Faculteit Wetenschappen Departement Fysica
Academiejaar 2006-2007
Zonnecellen Wim Casteels
Promotor : Prof. Dr. F. Peeters
Theoretische Bachelorproef ingediend tot het behalen van de graad van Bachelor in de Fysica
Inhoudsopgave 1 Inleiding 1.1 Geschiedenis . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 1.2 Onderzoek . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
2 2 2
2 Het zonnespectrum
4
3 Halfgeleiders 3.1 Bandentheorie . . . . . . . 3.2 Intrinsieke geleiding . . . 3.3 Extrinsieke geleiding . . . 3.3.1 Donoren . . . . . . 3.3.2 Acceptoren . . . . 3.3.3 Types halfgeleiders 3.4 p-n juncties . . . . . . . .
. . . . . . .
6 6 8 10 10 11 12 12
4 Belangrijke karakteristieken van een homo-junctie Si zonnecel 4.1 Absorptie en levensduur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.2 Berekening van de fotogegenereerde stroom . . . . . . . . . . . . 4.3 Spectrale afhankelijkheid . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.4 De gegenereerde stroom bij kortsluiting van het circuit . . . . . . 4.5 Elektrische karakteristieken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.5.1 Stroom mechanismen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.5.2 Equivalent circuit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.6 Effici¨entie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.7 Dikte van de zonnecel . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.8 Stralingseffecten . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 4.9 Temperatuur en intensiteit . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
14 14 16 21 23 23 23 25 27 28 28 29
5 Zonnemodules
31
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
6 Andere ontwerpen voor zonnecellen 6.1 Hetero-junctie . . . . . . . . . . . . . 6.2 p-i-n en n-i-p structuren . . . . . . . 6.3 Multi-junctie structuren . . . . . . . 6.3.1 Multi-junctie cellen gebaseerd
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . .
. . . . . . . . . . . . . . . op Ge. .
. . . . . . .
. . . .
. . . . . . .
. . . .
. . . . . . .
. . . .
. . . . . . .
. . . .
. . . . . . .
. . . .
. . . . . . .
. . . .
. . . . . . .
. . . .
. . . . . . .
. . . .
. . . . . . .
. . . .
. . . . . . .
. . . .
. . . .
32 32 32 33 34
7 Concentratorsystemen
37
8 Referenties
38
1
1
Inleiding
Met de groeiende wereldwijde nood aan energie en het eindig zijn van de beschikbare fossiele brandstoffen is onderzoek naar alternatieve energiebronnen een belangrijk en actueel onderwerp. Enkele mogelijkheden zijn windenergie, biomassa, kernenergie en zonnecellen. Zonnecellen bieden vele voordelen, ze vergen bijvoorbeeld slechts weinig onderhoud en zijn milieuvriendelijker dan de fossiele brandstoffen. Zo worden er minder Greenhouse gassen uitgestoten bij de productie en het gebruik van zonnecellen. Zonnestraling is bovendien een overvloedige en milieuvriendelijke energiebron. Zonnecellen hebben reeds vele toepassingen zoals in de energie, communicatie, militaire en ruimte industrie. Het belangrijkste nadeel van zonnecellen is momenteel de kost. Hieronder wordt kort de geschiedenis van de zonnecel geschetst, er worden ook enkele projecten bekeken die momenteel onderzoek doen i.v.m. zonnecellen. Daarna wordt het zonnespectrum bekeken, dit is zeer belangrijk aangezien het doel van zonnecellen de omzetting van zoveel mogelijk energie uit het zonnespectrum is. Aangezien alle zonnecellen gemaakt zijn van halfgeleiders en de werking ervan berust op de eigenschappen ervan, zal er een hoofdstuk gekeken worden naar de eigenschappen van halfgeleider. Daarna worden de belangrijkste karakteristieken van een homo-junctie zonnecel toegelicht. Dan zullen er enkele andere ontwerpen voor zonnecellen worden bekeken. Tenslotte bekijken we wat een concentratorsysteem juist is en wat de voordelen zijn.
1.1
Geschiedenis
Een veel gebruikt woord in het Engels voor alles wat met zonnecellen te maken heeft is ’photovoltaics’. Deze naam komt van het Griekse woord photos, wat licht betekent, en van de naam van de fysicus Allesandro Volta, naar wie de volt is genoemd. Het betekent letterlijk de omzetting van zonlicht in elektriciteit. Het omzetingsproces is gebaseerd op het foto-effect, ontdekt door Alexander Bequerel in 1839. Het foto-effect beschrijft het ontstaan van positieve of negatieve ladingdragers in een vaste stof als licht zijn oppervlak raakt. Maar het duurde nog tot 1883 voor de eerste zonnecel werd gemaakt, door Charles Fritts. Hij bracht de halfgeleider selenium samen met een dun laagje goud om de junctie te vormen. Het apparaat had een effici¨entie van ongeveer 1%. Russell Ohl nam in 1946 een patent op de moderne zonnecel. De moderne zonneceltechnologie begon in 1954 toen Bell Laboratories toevallig vondt dat silicium gedopeerd met zekere onzuiverheden zeer gevoelig was voor licht. Dit resulteerde in de productie van de eerste praktische zonnecel met een effici¨entie van ongeveer 6%. Deze mijlpaal zorgde voor een interesse om deze technologie te gebruiken in satellieten. Rusland lanceerde de eerste satelliet aangedreven door zonnecellen in 1957. Dit was een cruciale ontwikkeling waardoor er veel overheden geld begonnen te investeren in de zonnecel-technologie.
