Familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf Een onderzoek naar de specifieke karakteristieken van familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf en hun relatie met de overheid
In opdracht van Walgemoed Accountants & Adviseurs Uitgevoerd door Nijenrode University, The Netherlands Business School Management Research Centre
Familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf
Organisatie Drs. F.M. Donders Drs. E.J. Wijers, RA Projectleiding Drs. R.H. Flören, MBA Onderzoek Drs. L.E.G. Brunenberg Drs. R.H. Flören, MBA Begeleiding H.J.L. Bertoen, MBA J. Duitman Mr. J.L. Hillenius
Nijenrode University Management Research Centre Straatweg 25 3621 BG Breukelen Tel 03462 - 91545 Fax 03462 - 65453
Copyright 1994 - Management Research Centre Nijenrode en Walgemoed Accountants & Adviseurs Tenzij schriftelijk anders overeengekomen mag dit rapport noch geheel noch gedeeltelijk worden gepubliceerd en aanvaarden het MRC Nijenrode en Walgemoed Accountants & Adviseurs geen aansprakelijkheid voor directe en indirecte schade voortkomend uit de onderzoeksresultaten.
1
Inhoud ____________________________________________________________ Inhoud Hoofdstuk 1 Opzet van het onderzoek
3
1.1 Inleiding 1.2 Opzet van het onderzoek 1.3 Leeswijzer
3 4 5
Hoofdstuk 2 Familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf
6
2.1 2.2 2.3 2.4
Algemeen Management Eigendom van en invloed op familiebedrijven Opvolging bij familiebedrijven
6 8 13 17
Hoofdstuk 3 Familiebedrijven en de overheid
21
3.1 Familiebedrijven en overheidsdiensten 3.2 Familiebedrijven en de Belastingdienst 3.3 ARBO-zorg, milieu en subsidies
21 26 29
Hoofdstuk 4 Samenvatting en conclusies
32
Literatuur
35
____________________________________________________________ 2
Opzet van het onderzoek ____________________________________________________________ Hoofdstuk 1 Opzet van het onderzoek 1.1 Inleiding Net als bij andere bedrijven is het doel van familiebedrijven het creëren van welvaart door het produceren van goederen of het leveren van diensten. Om dit doel te bereiken, heeft het bedrijf mensen in dienst die allen verschillende achtergronden, capaciteiten en persoonlijke doelstellingen hebben, maar die zich verenigen om de doelstellingen van de organisatie - zo efficiënt mogelijk werken om opbrengsten en winst te genereren - te verwezenlijken. Op een belangrijk punt echter, is het familiebedrijf uniek: vele, soms zelfs alle, directeuren, managers en werknemers werken in familieverband. De ethiek en gedragspatronen van dit familieverband vinden hun weerslag in de werkomgeving. Bij familiebedrijven bestaat de reële mogelijkheid dat er een spanningsveld ontstaat tussen de emotionele factoren die het familieleven beheersen en het objectieve karakter van de taken die behoren tot het leiden van een bedrijf. Ondanks dat het merendeel van de Nederlandse bedrijven een familiebedrijf is, zie ook hoofdstuk 2, wordt er in Nederland slechts in beperkte mate aandacht besteed aan de specifieke problematiek van familiebedrijven. Begin 1993 zijn Walgemoed Accountants & Adviseurs en Nijenrode University een meerjarig onderzoeksproject gestart onder familiebedrijven in Nederland. De belangrijkste doelstelling hierbij is een beter inzicht te verschaffen in de specifieke kenmerken van familiebedrijven. Daartoe is in het voorjaar van 1993 een kwantitatief onderzoek uitgevoerd onder de grootste 5000 bedrijven in Nederland. De resultaten hiervan geven onder meer inzicht in kenmerkende verschillen tussen de grootste 5000 familiebedrijven en niet-familiebedrijven. Vervolgens is in de zomer van 1993 tijdens een kwalitatief onderzoek grondiger ingegaan op de sterkten, zwakten, kansen en bedreigingen van familiebedrijven. Tevens geeft dit onderzoek inzicht in strategieën ter bevordering van de creativiteit en innovativiteit bij familiebedrijven. Op 8 september 1993 zijn de resultaten van deze onderzoeken gepresenteerd op het seminar Familiebedrijven in Nederland. In het najaar van 1993 hebben Walgemoed en Nijenrode het boek 'Handboek van het familiebedrijf' geschreven.
____________________________________________________________ 3
Opzet van het onderzoek ____________________________________________________________ Dit boek behandelt situaties en problemen waarmee familiebedrijven worden geconfronteerd en is geschreven voor een ieder die betrokken is bij een familiebedrijf. Eind 1993 is een onderzoek gestart naar de specifieke kenmerken van familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf en hun relatie met de overheid. In dit rapport worden de resultaten van dit onderzoek gepresenteerd. 1.2 Opzet van het onderzoek Voor het onderzoek is de volgende definitie van een familiebedrijf gebruikt. Een bedrijf is een familiebedrijf indien het aan minstens één van de volgende drie criteria voldoet: - meer dan 50% van de aandelen of certificaten is in handen van één familie; - één familie is in staat aanzienlijke invloed uit te oefenen; - een belangrijk aantal leden van de ondernemingsleiding is afkomstig uit één familie. Bij de opzet van het onderzoek is uitgegaan van de schriftelijke vragenlijst zoals deze bij het eerste onderzoek onder de grootste 5000 bedrijven in Nederland is toegepast. Hierdoor is de mogelijkheid gecreëerd om de resultaten tussen de grote bedrijven en de bedrijven in het midden- en kleinbedrijf te vergelijken. In de vragenlijst zijn als een extra onderdeel aan dit onderzoek items toegevoegd betreffende de relatie tussen familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf en de overheid. Uit voorgaande onderzoeken was namelijk gebleken dat de regelgeving en eisen van de overheid door het management van familiebedrijven als een bedreiging voor de continuïteit van hun bedrijf worden gezien. Alvorens deze schriftelijke vragenlijst te gebruiken zijn in november 1993 interviews gehouden met vier directeuren van familiebedrijven. Op basis van deze interviews is de schriftelijke vragenlijst aangepast aan de specifieke karakteristieken van middelgrote en kleine bedrijven.
____________________________________________________________ 4
Opzet van het onderzoek ____________________________________________________________ Tot de doelgroep van dit onderzoek behoren alle bedrijven in het midden- en kleinbedrijf met maximaal 100 werknemers, terwijl als ondergrens bedrijven met ten minste 10 werknemers is aangehouden. Het gaat hierbij om een doelgroep van in het totaal bijna 45.000 bedrijven (CBS, 1994). Van al deze bedrijven in het midden- en kleinbedrijf, zoals deze geregistreerd staan bij de Kamer van Koophandel, zijn willekeurig 1500 bedrijven geselecteerd, ongeacht of het familiebedrijven zijn of niet. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om de gegevens van familiebedrijven met die van niet-familiebedrijven te vergelijken en derhalve de specifieke kenmerken van familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf te onderzoeken. In december 1993 is de vragenlijst naar de directeuren van deze 1500 geselecteerde bedrijven verzonden. Binnen een maand zijn 295 ingevulde vragenlijsten teruggestuurd. De vragenlijsten zijn verwerkt en geanalyseerd met behulp van het statistisch pakket SPSS/PC+. Voor de toetsing van verschillen tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven is, afhankelijk van het meetniveau van de variabele, gebruik gemaakt van verschillende analysetechnieken. Verschillen tussen familiebedrijven en andere ondernemingen op nominaal geschaalde variabelen, met drie of meer elkaar uitsluitende antwoordcategorieën, zijn getoetst met een Chi-kwadraat-test. Vragen met een zes-puntsschaal, bijvoorbeeld geordend van zeer belangrijk tot zeer onbelangrijk, zijn variabelen op ordinaal meetniveau en zijn getoetst met behulp van de Mann-Whitney-toets. In maart 1994 zijn als afsluiting van het onderzoek zes interviews gehouden met directeuren van familiebedrijven om de resultaten te spiegelen aan hun ervaringen. 1.3 Leeswijzer In hoofdstuk 2 zullen de specifieke kenmerken van familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf worden behandeld. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de relatie tussen familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf en de overheid. In hoofdstuk 4 wordt een samenvatting met enkele conclusies gegeven.
