kind tijdens bijv. het boodschappen doen (welke kleur heeft die paprika? Wil jij de melk pakken? Ja, dat grote pak.) 6. Ik zing een paar keer per week een liedje met mijn kind (bijvoorbeeld uit de klas) en maak er bewegingen bij. 7b. Ik benoem bij het lezen en praten met mijn kind ook veel dingen in het Nederlands; we oefenen de woordjes samen. 14b. Ik kijk vaak samen met mijn kind naar een kinderprogramma en praat over wat we zien.
IV zorgen voor divers spel en zelfstandigheid 10. Ik heb puzzels in huis en speelgoed dat goed is voor de fantasie van mijn kind (niet alleen plastic, niet met veel geluiden en knopjes). Ik haal de natuur in huis (hyacintenbol bijv.). 11. Ik ga met mijn kind naar de kinderboerderij of naar een andere omgeving waar veel dingen of dieren te zien zijn waar we over kunnen praten (2 x p. mnd). 12. Ik laat mijn kind zo veel mogelijk zelf doen (aankleden, tas dragen, speelgoed opruimen) en helpen bij klusjes (wat bij de leeftijd past)
V aandacht voor boeken en boeken lezen 7a. Ik lees mijn kind een paar keer per week voor, in de taal die ik het beste spreek. 8. Ik ga met mijn kind naar de bibliotheek (2 x p. mnd); we kiezen samen boekjes uit.
29
Bijlage D
Legenda van de in de lessen gebruikte pictogrammen
Bespreek dit in de grote groep.
De docent legt uit.
Bespreek dit met één of twee anderen.
Spreek het woord / de zin uit. Of: zing het lied.
Luister naar hetgeen in de film wordt gezegd of gezongen. Luister naar de uitspraak van het woord. Luister naar de uitgesproken/voorgelezen zin of tekst.
Kijk naar de praatplaat/foto. Lees de woordjes. Lees de tekst.
Schrijfopdracht. Invul-opdracht. Verbind wat bij elkaar hoort.
Knutselopdracht. Doe-opdracht.
Gebruik de computer: • Kijk en luister naar het filmpje. • Zoek iets op via internet.
Ga de school in. Zoek informatie. Zoek een persoon. Voer een opdracht uit in de school.
30
Vervolg legenda van de in de lessen gebruikte pictogrammen
Doe dit thuis met je kind. Een idee voor een activiteit thuis.
Plusopdracht
Opdracht die je kunt opnemen in je portfolio.
Schrijf de woorden die je kent in de woordenlijst.
Gebruik kleurpotloden of stiften.
Kijk (lees) en luister
Gebruik een pen of potlood om een lijn te trekken.
31
Bijlage E1
32
Aftekenlijsten OOG- en EP-lessen
33
34
35
36
37
Bijlage E2
38
Format aftekenlijst opdrachten voor thuis
Bijlage F
Trainers stellen vragen
Mag ik langer dan één dagdeel over een les doen? Ja, geen probleem. Liever uitdiepen en uitbreiden dan afraffelen. Het gaat niet om het aantal lessen dat aan de orde komt, maar om de stappen die worden gezet in taal, partnerschap en onderwijsondersteunend gedrag.
Mag ik middenin een thema een ander thema of onderwerp behandelen? Ja, voor zover dat niet verwarrend werkt. Wanneer je bezig bent in ‘Wonen’ en het is volgende week Koninginnedag (in het thema Bijzondere dagen), kun je dat onderwerp tussendoor doen. Ook zijn er onderwerpen die in meerdere thema’s goed passen. Zo is ‘groot en klein’ nu als les opgenomen in het thema ‘Wonen’, maar het kan evengoed worden behandeld in het thema ‘Kleding’ of waar dan ook. Zorg dat je de onderwerpen allemaal een keer hebt gelezen, dan kun je makkelijker schakelen als de situatie daarom vraagt.