1.2
Onderzoek
Door het groeiende belang van alternatieve energiebronnen is er momenteel veel onderzoek naar zonnecellen bezig. Hieronder worden de twee belangrijkste projecten toegelicht. Het Solar America Initiative (SAI) is een Amerikaans initiatief en het CristalClear (CC) project is Europees.
2
Het SAI werd in 2006 gelanceerd en loopt tot 2015. Het doel van dit project is het versnellen van de verspreiding van de zonnecel-technologie, zodat de Verenigde Staten meer mogelijkheden krijgen voor hun energieproductie. Hierdoor willen ze minder afhankelijk worden van het buitenland voor hun energieproductie, de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen laten dalen en naar een meer milieubewuste energieproductie gaan. Ook wil men de productie van elektriciteit meer verspreiden, zodat er een decentralisatie van het stroom netwerk volgt, en men minder afhankelijkheid is van het net, voor in het geval van bijvoorbeeld een terroristische aanslag. De geschatte verwezenlijkingen tegen 2015 zijn het verhogen van de geproduceerde energie met zonneenergie met 5-10 GW (dit is de energie nodig om 1-2 miljoen huizen te voorzien). De uitstoot van CO2 hoopt men met 10 ton verminderen. En men wilt 30000 jobs cre¨eeren in de zonnecel-industrie. Voor meer informatie over het project zie http://www1.eere.energy.gov/solar/solar america/. CC is een project van het zesde Framework van de Europese Unie. Het is de bedoeling dat CC het belangrijkste, door de EU gesponsorde, onderzoeksproject wordt dat geavanceerd industrieel onderzoek doet naar kristallijne Si zonnecel technologie. Het project loopt van januari 2004 tot december 2008. De belangrijkste doelen van het project zijn het verlagen van de kost van energie door zonnecellen opgewekt naar 1 euro/Wp, het verminderen van de belasting van het milieu bij de productie van zonnemodules en de competetieve plaats van zonnecellen op de markt versterken. Er is reeds een zevende framework op poten gezet dat loopt sinds 1 januari 2007 en 7 jaar zal duren, maar er is niet echt een plaats voorzien voor onderzoek naar zonnecel-technologie in dit framework. Voor meer informatie zie http://www.ipcrystalclear.info/default.aspx.
3
2
Het zonnespectrum
Aangezien halfgeleiders slechts straling met een bepaalde energie kunnen absorberen is het zonnespectrum zeer belangrijk in de bepaling van de beste zonnecel om de meeste energie op te vangen. De zon kan gezien worden als een zwarte straler met een temperatuur van ongeveer 5700 K, de temperatuur aan het oppervlak van de zon. Het buitenaards zonnespectrum zal dit spectrum zijn, gesuperponeerd met de spectraallijnen veroorzaakt door absorptie in de atmosfeer van de zon, dit noemt men ook wel de Fraunhofer lijnen. Absorptie is een inelastische interactie waarbij de energie van een foton wordt omgezet in potenti¨ele energie in een molecule. Daarna gaat de molecule terug naar zijn grondtoestand waarbij het een foton uitstraalt. Fotonen die uit het binnenste van de zon komen kunnen dus geabsorbeerd worden door chemische elementen in de buitenste lagen van de zon. Na absorptie kan het foton in alle mogelijk richtingen worden uitgestraald. De overgedragen energie is gekwantiseerd en voor een gegeven molecule treedt er dus enkel absorptie op bij welbepaalde golflengten. Dit proces gebeurt ook in de atmosfeer van de aarde. Het zonnespectrum, met de belangrijkste absorptielijnen en hun oorzaak zijn weergegeven in figuur 1. In de figuur zijn ook de Balmer lijnen te zien, aangegeven met Hα en Hβ, welke te maken hebben met een elektronische overgang in waterstof van n ≥ 3 naar n = 2. Andere elementen in de zon, die een belangrijke bijdrage hebben tot de absorptie zijn F e, N a, O2 , Ca+ en M g. In de atmosfeer van de aarde is het vooral H2 O dat voor absorptie zorgt, maar ook de andere componenten in de atmosfeer (N2 , O2 , CO2 ) dragen bij tot absorptie.