____________________________________________________________ 5
Familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf ____________________________________________________________ Hoofdstuk 2 Familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf In dit hoofdstuk zullen de resultaten van het eerste gedeelte van het onderzoek worden weergegeven, waarbij wordt ingegaan op de specifieke karakteristieken van familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf. In paragraaf 2.1 wordt een aantal algemene kenmerken van de middelgrote en kleine bedrijven beschreven. Vervolgens wordt nader ingegaan op het management van de familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf. Hierbij wordt onder meer aandacht besteed aan de duur dat een directeur in het management van een familiebedrijf aanblijft. Tevens wordt bezien in welke mate het mogelijk is voor het management van familiebedrijven om bedrijfsbelangen en familiebelangen te scheiden. In paragraaf 2.3 wordt de familie als eigenaar of beïnvloeder van het familiebedrijf beschreven. Het hoofdstuk wordt afgesloten met de bespreking van een specifiek probleem voor familiebedrijven in het algemeen: de opvolging van de directeur. 2.1 Algemeen Van alle bedrijven in het midden- en kleinbedrijf is 77% een familiebedrijf, zie ook figuur 1. Dit percentage is lager dan hetgeen tot nu toe altijd werd aangenomen. Nog nooit was er daadwerkelijk onderzoek gedaan naar het aandeel van familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf in Nederland. Uit een publikatie van de COB/SER (1990) blijkt dat deze instantie verwacht dat 80 tot 90% van alle bedrijven in Nederland een familiebedrijf is. Uit dit onderzoek blijkt dus dat dit percentage iets lager uitvalt. Uit een ander onderzoek van Walgemoed en Nijenrode bleek dat 46,5% van de grootste 5000 bedrijven in Nederland een familiebedrijf is. Al met al kan dan ook worden geconcludeerd dat een overgrote meerderheid van de Nederlandse bedrijven een familiebedrijf is. Daarom is het ook noodzakelijk dat een goed inzicht ontstaat in de specifieke karakteristieken van familiebedrijven zodat de dienstverlening aan deze specifieke groep bedrijven kan worden aangepast aan hun situatie.
____________________________________________________________ 6
Familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf ____________________________________________________________
Figuur 1: Percentage familiebedrijven in Nederland
Een eerste opvallend verschil tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf is hun historie. Familiebedrijven blijken een veel langere historie te hebben dan andere ondernemingen. Terwijl slechts 35% van de niet-familiebedrijven meer dan 30 jaar geleden is opgericht, bestaat meer dan 60% van de familiebedrijven minstens 30 jaar. Het oudste familiebedrijf dat aan het onderzoek heeft meegewerkt is 270 jaar geleden opgericht. Er bestaat geen significant verschil tussen het gemiddeld aantal werknemers in beide groepen. Bij beide groepen heeft drie kwart van alle bedrijven minder dan ____________________________________________________________ 7
Familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf ____________________________________________________________ 50 werknemers in dienst. Van alle bedrijven blijkt 35% een produktiebedrijf te zijn, terwijl de overige bedrijven voornamelijk diensten verlenen. Hierin verschillen de beide groepen niet van elkaar. De familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf hebben gemiddeld een lagere omzet dan de niet-familiebedrijven, zie ook figuur 2. Meer dan 40% van deze familiebedrijven (29% bij niet-familiebedrijven) heeft een omzet minder dan fl. 5 miljoen, terwijl slechts 3% (11% bij niet-familiebedrijven) een omzet heeft boven de fl. 50 miljoen. Er bestaan echter geen duidelijke verschillen in de omzetgroei van de laatste jaren.
Figuur 2: Omzet bij familiebedrijven en niet-familiebedrijven (in miljoenen guldens)
____________________________________________________________ 8
Familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf ____________________________________________________________ 2.2 Management Bij de familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf heeft de eerste generatie in 41% van alle bedrijven de leiding over het bedrijf, zie ook figuur 3. De tweede generatie is bij 38% van de bedrijven verantwoordelijk voor de leiding. Opvallend is dat bij slechts 2% van alle familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf geen enkel familielid in de leiding vertegenwoordigd is. Ondanks de lange historie
Figuur 3: Generatie die de leiding heeft bij familiebedrijf
____________________________________________________________ 9
Familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf ____________________________________________________________ van de familiebedrijven zijn bijna alle families in staat geweest om het bedrijf nog steeds door leden van de familie te laten leiden. Er bestaat een aanzienlijk verschil tussen de beide groepen bedrijven betreffende het aantal jaren dat het huidige management de leiding heeft over het bedrijf. Terwijl bij 73% van de niet-familiebedrijven het management minder dan 12 jaar de leiding heeft, bedraagt dit percentage bij familiebedrijven slechts 47, zie ook figuur 4. Bij 30% van de familiebedrijven heeft het management al meer dan 20 jaar de leiding over het bedrijf. "Ik ben nu 38 jaar directeur." Tevens is het opvallend dat het dienstverleden van de huidige directeur veel langer is bij familiebedrijven dan bij andere ondernemingen. De huidige directeur werkt bij 56% van de familiebedrijven al langer dan 15 jaar bij het bedrijf, terwijl dit slechts voor 36% van de niet-familiebedrijven geldt.
Figuur 4: Aantal jaren dat het huidige management het bedrijf leidt
Hieruit blijkt weer het specifieke karakter van familiebedrijven in het Nederlandse bedrijfsleven. Omdat het management van familiebedrijven zoveel langer aanblijft dan dat van niet-familiebedrijven ontstaan andere bedrijfsituaties. De directeur van het familiebedrijf toont een grote loyaliteit ten opzichte van het bedrijf en is in staat om een lange termijn visie te ontwikkelen en deze ook daadwerkelijk uit te voeren. Tevens wordt deze directeur niet geremd door aandeelhouders die voornamelijk geïnteresseerd zijn in resultaten op de korte termijn. Het langdurig aanblijven van de directeur kan echter ook negatieve consequenties met zich meebrengen. Zo kan een directeur van een familiebedrijf door zijn langdurig aanblijven de doorstroming van nieuw talent belemmeren. "Ik ____________________________________________________________ 10
Familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf ____________________________________________________________ had op mijn 70-ste eigenlijk willen stoppen, maar het bedrijf heeft mij nodig." Tevens is het mogelijk dat de creativiteit en innovatie binnen het familiebedrijf worden geremd, doordat gedurende een lange periode dezelfde directeur aan de macht is. Directeuren van familiebedrijven zullen terdege rekening moeten houden met deze bezwaren en moeten ernaar streven om de negatieve consequenties van hun loyaliteit aan het bedrijf te beperken. Met het oog op het voorgaande is het teleurstellend dat de leden van het management van familiebedrijven minder vaak (19%) deelnemen aan trainingen en opleidingen dan hun collega's van niet-familiebedrijven (32%). Juist door deel te nemen aan externe trainingen en opleidingen wordt het management geconfronteerd met nieuwe, afwijkende ideeën. Hierbij dient te worden opgemerkt dat bij familiebedrijven ook andere eisen worden gesteld aan het opleidingsniveau voor een managementfunctie dan bij niet-familiebedrijven. Terwijl bijna drie kwart van de niet-familiebedrijven toch minstens een HBOopleiding vereist, geldt dit slechts voor minder dan de helft van de familiebedrijven. Slechts een beperkt aantal familiebedrijven heeft een commissaris die het beleid van de directie kan toetsen. Terwijl 19% van de familiebedrijven een commissaris heeft, wordt 27% van de niet-familiebedrijven ondersteund door de adviezen van een commissaris. Juist familiebedrijven zouden een niet-familielid als commissaris goed kunnen gebruiken, daar deze beter in staat is om familiebelangen en bedrijfsbelangen te scheiden dan de directie zelf. Mede in verband met de constatering dat de directeur van familiebedrijven langer aanblijft en derhalve de creativiteit en innovatie kan belemmeren of niet meer in staat is om zijn eigen fouten te onderkennen, is het van belang dat familiebedrijven overwegen om een onafhankelijke commissaris of adviseur aan te stellen ten einde het beleid periodiek te toetsen. Uit onderzoek onder de grootste 5000 bedrijven in Nederland (MRC Nijenrode, 1993) bleek dat zeer weinig familiebedrijven fungeren als een sociaal vangnet voor de familieleden. Hiermee wordt verwezen naar het stereotiepe beeld dat de oprichter/directeur van een familiebedrijf snel geneigd zou zijn om een baan voor een familielid te creëren zonder daadwerkelijk rekening te houden met de kennis, vaardigheden en ervaring van dit familielid. Een van de oorzaken van dit stereotiepe beeld is mogelijk ontstaan omdat, ondanks alle goede wil, bedrijven de opvolging niet of niet goed hebben geregeld en daardoor toch minder geschikte kandidaten binnen kunnen komen. "Ik had graag gewild dat mijn zoon eerst ergens anders was gaan werken, maar hij wilde beslist direct het bedrijf in." Ook bij dit onderzoek onder de directeuren van familiebedrijven in het middenen kleinbedrijf is onderzoek naar het familiebedrijf als sociaal vangnet gedaan, zie ook tabel 1. Alhoewel bij slechts 4% van de familiebedrijven het verschaffen van ____________________________________________________________ 11
Familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf ____________________________________________________________ werk voor familieleden een belangrijke doelstelling is, geeft toch ook nog 20% van de familiebedrijven aan dat deze doelstelling zeker meespeelt in de besluitvorming. Een aantal directeuren eist zelfs van de kinderen dat ze in het bedrijf komen werken. "Ik wilde zelf nooit in het bedrijf werken, maar ik moest van mijn vader. Maar ik zorg er wel voor dat mijn kinderen zelf mogen kiezen." Bij een meerderheid van de bedrijven komt echter naar voren dat familieleden alleen maar een vacature mogen vervullen als hun vaardigheden en ervaring passen bij de vereisten van de functie. Bij familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf blijkt wel dat familieleden voordeel kunnen hebben bij het verkrijgen van een managementpositie of bij het toegewezen krijgen van verantwoordelijkheden, onder voorwaarde dat dit familielid geschikt is voor deze positie en verantwoordelijkheden. Het is opvallend dat bij bijna een kwart van de familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf de familieleden die daar werken, niet eerst werkervaring hebben verkregen bij een ander bedrijf. Juist het opdoen van werkervaring bij een ander bedrijf is van groot belang. Hierdoor kunnen deze familieleden niet alleen leren van en fouten maken bij andere bedrijven, ook kunnen zij andere ideeën opdoen dan wanneer Tabel 1. Stellingen betreffende familiebedrijven en werkgelegenheid voor familieleden Stelling:
eens
oneens
Familieleden hebben altijd werkervaring elders voordat zij bij het bedrijf komen.
51,4%
22,8%
Het verschaffen van werk aan familieleden is een van de hoofddoelstellingen van het bedrijf.
4,1%
77,7%
Bij het delegeren van verantwoordelijkheden is het lid zijn van de familie een belangrijk voordeel.
15,8%
58,6%
Bij het aanstellen van een nieuwe manager is het lid zijn van de familie een belangrijk voordeel.
17,4%
61,5%
Familieleden worden alleen aangesteld als hun vaardigheden en ervaring passen bij een bepaalde vacature in het bedrijf.
87,3%
2,3%
zij enkel bij het eigen bedrijf hebben gewerkt. Dit is een ervaring die gedurende de rest van de carrière van pas zal komen. Een ander voordeel is dat externe werkervaring helpt bij het vormen van de eigen identiteit en het slagen op basis van eigen verdiensten. Hierdoor voelt het familielid minder de verplichting om voor het bedrijf te gaan werken. Indien het familielid uiteindelijk besluit om voor het eigen bedrijf te gaan werken, gebeurt dit eerder uit vrije wil dan wanneer hij direct in het familiebedrijf wordt opgenomen. Ook neemt de geloofwaardigheid ____________________________________________________________ 12
Familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf ____________________________________________________________ van de kinderen bij werknemers van buiten de familie toe als zij op het moment van toetreding de nodige werkervaring inbrengen. "Als je zonder externe werkervaring in het familiebedrijf komt werken, zal je net als ik altijd worden bekeken als het zoontje van de baas. Je wordt de eerste jaren in je voortgang geremd en pas veel later serieus genomen." Uit het onderzoek blijkt dat bij een overgrote meerderheid van de bedrijven het stereotiepe beeld van het familiebedrijf als werkverschaffer voor alle familieleden geen opgeld doet.
____________________________________________________________ 13
Familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf ____________________________________________________________ De salariëring van de werknemers in het algemeen en van familieleden in het bijzonder is een moeilijke kwestie binnen familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf. Familiebedrijven hebben minder vaak een effectief beoordelingssysteem dan andere ondernemingen. Uit het onderzoek onder de grootste 5000 bedrijven in Nederland kwam dit gegeven eveneens naar voren. Het ontbreken van een effectief beoordelingssysteem kan leiden tot onduidelijkheid betreffende de evaluatie van het functioneren van de medewerkers, het vaststellen van een passende salariëring, het uitzetten van een loopbaantraject en zelfs het effectief werven van nieuwe medewerkers. Niet-familieleden kunnen dan ook een gevoel hebben dat zij minder goed worden betaald dan de familieleden. Bij 14% van de familiebedrijven blijkt het salarisniveau van de familieleden daadwerkelijk niet conform de tarieven in de markt te zijn, waarbij echter dient te worden opgemerkt dat sommige familieleden juist minder betaald krijgen dan de geldende markttarieven. "Ik kreeg altijd veel minder betaald dan dat ik bij een ander bedrijf zou krijgen. Mijn vader beloofde me echter dat later het hele bedrijf voor mij zou zijn. Maar je doorziet het niet dat je een worst voor je neus krijgt die helemaal niet lekker hoeft te zijn. Ik ben in die tijd veel te slap geweest en had gewoon weg moeten gaan." Een afwijking van de salarissen van familieleden in vergelijking met die van niet-familieleden is geen goede zaak. Bij beide partijen kan dit tot overbodige frustraties leiden.
2.3 Eigendom van en invloed op familiebedrijven Het potentiële conflict tussen familiebelangen en bedrijfsbelangen kan een aanzienlijke rol spelen bij eigendomskwesties van het familiebedrijf. "Ons bedrijf heeft de hele familie uit elkaar getrokken. Op het laatst werkte ik dag en nacht om de schulden van mijn broers terug te verdienen. Uiteindelijk heb ik alle aandelen opgekocht. Nadien heb ik mijn broers 28 jaar niet meer gesproken." Het is derhalve van belang om een beter inzicht te krijgen in de verdeling van het aandelenbezit bij familiebedrijven en het beleid van deze ondernemingen met betrekking tot verkoop van aandelen. Deze paragraaf zal nader op deze materie ingaan.
____________________________________________________________ 14
Familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf ____________________________________________________________
Figuur 5: Aantal aandeelhouders bij familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf
Het aantal aandeelhouders bij familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf blijkt zeer beperkt te zijn. Uit figuur 5 blijkt dat de helft van deze bedrijven slechts één aandeelhouder heeft, terwijl minder dan tien procent van alle familiebedrijven meer dan drie aandeelhouders heeft. Het maximale aantal aandeelhouders van de bij het onderzoek betrokken familiebedrijven bedraagt 25. Dit betekent dat de eigendom bij de meeste familiebedrijven in het middenen kleinbedrijf slechts over een gering aantal mensen verdeeld is. Daar 92% van ____________________________________________________________ 15
Familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf ____________________________________________________________ de groot-aandeelhouders tevens directeur is, bestaat het gevaar dat het conflict tussen de bedrijfsbelangen en de familiebelangen zich afspeelt in het hoofd van slechts één individu: de directeur/groot-aandeelhouder. Sommige directeuren bepraten deze conflicten met hun partner: "Het bedrijf is zo'n groot onderdeel van je leven, dat het niet eerlijk is om je ervaringen niet met je vrouw te delen". Anderen schermen de beslommeringen van het bedrijf juist af voor de partner: "Je moet de vrouwen buiten het bedrijf houden. Voordat je het weet ben je meer geld en tijd kwijt aan de familie dan aan het bedrijf." Gezien de definitie van een familiebedrijf is het ook mogelijk dat de familie geen meerderheid van de aandelen of certificaten in handen heeft. Een bedrijf is namelijk een familiebedrijf indien het aan minstens één van de volgende drie criteria voldoet:
____________________________________________________________ 16
Familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf ____________________________________________________________ - meer dan 50% van de aandelen of certificaten is in handen van één familie; - één familie is in staat aanzienlijke invloed uit te oefenen; - een belangrijk aantal leden van de leiding van de onderneming is afkomstig uit één familie. Uit het onderzoek blijkt dat bij meer dan 90% van de familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf daadwerkelijk meer dan 50% van de aandelen of certificaten in handen is van één familie, zie ook figuur 6. Bij een derde van alle familiebedrijven is een belangrijk aantal leden van de leiding van de onderneming afkomstig uit één familie.
