Financieringsmonitor topsectoren 2013-1 Onderzoek naar de financiering van het Nederlandse bedrijfsleven
Ro Braaksma Wim Verhoeven Lia Smit Tommy Span
Zoetermeer, april 2013
Dit onderzoek is gefinancierd door het ministerie van Economische Zaken.
De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij Panteia. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van Panteia. Panteia aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden.
1
Inleiding
5
2
De financiële positie van de topsectoren in 2011
6
2.1
De financiële positie van de topsectoren in beeld gebracht
6
2.2
Balansstructuur en financiële prestaties van de topsectoren
2.3
Balansstructuur en financiële prestaties naar topsector
2.4
Balansstructuur en financiële prestaties naar grootteklasse
12
2.5
Samenvattend
14
3
Financiering gezocht
16
3.1
Benutten beschikbare kredietruimte
16
3.2
Zoeken van externe financiering
17
3.3
Waarom géén financiering gezocht?
18
3.4
Bron van vreemd vermogen
19
3.5
Verkrijgen vreemd vermogen en reden afwijzing
20
3.6
Gebruik overheidsregelingen
22
3.7
De belangrijkste punten op een rijtje
23
4
Eigen vermogen
24
4.1
Waarom gekozen voor financiering met eigen vermogen?
24
4.2
Bron van eigen vermogen
25
4.3
Financiering krijgen, en reden indien niet geslaagd
26
4.4
Ontwikkeling eigen vermogen
27
4.5
Solvabiliteit
27
4.6
Eigen kennis van financiering en hoe die te krijgen
28
4.7
De belangrijkste punten op een rijtje
29
5
Afhandeling en voorwaarden
30
5.1
Afhandeling
30
5.2
Rente
31
5.3
Onderpand
31
5.4
Financieringsvoorwaarden banken
32
5.5
Aanpassing van eigen kredietvoorwaarden
33
5.6
De belangrijkste punten op een rijtje
34
6
Verwachte financieringsbehoefte
35
6.1
Financieringsbehoefte
35
6.2
Doel van te zoeken financiering
36
6.3
Bron van te zoeken financiering
36
6.4
Slaagkans bij verkrijgen van financiering
37
6.5
Relatie slaagkans met gezochte bedrag
38
6.6
Alternatieve bronnen van financiering?
38
6.7
De belangrijkste punten op een rijtje
39
7
Financieringsbehoefte topsectoren
40
7.1
Totaalbedragen
BIJLAGE I BIJLAGE II
7 10
40 Vragenlijst
42
Onderzoekverantwoording
47
3
1
Inleiding
Voldoende bedrijfsfinanciering is een noodzakelijke voorwaarde voor het continueren en groeien van bedrijven in Nederland. Zeker nu de economische crisis blijft aanhouden en de werkloosheid oploopt is groei gewenst. Die moet voor een belangrijk deel komen van bedrijven in de zogenoemde topsectoren: negen sectoren binnen de Nederlandse economie die in het bijzonder kansrijk worden geacht op de internationale markt. Om die belofte te kunnen omzetten in daadwerkelijke innovatie en export moeten echter wél de noodzakelijke financiën beschikbaar zijn. En dat is een onzekere factor. De afgelopen jaren zijn nieuwe eisen gesteld aan de kredietwaardigheid van banken die grote gevolgen kunnen hebben voor de beschikbaarheid van bedrijfsfinanciering. Om de ontwikkeling van die bedrijfsfinanciering te kunnen volgen heeft het ministerie van Economische Zaken Panteia opdracht verleend voor de financieringsmonitor. Die moet inzicht geven in de behoefte van ondernemers aan financiering en in de wijze waarop in die behoefte wordt voorzien. In het kader van het beleid voor topsectoren is in 2012 voor het eerst een afzonderlijke meting uitgevoerd bij bedrijven in de topsectoren. In 2013 is een tweede meting uitgevoerd, waarvan dit rapport verslag doet. Deze rapportage behandelt de uitkomsten van de tweede meting bij topsectoren, uitgevoerd in februari 2013. De uitkomsten voor deze bedrijven worden vergeleken met die van de eerste meting, van september 2012, en met die van bedrijven uit andere dan de topsectoren. Leeswijzer Er wordt achtereenvolgens aandacht besteed aan: Presentatie van kengetallen betreffende de financiële positie van bedrijven (hoofdstuk 2), het zoeken naar financiering en in het bijzonder vreemd vermogen, bron en doel, bekendheid met en eventueel gebruik van overheidsregelingen (hoofdstuk 3), dezelfde punten voor eigen vermogen, inclusief de ontwikkeling van het eigen vermogen (hoofdstuk 4), afhandeling van aanvragen en voorwaarden voor leningen (hoofdstuk 5), de voor het komende jaar verwachte financieringsbehoefte en slaagkans (hoofdstuk 6), kwantificering van de financieringsbehoefte van het bedrijfsleven in Nederland (hoofdstuk 7), samenvatting van de voornaamste uitkomsten, en de verschillen met de eerste meting (hoofdstuk 8).
5
2
De financiële positie van de topsectoren in 2011
Deze monitor schetst een beeld ten aanzien van de financieringsbehoefte van de topsectoren, en de mate waarin aan deze behoefte voorzien kan worden. Om de uitkomsten van die analyse in een juist perspectief te plaatsen, laat dit hoofdstuk eerst zien wat de financiële positie van de topsectoren was in het jaar 2011, het jaar waarin het nieuwe bedrijvenbeleid werd gelanceerd. Dit gebeurt voor de groep topsectoren als geheel en voor de afzonderlijke topsectoren, waar mogelijk, in vergelijking met de positie van de ondernemingen die niet binnen de afbakening van de topsectoren vallen. Een verbijzondering naar grootteklasse 1 is eveneens aangebracht. Het hoofdstuk heeft betrekking op 2011, een jaar recenter dan de meest actueel beschikbare microdata van het CBS. Bijlage II bevat een uiteenzetting van de methodologie die toegepast is om de data te vergaren, te bewerken en te actualiseren. De rest van dit hoofdstuk is als volgt opgebouwd. Eerst wordt een afbakening gegeven, waarin de gebruikte kengetallen worden besproken, evenals de gehanteerde definities voor de sectoren en de grootteklassen. Daarna wordt eerst het brede perspectief gegeven, door te kijken naar de balansstructuur en financiële kengetallen van de gehele groep topsectoren. Verdere analyses herhalen dit voor een uitsplitsing naar respectievelijk sectoren en grootteklassen.
2.1
De financiële positie van de topsectoren in beeld gebracht De financiële stand van zaken van de topsectoren in 2011 wordt beschreven aan de hand van acht kengetallen. Deze kengetallen geven de verdeling van de balans en financiële prestaties op een heldere en vergelijkbare manier weer. De precieze opbouw en berekeningswijze van de kengetallen is opgenomen in Bijlage II van de rapportage. De volgende kengetallen worden in dit hoofdstuk onderscheiden: -
aandeel vaste activa
-
aandeel vlottende activa
-
aandeel eigen vermogen
-
aandeel lang vreemd vermogen
-
aandeel kort vreemd vermogen
-
solvabiliteit
-
liquiditeit (current ratio)
-
rentabiliteit eigen vermogen
De vijf aandelen van de balansposten geven hun respectievelijke vertegenwoordiging in het balanstotaal. De drie financiële indicatoren meten ieder een ander aspect van het financiële wel en wee van het bedrijfsleven. De solvabiliteit geeft een indicatie van hoe goed bedrijven in staat zijn aan hun verplichtingen op lange termijn te voldoen. De liquiditeit doet ditzelfde voor de korte termijn. De rentabiliteit van het eigen vermogen geeft een benadering van de winstgevendheid van bedrijven.
1
6
In tegenstelling tot de verdere rapportage zijn in dit hoofdstuk de bedrijven zonder personeel ook meegenomen.
A f b a k e n i n g t o p s e c t or e n e n gr o o t te k l a s s e n Resultaten voor de negen topsectoren worden afzonderlijk gepresenteerd. De negen topsectoren die worden onderscheiden, zijn de volgende: Agro & Food 2 , Chemie, Creatieve Industrie, Energie, High Tech systemen en materialen, Life Sciences & Health, Transport, Tuinbouw en Water. Tussen deze topsectoren bestaat enige overlap, omdat sommige deelsectoren tot meerdere topsectoren kunnen behoren. Dit komt bijvoorbeeld voor bij de topsectoren Agro & Food en Tuinbouw. Wanneer cijfers voor het totaal van de topsectoren gepresenteerd worden in deze rapportage, is dit een optelling van de negen individuele topsectoren. Deze cijfers bevatten dus enkele dubbele tellingen en zijn daarmee vooral indicatief voor het totaalbeeld. Wanneer totaalcijfers van de groep ondernemingen die niet binnen de afbakening van de topsectoren valt, gepresenteerd worden, betreft het de groep die het verschil maakt tussen het gehele niet-financiële bedrijfsleven zoals gedefinieerd in de reguliere Financieringsmonitor 2013-1 en de topsectoren afbakening gehanteerd in deze monitor. Drie grootteklassen worden onderscheiden, te weten het kleinbedrijf, middenbedrijf en grootbedrijf. Op basis van het aantal werkzame personen ligt de grens op 50 en 250. Op basis van de jaarlijkse netto omzet ligt de grens op 10 en 50 miljoen euro. N i e t - r e c ht sp e r s o ne n Binnen het kleinbedrijf wordt een nader onderscheid gemaakt tussen rechtspersonen (bijv. BV’s en NV’s) en niet-rechtspersonen (bijv. VOF en eenmanszaken). Dit onderscheid wordt gemaakt, omdat de laatste groep een wezenlijk andere balansstructuur heeft. In deze rechtsvorm is de ondernemer hoofdelijk aansprakelijk voor alle schulden en maakt het persoonlijk vermogen feitelijk deel uit van het vermogen van de onderneming.
2.2
Balansstructuur en financiële prestaties van de topsectoren De balans van bedrijven geeft een beeld van hun bezittingen en het vermogen waarmee deze gefinancierd zijn. Deze aspecten van een bedrijf zijn per definitie gelijk aan elkaar. De bezittingen worden ingezet om de bedrijfsactiviteiten uit te voeren en om de continuïteit van de onderneming te waarborgen. De gekozen vermogensmix moet zo goed mogelijk aansluiten op het karakter van deze bezittingen. Zo is het gebruikelijk om vaste activa te financieren met lang (vreemd) vermogen. Bezittingen die gedurende een langere periode binnen het bedrijf blijven, worden gefinancierd met eigen vermogen en leningen met een looptijd die zo goed mogelijk met de levensduur van de activa overeenkomt. Dit beperkt het herfinancieringrisico. Toch is de werkelijkheid minder rechtlijnig. De vlottende activa, bestaande uit voorraden, kortlopende vorderingen en liquide middelen, bevatten bijvoorbeeld een ‘vaste kern’. Hoewel deze bezittingen gedurende een kortere periode binnen
2
Bij de topsector Agro & Food wordt wel een smalle en een brede definitie gehanteerd. De kern van de topsector bestaat uit de primaire productie van levensmiddelen en de industriële verwerking hiervan. De bredere definitie omvat de gehele keten, inclusief relevante logistiek en handel. In deze monitor wordt de kerndefinitie gehanteerd.