Figuur 1: Het zonnespectrum, gezien vanop de aarde op een dag met een blauwe lucht, met de belangrijkste absorptielijnen aangeduid. Dit spectrum is niet gecalibreerd voor de intensiteit (uit ref. 7). Ten gevolge van de absorptie in de aardse atmosfeer zal licht dat verschillende wegen heeft afgelegd door de atmosfeer een ander spectrum vertonen, afhankelijk 4
van de afstand die het licht door de atmosfeer heeft afgelegd. Hierdoor heeft men verschillende zonnespectra gedefinieerd, afhankelijk van de lengte van het lichtpad door de atmosfeer. De luchtmassa (AM ’air mass’) is de verhouding van de padlengte van de zonnestraling door de atmosfeer ten opzichte van zijn minimale waarde. In de ruimte heeft het licht geen afstand afgelegd door de atmosfeer en spreekt men dus van het AM0 spectrum. Als de zon in het zenit staat is de luchtmasse 1 (AM1), zie figuur 2 voor enkele veel gebruikte spectra en het theoretische spectrum van een zwarte straler bij 5700K.
Figuur 2: Het zonnespectrum, de streepjeslijn geeft het spectrum van een zwarte straler bij 5700 K, verder wordt het AM0 en AM1 spectrum gegeven (uit ref. 3). Het AM1,5 spectrum wordt gebruikt voor de karakterisatie van zonnecellen. Het komt overeen met een hoek van 48,2 graden tussen de zon en het zenit. Het is weergegeven in figuur 3. De spectrale verdeling van dit spectrum is gedefinieerd door de Commissie van de Europese Gemeenschap. De totale straling heeft een vermogen van 827 W/m2 , dit wordt nog met een factor 1000/827 vermenigvuldigd om de totale standaard instraling op 1000 W/m2 te brengen, waarmee zonnecellen vergeleken worden. Het piekvermogen, uitgedrukt in Wpeak, van zonnecellen is het vermogen gegenereerd onder dit standaard licht bij een zonneceltemperatuur van 25 O C. Belangrijk is ook op te merken dat niet al de zonnestraling dat de aarde bereikt deze direct bereikt, een belangrijk deel zal diffuus zijn. Bij zware bewolking kan zelfs de helft van de invallende zonnestraling diffuus zijn. Een gevolg hiervan is dat men een zonnepaneel in Belgi¨e best onder een hellingshoek van 30 to 60 graden zet om zoveel mogelijk direct zonlicht op te vangen.
5
Figuur 3: Het AM1,5 zonnespectrum (uit ref. 9).
3
Halfgeleiders
Het basismateriaal voor zonnecellen zijn halfgeleiders, het is dankzij hun eigenschappen dat zonnecellen mogelijk zijn. Vandaar eerst een woordje uitleg over halfgeleiders. Op het absolute nulpunt zijn halfgeleiders perfecte isolators. De karakteristieken van halfgeleiding komen tot stand door thermische excitatie, onzuiverheden of rooster defecten. De elektrische weerstand van een halfgeleider hangt sterk af van de temperatuur. Enkele belangrijke halfgeleiders zijn Ge, Si, Cu2 O, Se, PbTe, PbS, SiC, InSb, GaAs en grafiet. Een halfgeleider die een samenstelling is met de chemische formule AB, waar A een trivalent element is en B een pentavalent element, noemt men een III-V samenstelling, een voorbeeld is gallium arsenide. Als A een divalent element is en B een hexavalent element, dan spreken we over een II-VI samenstelling.
3.1
Bandentheorie
In wat volgt wordt er steeds, tenzij aangegeven, uitgegaan van een 1 dimensionaal kristal. Aangezien er in een kristal ionen op een regelmatige manier geordend zitten zal er door de som van de Coulomb potentiaal van elk van deze ionen een periodische potentiaal heersen in de stof. We kunnen dus niet meer uitgaan van vrije elektronen in vaste stoffen. We nemen aan dat er een zwakke harmonische potentiaal aanwezig is in de stof met een periode a, de roosterparameter. Nu kan men inzien dat we een elektron met een kleine golfvector k << π/a kunnen behandelen als een vrij elektronen, een vlakke golf dus. Dit
6
komt omdat het elektron onder deze voorwaarde een golflengte zal hebben veel groter dan de roosterparameter, en de zwakke harmonische potentiaal zal dus uitgemiddeld worden naar een constante. Voor kleine golfvectoren hebben we dus: ψ = A exp ikx
(1)
2 2
E=
¯ k h 2m
(2)
Als k nu zal stijgen zullen de effecten van de periodische potentiaal boven komen. We weten ook dat als k op de rand van een Brillouin zone ligt (k = ±nπ/a n geheel) er Bragg reflectie optreedt. Hierdoor zal de golffunctie de som worden van een voorwaartse en achterwaartse component. We kunnen aannemen dat bij k = π/a de twee componenten dezelfde amplitude hebben, er zijn ook twee mogelijkheden: ψ± = C(exp ikx ± exp −ikx)
(3)
Doordat er twee mogelijkheden zijn zullen er ook twee mogelijke ladingsdichtheden zijn, welke aanleiding geven tot verschillende potenti¨ele energie¨en. We hebben dus dat elke keer de golfvector de waarde ±nπ/a (n geheel) bereikt, Bragg reflectie ervoor zal zorgen dat er twee mogelijke waarden voor de potenti¨ele energie tevoorschijn komen en er een energiekloof ontstaat (zie figuur 4). Dit zal niet enkel zo zijn voor onze zwakke harmonische potentiaal, maar meer in het algemeen voor elke periodische potentiaal.