Figuur 6: Mate waarin familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf voldoen aan één van de drie criteria van de definitie voor familiebedrijven
Een belangrijk aspect bij de eigendom van de aandelen van familiebedrijven is het te voeren beleid bij verkoop van de aandelen. Met name als het bedrijf eigendom is van verschillende familietakken - doorgaans in de derde generatie en verder - worden spanningen in het familiebedrijf vaak veroorzaakt door een overvloed aan belanghebbenden met verschillende achtergronden, doelstellingen en opvattingen. "Mijn vader wilde niet van één zoon afhankelijk zijn en had daarom gekozen voor een verdeel en heers strategie. Op deze manier hoefde hij geen afstand te doen van de macht, maar ondertussen liet hij zoveel onduidelijkheid achter dat we bijna geen nieuwe opdrachten meer kregen." Ook is het mogelijk dat het aantal aandeelhouders toeneemt als nietfamilieleden aandelen mogen bezitten. Bij 30% van alle familiebedrijven is het beleid erop gericht dat aandelen niet buiten de familie mogen worden verkocht, zie ook figuur 7. Tevens heeft de familie bij bijna een kwart van de familiebedrijven de eerste keus op het moment dat er aandelen worden verkocht. Dit betekent dat bij meer dan de helft van alle familiebedrijven het beleid voor ____________________________________________________________ 17
Familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf ____________________________________________________________ aandeelhouderschap is gericht op het behouden van de familie-invloed over het bedrijf via de aandelen.
Figuur 7: Beleid van familiebedrijven met betrekking tot verkoop van aandelen
Het maken van afspraken over het kopen van aandelen is een doelmatige aanpak om het aantal eigenaren te beperken. Dergelijke afspraken verplichten de overlevende aandeelhouder de belangen van een andere aandeelhouder aan te kopen als deze overlijdt. Zulke afspraken kunnen het best worden gemaakt in een stadium waarin alle belanghebbenden gezond zijn en niemand een idee heeft wie het eerste zal sterven. Dergelijke afspraken zouden in een familiestatuut kunnen worden vastgelegd. 2.4 Opvolging bij familiebedrijven De belangstelling voor opvolging binnen familiebedrijven neemt de laatste jaren sterk toe. Niet alleen zijn er reeds diverse publikaties in Nederland over het opvolgingsproces, ook worden seminars en studiebijeenkomsten over dit onderwerp goed bezocht. De opvolging van de directeur van een familiebedrijf is dan ook een ingrijpende verandering voor het bedrijf. Gezien het feit dat bijna iedereen wel in staat is om enkele voorbeelden te noemen waarbij de opvolging tot een chaos zowel voor het bedrijf als de familie heeft geleid, kan de belangstelling voor de opvolging wel worden verklaard. "Mijn vader heeft het bedrijf groot gemaakt en ook weer bijna ten gronde gebracht, enkel en alleen omdat hij geen afscheid wilde nemen. Wij moesten het oude beleid voortzetten, terwijl het voor alle anderen duidelijk was dat dit niet meer kon." De opvolging is dan ook een belangrijke gebeurtenis in de levenscyclus ____________________________________________________________ 18
Familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf ____________________________________________________________ van een familiebedrijf.
Figuur 8: Mate waarin de opvolgingsprocedure voor de algemeen directeur is geregeld
Gezien de moeilijkheden die bij de opvolging van de directeur kunnen ontstaan, is het verbazingwekkend dat bij veel familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf de opvolgingsprocedure nog niet is vastgelegd en vervolgens is goedgekeurd door alle belanghebbenden. Slechts 29% heeft de opvolgingsprocedure geregeld, terwijl bij 47% van de familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf nog niets is vastgelegd, zie ook figuur 8. Opvallend is dat deze percentages vrijwel identiek zijn aan die van de familiebedrijven die tot de grootste 5000 bedrijven in Nederland behoren. Terwijl een ieder zich bewust is van de mogelijke problemen die de opvolging met zich meebrengt, blijken desalniettemin veel bedrijven niet in staat om deze problemen te verzachten door vroegtijdig de opvolging te regelen.
____________________________________________________________ 19
Familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf ____________________________________________________________ Uit onderzoek van professor Lansberg (Lansberg, 1988) blijkt dat er voor de directeur/eigenaar van een familiebedrijf verschillende emotionele weerstanden bestaan tegen opvolgingsplanning. Zo is de eigenaar gewend de leiding te hebben over het bedrijf en zal deze slechts met tegenzin afstand doen van de controle en macht die deze positie met zich meebrengt. Tevens kan dit leiden tot een verlies van de eigen identiteit als de directeur afstand moet doen van zijn machtspositie. Ook betekent het plannen van de opvolging tevens het plannen van afscheid, waarbij terdege rekening moet worden gehouden met de dood van de eigenaar. Veel mensen hebben moeite met het accepteren van hun sterfelijkheid en dat geldt in het bijzonder voor ondernemers. Ook bestaat de mogelijkheid dat de directeur/eigenaar het vooruitzicht om met pensioen te gaan als een beangstigende gedachte beschouwd. Een andere emotionele weerstand tegen het plannen van de opvolging is het gegeven dat de directeur vanuit het bedrijfsperspectief dient te kiezen voor een opvolger op basis van professionele kwaliteiten. Indien echter de kinderen ook als potentiële opvolger worden beschouwd, dan worden directeuren gedwongen om te kiezen tussen hun kinderen, hetgeen absoluut niet past bij de rol die een vader of moeder heeft ten opzichte van de kinderen. Uit het bovenstaande blijkt dat alleen al bij de directeur/eigenaar van een familiebedrijf vele emotionele weerstanden bestaan tegen het plannen van de opvolging. Ook bij familieleden en zelfs bij overige werknemers en zakelijke relaties bestaan verschillende emotionele weerstanden tegen de opvolgingsplanning. Deze weerstanden worden uitgebreid behandeld in het Handboek van het familiebedrijf (Flören, Leach en Wijers, 1993) en zullen hier dan ook niet nader worden behandeld. Duidelijk blijkt dat er wel verklaringen bestaan voor het hoge percentage van familiebedrijven die de opvolging niet hebben geregeld. Toch zullen alle belanghebbenden bij familiebedrijven zich moeten realiseren dat het plannen van de opvolging essentieel is, ondanks de mogelijke emotionele weerstanden die bij dit proces kunnen opspelen. "Als vader moet je gewoon keihard tegen je eigen kinderen kunnen zeggen dat ze niet deugen voor het bedrijf. Anders deug je zelf niet als directeur van je bedrijf." Planning verdient zeer zeker de voorkeur boven het plotseling moeten reageren op een gebeurtenis waardoor het bedrijf gedwongen wordt om de opvolging te regelen. Op dat moment is het te laat voor de familie om het probleem nog adequaat aan te pakken en kan het bedrijf forse schade lijden. Tabel 2. Stellingen betreffende opvolging bij familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf Stelling: Het is waarschijnlijk dat de huidige directeur wordt opgevolgd door een familielid.
eens
oneens
31,2%
40,0%
____________________________________________________________ 20
Familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf ____________________________________________________________ Plannen met betrekking tot opvolging worden besproken binnen de familie.
62,8%
15,5%
Plannen voor opvolging worden goedgekeurd door alle familieleden.