7
het bedrijf blijven, vormen zij altijd een bepaald deel van de totale bezittingen. Deze kern kan ook met lang vermogen gefinancierd worden. (Kleine) bedrijven die minder gemakkelijk een langlopende lening kunnen krijgen, financieren een deel van hun investeringen in vaste activa ook met kort vreemd vermogen. De vermogensstructuur wordt gekarakteriseerd door de dichotomie tussen het eigen en het vreemde vermogen. Het eigen vermogen bestaat uit het gestort kapitaal dat door de eigenaren van de onderneming is ingelegd bij de oprichting van het bedrijf en uit het aandelenkapitaal dat eventueel is uitgebreid na een aandelenemissie. Het eigen vermogen vertegenwoordigt daarmee de claims die de eigenaren van de onderneming bezitten. Het vreemd vermogen bestaat hoofdzakelijk uit lang- en kortlopende leningen, voorzieningen en crediteuren. Figuur 1 geeft een grafische weergave van de balansstructuur van het totaal van de negen topsectoren in 2011. Figuur 1
Balansstructuur van de topsectoren in 2011
passiva
activa 21%
30%
47%
70% 32%
eigen vermo gen
vaste activa
vlo ttende activa
lang vreemd vermo gen
ko rt vreemd vermo gen
Bron: Panteia, o.b.v. microdata CBS
Uit de figuur blijkt dat 70% van de bedrijfsbezittingen van de ondernemingen die tot de topsectoren behoren, bestaat uit vaste activa. Het restant van de bezittingen heeft een meer liquide aard en verblijft minder dan een productiecyclus in het bedrijf. De financiering van deze bedrijfseigendommen is ruwweg gelijk verdeeld over eigen en vreemd vermogen: 47% van het vermogen bestaat uit eigen vermogen, 53% uit vreemd vermogen. Hiervan bestaat het merendeel uit lang vreemd vermogen. Het lang vreemd vermogen en het eigen vermogen tezamen zijn ruim voldoende om de vaste activa te dekken. F i n a nc i ë le ke n ge t a l le n v a n he t b e dr i j f s le ve n De financiële prestaties van het bedrijfsleven worden beter gemeten aan de hand van kengetallen die beter inzicht geven in de solvabiliteit, de liquiditeitspositie en de winstgevendheid van ondernemingen. Tabel 1 geeft een overzicht van drie financiële kengetallen voor het totaal van de topsectoren. S o l v a b i l i t e it De solvabiliteit is een indicatie van het vermogen van bedrijven om te voldoen aan hun verplichtingen op lange termijn. Het meet het aandeel van het eigen
8
vermogen in het totale vermogen. Hoe groter dit aandeel, hoe minder gevoelig bedrijven zijn voor fluctuaties in de rentetarieven die gelden op leningen en obligaties en voor de risico’s die gepaard gaan met herfinanciering. Een te grote afhankelijkheid van vreemd vermogen kan bovendien problematisch blijken wanneer het bedrijven niet voor de wind gaat, omdat de betalingsverplichtingen aan de schuldeisers overeind blijven. Daarentegen zijn dividendbetalingen aan aandeelhouders een onderdeel van het bedrijfsbeleid. Tabel 1
Financiële kengetallen van de topsectoren in 2011
kengetal
topsectoren
overig bedrijfsleven
solvabiliteit
0,47
0,37
current ratio
1,43
1,22
rentabiliteit eigen vermogen
8,6%
19,3%
Bron: Panteia, o.b.v. microdata CBS
Liquiditeit De current ratio geeft weer in welke mate bedrijven in staat zijn te voldoen aan hun verplichtingen op de korte termijn. De current ratio, of werkkapitaalratio, meet de verhouding tussen de vlottende activa en het kort vreemd vermogen. Het kort vreemd vermogen wordt gevormd door betalingsverplichtingen met een looptijd korter dan een jaar en worden dus idealiter voldaan met geld dat niet ‘vast zit’ in de minder liquide vaste activa. Hoe lager deze ratio, hoe slechter de liquiditeitspositie van bedrijven. Een verslechterende liquiditeitspositie kan indicatief zijn voor verslechterende bedrijfsfinanciën wanneer dit veroorzaakt wordt doordat bedrijven hun crediteuren of bank niet langer kunnen betalen. Hierbij moet worden aangetekend dat een verslechterende liquiditeitspositie pas problematisch is wanneer ook de solvabiliteitspositie slecht is. Tegelijkertijd kan teruglopende liquiditeit ook duiden op een verbeterde interne efficiëntie, bijvoorbeeld door strakker voorraadbeheer. Dit doet de vlottende activa immers afnemen. R e nt a b i l i te it e i ge n v e r m o g e n De rentabiliteit van het eigen vermogen is een indicator van de winstgevendheid van een onderneming en relateert het netto resultaat (ná belasting) aan het door aandeelhouders in de onderneming geïnvesteerde kapitaal. Deze rentabiliteit maakt een vergelijking met de rendementseis van investeerders in het bedrijf mogelijk. Aandeelhouders in bedrijven zullen een risico opslag verwachten ten opzichte van het rendement dat zij zouden kunnen behalen op (navenant) risicoloze beleggingen als overheidspapier en spaartegoeden. V e r ge l ij k i n g m e t ov e r i g b e d r i j fs l e ve n De tabel geeft de waarden voor de solvabiliteit, current ratio en rentabiliteit voor zowel het totaal van de topsectoren als voor het overige niet-financiële bedrijfsleven. Een vergelijking tussen de twee groepen maakt duidelijk dat de topsectoren over het algemeen beter in staat zijn aan hun betalingsverplichtingen te voldoen: zowel de solvabiliteit (lange termijn) en current ratio (korte termijn) zijn bij deze groep hoger dan in het overige bedrijfsleven.
9
De rentabiliteit van het eigen vermogen binnen de topsectoren ligt beduidend lager dan in het overige niet-financiële bedrijfsleven. Dit is grotendeels toe te schrijven aan de gekozen demarcatie van de topsectoren. Sectoren waar een hoog rendement op het eigen vermogen wordt behaald (bouw, handel, ICT en zakelijke diensten) zijn schaars vertegenwoordigd in de topsectoren.
2.3
Balansstructuur en financiële prestaties naar topsector Het voorgaande geeft een overzichtelijk beeld van de balansstructuur en financiele prestaties van het totaal van de topsectoren in 2011. De afzonderlijke prestaties van de negen topsectoren laten een diepgaandere analyse toe, waarbij ook op de onderlinge verschillen kan worden ingegaan. Tabel 2 geeft een overzicht van de balansstructuur per topsector. Tabel 2
Balansstructuur naar topsectoren, 2011 activa
passiva
ondernemingen groepen
balanstotaal (x €1 mld.)
vaste activa
vlottende activa
eigen vermogen
lang vreemd vermogen
kort vreemd vermogen
43.500
151,1
65%
35%
38%
41%
22%
chemie
1.500
190,8
75%
25%
75%
14%
12%
creatief
77.400
68,1
76%
24%
47%
31%
22%
energie
900
83,7
67%
33%
38%
35%
27%
48.000
161,8
61%
39%
39%
31%
30%
1.600
25,1
77%
23%
46%
40%
14%
transport
17.500
84,5
76%
24%
38%
41%
21%
tuinbouw
27.400
61,5
74%
26%
29%
51%
20%
water
15.900
28,5
66%
34%
48%
28%
23%
totaal
233.700
855,0
70%
30%
47%
32%
21%
overig bedrijfsleven
754.800
1.069,2
65%
35%
37%
34%
29%
sector agro & food
high tech life sciences
Bron: Panteia, o.b.v. microdata CBS
De tabel laat duidelijk zien dat er op diverse vlakken grote verschillen bestaan tussen de topsectoren. In het oog springt onder meer het verschil in omvang, zowel wanneer gekeken wordt naar het aantal ondernemingengroepen als naar het balanstotaal. De topsector Chemie heeft bijvoorbeeld met relatief weinig ondernemingengroepen het hoogste balanstotaal en ook topsector Energie is een voorbeeld van een sector met relatief weinig bedrijven en een groot balanstotaal. Het valt op dat de topsectoren allen een relatief hoog aandeel vaste activa hebben: in bijna iedere topsector ligt dit boven het gemiddelde van de ondernemingen die niet tot de topsectoren behoren. Topsectoren Life Sciences, Chemie en
10
Transport hebben het grootste aandeel vaste activa. Dit komt door hoge innovatie-uitgaven 3 en de hoge kapitaalintensiviteit van de vervoersmiddelen. Een nog grotere diversiteit spreekt uit de kapitaalstructuur. Absolute uitschieter op dit gebied is topsector Chemie. Dit is een tak met veel grote, internationaal opererende bedrijven, voor welke het gemakkelijker is eigen vermogen aan te trekken via aandelenemissies. Waarschijnlijk verklaart dit het aandeel eigen vermogen in het totaal vermogen van maar liefst 75% voor deze topsector. Topsectoren met een hoog aandeel lang vreemd vermogen zijn veelal topsectoren met een relatief groot aantal ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid. Dit geldt bijvoorbeeld voor Agro & Food (88% van het totaal aantal ondernemingen), Tuinbouw (84%) en Transport (58%). Bij dit soort bedrijven is de ondernemer hoofdelijk aansprakelijk en vormt zijn privévermogen een onderdeel van de vermogensstructuur van de onderneming. De hypotheek op de eigen woonruimte drukt in die gevallen zwaar op de kapitaalstructuur van dit soort bedrijven. F i n a nc i ë le ke n ge t a l le n n a a r t o p se ct o r Ook de financiële kengetallen laten zich goed vergelijken tussen de topsectoren en Tabel 3 geeft het overzicht. Tabel 3
Financiële kengetallen naar topsectoren, 2011
Sector
solvabiliteit
liquiditeit
rentabiliteit eigen
(current ratio)
vermogen
agro & food
0,38
1,61
9,0%
chemie
0,75
2,18
9,3%
creatief
0,47
1,09
5,2%
energie
0,38
1,22
13,8%
high tech
0,39
1,28
9,1%
life sciences
0,46
1,65
6,0%
transport
0,38
1,15
4,9%
tuinbouw
0,29
1,32
6,3%
water
0,48
1,43
6,2%
totaal
0,47
1,43
8,6%
overig bedrijfsleven
0,37
1,22
19,3%
Bron: Panteia, o.b.v. CBS microdata
De solvabiliteit is feitelijk niets anders dan het aandeel van het eigen vermogen in het vermogenstotaal en is daarom al besproken bij de voorgaande tabel. De current ratio laat zien dat er duidelijke verschillen bestaan in de liquiditeitspositie tussen de verschillende topsectoren. Opnieuw neemt topsector Chemie een unieke positie in met een uitzonderlijk hoge current ratio, grotendeels het gevolg van een erg klein aandeel kort vreemd vermogen. De topsector is erg goed in
3
Zie Bangma, Bruins & Snel (2013) - Topsectoren: beeld en ontwikkeling. Topsectoren Life Sciences en Chemie hebben relatief hoge innovatie-uitgaven. Ontwikkelingskosten mogen geactiveerd worden als zijnde immateriële activa.
11
staat aan haar betalingsverplichtingen te voldoen, zowel op lange als op korte termijn. Andere topsectoren met een sterke liquiditeitspositie zijn Agro & Food en Life Sciences. De topsectoren Creatief en Transport daarentegen, hebben een slechtere liquiditeitspositie. Dit kan duiden op problemen in het tegemoetkomen aan de korte termijn betalingsverplichtingen wanneer ook de solvabiliteitspositie slecht is. Dit is niet het geval. Bij beide topsectoren speelt echter wel mee dat zij ook een relatief laag rendement op het in de onderneming geïnvesteerde eigen vermogen weten te realiseren in vergelijking met de andere topsectoren. Topsector Energie rendeert met afstand het best van de topsectoren.
2.4
Balansstructuur en financiële prestaties naar grootteklasse Een verbijzondering naar grootteklasse is ook mogelijk. Tabel 4 toont een overzicht van de balansposities van het totaal van de topsectoren naar grootteklasse. Dit gebeurt zowel voor de grootteklasse definitie op basis van werkzame personen als voor de definitie op basis van netto omzet. Tabel 4
Balansstructuur naar grootteklassen 4 activa
passiva
ondernemingen groepen
balanstotaal (x €1 mld.)
vaste activa
vlottende activa
eigen vermogen
lang vreemd vermogen
kort vreemd vermogen
181.600
151,3
85%
15%
33%
54%
13%
49.300
83,2
50%
50%
36%
35%
28%
2.200
72,1
48%
52%
33%
35%
32%
500
548,3
71%
29%
54%
25%
21%
181.600
151,3
85%
15%
33%
54%
13%
48.800
70,2
50%
52%
37%
33%
29%
2.600
42,1
49%
54%
33%
34%
34%
700
591,3
70%
30%
53%
26%
21%
totaal
233.700
855,0
70%
30%
47%
32%
21%
overig bedrijfsleven
754.800
1,069,2
65%
35%
37%
34%
29%
sector kleinbedrijf nrp (0 - 49 wp) kleinbedrijf rp (0 - 49 wp) middenbedrijf (50 - 249 wp) grootbedrijf (250+ wp) kleinbedrijf nrp (0 < 10 mln) kleinbedrijf rp (0 < 10 mln) middenbedrijf (10 < 50 mln) grootbedrijf (50+ mln)
Bron: Panteia, o.b.v. microdata CBS
Het eerste dat opvalt, is dat de cijfers voor de groep niet-rechtspersonen gelijk aan elkaar zijn bij beide definities. Bedrijven zonder rechtspersoonlijkheid zijn in de regel de kleinste bedrijven die tegelijk ook in de laagste omzetklasse vallen. Bij niet-rechtspersonen zijn de eigenaren hoofdelijk aansprakelijk voor de bedrijfsactiviteiten. Als bedrijven groter worden zijn deze risico’s niet meer door individuele personen te dragen en wordt vrijwel altijd voor een andere rechtsvorm gekozen.
4
12
De afkorting nrp staat voor niet-rechtspersonen, rp voor rechtspersonen, wp voor werkzame personen.