Figuur 4: Energiediagram met de energiekloven op de rand van de brillouin zones ten gevolge van de periodische potentiaal (uit ref. 2).
7
Door de periodiciteit en de translatie symmetrie van het rooster kunnen we het E(k) diagram beperken tot wat men de gereduceerde zone noemt. Aangezien de keuze voor de oorsprong arbitrair is kan met volledige diagram op elke equivalente oorsprong tekenen, en zo het periodische zone schema verkrijgen. Als we nu een interval van k kiezen met de lengte 2π/a zal dit stuk al de informatie bevatten, het is dus voldoende enkel dit stuk te tonen. De curve ligt ook symmetrisch rond de oorsprong, het is dus voldoende het interval van een oorsprong tot π/2 te tonen om alle informatie te hebben. Aangezien nu elke tak onafhankelijk van mekaar is noemt men ze banden. Elke zone kan twee elektronen per eenheidscel bevatten (Pauli principe). Als er een zone slechts half gevuld is zullen de elektronen gemakkelijk kunnen versnellen als er een veld wordt aangelegd, dit noemen we metalen. Als alle banden ofwel helemaal gevuld zijn, ofwel helemaal leeg, zullen twee verschillende toestanden steeds door een energiekloof gescheiden zijn. Als deze kloof groot genoeg is, zodat de elektronen niet thermisch ge¨exciteerd kunnen worden bij hoge temperaturen, dan spreekt men over een isolator. Is de energiekloof niet zo groot, zodat elektronen bij temperaturen rond kamertemperatuur ge¨exciteerd kunnen worden, dan spreekt men over een halfgeleider. In een realistisch 3D kristal zullen de bandenstructuren kunnen vari¨eren door het anisotroop zijn van het rooster. Dit lost men op door het diagram te tonen langs enkele symmetrische richtingen tussen belangrijke punten. De bij het absolute nulpunt bovenste gevulde band noemt men de valentieband en de onderste lege band noemt men de conductieband. Het energieverschil tussen het hoogste punt van de valentieband en het laagste punt van de conductieband noemt men de bandkloof. De bandenstructuur van enkele belangrijke halfgeleiders voor zonnecellen en hun bandkloof staan in figuur 5. Het is duidelijk uit de figuur dat bij Si en Ge de bandkloof tussen toestanden ¯ ligt die op een verschillend punt liggen in de zone, en dus bij verschillende kwaarden. Een excitatie van een elektron bij deze energie zal dus steeds gepaard moeten gaan met een extra kristal impuls gelijk aan het verschil tussen de ¯ twee k-waarden. Een gevolg hiervan is dat Si en Ge slechts een foton zullen absorberen als dit foton toegang heeft tot een bron van kristal impuls. Deze extra kristal impuls wordt geleverd door de fononen. Dit zal tot gevolg hebben dat de halfgeleider reeds fotonen kan absorberen met een energie een beetje kleiner dan de bandkloof, namelijk bij Eg − ¯hωf , met Eg de bandkloof en ωf de fonon frequentie. Men noemt dit een indirecte bandkloof. Uit de figuur blijkt ook dat bij GaAs de transitie wel tussen toestanden met dezelfde golfvector, dit noemt men een directe bandkloof. Het gevolg is dat fotonen rapper zullen geabsorbeerd worden in materialen met een directe bandkloof dan in materialen met een indirecte bandkloof.
3.2
Intrinsieke geleiding
Een heel zuivere halfgeleider vertoont intrinsieke geleiding in het intrinsieke temperatuur interval. Bij het absolute nulpunt is de conductieband leeg en gescheiden met een bandkloof Eg van de gevulde valentieband. Als de temperatuur stijgt zullen er elektronen thermisch ge¨exciteerd worden en voldoende energie krijgen om van de valentieband naar de conductieband te gaan. De intrinsieke geleiding zal dus sterk afhankelijk zijn van de factor Eg /kB T (Boltzmann), de verhouding van de bandkloof tot de temperatuur. Als deze factor groot is zal 8
Figuur 5: Energie band diagram voor a) germanium (Eg = 0, 66), b) silicium (Eg = 1, 11), c) gallium arsenide (Eg = 1, 43); met Eg de bandkloof (bij 300 K) (uit ref. 11).