Hoe overleg ik met de leerkracht van groep nul? Kijk of er wekelijks ca. een half uur tijd is om te praten over de te behandelen thema’s en lessen: de keuze ervan en de inhoud ervan; zoek naar manieren om de relatie tussen wat je in de oudercursus doet en wat er in de VVE-groep wordt gedaan, te versterken. Vraag de leerkracht om ideeën (zoek het in de liedjes, de boeken, de woordenlijst, de speelmaterialen die worden gebruikt).
Hoe zorg ik voor medewerking van anderen binnen de school? Zorg dat jij of de projectleider hierover overlegt met een contactpersoon binnen de school (bijvoorbeeld de directeur of intern begeleider). Zorg dat je verzoeken voor opdrachten zoals ‘een gesprekje voeren’ of ‘door de school lopen’ tijdig neerlegt bij de betrokkenen.
Hoe werk ik met de taaloefeningen? Complementair aan de OOG-lessen zijn er taalwerkbladen ontwikkeld. Deze taalwerkbladen zijn, per les, op drie taalniveau’s beschikbaar. In het algemeen is het zo dat het OOG-lesmateriaal (het introductieblad en de opdrachten), net als de EP-lessen meer uitnodigt tot geleide (vóór-) bespreking in de grote of kleinere groep. Dit wordt afgewisseld met gedifferentieerd zelfstandig werken of groepswerken: de deelnemers gaan zelfstandig of in groepjes aan het werk met de verschillende opdrachten. Dat zijn de OOG-basisopdrachten uit het lesmateriaal, afgewisseld met taalwerkbladen met oefeningen op het eigen niveau. Het is handig om de taalwerkbladen per niveau te printen op een ‘eigen’ kleur. Elke les kunnen deelnemers dan zelfstandig de taalwerkbladen van hun eigen niveau van de stapel pakken en maken.
Hoe speel ik in op vragen van ouders over (hun rol bij) de ontwikkeling en opvoeding van peuters en kleuters? Het is altijd goed om je in te lezen op onderwerpen die voor jouw doelgroep deelnemers van belang zijn. Zeker in het kader van deze cursus is kennis over de ontwikkeling van 2 tot 4-jarigen (taal, gedrag, motoriek, e.d.) heel zinvol. Ook kennis over interactief voorlezen, het belang van spelen en meespelen en tweetalig opvoeden is meegenomen. Zie hiervoor ook de lessen in het thema De Verdieping. Bijlage G is informatief als het gaat om het concrete gedrag dat wordt bedoeld wanneer het gaat over onderwijsondersteunend gedrag en educatief partnerschap. Je kunt hierover uiteraard ook het nodige vragen aan de leerkrachten en leidsters van de VVE-groepen. Speel daarnaast vooral in op de wens en behoeften van ouders om hierover dingen te vragen, door met hen gesprekjes te oefenen: hoe kun je dit vragen aan de juf?
39
Hoe ga ik na of thuisopdrachten zijn gedaan? Hoe teken ik die af? Reflectievragen die op alle thuisopdrachten van toepassing zijn, bijv. - Heb je het thuis leuk gehad met je kind? Heeft het jullie band versterkt? - Vertel een anekdote - Hoe hield je je kind geboeid? - Wat heb je ervan geleerd? - Wat heeft je kind ervan geleerd? - Waarom is dit belangrijk geweest? Dit moet de deelnemer kunnen verwoorden. Begin de les met reflectie op de thuisopdrachten, plenair of anderszins. Gebruik de aftekenlijsten per deelnemer. Stimuleer de deelnemers om ‘bewijzen’ te verzamelen in de portfoliomap (foto’s, knutselwerkjes, tekeningen, een kort verslag, enzovoorts).
Hoe ga ik om met deelnemers die de opdrachten afraffelen? Blijf bij deze deelnemers zoeken naar de bewustwording dat het gaat om het plezier tussen moeder/vader en kind. Juist door tijd samen door te brengen, ervaren en voelen ze hoe leuk en leerzaam het is om samen (en met aandacht) dingen te doen. Je lacht samen, je leert je kind beter kennen. Zet de ervaringen van andere ouders in om duidelijk te maken: de (thuis-) opdrachten hebben uiteindelijk tot doel dat iedereen er beter van wordt: het komt de cursist, het kind én hun onderlinge band ten goede).