37,7%
37,1%
In geval van conflictsituaties hebben familiedoelstellingen een hogere prioriteit dan bedrijfsdoelstellingen.
13,8%
64,3%
In tabel 2 staan enkele belangrijke stellingen betreffende de opvolging bij familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf. Ook al is bij veel bedrijven de opvolging nog niet geregeld, toch ligt een aantal punten betreffende de opvolging vast. Een belangrijke overweging bij het vinden van een opvolger is de kwestie of de opvolger een familielid moet zijn. Bij 31% van alle familiebedrijven bestaat de overtuiging dat de nieuwe directeur een lid van de familie zal zijn, terwijl 40% het oneens is met deze stelling. Hoewel de invloed van familieleden bij de meeste strategische kwesties betreffende het bedrijf beperkt is, wordt de opvolging veelal wel met de familie besproken. Bij meer dan 60% van de familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf worden de opvolgingsplannen binnen de familie besproken, terwijl bij slechts 15% deze plannen helemaal niet worden besproken. Bij meer dan een derde van alle familiebedrijven moeten de opvolgingsplannen zelfs door de familieleden worden goedgekeurd. Het is niet in alle gevallen noodzakelijk dat de directeur de opvolging regelt. De aandeelhouders kunnen namelijk ook besluiten om het familiebedrijf te verkopen. De helft van alle directeuren van familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf zou een aanbod van een koper overwegen. "Boven alles staat de continuïteit van het bedrijf en de werkgelegenheid van mijn personeel. Als het bedrijf daarvoor verkocht moet worden aan niet-familieleden dan moet dat maar. Het is alleen zonde van zo'n goed merkartikel." Ruim 43% van alle familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf is in de afgelopen zes tot zeven jaren ook daadwerkelijk benaderd om het bedrijf te verkopen, waarbij 29% van de directeuren aangeeft dat zij de marktwaarde van hun eigen bedrijf niet kennen. De opvolgingskwestie blijkt een beslissing te zijn waar vele directeuren/eigenaren van familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf moeite mee hebben. Ook al hebben bedrijfsdoelstellingen bij de meerderheid van de bedrijven prioriteit boven familiedoelstellingen, toch spelen de familiebelangen een grote rol in het opvolgingsproces. Deze rol kan bestaan uit het leveren van een nieuwe directeur uit de familie, het bespreken van de opvolgingsprocedure of zelfs het goedkeuren van de nieuwe algemeen directeur. De opvolgingsprocedure zal al snel tenminste vijf jaar voor de daadwerkelijke opvolging moeten worden vastgelegd onder begeleiding van een onafhankelijke commissaris of een externe adviseur. Bij voorkeur wordt deze opvolgingsprocedure vastgelegd in het familiestatuut tezamen met regelingen betreffende mogelijk aandelenbezit en stemrecht van ____________________________________________________________ 21
Familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf ____________________________________________________________ niet-familieleden en bijvoorbeeld de salariëring van familieleden.
____________________________________________________________ 22
Familiebedrijven en de overheid ____________________________________________________________ Hoofdstuk 3 Familiebedrijven en de overheid Bedrijven in Nederland dienen nadrukkelijk rekening te houden met de overheid. Hierbij moet niet alleen gedacht worden aan de regelgeving van de rijksoverheid en de belastingen die aan de Belastingdienst moeten worden betaald, maar ook aan de regelgeving van gemeentes, waterschappen, provincies en de Europese Unie. In eerste instantie lijkt de relatie tussen de overheid en familiebedrijven niet anders dan die van niet-familiebedrijven met de overheid. Uit eerder onderzoek van Walgemoed en Nijenrode bleek echter dat het management van familiebedrijven de overheid als een grote bedreiging voor het voortbestaan van het bedrijf beschouwde. Zo worden eigenaren van bedrijven als privé-persoon belast voor het vermogen dat in het bedrijf vastligt. Deze gegevens waren voldoende reden om de relatie tussen familiebedrijven en de overheid nader te bestuderen. Opvallend hierbij is dat er nauwelijks informatie beschikbaar is over de relatie tussen de overheid en het enorme aantal familiebedrijven in Nederland. Ter illustratie is in tabel 3 een poging gedaan om een overzicht te geven van de meeste belastingen en heffingen waarmee een eigenaar van een familiebedrijf in aanraking kan komen. Gezien de veelheid aan regelgeving is niet gestreefd naar volledigheid. In dit hoofdstuk zal allereerst nader worden ingegaan op de relatie tussen bedrijven en de overheidsdiensten met uitzondering van de Belastingdienst. Vervolgens wordt in paragraaf 3.2 de relatie tussen bedrijven en de Belastingdienst behandeld. In de laatste paragraaf wordt ingegaan op regelgeving over arbeidsomstandigheden en milieu. Tevens komt hierbij de regelgeving omtrent het aanvragen van subsidies aan de orde. 3.1 Familiebedrijven en overheidsdiensten Om een goed beeld te krijgen van de relatie tussen bedrijven en de overheid is een opsplitsing gemaakt tussen de Belastingdienst en de andere overheidsdiensten zoals de diensten van gemeentes, waterschappen, provincies en de overige rijksoverheden. In deze paragraaf wordt de relatie tussen bedrijven en de andere overheidsdiensten behandeld.
____________________________________________________________ 23
Familiebedrijven en de overheid ____________________________________________________________ Tabel 3: Overzicht van belastingen en heffingen waarmee een eigenaar van een familiebedrijf in Nederland in aanraking kan komen Rijksoverheidsniveau ten laste van de onderneming
-
kapitaalbelasting bij oprichting vennootschap vennootschapsbelasting over de winst van de B.V. dividendbelasting over uitgekeerde winst loonbelasting over de lonen van de medewerkers werknemersverzekeringen over de lonen van de medewerkers omzetbelasting overdrachtsbelasting bij aankoop onroerend goed belasting van personenauto's en motorrijwielen motorrijtuigenbelasting diverse accijnzen (olie, alcohol, frisdranken, tabak) invoerrechten
Rijksoverheidsniveau ten laste van privé
-
inkomstenbelasting over zijn/haar salaris premieheffing over zijn/haar salaris vermogensbelasting over de waarde van de onderneming inkomstenbelasting over de verkoopopbrengst van de aandelen in de B.V. (aanmerkelijk belang-belasting) - schenkingsrecht - successierecht
Gemeentelijk niveau
-
Milieugebied
diverse milieuheffingen: - wet verontreiniging oppervlaktewateren - wet luchtverontreiniging - wet chemische afvalstoffen - wet geluidshinder - rioolrechten en reinigingsrechten - afvalstoffenwet - grondwaterwet
onroerende zaakbelastingen (als eigenaar en als huurder van onroerende goed) - parkeerbelastingen - baatbelasting - toeristenbelasting
Uit de onderzoeksgegevens blijkt dat een overweldigende meerderheid van alle directeuren in het midden- en kleinbedrijf de regelgeving door de overheid in Nederland veel te uitgebreid vindt, zie ook figuur 9.
____________________________________________________________ 24
Familiebedrijven en de overheid ____________________________________________________________
Figuur 9: Mate van instemming van directeuren in het midden- en kleinbedrijf met de stelling: de regelgeving in Nederland is veel te uitgebreid
____________________________________________________________ 25
Familiebedrijven en de overheid ____________________________________________________________ Tevens blijkt er een significant verschil te bestaan tussen familiebedrijven en nietfamiliebedrijven, waarbij de directeuren van familiebedrijven nog sterker van mening zijn dat de regelgeving door deoverheid in Nederland veel te uitgebreid is. Ter illustratie volgen hier enkele citaten: - "Het is een bureaucratie waar je ziek van wordt. We betalen voor ieder bordje dat op een gevel wordt geplaatst." - "Het imago van de overheid naar de werkgever is heel slecht." - "De laatste jaren is er een woud aan regels bijgekomen. Terwijl de overheid zich er gemakkelijk van af maakt, ben ik continu bezig om aan de wetgeving te gehoorzamen." - "Je krijgt meer en meer irritatie over die enorme toename van de regelgeving." - "Er worden eisen opgesteld zonder dat men zich realiseert of de ondernemer die kosten wel kan dragen." - "Ook het allochtonenbeleid waarmee we worden opgezadeld. Ik weet dat er iets gedaan moet worden, maar het werkt niet op deze manier. De mensen krijgen al een stempel van de overheid op hun voorhoofd op het moment dat ze hier binnenkomen. Ze krijgen dan het 'zoontje-van-debaas-syndroom' en worden veel moeilijker door mijn mensen geaccepteerd."