9
er weinig geleiding zijn. De ge¨exciteerde elektronen en de achtergelaten lege orbitalen, of elektronengaten genoemd, dragen beide bij tot de geleiding. Het paar van een ge¨exciteerd elektron en het achtergelaten elektronengat samen noemt men een exciton. Bij temperaturen waar intrinsieke geleiding nog niet optreedt bepalen onzuiverheden de elektrische geleiding, hier spreekt men van extrinsieke geleiding. Bij hoge temperaturen is de intrinsieke geleiding dominant.
3.3
Extrinsieke geleiding
Sommige onzuiverheden en onvolmaaktheden van de kristalstructuur be¨ınvloeden drastisch de elektrische eigenschappen van halfgeleiders. Als men bijvoorbeeld boor toevoegt bij silicium in de verhouding van ´e´en boor atoom tegenover 105 silicium atomen verhoogt de geleiding van puur silicium met een factor 103 bij kamertemperatuur. Het opzettelijk toevoegen van onzuiverheden aan een halfgeleider noemt men doperen. We zullen deze effecten nu bekijken voor silicium en germanium, deze halfgeleiders kristaliseren in de diamant structuur (zie figuur 6). Elk atoom vormt vier covalente bindingen met zijn vier dichtste buren, dit komt omdat het elementen zijn met vier valentie-elektronen, en door vier bindingen aan te gaan bereikt het de octet-structuur.
Figuur 6: De diamant structuur (uit ref. 1).
3.3.1
Donoren
Als men nu een onzuiverheid toevoegt met vijf valentie-elektronen, zoals fosfor of arsenicum, dan wordt het gesubstitueerd in het rooster op de plaats van een gewoon atoom. Er zal ´e´en valentie-elektron van de onzuiverheid overblijven en de overige vier zullen covalente bindingen vormen met de vier dichtste buren. Dit overgebleven valentie-elektron zal vrij kunnen rondbewegen en er blijft een positieve lading achter op het onzuiverheidsatoom (zie figuur 7). Onzuiverheidsatomen die een elektron kunnen leveren noemt men donoren. Het kristal als geheel zal neutraal blijven aangezien het elektron in het kristal blijft. Het elektron zal in de Coulomb potentiaal e/r van het onzuiverheid atoom bewegen, waar in een covalent kristal de statische di¨elektrische constante van het
10
medium is. Men kan nu de Bohr theorie van het waterstofatoom toepassen om de ionisatie-energie en de Bohrstraal voor de donoren te berekenen. Men moet dan wel rekening houden met de di¨elektrische constante van het medium en de effectieve massa, welke de periodische potentiaal van het kristalrooster in rekening bengt. Zo vindt men voor germanium een donor ionisatie-energie van 0,006 eV en voor silicium 0,02 eV. Er moeten nog enkele correcties gemaakt worden, zoals voor het niet isotroop zijn van de effectieve massa. De waarden voor de ionisatie-energie¨en staan in tabel 1. Deze energie¨en zijn veel kleiner dan de energie van de grondtoestand van het waterstofatoom. Het elektron zal dus slechts zeer zwak gebonden zijn en het zal reeds bij kamertemperatuur vrij zijn. Voor de Bohrstraal vindt men ≈ 80˚ A in germanium en ≈ 30˚ A in silicium.
Figuur 7: Effect van het doperen van silicium met arsenicum, welk een donor is (uit ref. 1).
Si Ge
P 0,045 0,0120
As 0,049 0,0127
Sb 0,039 0,0096
Tabel 1: Donor ionisatie-energie¨en Ed (eV) van pentavalente onzuiverheden in germanium en silicium.
3.3.2
Acceptoren
Onzuiverheden met drie valentie-elektronen noemt met acceptoren aangezien zij een elektron kunnen accepteren uit de valentieband, zodat er mobiele elektronengaten overblijven in de valentieband. Als een acceptor wordt ge¨ıoniseerd, wordt er een gat bevrijd (zie figuur 8). Het princiepe is gelijkaardig aan dat van donoren, men moet alleen inzien dat op het gebruikelijke energiediagram een elektron van een donor stijgt als het energie krijgt, en het elektronengat van een acceptor daalt als het energie krijgt. Experimentele waarden van de ionisatie energie¨en van acceptors in germanium en silicium zijn in tabel 2 opgenomen, ze zijn van dezelfde orde als die voor donoren. Het aangepaste Bohr model geldt kwalitatief zowel voor elektronen als voor elektronengaten.
11
Figuur 8: Effect van het doperen van silicium met boor, welk een acceptor is (uit ref. 1).