Uit de verdere uitkomsten blijkt dat de groep niet-rechtspersonen het allerhoogste aandeel vaste activa heeft van alle grootteklassen. Dit heeft waarschijnlijk te maken met het feit dat in deze constructie onderneming en persoon niet te scheiden zijn, waardoor de persoonlijke bezittingen ook onderdeel uitmaken van de bedrijfsbezittingen. Het woonhuis van de ondernemer drukt hierdoor zwaar op de balans. Dit vertaalt zich ook in het aandeel lang vreemd vermogen. Buiten de groep niet-rechtspersonen is het aandeel vaste activa in het grootbedrijf het hoogst. Voor deze groep spelen de immateriële vaste en ook financiële activa een grotere rol dan voor de kleinere ondernemingen. Onder de immateriële vaste activa vallen onder meer patenten en octrooien, merknamen en de goodwill die is betaald voor deelnemingen in andere ondernemingen. Ook is het voor het grootbedrijf gemakkelijker een strak en efficiënt voorraadbeheer te voeren. Het grootbedrijf heeft ook het hoogste aandeel eigen vermogen. Voor deze groep ondernemingen is het gemakkelijker additioneel eigen vermogen aan te trekken via aandelenemissies dan voor kleinere bedrijven. Grote ondernemingen zijn transparanter en aandeelhouders kunnen zich een beter beeld vormen van hun werkelijke waarde 5 . Bovendien zijn grotere ondernemingen doorgaans beter gediversifieerd en minder gevoelig voor een kerend economisch tij. F i n a nc i ë le ke n ge t a l le n n a a r g r o ot te k l a s se Bekeken naar grootteklasse valt opnieuw op dat er omvangrijke verschillen bestaan tussen de verschillende bedrijfsgrootten. Tabel 5 maakt dit nog eens duidelijk. De verschillen in solvabiliteit zijn al besproken in de analyse van het aandeel eigen vermogen in het totaal vermogen bij de voorgaande tabel. In de liquiditeitspositie lijkt op het eerste oog geen trend waarneembaar als wordt gekeken naar de verschillen tussen de grootteklassen. Wanneer de groep niet-rechtspersonen echter buiten beschouwing wordt gelaten, valt op dat de current ratio consequent afneemt. Het is aannemelijk dat grotere bedrijven een beter voorraadbeheer kunnen voeren. Bovendien zullen zij minder (kostbare) liquide middelen aanhouden, omdat het voor deze bedrijven gemakkelijker is kortlopende kredieten aan te trekken bij hoge nood. De rentabiliteit van het eigen vermogen laat een minder eenduidig beeld zien. In het middenbedrijf worden er hogere rendementen behaald dan in het kleinbedrijf. Bij het grootbedrijf is dit juist weer lager. Dit resultaat is in tegenstelling tot de oplopende trend die is waargenomen bij het gehele niet-financiële bedrijfsleven in de reguliere Financieringsmonitor 2013-1. Uit de onderliggende data blijkt dat juist het grootbedrijf in de topsectoren het behaalde netto resultaat hard achteruit zag gaan in 2011 ten opzichte van het voorgaande jaar. De renta-
5
De Pecking Order Theory binnen de kapitaalstructuur theorie benoemt het probleem van asymmetrische informatie bij het uitgeven van aandelen. Wanneer een bedrijf overgewaardeerd wordt door de markt (er zal meer worden meer betaald voor de aandelen dan zij in werkelijkheid waard zijn), zal het altijd aandelen uitgeven. In het geval van onderwaardering doet het dit alleen als de netto contante waarde van de investeringsmogelijkheid het verlies compenseert. Beleggers weten dit en zullen daarom terughoudend zijn in het kopen van aandelen. Dit probleem speelt minder wanneer er minder sprake is van asymmetrische informatie en dus bij een betere transparantie.
13
biliteit op het eigen vermogen voor deze grootteklasse was in 2010 nog ruim 13%. Tabel 5
Financiële kengetallen naar grootteklassen
sector
solvabiliteit
liquiditeit
rentabiliteit eigen
(current ratio)
vermogen
kleinbedrijf nrp (0 - 49 wp)
0,33
1,14
1,6%
kleinbedrijf rp (0 - 49 wp)
0,36
1,75
11,3%
middenbedrijf (50 - 249 wp)
0,33
1,60
19,1%
grootbedrijf (250+ wp)
0,54
1,37
8,6%
kleinbedrijf nrp (0 < 10 mln)
0,33
1,14
1,6%
kleinbedrijf rp (0 < 10 mln)
0,37
1,78
3,9%
middenbedrijf (10 < 50 mln)
0,33
1,59
12,3%
grootbedrijf (50+ mln)
0,53
1,40
9,9%
totaal
0,47
1,43
8,6%
overig bedrijfsleven
0,37
1,22
18,9%
Bron: Panteia, o.b.v. CBS microdata
Vergeleken met de resultaten uit die monitor behaalt vooral de groep zonder rechtspersoonlijkheid een erg laag rendement op het eigen vermogen: 1,6% voor de topsectoren versus 14,5% voor het gehele niet-financiële bedrijfsleven. Dit heeft onder meer te maken met de afbakening van de topsectoren, waar de bouwnijverheid en de handel (grotendeels) buiten beschouwing blijven. Dit zijn bedrijfstakken waarin juist de niet-rechtspersonen een hoge rentabiliteit realiseren. Ook is het niet ondenkbaar dat dit te maken heeft met de groep niet te koppelen waarnemingen 6 , die volledig in deze grootteklasse vallen. Er zijn grote verschillen in het behaalde rendement per grootteklasse afhankelijk van de gebruikte definitie. Wanneer gekeken wordt naar de indeling op basis van de werkzame personen ligt de rentabiliteit voor de rechtspersonen in het kleinbedrijf en voor het middenbedrijf beduidend hoger dan wanneer de indeling op basis van omzet bezien wordt. Dit doet vermoeden dat de ondernemingen die tot de topsectoren behoren beter presteren dan hun omvang doet verwachten: bedrijven die qua omvang onder het kleinbedrijf vallen, presteren qua omzet beter dan de bedrijven die qua omzet in deze grootteklasse vallen.
2.5
Samenvattend De bevindingen in dit hoofdstuk zijn het resultaat van de eerste keer dat de financiële positie van de topsectoren op deze manier in beeld is gebracht. Het is nog niet mogelijk om deze in een breder perspectief over de tijd te plaatsen, omdat eerdere data niet vergaard zijn. Afsluitend worden de belangrijkste bevindingen hier nog summier beschreven:
6
14
Zie de bijlage met de methodologie, onder het kopje niet te koppelen ondernemingen.
-
de topsectoren hebben een betere solvabiliteit en liquiditeitspositie dan het overige bedrijfsleven
-
de rentabiliteit van het eigen vermogen ligt juist beduidend lager
-
topsector Energie rendeert het best (13,8%)
-
topsector Chemie heeft de beste solvabiliteit (0,75) en de beste liquiditeitspositie (2,18)
15
3
Financiering gezocht
Dit hoofdstuk behandelt de zoektocht naar financiering van bedrijven, met het accent op vreemd vermogen: waarvoor zocht men financiering en bij wie, heeft men het gezochte bedrag gekregen, en zo nee, waarom niet, en heeft men gebruik gemaakt van garantieregelingen? Zie Bijlage II voor de onderzoekverantwoording en enkele kenmerken van de deelnemers aan het onderzoek. In deze en volgende hoofdstukken zijn de cijfers in de tabellen, tenzij anders vermeld, herwogen naar het aandeel dat elke deelsector en grootteklasse heeft in de werkgelegenheid bij het totale particuliere bedrijfsleven 7 .
3.1
Benutten beschikbare kredietruimte
T o p s e ct o r e n b e n u t t e n d e k r e d i e t r u i m t e i e t s m e e r Topsectorbedrijven hebben in de voorgaande 12 maanden de beschikbare kredietruimte bij hun bank wat vaker méér benut dan andere bedrijven. Maar ook zijn er wat meer topsectorbedrijven die geen krediet hebben, vermoedelijk omdat zij vaker dochterbedrijven zijn waarbij het moederbedrijf de financiering voor zijn rekening neemt. Ten opzichte van de meting in september 2012 is er weinig veranderd: het percentage voor alle topsectoren stijgt van 26% naar 27%. Tabel 6
Benutten van de beschikbare kredietruimte
(Top)sector
Méér benut
Niet méér benut
Heeft geen krediet
alle topsectoren 8
27%
57%
16%
niet-topsectoren
24%
63%
13%
agri & food
30%
65%
5%
life science & health
15%
67%
18%
high tech
19%
68%
13%
chemie
24%
57%
19%
tuinbouw
28%
48%
24%
logistiek
16%
68%
16%
water
34%
54%
12%
creatieve industrie
26%
60%
14%
energie
13%
74%
13%
Aantal topsectorbedrijven: 993 Bron: Panteia, 2013
16
7
De werkgelegenheid is voor 13 deelsectoren en drie grootteklassen per deelsector berekend uit CBS-data betreffende het aantal bedrijven naar grootteklasse op 1 januari 2012.
8
De percentages tellen horizontaal op tot 100%.
De agri & foodsector, tuinbouw en uitgangsmaterialen en de watersector hebben de beschikbare kredietruimte vaak méér benut, de sectoren energie en life science & health juist minder. Zie tabel 6.
3.2
Zoeken van externe financiering
E v e n ve e l t op s e c t or b e d r i j v e n z oe ke n a a n v ul l e nd e f i n an c i e r i n g Tabel 7 laat zien dat topsectorbedrijven iets vaker externe financiering hebben gezocht dan niet-topsectorbedrijven. Ten opzichte van de meting in september 2012 is het percentage zoekers van financiering gelijk gebleven. In de topsectoren high-tech en agri & food zoeken naar verhouding de meeste bedrijven aanvullende financiering. Bij life science & health gebeurt dat het minst. V a k e r e e n co m b i n a t i e va n e i ge n e n v r e e m d v e r m o g e n g e z o c h t Topsectorbedrijven zoeken vaker dan andere bedrijven een combinatie van eigen en vreemd vermogen: zie de laatste kolom van Tabel 7. Zij zoeken wat minder vaak (uitsluitend) vreemd vermogen. Voor de verhoudingen bij de afzonderlijke topsectoren geldt dat het deels gaat om betrekkelijk kleine aantallen bedrijven die financiering hebben gezocht. De verschillen zijn dan ook indicaties. Tabel 7
Financiering gezocht búiten de bestaande kredietruimte, en aard daarvan financiering gezocht
w.v. EV
w.v. VV (leningen)
w.v. beide
alle topsectoren 9
17%
11%
58%
31%
niet-topsectoren
16%
12%
61%
28%
agri & food
22%
8%
75%
17%
9%
25%
50%
25%
high tech
23%
9%
55%
36%
chemie
13%
0%
67%
33%
tuinbouw
13%
9%
41%
50%
logistiek
20%
0%
100%
0%
water
20%
12%
59%
29%
creatieve industrie
14%
11%
78%
11%
energie
19%
13%
50%
38%
life science & health
Aantal topsectorbedrijven: 999 Bron: Panteia, 2013
T o p s e ct o r be d r i jv e n z oe k e n v a k e r f i n a n c ie r i n g v o o r i n ve s te r in g e n Voor topsectorbedrijven is, net als voor andere bedrijven, werkkapitaal de meest genoemde bestemming voor de externe financiering die men zoekt. Opvallend is het verschil tussen topsector- en andere bedrijven bij investeringen als bestem-
9
De percentages tellen horizontaal op tot 100%.
17
ming: topsectorbedrijven noemen die bestemming veel vaker. Ook noemen zij bedrijfsmiddelen vaker, en huisvesting juist minder vaak. Dat was ook al het geval bij de eerdere meting in september 2012. Toen was het verschil bij investeringen minder groot. Zie verder Tabel 8.
Tabel 8
Voor welk doel financiering gezocht? (Meer antwoorden mogelijk)
Doel
Topsectorbedrijven 2013-1
Geen topsector 2013-1
Start bedrijf
0%
2%
Overname
5%
7%
Herfinanciering
4%
6%
Herstructurering balans
2%
0%
46%
53%
Innovatie
3%
2%
Internationalisering
1%
0%
Huisvesting
11%
Bedrijfsmiddelen Overige investeringen
Werkkapitaal
Anders
Topsectorbedrijven 2012-2 10
Geen topsector 2012-2
9%
9%
52%
52%
17%
11%
15%
15%
9%
15%
9%
30%
18%
15%
12%
8%
4%
Aantal topsectorbedrijven: 120 Bron: Panteia, 2013
3.3
Waarom géén financiering gezocht?
I n t o p se c t or e n b e s li s t m o e d e r b e d r i j f v a k e r ove r f i n a nc i e r i n g Gevraagd waarom men geen financiering heeft gezocht is niet nodig het meest gegeven antwoord, en beslist bij topsectorbedrijven het moederbedrijf vaker over financiering. Dat is in de chemie het vaakst het geval, en in de agri & foodsector en de creatieve industrie het minst. Dit heeft te maken met moederbedrijven, waarvan er in de chemie aanzienlijk meer zijn dan in de agri & foodsector. Zie Tabel 9.
10
De eerste meting van de financieringsmonitor topsectoren is uitgevoerd in september 2012. Vandaar de verwijzing naar 2012-2: de najaarsmeting van 2012.