____________________________________________________________ 26
Familiebedrijven en de overheid ____________________________________________________________ Nu hoeft een uitgebreide regelgeving van de overheid nog niet belemmerend te werken zolang deze overheid redelijk soepel is bij de uitvoering van allerhande regels en voorschriften. Dit blijkt echter voor de meeste bedrijven niet op te gaan. "Soepel, welnee. De touwtjes worden juist steeds strakker aangehaald." Slechts 10% van de directeuren in het midden- en kleinbedrijf vindt dat de overheid redelijk soepel is bij uitvoering van de regels en voorschriften, terwijl bijna de helft van de directeuren het duidelijk oneens is met deze stelling, zie tabel 4. Tabel 4. Stellingen betreffende de relatie tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven met andere overheidsdiensten dan de Belastingdienst
familiebedrijf Stelling:
nietfamiliebedrijf
eens
oneens
eens
oneens
De regelgeving door de overheid in Nederland is veel te uitgebreid.
88,3%
0,5%
83,3%
0,0%
De overheid is redelijk soepel bij de uitvoering van allerhande regels en voorschriften.
10,2%
47,7%
12,1%
48,5%
Bij contacten met overheidsdiensten blijkt dat de ambtenaren goed op de hoogte zijn van wat er speelt in mijn bedrijfstak.
8,8%
54,4%
9,1%
45,5%
In mijn bedrijf is voldoende kennis aanwezig om zonder externe hulp te voldoen aan alle regels en voorschriften van de overheid.
28,4%
27,0%
36,4%
27,2%
Tijdens contacten met overheidsdiensten krijgen directeuren in het midden- en kleinbedrijf een indruk van de mate waarin de ambtenaren op de hoogte zijn van hetgeen er speelt in de eigen bedrijfstak. Deze kennis van de ambtenaren wordt echter niet hoog ingeschat. Slechts 9% van de directeuren vindt dat de ambtenaren tonen dat ze goed op de hoogte zijn van de problematiek in de bedrijfstak. "Van alles wat ik met de overheid te maken heb, erger ik me nog het meest aan die ondeskundige mensen die op mijn terrein komen rondlopen." "Een ambtenaar controleert alleen maar datgene dat gemakkelijk te controleren valt. Dus moet je alleen dat goed administreren waarvan je zeker bent dat het voldoet aan de eisen." Opvallend resultaat uit het onderzoek is dat de directeuren van familiebedrijven nog minder positief zijn over deze kennis van de ambtenaren. Meer dan de helft van hen vindt de kennis van de ambtenaren betreffende hetgeen in de bedrijfstak speelt onvoldoende. ____________________________________________________________ 27
Familiebedrijven en de overheid ____________________________________________________________ Ondanks de onvrede met de uitgebreidheid van de regelgeving in Nederland, de soepelheid bij de uitvoering van deze regels en de mate waarin ambtenaren op de hoogte zijn van hetgeen er speelt in de bedrijfstak zullen de midden- en kleinbedrijven toch moeten voldoen aan alle regels en voorschriften. Het is dan ook opvallend dat 27% van de directeuren aangeeft dat zij zonder hulp van externen niet in staat zijn om te voldoen aan alle regels en voorschriften van de overheid, terwijl ook vele anderen hieraan aanzienlijk meer tijd moeten besteden. -"Die regeling van het ziekteverzuim heeft me een maand gekost om het aan mijn mensen uit te leggen. Dan nog denken ze dat ik die onzin zelf heb verzonnen." - "Ik moet ondernemen en niet continu bezig zijn met het uitvoeren van of het voldoen aan regelgeving van de overheid." Zonder twijfel levert het inschakelen van deze externen een extra kostenpost op voor deze bedrijven. Het kan niet de intentie zijn van het overheidsbeleid om het midden- en kleinbedrijf en familiebedrijven in het bijzonder te overladen met allerhande voorschriften en regels waaraan zij niet zonder hulp van externen kunnen voldoen. Hierdoor moeten middelen door deze bedrijven worden gereserveerd die op een andere wijze hadden kunnen worden aangewend. Een andere wijze die hoogstwaarschijnlijk de Nederlandse arbeidsmarkt ten gunste zou komen en die de internationale concurrentiepositie van Nederland zou kunnen verbeteren. - "Als ze nog langer zo doorgaan dan gaan er niet alleen veel bedrijven ten onder, maar komen ze ook aan de zekerheid van de werknemers." - "Concurreren met het buitenland wordt moeilijk en dan praat ik niet alleen over de arbeidskosten. Ik ben al in Tsjechië geweest om de mogelijkheden daar te bekijken." - "Met de nieuwe ziekteregelingen en de bonus/malus ben ik angstig geworden om nieuwe mensen aan te nemen. Ik huur de mensen wel in, dan ben ik van een hoop sores en onzekerheid af. Maar ondertussen draag ik alle risico, die eigenlijk bij de overheid thuishoren."
____________________________________________________________ 28
Familiebedrijven en de overheid ____________________________________________________________ 3.2 Familiebedrijven en de Belastingdienst Alle bedrijven hebben te maken met belastingen en derhalve ook met de Belastingdienst. Niet verbazingwekkend is het resultaat dat een overgrote meerderheid (76%) van alle directeuren in het midden- en kleinbedrijf de belastingtarieven te hoog vindt, zie ook tabel 5. "Ik vind het geen schande om belasting te betalen, uiteindelijk worden we toch allemaal even arm." Ook blijken de directeuren in het midden- en kleinbedrijf de hoogte van de inkomstenbelasting en van de vermogensbelasting voor eigenaren van een bedrijf veel te hoog te vinden. Tabel 5. Stellingen betreffende de hoogte van belastingtarieven in Nederland voor directeuren van familiebedrijven en niet-familiebedrijven
familiebedrijf Stelling:
nietfamiliebedrijf
eens
oneens
eens
oneens
De belastingtarieven in Nederland zijn veel te hoog.
76,3%
0,5%
75,0%
1,6%
De eigenaar van een bedrijf wordt te zwaar belast met inkomstenbelasting.
84,2%
5,1%
81,4%
6,8%
De eigenaar van een bedrijf wordt te zwaar belast met vermogensbelasting.
84,2%
3,3%
71,7%
8,3%
Hier komt echter het specifieke karakter van de relatie tussen de overheid en het familiebedrijf weer naar voren. Directeuren van familiebedrijven zijn namelijk beduidend meer ontevreden met de hoogte van de vermogensbelasting dan directeuren van andere ondernemingen, zie ook figuur 10. "Ik had beter in België kunnen gaan wonen, maar dat is natuurlijk niet de manier." Volgens het Nederlandse belastingstelsel werd tot voor kort het ondernemingsvermogen slechts voor een naar verhouding gering gedeelte vrijgesteld van de
____________________________________________________________ 29
Familiebedrijven en de overheid ____________________________________________________________
Figuur 10: Mate van instemming van directeuren in het midden- en kleinbedrijf met de stelling: de eigenaar van een bedrijf wordt in Nederland te zwaar belast met vermogensbelasting
____________________________________________________________ 30
Familiebedrijven en de overheid ____________________________________________________________ vermogensbelasting. Inmiddels is het regeringsvoorstel om de vermogensbelasting voor ondernemingsvermogens te halveren tot wet verheven en heeft het parlement het initiatief-wetsvoorstel van Vermeend en Vreugdenhil aangenomen om binnen enkele jaren de ondernemingsvermogens geheel vrij te stellen. Het waren ten tijde van het onderzoek juist de directeuren/eigenaren van familiebedrijven die onder de oude regeling de belastingdruk als veel te zwaar ervoeren. Hoewel te verwachten valt, dat de nieuwe regeling van de vermogensbelasting als een verlichting wordt ervaren, is de belastingdruk in Nederland voor ondernemingen in vergelijking tot de ons omringende landen nog steeds zeer hoog. Naast de vennootschapsbelasting over de winst van de B.V., moet de eigenaar van een familiebedrijf, volgens het in Nederland geldende stelsel, over diezelfde winst bij uitkering (bijvoorbeeld in de vorm van dividend) namelijk nog eens inkomstenbelasting betalen zonder dat van enige korting sprake is. Daardoor kan de belastingdruk op uitgekeerde winsten oplopen tot 76%.