Si Ge
B 0,045 0,0104
Al 0,057 0,0102
Ga 0,065 0,0108
In 0,16 0,0112
Tabel 2: Acceptor ionisatie-energie¨en Ea (eV) van trivalente onzuiverheden in germanium en silicium. 3.3.3
Types halfgeleiders
Als we bovenstaande tabellen bekijken zien we dat de ionisatie-energie¨en voor extrinsieke geleiding vergelijkbaar zijn met kB T bij kamertemperatuur (≈0,026 eV). De thermische ionisatie van donoren en acceptoren is dus belangrijk bij de geleidbaarheid van germanium en silicium bij kamertemperatuur. Als er bijvoorbeeld veel meer donors aanwezig zijn dan acceptoren, dan zal de thermische excitatie van donors ervoor zorgen dat er elektronen worden vrijgelaten in de conductieband. De geleiding van het materiaal zal dan dus bepaald worden door elektronen (negatief geladen) en men zegt dat het materiaal n-type is. Als acceptoren dominant zijn zullen er elektronengaten vrijgelaten worden in de valentieband en de geleiding zal dan bepaald worden door de elektronengaten (positief geladen) en men zegt dat het materiaal p-type is.
3.4
p-n juncties
Een p-n junctie is een contact tussen twee halfgeleiders, waarvan er ´e´en van het p-type is en ´e´en van het n-type, zoals in figuur 9. Aan de p-kant van de junctie zijn er vrije elektronengaten en een evengrote concentratie aan negatief ge¨ıoniseerde onzuiverheidsatomen, zodat het geheel neutraal geladen is. Aan de n-kant van de junctie zijn er vrije elektronen en een evengrote concentratie positief ge¨ıoniseerde onzuiverheidsatomen, zodat ook daar het geheel neutraal is. De meerderheid aan ladingdragers zijn dus elektronengaten aan de p-kant en elektronen aan de n-kant (zie figuur 9). De gaten aan de p-kant willen diffunderen naar de n-kant, zodat ze uniform verdeeld worden in het kristal. De elektronen zullen analoog willen diffuseren
12
Figuur 9: Variatie van de concentratie van elektronen en elektronengaten over een p-n junctie (uit ref. 1). naar de p-kant. Maar de diffusie zal de elektrische neutraliteit verstoren. Vanaf dat er een kleine lading transfer is gebeurd door diffusie zal er aan de p-kant een overschot aan negatief geladen acceptoren zijn en aan de n-kant een overschot aan positief geladen donors. Deze twee lagen van lading cre¨eren een elektrisch veld gericht van de n-kant naar de p-kant dat de diffusie tegengaat en ervoor zorgt dat de twee ladingtypes gescheiden blijven. Het gebied van de junctie waar dit elektrisch veld actief is noemt men het uitputtingsgebied. Als men de twee kanten aansluit aan een circuit, kan men stroom krijgen als er licht invalt op de junctie. Als een foton geabsorbeerd wordt cre¨eert het een elektron en een elektronengat. Als dit paar geproduceerd wordt in de buurt van de p-n junctie, zal door diffusie en het elektrisch veld het elektronengat naar de p-kant gestuurd worden en het elektron naar de n-kant. Er zal dus een stroom lopen van de n-kant naar de p-kant. De energie van het foton wordt dus omgezet in elektrische energie. Dit is het fysische princiepe waarop zonnecellen zijn gebaseerd.
13
4
Belangrijke karakteristieken van een homo-junctie Si zonnecel
In het volgende worden de belangrijkste karakteristieken voor een eenvoudige homo-junctie zonnecel uitgewerkt, dit is een zonnecel met een p-n junctie waarvan de twee kanten uit hetzelfde materiaal zijn gemaakt met hetzelfde doperingsgehalte, gelijke mobiliteit en levensduur. We zullen uitgaan van een gediffundeerde junctie, dit wil zeggen dat de bovenste laag van de junctie tot stand is gekomen door diffusie van acceptoren of donoren. De onderste laag wordt ook wel de basis genoemd. Er zijn nog twee andere mogelijkheden, die hier niet worden uitgewerkt. De eerste is een cel waarin nog extra drift elektrische velden aanwezig zijn. Deze kunnen zowel in de basis als in de bovenste laag liggen door het niet uniform doperen van het materiaal. Deze drift velden vergroten de kans dat gegenereerde ladingsdragers naar de junctie gaan, door ze te versnellen naar de junctie. Bij de andere mogelijkheid wordt de basis nog eens in twee lagen opgesplitst, met verschillende eigenschappen. Een voorbeeld hiervan is een cel met een achterste oppervlakte veld (BSF: back surface field), in eerste benadering leidt dit tot een verwaarloosbare recombinatie aan het achterste oppervlak, wat tot een betere werking zal leiden.