18
Tabel 9
Waarom geen financiering gezocht? (Meer antwoorden mogelijk)
Sector
Niet nodig
Kredietruimte
Moederbedrijf
Verwacht niet
voldoende
beslist
te krijgen
alle topsectoren
72%
13%
19%
1%
niet-topsectoren
75%
16%
12%
3%
agri & food
81%
21%
4%
0%
life science & health
77%
6%
22%
0%
high tech
77%
9%
14%
3%
chemie
59%
6%
35%
0%
tuinbouw
69%
7%
22%
1%
logistiek
79%
13%
20%
0%
water
60%
23%
25%
1%
creatieve industrie
92%
13%
2%
2%
energie
70%
13%
26%
0%
Aantal topsectorbedrijven: 120 Bron: Panteia, 2013
3.4
Bron van vreemd vermogen
T o p s e ct o r be d r i jv e n n oe m e n m in d e r br o n ne n v a n f i n an c ie r in g Topsectorbedrijven kloppen voor aanvullende financiering minder vaak dan niettopsectorbedrijven aan bij hun huisbank, en proberen het wat vaker bij andere bronnen. Zij geven overigens maar ten dele aan welke bronnen dat dan zijn. Ten opzichte van de vorige meting verschillen topsectoren- en niet-topsectorbedrijven nog wat meer wat betreft gebruik van hun huisbank. Zie Tabel 10. Tabel 10
Waar heeft men vreemd vermogen gezocht gezocht? (Meer antw. mogelijk)
Doel
Topsectorbedrijven 2013-1
Geen topsector 2013-1
Topsectorbedrijven 2012-2
Geen topsector 2012-2
Huisbank
50%
71%
52%
65%
Andere dan huisbank
22%
23%
24%
19%
Familie en vrienden
5%
6%
3%
7%
Leveranciers
5%
6%
3%
4%
14%
9%
26%
12%
Anders
Aantal topsectorbedrijven: 128 Bron: Panteia, 2013
19
3.5
Verkrijgen vreemd vermogen en reden afwijzing
T o p s e ct o r be d r i jv e n k r ij g e n v a k e r d e g e z o c h te f i n an c ie r in g Bedrijven in topsectoren hebben de gezochte financiering vaker volledig kunnen krijgen. Als dat niet het geval is hebben zij die ook nog wat vaker gedeeltelijk kunnen krijgen. Niet-topsectorbedrijven hebben de gezochte financiering veel vaker in het geheel niet gekregen. Zie Figuur 2. Figuur 2
Heeft men de gezochte financiering aan kunnen trekken?
100% 22%
32%
75% 17%
Niet gekregen
13%
50%
Gedeeltelijk gekregen Volledig gekregen
61%
55%
25%
0% Topsector
Geen topsector
Aantal topsectorbedrijven: 173 Bron: Panteia, 2013
V e r s c h i ll e n t u s se n t o p se c t or e n Volgens Tabel 11 lopen bedrijven in de topsector chemie de grootste kans om tegen een weigering aan te lopen, gevolgd door high tech en creatieve industrie. Tabel 11
Heeft men de gezochte financiering aan kunnen trekken, per topsector
Topsector
Volledig gekregen
Niet gekregen
agro & food
65%
20%
15%
life science & health
94%
2%
4%
high tech
47%
13%
30%
chemie
53%
0%
47%
tuinbouw
64%
8%
28%
logistiek
60%
20%
20%
water
60%
28%
12%
creatieve industrie
43%
29%
29%
energie
74%
4%
22%
Aantal topsectorbedrijven: 173 Bron: Panteia, 2013
20
Deels gekregen
De sectoren life science & health en energie zouden de beste kansen hebben om de gezochte financiering binnen te halen. De onzekerheidsmarge van deze uitkomsten is echter groot, vanwege het feit dat per sector een betrekkelijk gering aantal bedrijven aanvullende financiering heeft gezocht. De percentages in Tabel 11 zijn dan ook vooral een indicatie van mogelijke verschillen tussen topsectoren. Zie Bijlage 2, Tabel 33 voor de betrouwbaarheidsintervallen van Tabel 11. A f w i jz i n g : vo o r a l v a nwe g e ‘r i s ic o ’ , t o p s e c t or e n v a a k a n de r e r e d e n e n Afwijzing van de financieringsaanvraag gebeurt volgens de aanvragers vooral omdat de beoogde verstrekker het risico te groot vindt. Topsectorbedrijven die met een afwijzing te maken krijgen noemen (daarnaast) veel vaker dan niettopsectorbedrijven andere redenen: te lage solvabiliteit, te hoge rentekosten, onvoldoende interesse bij financiers en onvoldoende onderpand: zie Tabel 11. Het lijkt er derhalve op dat bedrijven in topsectoren aan de ene kant relatief makkelijk aan financiering komen, waarbij ook interne financiering in concernverband een rol speelt. Maar aan de andere kant hebben zij kennelijk ook te maken met obstakels waar niet-topsectorbedrijven wat minder mee te maken hebben: solvabiliteit en onderpand (respectievelijk te laag en te weinig). Die leiden, niet onlogisch, op hun beurt weer tot verminderde interesse bij mogelijke financiers. Hoewel de aantallen betrekkelijk klein zijn kan dit worden gezien als een indicatie voor problemen bij een deel van de topsectorbedrijven om financiering te vinden. Tabel 12
Reden waarom gezocht vreemd vermogen niet of niet volledig is verkregen
Reden (meer antwoorden mogelijk)
Topsectoren
Niet-topsectoren
Rentekosten te hoog
25%
4%
Te lage solvabiliteit
26%
10%
Kredietaanvraag onvoldoende onderbouwd
3%
2%
Te hoge schuld t.o.v. winstgevendheid
0%
0%
Risico kredietverstrekker
53%
54%
Onvoldoende onderpand
21%
0%
Onvoldoende interesse bij financier(s)
23%
3%
Verslechtering bedrijfsresultaat
13%
12%
Andere reden
26%
24%
Aantal topsectorbedrijven: 66 Bron: Panteia, 2013
G e p r o b e e r d o p e e n a n de r e m a ni e r a a n f i n a nc ie r in g te k om e n Topsectorbedrijven van wie de financieringsaanvraag geheel of gedeeltelijk is afgewezen hebben iets vaker dan niet-topsectorbedrijven in dezelfde situatie geprobeerd op een andere manier aan financiering te komen: zie Figuur 3. Gezien de geringe aantallen heeft deze bevinding echter weinig gewicht.
21
Figuur 3
Heeft men geprobeerd op een andere manier aan financiering te komen?
50% 34%
32%
25%
0% Topsector
Geen topsector
Ja, geprobeerd andere financiering te krijgen
Aantal topsectorbedrijven: 94 Bron: Panteia, 2013
3.6
Gebruik overheidsregelingen
G a r a n t ie r e ge l i n ge n s l e ch t s b i j e e n m i n d e r he i d b e k e n d Figuur 4 laat zien dat de WBSO bij topsectorbedrijven de bekendste overheidsregeling is, gevolgd door RDA en innovatiekrediet. WBSO en RDA zijn bij topsectorbedrijven ook aanzienlijk beter bekend dan bij bedrijven uit andere sectoren, maar dat geldt niet voor het innovatiekrediet. Zie Figuur 4. V a n W B S O w o r d t b i j t op s e c t or b e d r i j v e n vé é l m e e r ge b r ui k g e m a a k t Is men bij ruim 50% van de topsectorbedrijven bekend met de WBSO, een ruime meerderheid heeft er ook gebruik van gemaakt. Bij bedrijven uit andere sectoren is dat veel minder. Figuur 4
Bekendheid met garantieregelingen
75%
57%
50%
25%
26% 26%
0%
27% 26% 15% 12%
40%
39% 34%
36% 20%
6% 5%
s g B eit KB ter ri n MK ilit BM cie tar ac ds s f n i n o a fo oe hn fin /Gr n. tec ie t er it d d e t e ili On kr fac tie tie ed va an e o r S n Ga In
SO WB
A RD
bekendheid bij topsectoren bekendheid bij niet-topsectoren
Aantal topsectorbedrijven: 1.002 Bron: Panteia, 2013
T o p s e ct o r be d r i jv e n o or d e le n p o s i ti e ve r ov e r o v e r h e i d s r e g e l i n ge n Topsectorbedrijven beoordelen het nut van overheidsgarantieregelingen waarmee zij bekend zijn over de hele linie wat positiever dan bedrijven uit andere
22
sectoren. De Seedfaciliteit Technostarters staat er bij topsectorbedrijven het best op. Zie Tabel 13. Tabel 13
Garantieregelingen, beoordeling door gebruikers (rapportcijfer 1-10)
Rapportcijfer
topsectorbedrijven
Niet-topsectorbedrijven
Bekend met overheidsgarantieregelingen BMKB
6,8
6,8
Groeifaciliteit
6,9
6,7
Garantie Ondernemingsfinanciering
6,9
6,7
Seedfaciliteit technostarters
7,5
7,0
Innovatiekrediet of Innovatiefonds MKB+
6,9
6,8
Aantal topsectorbedrijven: 199 Bron: Panteia, 2013
3.7
De belangrijkste punten op een rijtje
Van de topsectorbedrijven heeft 27% de bestaande kredietruimte bij de bank in het afgelopen jaar meer benut. Dat is meer dan de 24% bij andere bedrijven. Topsectorbedrijven hebben ook iets vaker aanvullende externe financiering gezocht. Het verschil met andere bedrijven is gering, maar wél zoeken zij vaker een combinatie van vreemd en eigen vermogen. Topsectorbedrijven zoeken vaker dan andere bedrijven financiering voor investeringen, al blijft werkkapitaal de belangrijkste bestemming. De huisbank blijft de voornaamste bron, maar topsectorbedrijven boren voor financiering vaker andere bronnen aan, met name andere banken dan de huisbank. Een te groot risico voor de verstrekker is de meest genoemde reden waarom een lening niet of niet volledig is verkregen. Topsectorbedrijven noemen aanzienlijk vaker dan andere bedrijven ook andere redenen: te hoge rentekosten, te geringe solvabiliteit en onvoldoende onderpand. Topsectorbedrijven zijn, niet zo verrassend, beter dan andere bedrijven op de hoogte van WBSO en RDA, even goed of iets beter van BMKB, Groeifaciliteit, Garantie Ondernemingsfinanciering en Seedfaciliteit Technostarters, maar minder van Innovatiekrediet / Innovatiefonds MKB. Zij beoordelen de regelingen waarmee zij bekend zijn wat positiever dan andere bedrijven.
23
4
Eigen vermogen
Dit hoofdstuk behandelt het zoeken van eigen vermogen en redenen om daar juist van af te zien, en verder, of men het heeft gekregen en bij wie, en eventuele reden waarom men het gewenste bedrag niet heeft kunnen aantrekken.
4.1
Waarom gekozen voor financiering met eigen vermogen?
K e u s v o o r e i g e n v e r m og e n : m a k k e l i j k e r d a n vr e e m d ve r mo g e n De meest genoemde reden om te kiezen voor eigen vermogen is dat het (in de huidige situatie) makkelijker te krijgen is dan een lening. Dat vreemd vermogen te duur is wordt vaker geantwoord door niet-topsectorbedrijven, maar uit dit verschil kunnen geen conclusies worden getrokken: daarvoor is het aantal bedrijven te gering. Zie verder Tabel 14. Tabel 14
Waarom gekozen voor financiering met eigen vermogen? 11
Motief (meer antwoorden mogelijk)
Topsectorbedrijven
Niet-topsectorbedrijven
Solvabiliteit verbeteren
14%
14%
Vreemd vermogen te duur
14%
23%
Aantrekken eigen vermogen makkelijker
54%
64%
Vreemd vermogen niet te krijgen
15%
14%
Andere reden
14%
5%
Aantal topsectorbedrijven: 33. Bron: Panteia, 2013.
W a a r o m ge e n E V : ‘ n ie t n o d i g ’ o f ‘n i e t t e kr i j ge n ’ Aan diegenen die uitsluitend vreemd vermogen hebben proberen aan te trekken is gevraagd waarom zij geen eigen vermogen hebben gezocht. Niet nodig en de verwachting het niet aan te kunnen trekken zijn de meest genoemde redenen. Opvallend is dat men bij topsectorbedrijven geen zeggenschap willen inleveren en behoud van eigendom vaker noemt dan bij andere bedrijven. Zie Tabel 15. Mogelijk speelt hier een rol dat men derden niet te veel inzicht wil geven in innovaties waar men aan werkt, laat staan hen invloed geven.
11
24
Het betreft bedrijven die alleen eigen vermogen gezocht hebben.
Tabel 15
Waarom géén eigen vermogen gezocht?