____________________________________________________________ 31
Familiebedrijven en de overheid ____________________________________________________________ Van de directeuren van familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf blijkt 92% directeur/groot-aandeelhouder van het bedrijf te zijn, waarbij meer dan twee derde van hen minstens 50% van de aandelen bezit. Van alle directeuren/grootaandeelhouders laat slechts 60% zijn fiscale bedrag beïnvloeden door het feit dat zijn vermogen geheel of nagenoeg geheel vastligt in het bedrijf. In dit kader heeft 36% van hen gebruik gemaakt van de ten tijde van het onderzoek geldende wettelijke bepaling dat aan inkomsten- en vermogensbelasting niet meer dan 80% van het belastbaar inkomen hoeft te worden betaald. In dit verband heeft 18% van de directeuren/groot-aandeelhouders wel eens afgezien van het ontvangen van salaris uit het bedrijf. Hieruit blijkt, dat een aantal directeuren/groot-aandeelhouders niet optimaal gebruik maakte van de mogelijkheden die er ten tijde van het onderzoek nog bestonden om de hoeveelheid te betalen belasting te minimaliseren. Inmiddels is er een regeling getroffen waardoor het "manipuleren" van het belastbaar inkomen en daardoor van de vermogensbelasting zijn aantrekkelijkheid voor een goed deel heeft verloren. Opvallend is verder dat 22% van de directeuren/groot-aandeelhouders van familiebedrijven zich niet heeft gerealiseerd dat zijn opvolging als eigenaar van het bedrijf sterk wordt beïnvloed door fiscale aspecten. Tevens heeft 13% van hen zich nog nooit laten bijstaan door een fiscaal adviseur voor bovengenoemde fiscale aspecten. Van diegenen die zich wel hebben laten bijstaan door een fiscaal adviseur is 24% onzeker of deze advisering op een dusdanig tijdstip heeft plaatsgevonden, dat de nadelige fiscale consequenties geminimaliseerd zijn. Ondanks het feit dat directeuren/eigenaren van familiebedrijven aan een groot aantal belastingen worden onderworpen, blijkt toch dat niet allen evenveel aandacht hebben besteed aan de minimalisering van de te betalen bedragen. Zorgvuldige aandacht voor de fiscale aspecten behorende bij het familiebedrijf kan de directeur/groot-aandeelhouder een aanzienlijke besparing opleveren, waarbij de kosten voor het inschakelen van een fiscaal adviseur veelal in het niet vallen. Opvallend is dat de directeuren in het midden- en kleinbedrijf veel positiever zijn over de ambtenaren die werkzaam zijn bij de Belastingdienst in vergelijking met hun collega's bij de andere overheidsdiensten. "Die ambtenaren van de Belastingdienst hebben zich goed geïnformeerd. Ze hebben ratio's en marges per branche en weten daardoor precies als er iets mis is." Ruim 35% van alle directeuren vindt dat de ambtenaren van de Belastingdienst goed op de hoogte zijn van hetgeen er speelt in de bedrijfstak, terwijl slechts 9% van de directeuren zo positief is over de overige ambtenaren. 3.3 ARBO-zorg, milieu en subsidies ____________________________________________________________ 32
Familiebedrijven en de overheid ____________________________________________________________ Midden- en kleinbedrijven hebben ook op andere gebieden te maken met de overheid. Zij zullen onder meer moeten voldoen aan eisen betreffende arbeidsomstandigheden en milieuzorg. Tevens bestaat voor ieder bedrijf de mogelijkheid om in bepaalde gevallen subsidies aan te vragen. Meer dan 60% van alle bedrijven besteedt hoge aandacht aan ARBO-zorg. "Het is vervelend dat de maatregelen geld kosten, maar de ARBO-zorg is er voor de bescherming van je werknemer. Tevens dek je je eigen aansprakelijkheid af indien je voldoet aan alle eisen." Verder blijkt dat bijna de helft van de directeuren van familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf in mindere mate tot helemaal niet op de hoogte is van de ARBO-wetgeving, terwijl slechts 8% van mening is dat het bedrijf niet voldoet aan deze wetgeving. De meeste bedrijven krijgen regelmatig controle op het gebied van de ARBOwetgeving, hetgeen niet altijd op prijs wordt gesteld. "Vooral met die ARBOmensen heb ik het moeilijk. Zij vertellen mij hoe ik moet werken, terwijl we het al jaren anders hebben gedaan. Ze denken er daarbij niet aan dat ik een bedrijf heb waarbij ik er voor moet zorgen dat mijn mensen aan het werk blijven." Het percentage bedrijven dat daadwerkelijk problemen heeft gehad met de overheid betreffende de ARBO-wetgeving is beperkt, namelijk 7%. Ook op het gebied van milieu moeten de bedrijven de laatste jaren aan meer eisen van de overheid voldoen. "Als je het woordje 'milieu' roept dan wordt opeens drie kwart van de Tweede Kamer actief." "Moeten wij in Nederland onze voorbeeldfunctie zo ver doorvoeren dat wij onze economie verstieren. De regelgeving betekent een reële kostenverhoging op ons produkt." Bijna 70% van de bedrijven besteedt in hoge mate aandacht aan het milieu. Zo heeft 23% van de familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf een milieubeleidsverklaring en 36% een milieuzorgsysteem. Deze aandacht voor het milieu wordt echter niet alleen ingegeven door persoonlijke zorg voor het milieu of door regelgeving van de overheid, maar ook door commerciële motieven. "Wij zijn bezig met het opzetten van een milieuplan. Dit heeft enorme voordelen naar de opdrachtgevers toe. Wij krijgen nu opdrachten van overheidsinstellingen die wij anders als klein bedrijf nooit zouden krijgen. Maar met dit milieuplan in handen zijn wij opeens een interessante partner geworden." Opvallend is dat 22% van de bedrijven niet de noodzakelijke milieuvergunningen heeft, terwijl van de bedrijven die deze vergunningen wel hebben ook nog 3% niet voldoet aan de bij de milieuvergunning behorende voorwaarden. Meer dan 35% van alle directeuren heeft onvoldoende inzicht in de bij de milieuvergunning behorende voorwaarden. Bij het aanvragen van subsidies blijkt dat veel directeuren (50%) in het middenen kleinbedrijf onvoldoende inzicht hebben in de verschillende mogelijkheden tot ____________________________________________________________ 33
Familiebedrijven en de overheid ____________________________________________________________ aanvraag van een subsidie. "Subsidies moet ik niet, het kost me meer dan het me oplevert. Als zelfs de mensen van subsidie-zaken er niet uitkomen door de dagelijkse veranderingen, hoe moet ik als werkgever er dan ooit achter komen." Toch heeft 41% van alle bedrijven in de afgelopen vier jaar een subsidie aangevraagd, waarbij de overgrote meerderheid van de aanvragen (89%) ook werkelijk is gehonoreerd. Alleen bleek de daadwerkelijke datum van uitbetaling veelal pas drie tot twaalf maanden na de honorering plaats te vinden. Een aantal directeuren van bedrijven in het midden- en kleinbedrijf wijst erop dat de Nederlandse subsidiestructuur is afgestemd op de grotere bedrijven. "Grote bedrijven kunnen het zich veroorloven om een specialist in dienst te hebben, maar ik moet het als directeur zelf doen." "Bij subsidies moet je aan zoveel voorwaarden voldoen, dat het meer energie kost dan dat je uiteindelijk iets bespaart." Concluderend kan gesteld worden dat midden- en kleinbedrijven regelmatig te maken hebben met vertegenwoordigers van de overheid op het gebied van arbeidsomstandigheden, milieuzorg en subsidies. Hierbij is het opvallend dat de kennis van veel directeuren betreffende overheidseisen op deze gebieden te kort schiet. Hierdoor ontgaat het vele bedrijven dat zij voordelen kunnen behalen indien de kwaliteit van de arbeidsomstandigheden en de milieuzorg wordt verbeterd. Een verbeterde kwaliteit kan onder meer leiden tot een lager ziekteverzuim en een beter arbeidsklimaat. Tevens kunnen ondernemers hierbij gebruik maken van subsidiemogelijkheden voor speerpuntprojecten op het gebied van arbeidsomstandigheden en milieuzorg. Uiteraard ligt de verantwoording om een beter inzicht te verkrijgen in deze regelgeving in eerste instantie bij de ondernemer die verplicht is te voldoen aan deze eisen. Ook de overheid zal haar communicatie echter moeten aanpassen aan de realiteit van de overbezette ondernemer. Zoals verwacht mocht worden, zijn er op dit gebied geen verschillen gevonden tussen familiebedrijven en niet-familiebedrijven. De overheid maakt in haar regelgeving namelijk geen onderscheid op dit criterium.