4.1
Absorptie en levensduur
Fotonen die invallen op een zonnecel hebben drie mogelijkheden. Ze kunnen gereflecteerd worden op het oppervlak, of ze worden geabsorbeerd in het materiaal, of ze gaan door het materiaal. De reflectie en het doorlaten van de fotonen zijn belangrijke verlies-factoren bij zonnecellen, bij Si cellen gaat hierdoor ongeveer 70% van de invallende energie reeds verloren. Fotonen die geabsorbeerd worden zullen een elektron van de valentie-band naar de conductie-band brengen. Of een foton al dan niet geabsorbeerd wordt hangt sterk af van zijn energie. Als de energie kleiner is dan de bandkloof van het materiaal kan het foton niet geabsorbeerd worden, is de energie ongeveer gelijk dan zal hij waarschijnlijk geabsorbeerd worden, is de energie groter dan de bandkloof dan wordt hij zo goed als zeker geabsorbeerd worden. De mogelijkheid van een materiaal om licht van een bepaalde golflengte te absorberen wordt weergegeven met de absorptieco¨effici¨ent α. α wordt gegeven in eenheden van reciproke lengte. Licht dat het oppervlak van het materiaal indringt, valt af in intensiteit volgens de wet I = I0 e−αx , met I0 de begin intensiteit en x de afstand die het licht heeft afgelegd in het materiaal. De absorptieco¨effici¨ent is afhankelijk van de toestandsdichtheid in de conductie- en valentieband en van het feit of de bandkloof direct is of indirect. De absorptie co¨effici¨enten van enkele belangrijke halfgeleiders voor zonnecellen zijn gegeven in figuur 10. Uit deze figuur is het duidelijk dat Ge bij de laagste energie begint te absorberen, en dus het grootste deel van het zonnespectrum zou kunnen converteren. Ge heeft ook de grootste absorptieco¨effici¨ent en kan dus bij een bepaalde golflengte meer energie absorberen en omzetten dan Si en GaAs. Een belangrijk effect dat ervoor zorgt dat er minder stroom wordt gegenereerd is recombinatie van de ladingsdragers binnen in het materiaal en aan het oppervlak. Hierdoor zullen deze ladingdragers immers niet meer door de p-n junctie
14
Figuur 10: De intrinsieke absorptieco¨effici¨enten van Si, Ge en GaAs (uit ref. 2). kunnen bewegen en dus geen stroom kunnen leveren. Recombinatie in het materiaal kan gebeuren door directe wederzijdse samenkomst van een vrij elektron en een vrij elektronengat of aan een recombinatie centrum (Shockley-Read-Hall of SRH recombinatie genoemd). Het tweede mechanisme is het meest voorkomende en gebeurt in twee stappen. Eerst wordt een elektron (of elektronengat) gevangen in een energietoestand die in de verboden bandkloof ligt, welke ontstaan door defecten in het materiaal. Als er nu ook een elektronengat (of elektron) gevangen wordt, voor het elektron terug ge¨exciteerd is naar de conductieband, zal er recombinatie van het elektron en elektronengat plaatsvinden. De recombinatiesnelheid hangt af van het aantal beschikbare energietoestanden in de bandkloof en van de afstand van het energieniveau tot de valentie- en conductieband. Het is dus belangrijk materiaal te gebruiken met zo weinig mogelijk defecten. Het aantal defecten hangt sterk af van het productieproces van het materiaal en van de methode gebruikt voor de kristalgroei. De levensduur τ geeft aan hoe lang een elektron of elektronengat gemiddeld in een ge¨exciteerde toestand kan verblijven alvorens te recombineren. Er blijkt dat hoe hoger het doperingsgehalte, hoe kleiner de levensduur. In de bovenste, gedifundeerde laag van de cel zal tengevolge van rooster schade, hoge doperingsniveaus en ongewilde onzuiverheden er een hoge concentratie aan recombinatie centra zijn. Hierdoor zullen de levensduren aan het oppervlak heel kort zijn, wat aanleiding kan geven tot een dode laag aan het oppervlak. Dit is een laag waarin er geen ladingsdragers gecollecteerd worden en dus geen bijdrage heeft tot de werking van de zonnecel. De diffusie lengte L is de afstand die een vrije ladingsdrager √ kan diffunderen in ´e´en levensduur periode en is gedefinieerd door: L = τ D, met τ de levensduur en D de diffusieconstante. Er is ook een verlies van fotogegenereerde minderheidsdragers aan het oppervlak van het materiaal door oppervlakte toestanden die het gevolg zijn van bijvoorbeeld chemische overblijfselen. De snelheid waaraan ladingen ver15
loren gaan aan het oppervlak wordt gegeven door de oppervlakte recombinatie snelheid S, zij is gedefinieerd als de component van de elektronen of gaten stroomdichtheid die loodrecht op het oppervlak staat, gedeeld door de extra ladingsdichtheid aan elektronen of gaten vlakbij bij het oppervlak. Hieruit volgt dat de stroomdichtheid van de minderheidsdragers naar het oppervlak (Joppervlak ) is gegeven door: Joppervlak = qSp (pn − pn0 ) n-type materiaal = qSn (np − np0 ) p-type materiaal.