Motief (meer antwoorden mogelijk)
Topsectorbedrijven
Niet nodig
Niet-topsectorbedrijven
19%
22%
Vreemd vermogen is goedkoper
5%
6%
Moederbedrijf beslist
7%
3%
18%
16%
Te duur
4%
0%
Te veel werk
3%
4%
12%
5%
Wil eigendom behouden
7%
9%
Ziet VV / bank als eerste keus
5%
6%
22%
25%
Verwacht het niet aan te kunnen trekken
Wil geen zeggenschap inleveren
Andere reden Aantal topsectorbedrijven: 120 Bron: Panteia, 2013.
4.2
Bron van eigen vermogen
K l e i n b e dr i j f v o o r a l e i ge n o m g e v i n g, g r o te r e be d r i j ve n a a nd e e l h ou d e r s Privévermogen van de ondernemer(s) gevolgd door familie en vrienden, en aandeelhouders (meestal bestaande aandeelhouders) zijn de belangrijkste bron van eigen vermogen voor topsectorbedrijven. Vergeleken met bedrijven uit andere sectoren ligt het accent sterker op privévermogen, en minder op aandeelhouders. Zie Tabel 16. Voor zover aandeelhouders worden genoemd gaat het in de ene helft van de gevallen om converteerbare obligaties of achtergestelde leningen, en in de andere helft om aandelen of opties op aandelen, al dan niet gecombineerd met converteerbare obligaties of achtergestelde leningen. Tabel 16
Bron van eigen vermogen (meer antwoorden mogelijk)
Motief (meer antwoorden mogelijk)
Topsectorbedrijven
Niet-topsectorbedrijven
Privévermogen
28%
17%
Bestaande aandeelhouders
18%
33%
Nieuwe aandeelhouders
10%
6%
3%
7%
21%
26%
5%
6%
5%
6%
10%
4%
Andere bedrijven Familie / vrienden Participatiemaatschappij, ROM
12
Informal investors Banken Aantal topsectorbedrijven: 72. Bron: Panteia, 2013.
12
ROM: Regionale OntwikkelingsMaatschappij.
25
4.3
Financiering krijgen, en reden indien niet geslaagd
T o p s e ct o r be d r i jv e n : b e t e r s l a a g ka n s Topsector- en andere bedrijven verschillen weinig als het gaat om volledig krijgen wat zij nodig dachten te hebben. Topsectorbedrijven krijgen wél vaker een gedeelte, waar bedrijven uit andere sectoren eerder met lege handen staan. De in de vorige paragraaf behandelde bron van het eigen vermogen is daarvan vermoedelijk de achtergrond: vaker privévermogen bij topsectorbedrijven, vaker bestaande aandeelhouders bij andere bedrijven. Ten opzichte van de eerste meting verandert er bij topsectorbedrijven weinig, maar bij niet-topsectorbedrijven neemt het aandeel gedeeltelijk gekregen fors af ten gunste van volledig gekregen, maar ook van niet gekregen. Zie Figuur 5. Figuur 5
Geslaagd of niet bij aantrekken van het gezochte eigen vermogen
100% 17%
75%
25%
18%
21%
Niet gekregen 26%
16%
28% 35%
50%
25%
Gedeeltelijk gekregen Volledig gekregen
57%
59%
55% 44%
0% Topsector Geen 2013-1 topsector 2013-1
Topsector Geen 2012-2 topsector 2012-2
Aantal topsectorbedrijven: 96. Bron: Panteia, 2013.
T o p s e ct o r be d r i jv e n v ind e n e i g e n ve r m o ge n mo e i l i j ke r t e k r i j g e n Iets meer dan de helft van alle bedrijven die hebben geprobeerd eigen vermogen aan te trekken beoordeelt dat als ‘makkelijk’, maar er is wat dat betreft wél een duidelijk verschil tussen topsector- en andere bedrijven: in de topsectoren vindt 43% het makkelijk te vinden, in de andere sectoren is dit 57%. R i s i c o de be l a n gr i j k s te r e de n v a n n i e t ku n ne n a a n t r e k k e n Het risico voor de financier is de meest genoemde reden dat men het gezochte eigen vermogen niet of slechts deels heeft kunnen krijgen. Dat geldt zowel voor topsector- als voor andere bedrijven. Topsectorbedrijven noemen wat vaker andere redenen, zoals de prijs van eigen vermogen, tijdrovende procedures en gebrek aan interesse bij financiers, maar het aantal bedrijven dat deze vraag heeft beantwoord is te gering om conclusies te kunnen trekken 13 .
13
Deze vraag is alleen beantwoord door de minderheid die eigen vermogen heeft proberen aan te trekkenmaar daar niet of niet volledig in geslaagd is.
26
4.4
Ontwikkeling eigen vermogen
E i g e n v e r mo g e n a f ge n o m e n b i j é é n o p d e d r i e b e d r i j v e n Bij één op drie bedrijven is het eigen vermogen als percentage van het balanstotaal afgenomen in het afgelopen jaar. De belangrijkste oorzaak van een gedaald eigen vermogen is een negatief resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening. Bij topsectorbedrijven is het wat minder dan bij bedrijven in andere sectoren, maar het verschil is gering. Tussen haakjes staat het percentage van de eerste meting, in september 2012. Ten opzichte van die meting is er bij topsectoren een lichte groei van het aantal bedrijven waar het absolute bedrag is afgenomen, maar een wat sterkere groei bij niet-topsectoren. Zie Tabel 17. Tabel 17
Ontwikkeling eigen vermogen
Motief (meer antwoorden mogelijk)
Topsectorbedrijven
Niet-topsectorbedrijven
Absoluut bedrag EV afgenomen
32% (30%)
34% (32%)
EV als % balans afgenomen
32% (32%)
33% (29%)
bedrijfsuitoefening
57%
67%
Dividenduitkering
11%
7%
Bijzondere lasten, dalende omzet
4%
4%
Balansverschuiving
1%
2%
Andere reden
6%
9%
Oorzaak afname*: Negatief resultaat uit gewone
Aantal topsectorbedrijven: 922 (‘oorzaak’: 385). * De vraag naar de oorzaak van afname van eigen vermogen is uitsluitend gesteld aan bedrijven die aangeven dat hun eigen vermogen is gedaald. Bron: Panteia, 2013
4.5
Solvabiliteit
V r i j gr o te ve r sc h i l le n bi n n e n d e t op s e c t or e n Uit Tabel 18 is af te lezen dat de solvabiliteit van topsectoren iets hoger ligt dan die van niet-topsectoren, en dat hij ten opzichte van de vorige meting zeer licht is verbeterd. Een opvallende uitschieter naar boven is de sector chemie. De sector energie is een uitschieter naar beneden. De soms grote verschillen met de vorige meting zoals bij de sectoren tuinbouw en uitgangsmaterialen en de energiesector maken echter duidelijk dat de gedetailleerde solvabiliteitscijfers per sector met een korreltje zout genomen moeten worden. Bij de financieringsmonitor van het Nederlandse bedrijfsleven in zijn totaliteit wordt de relatie aangestipt tussen al dan niet verkrijgen van financiering en solvabiliteit. Bedrijven die de gezochte financiering niet of onvolledig krijgen hebben een lagere solvabiliteit dan bedrijven die het volledige bedrag binnenhalen, zo blijkt. Maar de solvabiliteit van bedrijven die geen financiering zoeken ligt nog wat hoger.
27
Tabel 18
Solvabiliteit top- en niet-topsectoren Solvabiliteit
Sector
2013-1
2012-2
alle topsectoren
39%
38%
niet-topsectoren
38%
37%
agri & food
39%
36%
life science & health
41%
36%
high tech
37%
39%
chemie
52%
58%
tuinbouw
39%
22%
logistiek
38%
41%
water
38%
38%
creatieve industrie
39%
32%
energie
34%
44%
Aantal topsectorbedrijven: 788. Bron: Panteia, 2013.
4.6
Eigen kennis van financiering en hoe die te krijgen
O n d e r n e m e r s v in d e n h u n k e n n i s va n f i n a nc i ë le z a ke n v r ij z w a k Deelnemers aan de financieringsmonitor hebben hun kennis van financiële en financieringszaken gewaardeerd met een rapportcijfer van één tot tien. Deze vraag is alleen voorgelegd aan het kleinbedrijf. Zij geven zichzelf een gemiddeld rapportcijfer van 6,6. Daarin verschillen topsectorbedrijven nauwelijks van andere bedrijven. Het cijfer is vrij laag: voor dit soort cijfers geldt als richtlijn dat pas vanaf een 7 van een duidelijke voldoende kan worden gesproken 14 . Met andere worden, ondernemers in het kleinbedrijf schatten hun eigen competenties op het gebied van financiering en hoe die te krijgen gemiddeld niet zo hoog in. C r e a t ie ve in d u s t r i e s co o r t l a a g De verschillen per sector zijn niet groot, behalve bij de creatieve industrie: die heeft met 5,9 de laagste score. Zie Tabel 19. B e t e r e k e nn i s v a n f i n an c i e r i n g = b e t e r e s l a ag k a n s ? Wie de gezochte financiering (vreemd vermogen) heeft binnengehaald geeft zichzelf een beter rapportcijfer voor financieringskennis dan wie daar niet in is geslaagd, al is het verschil niet groot: respectievelijk 6,7 tegen 6,5. Een hoger cijfer betekent echter niet zonder meer dat men meer kennis van financiering heeft, en dús een betere kans om die binnen te halen: het kan ook betekenen dat men de gezochte financiering heeft gekregen en daaruit de conclusie trekt dat men dús een hoger cijfer voor financieringskennis verdient.
14
28
Mensen zijn voor een voldoende geneigd eerder een 7 te geven dan een 6.
Tabel 19
Oordeel eigen kennis van financiering en hoe die te krijgen, per sector
Sector
rapportcijfer
Agri & food
6,6
Life science & health
6,7
High tech
6,6
Chemie
6,7
Tuinbouw
6,5
Logistiek
6,9
Water
6,5
Creatieve industrie
5,9
Energie
6,9
Aantal topsectorbedrijven: 499. Bron: Panteia, 2013.
4.7
De belangrijkste punten op een rijtje
Topsector- én andere bedrijven kiezen vooral voor eigen vermogen omdat ze het makkelijker te krijgen vinden. Wanneer zij bewust géén eigen vermogen hebben gezocht is dat bij topsectorbedrijven vaker omdat zij geen zeggenschap willen inleveren. De bron van het aangetrokken eigen vermogen is bij topsectorbedrijven vaker privévermogen en ook wat vaker nieuwe aandeelhouders, en veel minder dan bij niet-topsectorbedrijven bestaande aandeelhouders. Topsectorbedrijven slagen er iets minder dan andere bedrijven in om het gezochte eigen vermogen volledig aan te trekken, maar slagen er wél vaker in om het gedeeltelijk aan te trekken, waar niet-topsectorbedrijven weer vaker met lege handen blijven staan. Dit hangt waarschijnlijk samen met de aard van de bron: meer privévermogen bij topsectorbedrijven, meer bestaande aandeelhouders bij andere bedrijven. Het eigen vermogen is bij topsectorbedrijven iets minder vaak afgenomen dan bij andere bedrijven, en een negatief resultaat uit gewone bedrijfsuitoefening is daarvan minder vaak de achtergrond dan bij andere bedrijven. Ondernemers in het kleinbedrijf beoordelen hun eigen kennis van financiering en hoe die te krijgen als vrij matig, zowel in top- als in andere sectoren. Dat geldt in het bijzonder voor ondernemers in de creatieve sector.
29
5
Afhandeling en voorwaarden
Dit hoofdstuk behandelt de voorwaarden van banken voor kredietverlening aan bedrijven, en wijzigingen daarvan, en daarnaast eventuele aanpassing van het eigen debiteurenbeleid.
5.1
Afhandeling
T o p s e ct o r be d r i jv e n k r ij g e n ie t s v lo t t e r u i ts l u it s e l Afhandeling van de financieringsaanvraag vanaf correcte indiening van alle gevraagde documenten kost bij topsectorbedrijven gemiddeld wat minder tijd dan bij andere bedrijven: de zaak is vaker binnen twee weken rond, en langer dan vier maanden komt minder voor. Dat neemt niet weg dat de afhandeling ook voor een flink deel van de topsectorbedrijven twee maanden of langer kost: zie Figuur 6. Figuur 6
Duur van afhandeling van de financieringsaanvraag
100%
7% 18% langer dan 4 maanden
75%
35% 31%
2-4 maanden
50% 28%
25%
1-2 maanden 23% 2 weken - 1 maand
15% 22% 15%
0% Topsector
Aanvaardbaar geachte looptijd (weken)
minder dan 2 weken 6% Geen topsector
Topsectorbedrijven
Niet-topsectorbedrijven
4,0
7,9
Aantal topsectorbedrijven: 88 15 . Bron: Panteia, 2013
T o p s e ct o r be d r i jv e n s te l l e n h o g e r e e i se n a an d e d o o r l o o pt i j d De termijn die men beschouwt als acceptabel is bij topsectorbedrijven aanzienlijk korter dan bij andere bedrijven: vier tegen acht weken. Bij topsectorbedrijven stelt men derhalve een snelle afhandeling van zijn aanvraag meer op prijs. Dit suggereert dat verkrijgen van de gewenste financiering voor deze bedrijven een
15
30
Deze vraag is alleen gesteld aan wie een bancaire lening heeft proberen te krijgen.
grotere urgentie heeft 16 . Gegeven een feitelijke doorlooptijd die in tweederde van de gevallen langer uitvalt (Figuur 6) is de kloof tussen feitelijk en gewenst toch groter bij topsectorbedrijven.