Wat kan de medewerker ouderbetrokkenheid of oudercontactpersoonin de school doen voor of met mij? Maak gebruik van het netwerk van deze functionaris in de school. Zij/hij kent de ouders en hun vragen. Vraag tips, ideeën en medewerking rond onderwerpen als: - Knutselen en materialen - Onderwijsondersteunend gedrag dat volgens hen nog ontbreekt bij veel ouders; - Opvoedingsonderwerpen die spelen; - Opdrachten die in school moeten gebeuren (door de gangen lopen, praatjes aanknopen met diverse medewerkers, interviewvragen stellen, klasbezoekjes).
Moeten ouders thuis de opdrachten op papier met hun kind doen? Dat kan een onderdeel zijn. Het is echter alleen maar papier (kijken, aanwijzen), en dat is met name voor peuters niet zo lang leuk. Peuters zijn actief en leren veel meer van zelf doen, zelf voelen, zelf praten. Benadruk bij ouders dan ook dat zij met ‘echte’ materialen spelen thuis. Dus niet kijken naar hoeden en petten op het werkblad (zie Koninginnedag), maar zelf het huis afstruinen op hoofddeksels, samen voor de spiegel gaan staan, lol hebben. Alles benoemen en erover praten. Leer ouders de juiste vragen te stellen. Het blijkt vaak dat ouders veel kansen en mogelijkheden laten liggen om met hun kind te praten en te spelen. Bespreek concrete samenspeelmogelijkheden binnen het gewone dagelijkse leven (winkelen, koken, opruimen, in bad gaan, tandenpoetsen, naar bed gaan). Er zijn hiervoor al vele ideeën en activiteiten opgenomen in de opdrachten.
40
Nog een paar tips • Kijk of het mogelijk is om samen te kijken naarhoe er in de VVE-groep wordt gewerkt. Beelden zeggen vaak meer dan woorden. Eventueel kun je ook opnamen hiervan of video’s bekijken. • Leg in de lessen zo veel als mogelijk de relatie met de concrete situatie op de school en met de activiteiten in de groepen waarin de kinderen van de cursisten zitten. Het gaat o.a. om de themaplanning, de vieringen, de inrichting van het lokaal, de liedjes die worden gezongen, het dagritme en de knutsels die worden gemaakt. • Alle ouders horen graag over hun kind en praten graag over hun kind. Maak daar gebruik van tijdens de bijeenkomsten. Maak de ouders bewust van wat hun kind al kan en weet. Vertel dat ze daar trots op mogen zijn en dat hun kind mogen vertellen. Het vergroot hun positieve kijk op hun kind. • De behoeften van ouders kunnen (en zullen) uiteenlopen. De kracht van de les ligt in jouw handen: in afstemming en differentiatie. • Zorg voor humor, complimentjes en een positieve sfeer. • Houd tijdens alle lessen in het oog dat ouders plezier hebben en houden in het samen praten en spelen met hun kind(eren)! • Verlevendig de lessen met echte knutsel- en speelmaterialen uit de groepen, het ontdekken van de school en het praten met de leerkrachten, enzovoorts. • Versterk ouders in educatief partnerschap, fungeer niet als ‘laagdrempelige praatpaal.’
41
Bijlage G
Educatief partnerschap en onderwijsondersteunend gedrag: Welk concreet gedrag vragen we van ouders?