____________________________________________________________ 34
Samenvatting en conclusies ____________________________________________________________ Hoofdstuk 4 Samenvatting en conclusies Voor het eerst is in Nederland onderzoek uitgevoerd naar de specifieke karakteristieken van familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf. Uit het onderzoek blijkt dat 77% van de bedrijven in het midden- en kleinbedrijf een familiebedrijf is. Alhoewel dit percentage lager is dan algemeen werd aangenomen, blijkt wel dat familiebedrijven een overweldigend aandeel van het Nederlandse bedrijfsleven vormen. Gezien de reële mogelijkheid van een verstrengeling tussen bedrijfsbelangen en familiebelangen bij deze bedrijven is het van essentieel belang dat er specifieke aandacht wordt besteed aan de problematiek van familiebedrijven. De historie van familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf is aanzienlijk langer dan die van niet-familiebedrijven. Tevens is het kenmerkend dat directeuren van familiebedrijven veel langer aanblijven dan directeuren van andere ondernemingen. Meer dan 30% van de directeuren van familiebedrijven is al langer dan twintig jaar in functie. Deze opmerkelijke loyaliteit van de directeur stelt hem in staat om een lange termijn visie te ontwikkelen en ook daadwerkelijk uit te voeren. Dit kan echter uiteindelijk ook leiden tot verstarring en een gebrek aan creativiteit binnen het familiebedrijf. Door het beleid regelmatig te spiegelen aan de visie van een commissaris die geen familielid is, kunnen deze problemen vermeden worden. Slechts weinig familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf hebben echter een onafhankelijke commissaris. Een aanzienlijke meerderheid van de directeuren geeft aan dat het familiebedrijf niet wordt gebruikt als sociaal vangnet voor familieleden. Toch blijkt wel dat familieleden voordeel kunnen hebben van hun familieband bij het verkrijgen van managementposities. Tevens kunnen familieleden bij bijna een kwart van de bedrijven aan de slag gaan zonder eerst externe werkervaring te hebben opgedaan. Het is opvallend dat het aantal aandeelhouders bij familiebedrijven zeer beperkt is, ondanks dat meer dan de helft van deze ondernemingen voorbij de eerste generatie is. Na deze opvolging in leiding valt het te verwachten dat het aandelenbezit verspreid raakt. Toch heeft meer dan 80% van alle bedrijven hooguit twee aandeelhouders. Een gedeeltelijke verklaring hiervoor is dat meer dan de helft van de familiebedrijven een specifiek beleid heeft waarin gesteld wordt dat de aandelen in eerste instantie niet buiten de familie om worden verkocht. Ook kan de verklaring worden gezocht in de praktische onbestuurbaarheid van een bedrijf met vele aandelen bezittende familieleden. Enkele familieleden kunnen dan besluiten om de overige aandeelhouders uit te kopen. Ondanks dat bijna alle directeuren zich bewust zijn van de potentiële conflicten ____________________________________________________________ 35
Samenvatting en conclusies ____________________________________________________________ die de opvolging kan opleveren, heeft meer dan drie kwart van de familiebedrijven in het midden- en kleinbedrijf de opvolging niet geregeld. De hoofdoorzaak voor het niet regelen van deze opvolging dient gezocht te worden in de emotionele weerstanden die aan dit proces verbonden zijn. Deze emotionele weerstanden zijn zowel te vinden bij de directeur zelf, als bij familieleden en zelfs bij werknemers en opdrachtgevers. De invloed van familieleden komt duidelijk naar voren bij de opvolgingskwestie. Plannen betreffende de opvolging worden veelal besproken binnen de familie en moeten bij een derde van alle bedrijven ook daadwerkelijk worden goedgekeurd door alle familieleden. Uit eerder onderzoek is gebleken dat het management van familiebedrijven de relatie met de overheid als een grote bedreiging voor het voortbestaan van het bedrijf beschouwd. Een overweldigende meerderheid van alle directeuren in het midden- en kleinbedrijf vindt de regelgeving van de overheid in Nederland veel te uitgebreid. Tevens vindt slechts 10% dat de overheid redelijk soepel is bij de uitvoering van regels en voorschriften. Opvallend hierbij is dat meer dan een kwart van de directeuren zonder hulp van externen niet in staat is om te voldoen aan alle regels en voorschriften van de overheid, terwijl de overigen veel tijd hieraan kwijt zijn. Tijdens contacten met overheidsdiensten hebben de directeuren in het midden- en kleinbedrijf veelal negatieve ervaringen met de mate waarin de ambtenaren op de hoogte zijn van de betreffende bedrijfstak. Over hun ervaringen met de ambtenaren van de Belastingdienst zijn de directeuren positiever. Ondanks dat een overgrote meerderheid van de directeuren de belastingtarieven veel te hoog vindt, waarderen zij de kennis van de ambtenaren van de Belastingdienst beduidend positiever dan die van hun collega-ambtenaren. Een groot aantal directeuren/groot-aandeelhouders heeft niet optimaal gebruik gemaakt van de fiscale mogelijkheden die ten tijde van het onderzoek nog bestonden om de hoeveelheid te betalen belasting te minimaliseren. Zorgvuldige aandacht voor de fiscale aspecten kan de directeur/groot-aandeelhouder een aanzienlijke besparing opleveren. Ook op het gebied van arbeidsomstandigheden, milieuzorg en bij het verkrijgen van subsidies hebben ondernemingen te maken met de overheid. De directeuren zijn zeer positief over hun eigen aandacht betreffende ARBO-zorg en milieuzorg, terwijl overheidsinstanties minder positief zijn over de daadwerkelijke activiteiten op deze gebieden. Veel directeuren vinden dat zij onvoldoende inzicht hebben in de verschillende mogelijkheden tot aanvraag van een subsidie. Op al deze gebieden zal de communicatie vanuit de overheid naar het bedrijfsleven verbeterd kunnen worden.
____________________________________________________________ 36
Literatuur ____________________________________________________________ Literatuur Abbas, R., et.al., Staying the Course, London, 1989. Centraal Bureau voor de Statistiek, Statistisch Jaarboek 1994, Den Haag, 1994. COB/SER, Opvolging in familiebedrijven, Den Haag, 1990. Flören, R.H., Leach, P.C., Wijers, E.J., Handboek van het familiebedrijf, Nijenrode University Press, Breukelen, 1993. Genk, B.P.C.A. van, Thomassen, A.J., "Dilemma's bij het leiden van een familiebedrijf", Harvard Holland Review, No. 29, Voorjaar 1992. Kets de Vries, M.F.R., The family firm: an owner's manual, INSEAD, Fontainebleau, No. 92/03/OB, 1992. Lansberg, I.S., The succession conspiracy: Mapping resistance to succession planning in first generation family firms. The Yale School of Organization and Management, Werkstuk A70, 1988. Leach, P., Managing the Family Business in the UK, London, 1990. Leach, P., The Stoy Hayward Guide to the Family Business, London, 1991. MRC Nijenrode, Familiebedrijven in Nederland, Walgemoed/Nijenrode, Breukelen, 1993. The Conference Board, From Owner to Professional Management: Problems in Transition, New York, 1984. Wijers, E.J., "Opvolging in familiebedrijven: de kat en de hete brij", De accountant, Nr.8, april 1994.
____________________________________________________________ 37