5.2
Rente
L a g e r e r e n te s v o or t o ps e c t or b e d r i jv e n Geconstateerd kan worden dat aan topsectorbedrijven iets lagere rentepercentages worden berekend dan aan andere bedrijven. Zie Tabel 20. In beide gevallen is de hoogte van de rentepercentages in de tabel aan de hoge kant: uit CBScijfers (jaarrekeningen van bedrijven) is voor het totale bedrijfsleven een gemiddeld rentepercentage af te leiden van 3,2% (wél in 2011) 17 . Tabel 20
Betaalde rente
Rente
Topsectorbedrijven
Niet-topsectorbedrijven
Vaste rente
3,5
3,8
Variabele rente
4,4
4,6
Aantal topsectorbedrijven: 88. Bron: Panteia, 2013
5.3
Onderpand
T o p s e ct o r be d r i jv e n h oe ve n ie t s mi n d e r v a a k o n d e r p a n d t e b i e de n Topsectorbedrijven hebben voor het gevraagde vreemd vermogen wat minder vaak extra onderpand hoeven bieden dan andere bedrijven. Wat betreft de aard van het gevraagde onderpand is er weinig verschil, ook in aanmerking genomen het vrij geringe aantal bedrijven waarop de percentages van Tabel 21 betrekking hebben. ‘Ander onderpand’ heeft vooral betrekking op garanties en borgstellingen van eigenaren en aandeelhouders, en verder grond (met name in de agrarische sector) en eigen vermogen van ondernemers. Daarnaast is de aanschaf waarvoor financiering is gezocht (machine, vervoermiddel, vastgoed) tevens soms onderpand.
16
Hierbij de kanttekening dat deze vraag alleen is gesteld aan bedrijven die financiering hebben aangevraagd bij een bank (en
17
De totale rentelast gedeeld door de som van lange leningen en korte leningen levert in 2011 voor het totale bedrijfsleven een rente van 3,2% op. De rentepercentages per sector verschillen wél: voor de zakelijke diensten liggen ze lager, voor de industrie hoger. Ook dit heeft te maken met risico-opslagen.
31
Tabel 21
Gevraagd onderpand
Onderpand
Topsectorbedrijven
Onderpand gevraagd
Niet-topsectorbedrijven
39%
44%
21%
24%
Machines, inventaris, beleggingen
8%
13%
Privéwoning
8%
7%
Debiteuren en voorraden
8%
7%
54%
50%
100%
100%
Waarvan: Bedrijfspand(en)
Ander onderpand Totaal Aantal topsectorbedrijven: 127 (aard onderpand: 56). Bron: Panteia, 2013
5.4
Financieringsvoorwaarden banken
W i jz i g i n g kr e d i e tv o o r wa a r d e n : ie ts v a k e r b i j t o p s e c t or b e d r i j ve n Ruim de helft van de bedrijven zegt in 2012 te maken te hebben gehad met wijziging van de kredietvoorwaarden van hun bank(en). Aanpassingen van de rente worden het vaakst genoemd. Bij topsectorbedrijven zijn de voorwaarden iets vaker gewijzigd dan bij andere bedrijven: zie Tabel 22. A a n p a s s i n g i s m e e s t al a a n s c he r p in g , m a ar mi n d e r b i j t op s e c t or e n De gerapporteerde wijzigingen zijn merendeels in het nadeel van de ontvanger van financiering: hogere rente en kosten, en strengere voorwaarden. Dat geldt ook voor topsectorbedrijven, maar in mindere mate dan voor andere bedrijven: bij topsectorbedrijven is 65% van de aanpassingen een verhoging of aanscherping, bij andere bedrijven is dit 72%.
32
Tabel 22
Aanpassing van financieringsvoorwaarden
Aard aanpassing
Topsectorbedrijven
Aanpassingen genoemd Rente w.v. vaste rente verhoogd
Niet-topsectorbedrijven
53%
51%
37%
35%
18
39%
48%
w.v. vaste rente verlaagd
34%
31%
w.v. var. rente verhoogd
39%
50%
w.v. var. rente verlaagd
31%
30%
Andere kosten
37%
33%
w.v. verhoogd
89%
95%
w.v. verlaagd
11%
5%
Omvang krediet(lijn)
17%
16%
w.v. vergroot
67%
49%
w.v. verkleind
33%
51%
Looptijd krediet
8%
5%
w.v. verkort
48%
44%
w.v. verlengd
52%
56%
Eisen onderpand
10%
7%
w.v. aangescherpt
80%
91%
w.v. versoepeld
20%
9%
Solvabiliteitseisen
5%
6%
w.v. aangescherpt
84%
82%
w.v. versoepeld
16%
18%
Andere voorwaarden
8%
8%
w.v. aangescherpt
86%
89%
w.v. versoepeld
14%
11%
Aantal topsectorbedrijven: 844 (aard aanpassing: variërend van 16 tot 145 19 ). Bron: Panteia, 2013.
5.5
Aanpassing van eigen kredietvoorwaarden
T o p s e ct o r be d r i jv e n p a s s e n h un de b i t e u r e n be l e i d ie t s v ak e r a a n Topsectorbedrijven hebben hun debiteurenbeleid het afgelopen jaar iets vaker aangepast dan niet-topsectorbedrijven. De aard van die aanpassingen verschilt
18
De percentages bij de aard van de aanpassing (verhoogd of verlaagd, aangescherpt of versoepeld) tellen op tot 100% van het totaal dat de desbetreffende aanpassing meldt. Uitzondering: aanpassing van de vaste / variabele rente. Hier is een categorie ‘gelijk gebleven’ aanwezig, waarbij verhoogd + verlaagd + gelijk gebleven optelt tot 100%.
19
Afhankelijk van het aantal dat aangeeft dat een voorwaarde is aangepast.
33
niet: aanscherping van de betalingstermijn wordt het vaakst genoemd. Zie Tabel 23. Tabel 23
Aanpassing eigen debiteurenbeleid bedrijven (meer antwoorden mogelijk 20 )
Wijziging
Topsectorbedrijven
Niet-topsectorbedrijven
12%
12%
Betalingstermijn versoepeld
4%
3%
Debiteuren sneller gemaand
5%
5%
Geen leverancierskrediet meer
1%
1%
80%
83%
Betalingstermijn aangescherpt
Geen wijziging Aantal topsectorbedrijven: 1.002. Bron: Panteia, 2013
5.6
De belangrijkste punten op een rijtje
Tijdig verkrijgen van de gewenste financiering heeft voor topsectorbedrijven hogere prioriteit dan voor andere bedrijven: de als acceptabel beschouwde doorlooptijd van een aanvraag is vier tegen acht weken. De feitelijke doorlooptijd is (aanzienlijk) langer; 40% moet meer dan 2 maanden wachten op een beslissing. De rente die aan topsectorbedrijven in rekening wordt gebracht is iets lager dan die voor andere bedrijven. Ruim de helft van zowel topsector- als andere bedrijven meldt aanpassing van de financieringsvoorwaarden van hun bank. Meestal betreft het aanpassing in de zin van hogere kosten en strengere voorwaarden, maar bij topsectorbedrijven is dit minder het geval dan bij andere bedrijven. Topsectorbedrijven hebben iets vaker dan andere bedrijven ook hun eigen debiteurenbeleid aangepast. Aanscherping van de betalingstermijn is de meest genoemde.
20
34
De aantallen kunnen dus optellen tot meer dan 100%.
6
Verwachte financieringsbehoefte
In dit hoofdstuk komt de financieringsbehoefte aan bod die men voor 2012 verwacht, het doel waarvoor de financiering bestemd is, en een inschatting van de kans van slagen.
6.1
Financieringsbehoefte
T o p s e ct o r e n z oe k e n va k e r vr e e md v e r m o g e n Eén op de vier á vijf bedrijven verwacht de komende 12 maanden behoefte te hebben aan financiering 1 . Dit geldt voor topsector- en andere bedrijven in gelijke mate. Bij topsectorbedrijven is naar verhouding meer vraag naar vreemd vermogen. Figuur 7
Verwachte financieringsbehoefte in de komende 12 maanden
100%
75% 76%
74%
76%
78%
50%
Geen financieringsbehoefte Eigen én vreemd vermogen
25%
16%
13%
15%
13%
2%
3%
4%
4%
Vreemd vermogen Eigen vermogen
to ps ec to r
20 12 -2
6%
G
ee n
To ps ec to r
to ps ec to r
G ee n
To
ps ec
to r
20 13
0%
20 12 -2
8%
7%
20 13
6%
Aantal topsectorbedrijven: 211 / 243. Bron: Panteia, 2013
Ten opzichte van de meting in september 2012 denken topsectorbedrijven wat minder aan extra financiering, en bedrijven in andere sectoren juist wat meer. Die tegengestelde beweging levert de gelijke stand op van de recente meting. Zie Figuur 7.
1
In feite denkt 21% van de bedrijven aanvullende financiering te zoeken in het lopende jaar: dit is het percentage in de ‘normale’ financieringsmonitor. Het verschil tussen beide percentages is het gevolg van verschillende weegfactoren: in de ‘normale’ monitor is gewogen naar werkgelegenheid per sector en grootteklasse, in de topsectorenmonitor naar werkgelegenheid per topsector.
35
6.2
Doel van te zoeken financiering
T o p s e ct o r be d r i jv e n z oe k e n v a k e r f i n a n c ie r i n g v o o r of f e ns i e ve d o e l e n De belangrijkste doelen van de te zoeken financiering zijn extra werkkapitaal en bedrijfsmiddelen, op enige afstand gevolgd door huisvesting. Dat geldt in vrijwel gelijke mate voor topsector- en andere bedrijven. Het belangrijkste verschil tussen beide is een bij topsectorbedrijven wat sterker accent op ‘offensieve’ bestemmingen van de aan te trekken financiering: meer groei en overnames, en meer innovatie. Zie Tabel 24. Tabel 24
Doel waarvoor financiering nodig is
Doel
Topsectorbedrijven
Start bedrijf
Niet-topsectorbedrijven
1%
1%
12%
8%
Herfinanciering
3%
6%
Herstructurering balans
3%
5%
47%
47%
1%
2%
Huisvesting
15%
14%
Bedrijfsmiddelen
28%
27%
Innovatie
6%
1%
Anders
7%
9%
Groei, overnames
Werkkapitaal Internationalisering
Aantal topsectorbedrijven: 255. Bron: Panteia, 2013
6.3
Bron van te zoeken financiering
B a n k e n b l i jv e n n r . 1 , z e k e r b i j t o ps e c t or b e d r i jv e n Banken zijn met afstand de meest genoemde bron waar men financiering denkt te krijgen, bij topsectorbedrijven zelfs nog wat meer dan bij andere bedrijven. Topsectorbedrijven doen minder vaak een beroep op informele bronnen zoals familie en vrienden, eigenaren en (zittende) aandeelhouders. Zie Tabel 25.
36
Tabel 25
Bron van de te zoeken financiering
Bron
Topsectorbedrijven
Bank(en)
Niet-topsectorbedrijven
82%
76%
Familie en vrienden
1%
5%
Leveranciers
1%
6%
Informal investors
4%
4%
Openbare kapitaalmarkt
7%
4%
VC, PM of ROM
2%
2%
Overheidsregelingen
2%
0%
Andere bedrijven
2%
2%
Eigenaren, aandeelhouders
4%
8%
Moederbedrijf / holding
3%
4%
Anders
6%
11%
Aantal topsectorbedrijven: 194. Bron: Panteia, 2013
6.4
Slaagkans bij verkrijgen van financiering
T o p s e ct o r be d r i jv e n s ch a t t e n hu n s l a a g k a n s f li n k h o g e r in Slechts één op de vijf topsectorbedrijven denkt de te zoeken financiering niet of niet volledig te kunnen aantrekken. Bij niet-topsectorbedrijven is dat bijna twee keer zoveel. Ten opzichte van de meting in september 2012 is het verschil zelfs nog iets groter geworden. Zie Figuur 8. Figuur 8
100%
Verwacht men het gezochte vermogen aan kunnen trekken?
11%
10% 21%
9%
75%
11%
22%
17%
19%
Verwacht niet te krijgen Verwacht deels te krijgen
50% 79% 60%
25%
Verwacht volledig te krijgen
79% 62%
0% Topsector Geen 2013 topsector 2013
Topsector Geen 2012-2 topsector 2012-2
Aantal topsectorbedrijven: 234. Bron: Panteia, 2013
37
Van de bedrijven die de beoogde financiering niet of slechts gedeeltelijk denken te kunnen krijgen, gaat ruim tweederde het wél proberen. Bij topsectorbedrijven zijn het er wat minder, maar van een klein aantal.