De school wil ouders graag als partner in de begeleiding van het kind. De school wil dat de ouders onderwijsondersteunend gedrag vertonen; dat wil zeggen dat zij hun kind ondersteunen gedurende hun schoolloopbaan, van groep nul tot wanneer ze, na hun onderwijscarrière, aan hun werkcarrière beginnen. De school vraagt van ouders als partner eigenlijk: ‘Geef me de vijf’
In deze bijlage wordt concreet gemaakt welk gedrag van ouders er concreet bedoeld wordt, als er gesproken wordt van onderwijsondersteunend gedrag en educatief partnerschap van ouders. Geef me de vijf 1. Een veilig en warm thuis (een veilige basis bieden aan je kind) 2. Veel praten met je kind 3. Samen actief zijn (spelen met je kind/leermogelijkheden vergroten) 4. Hoge en reële verwachtingen hebben van je kind 5. Samenwerken met school (partner zijn van de school)
1. een veilig en warm thuis (een veilige basis bieden aan je kind) a. steun en veiligheid b. gezond eten c. voldoende slapen 2. veel praten met je kind a. tijd nemen om te praten b. praten over verschillende onderwerpen c. een goede aanpak
42
3. samen actief zijn, spelen met je kind (leermogelijkheden vergroten) a. spelen in huis b. buiten spelen c. samen erop uit 4. hoge en reële verwachtingen hebben van je kind a. zelfstandigheid stimuleren b. meehelpen c. contact met school 5. samenwerken met de school (partner zijn van de school) a. de groep of klas kennen b. informatie van de school lezen c. praten met de juf over je kind d. helpen op school e. ouderbijeenkomsten bijwonen
Ad 1. Een veilig en warm thuis bieden aan je kind a. Steun en veiligheid - Ik knuffel mijn kind - Ik zorg voor een gezellige sfeer - Ik houd toezicht als mijn kind speelt, zowel binnen als buiten - Ik volg mijn kind en sluit zo veel mogelijk aan op zijn/haar interesse - Ik geef mijn kind complimenten en leg uit wat ik goed vind - Ik heb geduld; leg de regels geduldig uit. - Ik houd rekening met de leeftijd van mijn kind - Ik blijf kalm als ik mijn kind een korte straf geef (bijv. even op een stoeltje zitten) - Ik maak het snel goed, ik blijf niet boos - Ik ben consequent: als iets niet mag, mag het niet. - Ik zorg ervoor dat er weinig ruzie en dreiging rondom mijn kind is, op televisie of in de directe omgeving. b. Gezond eten - Ontbijt, lunch en avondeten, zo gezond mogelijk - Voldoende groente, vezels en vocht (drinken: niet teveel sap en limonade) - Gezonde tussendoortjes (Niet teveel snoep en snacks) c. Voldoende slapen - Ik zorg voor rust in huis als mijn kind gaat slapen - Ik streef naar minimaal 11 uur slaap per etmaal voor mijn kind - Ik let erop dat mijn kind niet teveel of onrustige tv-programma’s kijkt voor het slapen.
43
Ad 2 Veel praten met je kind a. Tijd nemen om samen te praten - Ik neem overdag minstens drie keer de tijd om met mijn kind te praten - Ik neem bij het naar bed gaan even de tijd om met mijn kind te praten b. Ik praat over verschillende onderwerpen met mijn kind - Over het thema - Over de groep: de kindjes en de juf - Over familie, kennissen, mensen - Over wat we aan het doen zijn (klusje, boodschappen, eten, wassen) - Over het tv-progamma dat we kijken of hebben gekeken - Over wat we buiten / onderweg zien / over wat we zien als we ergens anders zijn - Over gevoelens en gedachten, over wat je mooi vindt. - Over regels c. Ik zorg voor een goede aanpak als ik met mijn kind praat - Ik let op waar mijn kind naar kijkt en benoem de dingen - Ik let op wat mijn kind leuk vindt en benoem wat hij/zij doet - Ik luister goed naar mijn kind en probeer het te begrijpen - Ik grijp dagelijkse bezigheden aan om met mijn kind te praten - Ik benoem wat we zien, wat we doen en stel hier vragen over - Ik praat geen babytaal met mijn kind (het doet au) - Ik verbeter mijn kind op de goede manier (verbeterd herhalen) - Ik wijs dingen aan en benoem ze - Ik stel open vragen, en lok zo uit dat mijn kind veel praat - Ik lees mijn kind voor - Ik vertel een verhaaltje - Ik zing liedjes met mijn kind - Ik maak bewegingen tijdens het liedje zingen - Ik vertel mijn kind vooraf wat we gaan doen - Ik kijk terug met mijn kind: wat hebben we gedaan? - We maken samen grapjes - Ik vraag mijn kind mij iets voor te doen (bijv. een liedje zingen dat ik nog niet ken, of bewegingen) - Ik vraag mijn kind mij iets uit te leggen (een spel, hoe iets gaat in de groep) - Ik leg de regel uit - Ik leg uit hoe je iets nieuws kunt aanpakken (bijv. washandjes opstapelen) en ik doe het voor - De eisen die ik stel aan de taal of het spreken van mijn kind zijn niet te hoog.