6.5
Relatie slaagkans met gezochte bedrag
T o p s e ct o r be d r i jv e n z oe k e n g r o te r e f i n an c ie r in g s b e d r a ge n Zoals uit Tabel 26 is af te lezen hebben topsectorbedrijven financiering gezocht voor grotere bedragen dan niet-topsectorbedrijven, en geldt dat ook voor de in het lopende jaar nog te zoeken financiering. Waar men de gezochte financiering volledig binnenhaalt gaat het om grotere bedragen dan wanneer men niet of slechts gedeeltelijk slaagt. Kortom, aanvragen voor kleinere bedragen worden eerder afgewezen. Dit is deels een grootteklasse-effect: grote bedrijven vragen grote bedragen, en hebben een (veel) betere kans die te krijgen. Tabel 26
Toekenning en afwijzing, naar gezocht bedrag (gemiddeld gezochte bedragen * €1.000)
Financiering gekregen /
Heeft financiering gezocht in de afgelopen 12 maanden
Zoekt financiering in de
Topsectorbedrijven
Niet-topsectorbedrijven
verwacht, of niet
komende 12 maanden
Volledig
9.035
4.681
4.185
2.285
Niet of deels
3.457
3.694
1.720
1.100
Aantal topsectorbedrijven: 162 / 217. Bron: Panteia, 2013
6.6
Alternatieve bronnen van financiering?
T o p s e ct o r be d r i jv e n z ie n w e in i g a l te r n a t i e v e n v o o r f in a n c ie r in g Ziet men nog andere financieringsmogelijkheden voor zijn bedrijf dan via de bank, familie of vrienden, dan wel zakelijke relaties? Op die vraag komt van topsectorbedrijven vaak geen antwoord zoals Tabel 27 laat zien. Die kunnen ook beter via bestaande kanalen in hun kapitaalbehoefte voorzien en hebben daarom minder reden om zich die vraag te stellen. Zij noemen business angels of informal investors nog het vaakst als alternatief. T o e li c h t i n g b i j d e t a b e l Een ‘andere mogelijkheid’ (de laatste categorie van Tabel 27) heeft in de meeste gevallen betrekking op uitgifte van (extra) aandelen of obligaties, en verder op eigen geld van eigenaren en op subsidies en garanties van de overheid. Met name bij grote bedrijven noemt men aandelen en obligaties. Afgezien daarvan zijn er nog: (toe)leveranciers, klanten, medewerkers, voorfinanciering door opdrachtgevers, speciale fondsen, inkoopcombinatie, en goederen in consignatie zetten.
38
Tabel 27
Mogelijke alternatieven voor bank, familie of kennissen / relaties 1
Bron
Topsectorbedrijven
Geen genoemd
Niet-topsectorbedrijven
60%
47%
Factoring
2%
3%
Leasen of huren
3%
0%
Crowd funding
1%
1%
Business angel of investeerder
9%
14%
Kredietunie of coöperatieve financiering
0%
1%
Versneld innen bij debiteuren
1%
1%
Later betalen van schuldeisers
3%
3%
Aandelen uitgeven
5%
4%
Obligaties uitgeven
0%
1%
Eigen middelen inzetten
6%
7%
Subsidies
1%
0%
Leverancierskrediet
1%
1%
Andere mogelijkheid
6%
16%
Aantal topsectorbedrijven: 114. Bron: Panteia, 2013
6.7
De belangrijkste punten op een rijtje
Voor het lopende jaar verwachten topsectorbedrijven even vaak als andere bedrijven behoefte aan financiering: 24%. Ten opzichte van de vorige meting is dat voor topsectorbedrijven minder. Het gaat bij topsectorbedrijven vaker om uitsluitend vreemd vermogen: 16% tegen 13%. De bestemming van de financiering is bij topsectorbedrijven wat vaker groei, overnames en innovatie, bij andere bedrijven iets vaker herfinanciering en herstructurering van de balans. De verschillen zijn echter niet groot. Banken zijn de voornaamste bron van de te zoeken financiering, voor topsectorbedrijven nog wat sterker dan voor andere bedrijven. Topsectorbedrijven zijn aanzienlijk optimistischer over hun slaagkans bij het aantrekken van de beoogde financiering: 20% verwacht die niet of slechts deels te kunnen krijgen, tegen 40% bij andere bedrijven. Topsectorbedrijven denken minder dan andere bedrijven over alternatieve financieringsmethoden, waarschijnlijk omdat zij die minder nodig hebben.
1
Deze vraag is alleen gesteld bij bedrijven die geen deel uitmaken van een moederbedrijf.
39
7
Financieringsbehoefte topsectoren
Dit hoofdstuk behandelt het totale bedrag aan financiering dat Nederlandse bedrijven in het afgelopen jaar hebben gevraagd en gekregen, en het bedrag waaraan zij dit jaar behoefte hebben, op basis van de bedragen die deelnemers aan het onderzoek noemen. Tevens komen de gemiddeld per topsector gevraagde bedragen aan de orde.
7.1
Totaalbedragen
G e z oc h t be d r a g De berekende financieringsbehoefte in het afgelopen jaar en de verwachte behoefte in het lopende jaar zijn weergegeven in tabel 28. Het gaat om respectievelijk €15,6 miljard (afgelopen half jaar) en €14,75 miljard (verwacht voor komend jaar). De daadwerkelijk verkregen bedragen zijn te vinden in tabel 29. Tabel 28
Totaalbedragen financieringsbehoefte * miljoen euro
Topsector
Financieringsbehoefte afgelopen jaar
Agri & food
Verwachte financieringsbehoefte komende jaar
3.000
2.800
900
1.150
High tech
1.500
1.400
Chemie
2.550
2.350
450
600
Logistiek
2.050
1.500
Water
1.600
1.750
Creatieve industrie
1.600
950
Energie
1.950
2.250
15.600
14.750
Life science & health
Tuinbouw
Totaal topsectoren Aantal topsectorbedrijven: 211 / 245. Bron: Panteia, 2013
Op basis van Tabel 28 kan worden vastgesteld dat er grote verschillen zijn tussen topsectoren, en dat de financieringsbehoefte er sterk kan fluctueren. Van dat laatste getuigt het verschil tussen de financieringsbehoefte in het voorbije jaar en de verwachting voor het komende jaar: met name de topsectoren chemie en creatieve industrie geven extreme uitslagen te zien. Het is enerzijds duidelijk dat gedane of juist uitgestelde investeringen een grote rol kunnen spelen, maar anderzijds ook dat bij deze uitkomsten vraagtekens gezet kunnen worden: het gaat om een vrij gering aantal bedrijven waarvan de vraag naar financiering wordt ‘uitvergroot’ naar de hele populatie. Dat zet de deur open voor het uitvergroten van toevallige grote investeringen of een paar bedrijven met zulke investeringen die toevallig wèl in de steekproef zitten.
40
Tabel 29 laat zien dat ook de slaagkans van financieringsaanvragen flink kan verschillen per sector, overigens wél met dezelfde kanttekening bij de betrouwbaarheid van het percentage. Het valt op dat high tech, tuinbouw en uitgangsmaterialen en ook chemie de gezochte financiering relatief vaak niet of slechts gedeeltelijk binnenhalen. Een factor met een aanwijsbare invloed op de slaagkans is de grootte van het bedrijf: kleine bedrijven krijgen veel vaker een afwijzing dan grote. Dat geldt dus ook voor topsectoren met veel kleinbedrijf. Tuinbouw en uitgangsmaterialen is zo’n sector, chemie echter zeker niet. Tabel 29
Totaalbedragen verkregen en verwachte financiering * miljoen euro Verkregen bedrag
Sector Agri & food
Bedrag * € mln.
procent v. gevraagd
Komende 12 maanden verwacht Bedrag * € mln.
procent v. gevraagd
2.400
79%
2.550
91%
Life science & health
800
90%
1.150
95%
High tech
850
57%
1.050
75%
1.600
63%
2.100
89%
300
57%
550
91%
Logistiek
1.600
77%
1.350
91%
Water
1.250
78%
1.650
93%
Creatieve industrie
1.100
71%
550
74%
Energie
1.550
80%
2.150
95%
11.450
73%
13.100
90%
Chemie Tuinbouw
Totaal
Aantal topsectorbedrijven: 211 / 245. Bron: Panteia, 2013
41
BIJLAGE I
Vragenlijst
Vraag V04 Hoeveel werknemers telt uw organisatie in Nederland? Vraag V01 Maakt de organisatie waar u werkt deel uit van een moederbedrijf? Vraag V02 Maakt uw bedrijf onderdeel uit van een beursgenoteerde onderneming? Vraag V03 In welke bedrijfstak is uw bedrijf actief? Vraag V05 Wat is ongeveer de jaaromzet van uw bedrijf in Nederland? Vraag V05A2 Is de omzet of de werkgelegenheid bij uw bedrijf meer dan 60% hoger dan in 2009? Vraag V06 Heeft u in de afgelopen 12 maanden uw kredietruimte bij de bank meer benut dan daarvóór? Hieronder verstaan we ook het rood staan op een rekening courant. Vraag V07 Heeft uw bedrijf in de afgelopen 12 maanden financiering gezocht buiten de bestaande kredietruimte? Vraag V08 Heeft uw bedrijf in de afgelopen 12 maanden eigen vermogen gezocht, vreemd vermogen (dat wil zeggen, geleend geld), of beide? Achtergestelde leningen worden tot het eigen vermogen gerekend. Vraag V09 Waarom heeft uw bedrijf gekozen voor financiering met eigen vermogen? Vraag EXTRA1 Vond u extern eigen vermogen makkelijk te vinden? Vraag V10 Waarom heeft u geen extern eigen vermogen gezocht? Vraag V11 Waarom heeft u geen financiering gezocht? Vraag V12 Voor welk doel of welke doelen zocht u financiering?
42
Vraag V13 Hoe groot was het financieringsbedrag dat u zocht? Vraag V14 Heeft u het extra eigen vermogen of de achtergestelde lening die u zocht ook aan kunnen trekken? Vraag V15 Waarom is volgens u het extra eigen vermogen niet of niet volledig aangetrokken? Vraag V16 Heeft u het extra vreemde vermogen dat u zocht ook aan kunnen trekken? Vraag V17 Waarom is volgens u het extra vreemde vermogen [lening(en)] dat u zocht niet of niet volledig aangetrokken? Vraag V17A Heeft u geprobeerd op een andere manier aan financiering te komen? Vraag V17B Kunt u kort aangeven op welke manier? Vraag V17C Is het gelukt om op een andere manier aan financiering te komen? Vraag V18 Waar heeft u eigen vermogen of een achtergestelde lening aangetrokken? Vraag V19 U noemde aandeelhouders. Gaat dat om: 1: converteerbare obligaties of achtergestelde leningen 2: aandelen of opties op aandelen 3: beide Vraag V20 Waar heeft u vreemd vermogen aan kunnen trekken? Vraag V21 Ik noem u enkele overheidsregelingen. Wilt u aangeven of u daar mee bekend bent? "de BMKB-regeling (Borgstelling MKB Kredieten)" "de Groeifaciliteit" "de Garantie Ondernemingsfinanciering" "de Seed-faciliteit Technostarters" "Innovatiekrediet of Innovatiefonds MKB+" “WBSO” “RDA”
43
Vraag V22 Heeft uw bedrijf bij het verkrijgen van krediet gebruik gemaakt van: "de BMKB-regeling (Borgstelling MKB Kredieten)" "de Groeifaciliteit" "de Garantie Ondernemingsfinanciering" "een <%~andere%> overheidsgarantie?" Vraag V22B Heeft uw bedrijf in het laatste verslagjaar gebruik gemaakt van WBSO of RDA? Vraag V23 Wilt u met een rapportcijfer van 1 tot 10 uw oordeel over het nut aangeven van de u bekende overheids-regelingen? Vraag V24 Heeft uw bank een overheidsgarantieregeling aangeboden? Vraag V25 Voor welk bruto leningbedrag heeft u gebruik gemaakt van de garantieregeling? Vraag V26 Hoe lang duurde de behandeling van de financieringsaanvraag vanaf correcte indiening van alle gevraagde documenten? Vraag V27 Hoeveel weken vindt u een aanvaardbare doorlooptijd? Vraag V28 Welke percentage variabele en welk percentage vaste rente moet u betalen over het totale kredietbedrag? Vraag V29 Moest u extra onderpand bieden voor het krediet? U heeft immers nieuwe financiering aangevraagd. Vraag V30 Wat was dat onderpand? Vraag V31 Hoeveel procent eigen vermogen staat er op uw balans? Vraag V32A Is het absolute bedrag eigen vermogen van uw bedrijf de afgelopen 12 maanden afgenomen? Vraag V32B Is het eigen vermogen van uw bedrijf als percentage van de balans de afgelopen 12 maanden afgenomen? Vraag V33 Waarom is uw eigen vermogen afgenomen?
44
Vraag V33A Welke andere mogelijke bronnen van financiering dan lenen bij de bank, bij zakelijke relaties of bij vrienden en kennissen ziet u voor uw bedrijf? Vraag V34 Verwacht u de komende 12 maanden behoefte te zullen hebben aan extra eigen vermogen, aan vreemd vermogen, aan beide, of aan geen van beide? Vraag V35 Voor welk doel of welke doelen verwacht u behoefte te zullen hebben aan financiering? Vraag V36 Hoe groot verwacht u dat het financieringsbedrag zal zijn dat u gaat zoeken? Vraag V38 Verwacht u dat u financiering kunt krijgen? Vraag V39 Bij wie verwacht u financiering te kunnen krijgen? Vraag V40 Gaat u toch proberen financiering te verkrijgen? Vraag V41A Heeft uw bank in de afgelopen 12 maanden de kredietvoorwaarden aangepast? Ik leg u een aantal mogelijke aanpassingen voor: Rente. Vraag V42A1 Is uw vaste rente verhoogd of verlaagd? Vraag V42A2 Is uw variabele rente verhoogd of verlaagd? Vraag V41B Andere kosten zoals vergoedingen en provisies. Heeft uw bank deze de afgelopen 12 maanden aangepast? Vraag V42B Zijn deze verhoogd of verlaagd? Vraag V41C Beschikbare omvang van het krediet of kredietlijn. Heeft uw bank deze de afgelopen 12 maanden aangepast? Vraag V42C Is dit vergroot of verkleind? Vraag V41D Beschikbare kredietlooptijd. Heeft uw bank deze de afgelopen 12 maanden aangepast?
45
Vraag V42D Is die verkort of verlengd? Vraag V41E Eisen omtrent onderpand. Heeft uw bank deze de afgelopen 12 maanden aangepast? Vraag V42E Zijn deze aangescherpt of versoepeld? Vraag V41F Eisen omtrent minimum aan solvabiliteit Vraag V42F Zijn deze aangescherpt of versoepeld? Vraag V41G Andere voorwaarden zoals garanties, doorlooptijden en procedures Vraag V42G Zijn deze aangescherpt of versoepeld? Vraag EXTRA3 Welk rapportcijfer van 1 tot 10 geeft u voor uw eigen kennis van financiering en hoe die te verkrijgen? Vraag V43 Heeft u de afgelopen 12 maanden uw eigen voorwaarden voor het verstrekken van krediet aan uw afnemers gewijzigd?
46
BIJLAGE II
Onderzoekverantwoording
In februari 2013 hebben in totaal 1.002 bedrijven uit topsectoren 1 de vragen van de financieringsmonitor beantwoord 2 . Zij zijn verdeeld zoals weergegeven in 3 . In alle topsectoren zijn minimaal 99 bedrijven bereikt. Nadere analyse van de mate waarin men medewerking aan het onderzoek weigert levert aanzienlijke verschillen op, met energie als de topsector met de minste weigeraars, en agri & food, high tech en logistiek als sectoren met relatief veel weigeringen. Het totaal percentage weigeringen (14%) is laag, veel lager dan bij de eerste meting in september 2012. Dit is te danken aan het gebruik van een panel van bedrijven die bij deze eerdere meting hebben aangegeven dat zij nogmaals benaderd mochten worden met vragen over financiering. Het grootbedrijf heeft vaker medewerking geweigerd (26% weigeringen), het kleinbedrijf heeft juist vaker meegewerkt (8% weigeringen). Tabel 30
topsectoren en weigeringen
Topsector
Aantal (abs.)
Aandeel weigeringen
Agri & food
153
27%
Life science & health
100
5%
High tech
116
21%
Chemie
100
6%
Tuinbouw
105
12%
Logistiek
122
19%
Water
100
5%
Creatieve industrie
107
10%
99
1%
1.002
14%
Energie Alle topsectoren Aantal topsectorbedrijven: 1.110 Bron: Panteia, 2013
1
Bedrijven zijn onderscheid als behorend tot een topsector op grond van hun sectorcode volgens de standaardbedrijfsindeling (SBI). Hierbij is de in 2012 door het CBS opgestelde toedeling van topsectoren naar sbi-code gebruikt. In de topsectoren water en energie is het adressenbestand aangevuld met de ledenlijst van beide topsectoren.
2
Zie Bijlage 1 voor de vragen die zijn gesteld.
3
Het gaat hier om de aantallen zoals gemeten. In volgende tabellen zijn de aantallen herwogen naar de werkgelegenheid per sector en grootteklasse in de totale Nederlandse bedrijvenpopulatie. Dit ter wille van representativiteit van de percentages in die tabellen voor het Nederlandse bedrijfsleven.
47
Methodologie: financiering bedrijfsleven (hoofdstuk 2) Hoofdstuk 2 brengt de financiële positie van het bedrijfsleven in de topsectoren in beeld voor het jaar 2011, verbijzonderd naar sector en grootteklasse. De hiervoor gebruikte gegevens zijn gebaseerd op microdata van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS), geactualiseerd naar één recenter jaar en waar ten slotte de groep niet-rechtspersonen aan is toegevoegd. Microdata De CBS statistiek Niet-Financiële Ondernemingen (NFO) verzamelt de balans- en resultatenrekeninggegevens van alle Nederlandse niet-financiële ondernemingengroepen met rechtspersoonlijkheid. Een koppeling met het Algemeen Bedrijven Register (ABR) voegt het aantal werkzame personen in een ondernemingengroep toe, benodigd om een grootteklasse indeling te kunnen maken op basis van deze aantallen. A c t u a l i se r i ng Ten tijde van dit schrijven, hebben de meest recente NFO microdata betrekking op het jaar 2010. Om het beschreven financiële beeld beter te laten aansluiten op de in de rest van de monitor besproken periode, worden de microdata geactualiseerd opdat zij representatief zijn voor het jaar 2011. Om dit te bereiken, maakt Panteia gebruik van REACH, een overzicht met jaarrekeninggegevens van bedrijven die hun jaarcijfers gedeponeerd hebben bij de Kamer van Koophandel. De groeicijfers uit REACH worden toegepast op de microdata uit 2010. De bedragen uit 2010 zijn geüpdatet met de ontwikkeling van de relevante posten op de balans en resultatenrekening van bedrijven uit REACH die zowel in 2010 als 2011 hebben gedeponeerd. Voor alle cijfers over 2011 geldt daarom nog wel dat zij onder voorbehoud zijn. In tegenstelling tot bij de reguliere Financieringsmonitor zijn voor de afbakening naar topsectoren geen randtotalen van de balans- en resultatenrekeningposten voor het jaar 2011 gepubliceerd door het CBS. Onze resultaten kunnen hier dus niet worden ingepast. De door Panteia uitgevoerde analyse geeft daardoor eerder antwoord op de vraag: hoe staat de selectie bedrijven uit de topsectoren gemaakt over 2010 er een jaar later financieel voor? N i e t - r e c ht sp e r s o ne n Bedrijven zonder rechtspersoonlijkheid ontbreken in de financiële statistiek van het CBS en moeten afzonderlijk benaderd worden. Dit gebeurt met behulp van databestanden waarover Panteia de beschikking heeft en volgens een methodiek die ook wordt toegepast binnen FAMOS 1 , een door Panteia ontwikkeld financieelanalytisch model, waarvoor dezelfde data gebruik wordt gemaakt. O n d e r ne m in g e n gr o e pe n De NFO bevat financiële gegevens naar ondernemingengroep. Op het niveau van deze juridische entiteit worden de financiële beslissingen genomen. Praktisch gezien is dit een verzameling van alle ondernemingen die binnen de invloedsfeer van een moedermaatschappij vallen. Dit is dus een bredere definitie dan die van
1
48
Zie Verhoeven, W., T. Span & A. Ruis (2013) - FAMOS 2013: a size-class based financial analysis model, Panteia.
het individuele bedrijf en omvat meerdere bedrijfseenheden. Binnen het kleinbedrijf zijn deze twee begrippen doorgaans wel gelijk aan elkaar. T o p s e ct o r e n Voor het definiëren van de topsectoren is gebruik gemaakt van de afbakening die door het CBS is opgesteld 1 . Ook de bedrijven geïdentificeerd op basis van ledenlijsten die zijn aangeleverd door brancheverenigingen zijn in de koppeling verwerkt. Omdat de financiële statistieken van het CBS op het niveau van de ondernemingengroep zijn, echter, “verdwijnt” een deel van de bedrijven op deze lijst in de bovenliggende ondernemingengroep. Concreet kan het voorkomen dat diverse bedrijfseenheden die onder een ondernemingengroep vallen, zijn aangemerkt als behorend tot (verschillende) topsectoren. In deze situatie is de topsector waar het moederbedrijf toe behoort als uitgangspunt genomen. N i e t te k o pp e l e n o n d e r n e m in g e n De koppeling van het ABR aan het NFO gebeurd voor het grootste deel van de waarnemingen op basis van het ondernemingengroep identificatienummer. De rest van de observaties wordt gekoppeld op basis van het fiscaalnummer. Er blijft een groep van ongeveer 12.000 bedrijven over die op beide nummers niet gekoppeld kan worden. Al deze ondernemingen behoren tot de allerkleinste bedrijfjes in het kleinbedrijf. De in de rapportage gepresenteerde uitkomsten vormen daardoor een onderschatting van de omvang van het kleinbedrijf. Tabel 31 geeft de verdeling van de niet te koppelen ondernemingen over de sectoren die onderscheiden worden in de reguliere Financieringsmonitor en helpt het één en ander in perspectief te plaatsen. De handel en zakelijke diensten zijn het sterkst vertegenwoordigd. De handelssectoren maken nauwelijks onderdeel van de topsectoren: zij zijn uitgesloten van de smalle definitie van Agro & Food en alleen een deel van de groothandel levert een bijdrage aan topsector Tuinbouw. De zakelijke dienstensector is het meest prominent vertegenwoordigd in de topsector Creatieve Industrie. Tabel 31
Sectorverdeling van niet te koppelen ondernemingen
Sector reguliere Financieringsmonitor
Aandeel niet te koppelen bedrijven
landbouw
6%
industrie
5%
bouwnijverheid
5%
handel
20%
horeca
3%
vervoer
3%
ICT en zakelijke diensten overige diensten
53% 4%
Bron: Panteia
1
Zie CBS (2012) - Monitor topsectoren: Methodebeschrijving en tabellenset.
49
Nadere uitwerking kengetallen hoofdstuk 2 Deze bijlage bevat een nadere uitwerking van de kengetallen die in hoofdstuk 2 van de rapportage worden gebruikt om de financiële positie van het Nederlandse bedrijfsleven in beeld te brengen. De volgende tabel geeft een overzicht van de acht kengetallen en uit welke balans- en resultatenrekeningposten zij zijn opgebouwd. De rechterkolom bevat de posten zoals deze voorkomen in de Statistiek Niet-Financiële Ondernemingen (NFO) van het CBS. Tabel 32
Opbouw financiële kengetallen
Niveau of kengetal Vaste activa =
Opbouw Immateriële vaste activa + materiële vaste activa + deelnemingen + langlopende vorderingen
Vlottende activa =
Voorraden + kortlopende vorderingen + handelsdebiteuren + liquide middelen
Eigen vermogen =
Eigen vermogen
Kort vreemd vermogen =
Kortlopende schulden + handelscrediteuren
Lang vreemd vermogen =
Belang van derden + egalisatierekening + voorzieningen + langlopende schulden
Solvabiliteit = Liquiditeit (current ratio) = Rentabiliteit eigen vermogen =
Eigen vermogen / totaal vermogen Vlottende activa / kort vreemd vermogen Netto winst / eigen vermogen
Bron: Panteia
In Tabel 33 zijn per topsector de betrouwbaarheidsintervallen weergegeven van de gevonden percentages uit de eerste twee kolommen. Tabel 33
betrouwbaarheidsintervallen bij Tabel 11
Topsector
Niet of deels gekregen
Fout %
Agro & food
65%
35%
15,6
Life science & health
94%
6%
15,5
High tech
47%
53%
18,8
Chemie
53%
47%
32,6
Tuinbouw
64%
36%
22,2
Logistiek
60%
40%
19,2
Water
60%
40%
24,8
Creatieve industrie
43%
57%
22,9
Energie
74%
26%
21,5
Aantal topsectorbedrijven: 173 Bron: Panteia, 2013
50
Volledig gekregen
Toelichting bij Tabel 33: er is 95% kans dat het gevonden percentage ligt tussen de weergegeven waarde plus / minus de foutmarge. Bijvoorbeeld het percentage in de topsector agro & food dat de gezochte financiering niet heeft gekregen ligt tussen 19% en 51%: 35% plus / minus 15,6%. Conclusie: de foutenmarge is groot. Oorzaak is het per sector geringe aantal bedrijven dat financiering heeft gezocht.
51