44
Ad 3. Samen actief zijn (samen spelen / leermogelijkheden vergroten) a. Samen spelen in huis • Ik speel in huis met mijn kind - Bewegingsspel (armen zwaaien, dansen, met de bal, met de ballon) - Speel-leerspel (memory, samen puzzelen, domino) - Fantasie/rollenspel (doen-alsof spel, winkeltje, huisje) - Constructiespel (iets bouwen, tekenen, knutselen) b. Samen buiten spelen • Ik speel buiten met mijn kind - Bewegingsspel (rennen, klimmen, klauteren) - Spelen/leren buiten (ik zie ik zie wat jij niet ziet… twee stappen vooruit zetten..) - Fantasiespel (bijv. in de zandbak taartjes bakken) - Constructiespel (hut bouwen) c. Samen erop uit, samen ergens naartoe - Ik reis samen met mijn kind en kijk / praat over wat we zien (wandelen, in de tram, bus of trein) (fiets/auto niet: praten en rondkijken lukt niet) - Ik ga regelmatig met mijn kind naar de bibliotheek en geef de tijd om een boekje te kiezen - Ik ga regelmatig naar een plek waar je buiten kunt spelen: speeltuin / strand / bos / park - Ik ga soms ook naar een kindervoorstelling (theater of muziek, tentoonstelling)
Ad 4. Hoge en reële verwachtingen hebben van je kind a. Zelfstandigheid - Ik laat mijn kind regelmatig kiezen uit twee of drie mogelijkheden - Ik vraag mijn kind om zijn/haar mening - Ik stimuleer mijn kind om dingen zelf te doen (opruimen, aankleden, tafel dekken) b. Meehelpen - Ik stimuleer mijn kind om mee te helpen (boodschappen doen, opruimen) - Ik zorg voor een aantal vaste taakjes van mijn kind - Ik geef mijn kind complimentjes als het mij helpt c. Contact met school en andere ouders - ik praat regelmatig met de juf en anderen over de ontwikkeling van peuters - ik praat over wat ik thuis kan doen om de ontwikkeling te stimuleren - ik houd rekening met de leeftijd en de eigenheid van mijn kind
45
Ad 5. Samenwerken met school a. de groep of klas kennen - ik ken de activiteiten en de hoeken in de klas - ik ken het dagritme en de regels van de klas - ik weet welk thema wordt behandeld en kijk in de klas naar de werkjes - Ik weet welke activiteiten er op de agenda van de klas zijn b. informatie van de school - ik lees de brieven, nieuwsbrieven en schoolgids - ik ken de mensen die op school werken en hun functie - ik woon de schoolbijeenkomsten voor alg. informatie bij c. praten met de juf - ik vertel de juf hoe het gaat met mijn kind bij het brengen - ik vraag de juf hoe het is gegaan in de klas bij het halen - ik vraag de juf naar het thema, de woordenlijst en of mijn kind iets mee moet brengen - ik vraag welke activiteiten ik thuis in het kader van het thema kan doen - ik praat met de juf tijdens de (observatie-/rapportgesprekken); ik stel vragen en vertel de juf hoe het thuis gaat. - ik vraag actief aan de juf wat ik thuis kan doen om de ontwikkeling te stimuleren, maak hierover afspraken met de juf, ik voer de afspraken uit en kom er met de juf regelmatig op terug. - Ik voer gesprekken met de juf op eigen verzoek of op verzoek van de juf - Ik praat er met de juf over, als ik opvoedvragen heb of als ik het niet eens ben met de manier waarop de juf mijn kind bejegent. d. helpen op school - ik help soms op school bij het versieren of koken - ik geef mijn kind spullen mee voor het thema - ik ga regelmatig mee met uitjes - ik help regelmatig mee met (voorbereiden van) knutselen - ik vraag regelmatig of ik kan helpen bij bijv. voorlezen of andere activiteiten. - (ik ben betrokken bij de oudercommissie of medezeggenschapsraad) e. naar ouderbijeenkomsten gaan - ik ga naar de introductie of afsluiting van het thema op de groep - ik ga naar de bijeenkomsten in het kader van het ouderprogramma VVE - ik ga regelmatig naar de ouder-kind activiteiten in de groep - ik ga naar alle bijeenkomsten voor ouders van deze klas en deze school - ik ga regelmatig naar bijeenkomsten in de ouderkamer voor de gezelligheid - ik ga naar de bijeenkomsten in de ouderkamer over opvoeding of ontwikkeling - ik luister niet alleen tijdens al deze bijeenkomsten, maar doe actief mee en stel ook vragen.
46
Cursusmap
Goed, Beter, Best!
Onderwijs Ondersteunend Gedrag Educatief Partnerschap met de school De Nederlandse taal
Naam cursist:
47
Cursus Goed, Beter, Best! Ouders leren • Onderwijs Ondersteunend Gedrag • Educatief Partnerschap • De taal
Voor ouders met een kind in groep nul, groep 1 of groep 2 die veel willen leren over… • wat doet mijn kind allemaal op school? • wat leert mijn kind in de groep?
en…
• wat kan ik samen doen met mijn kind?
de Nederlandse taal!
• hoe kan ik mijn kind stimuleren? • wat kan ik doen op school? • hoe kan ik ‘partner’ zijn van de school?
Cursusinformatie:
Contactpersoon:
48
Trainershandleiding
Colofon
Goed, Beter, Best! is een cursusprogramma voor ouders met kinderen in groep nul en is tevens geschikt voor ouders van kinderen in groep 1 en 2. In deze cursus wordt ouderbetrokkenheid en onderwijsondersteunend gedrag gecombineerd met Nederlandse taallessen. De cursus bestaat uit de volgende onderdelen: • OnderwijsOndersteunend Gedrag (63 lessen in 13 thema’s) en per thema Taalbladen • Educatief Partnerschap (18 lessen in 6 thema’s) • Trainershandleiding Goed, Beter, Best! is ontwikkeld door Stichting de Meeuw en Alsare ontwikkeling en advies in opdracht van de gemeente Rotterdam. Planontwikkeling en coördinatie: • Laura van der Baan (Alsare ontwikkeling en advies) Tekst en ontwikkeling OnderwijsOndersteunend Gedrag en Educatief Partnerschap: • Marian Veldhuis (Stichting de Meeuw) Tekst en ontwikkeling Taalbladen in onderdeel OnderwijsOndersteunend Gedrag: • Alsare ontwikkeling en advies Tekst en ontwikkeling Trainershandleiding: • Stichting de Meeuw en Alsare ontwikkeling en advies Vormgeving lessen: • Marian Veldhuis (Stichting de Meeuw) Projectleiding: • Caty Bulte en Francis Wesseling (Stichting de Meeuw) Research: • Marian Veldhuis, Anja van der Zanden, Greetje Heeren en Annette Diender (Stichting de Meeuw) Projectassistentie: • Ida Zornic (Stichting de Meeuw) ISBN/EAN: 978-90-76166-36-0 Dit project kon worden gerealiseerd dankzij een bijdrage van het Europees Integratiefonds.
49