(4) (5)
Met q de lading, Sp en Sn de oppervlakte recombinatie snelheid van de gaten en de elektronen, respectievelijk, pn en np de fotogegenereerde minderheidsdragers dichtheden en pn0 en np0 de minderheidsdragers dichtheden als er geen licht invalt. Aangezien de meeste ladingen gegenereert worden aan het bovenste oppervlak en dan exponentieel afvallen met de afstand in de cel is de recombinatie snelheid aan het oppervlak zeer belangrijk. De hoge waarde van S aan dit oppervlak, welke samenhangt met de korte levensduren in het materiaal die meestal voorkomen in de bovenste gediffuseerde laag, zorgen ervoor dat men de junctie niet te diep (0,5 µm of minder) mag plaatsen om een groot verlies van ladingsdragers te voorkomen. De recombinatie snelheid aan de achterkant van de cel is minder belangrijk, maar zijn belang neemt wel toe als de cel dunner wordt gemaakt. Oppervlakte recombinatie aan het voorste vlak is nog belangrijker bij materialen met een directe bandkloof zoals GaAs, waar de meeste ladingen dicht bij het oppervlak worden gegenereerd, dan bij indirecte halfgeleiders. Aan de andere kant is dan weer de recombinatie snelheid aan de achterkant belangrijker bij indirecte halfgeleiders dan bij directe. Typische waarden voor de recombinatie snelheid aan het bovenste oppervlak liggen tussen de 105 − 106 cm/sec, maar door het oppervlak te etsen heeft men deze al wel kunnen reduceren tot 102 cm/sec. Bij polykristallijne apparaten zal de recombinatie snelheid aan de korrelgrenzen ook belangrijk zijn. Als de grootte van de korrels veel kleiner zijn dan de diffusie lengte in een monokristallijn apparaat met hetzelfde doperingsgehalte, dan zullen de levensduur en diffusielengte veel kleiner worden in polykristallijne apparaten tegenover de monokristallijne apparaten.
4.2
Berekening van de fotogegenereerde stroom
De aanmaak van elektron-elektronengat paren door licht met een golflengte λ dat invalt op het oppervlak van een halfgeleider als functie van de afstand x van het oppervlak is gegeven door: G(x, λ) = α(λ)F (λ)[1 − R(λ)] exp (−α(λ)x).
(6)
Waar F (λ) het aantal invallende fotonen is per cm2 , per seconde en per eenheid van bandbreedte, R(λ) is het aantal gereflecteerde fotonen van het oppervlak. De fotogegenereerde stroom (fotostroom) die deze ladingen produceren en de spectrale afhankelijkheid (het aantal ladingen gecollecteerd per invallend foton bij elke golflengte) kunnen bepaald worden door gebruik te maken van de continu¨ıteitsvergelijking van de minderheidsdragers, welke het behoud van 16
lading uitdrukt: een verandering van de stroomdichtheid hangt samen met een verandering aan ladingsdichtheid. De ladingsdichtheid kan enkel veranderen door ladingsdragers die gegenereert worden of door ladingsdragers die recombineren. De continu¨ıteitsvergelijking is dus gegeven door: dJp pn − pn0 − qGp + q = 0 p-type; dx τp dJn np − np0 + qGn − q = 0 n-type. dx τn
(7) (8)
Met Gn en Gp het aantal gegenereerde elektronen en gaten, respectievelijk, door het invallende licht. De elektronen en elektronengaten stromen, tengevolge van een elektrich veld en diffusie, zijn gegeven door: dpn p-type dx dnp Jn = qµn np E + qDn n-type. dx Jp = qµp pn E − qDp
(9) (10)
Met E het elektrisch veld en Dn en Dp is de diffusieconstante voor elektronen en gaten, respectievelijk. Als de twee kanten van de junctie uniform zijn in dopering is er geen elektrisch veld buiten het uitputtingsgebied (E = 0). Als we een p/n apparaat beschouwen, waar de basis p-type is en de bovenste kant n-type, kunnen we de stroomdichtheid van vergelijking (9) in vergelijking (7) invullen, wat voor de bovenste kant van de junctie leidt tot: n d − qDp dp pn − pn0 dx = qGp − q dx τp
⇔ 0 = qDp ⇔ 0 = Dp
pn − pn0 d2 (pn − pn0 ) + qαF (1 − R) exp(−αx) − q dx2 τp
d2 (pn − pn0 ) pn − pn0 + αF (1 − R) exp (−αx) − . 2 dx τp
(11)
Waar in de eerste stap gebruik is gemaakt van vergelijking (6) en van het feit dat pn0 een constante is en dat de afgeleide ervan dus 0 is. Nu zoeken we een oplossing van deze tweede orde differentiaal vergelijking. Eerst zoeken we de complementaire functie yc (x) als oplossing van de complementaire vergelijking: Dp
d2 (pn − pn0 ) pn − pn0 = 0. − dx2 τp
(12)
We zoeken een oplossing van de vorm pn − pn0 = A exp(λx), met λ een nog te
17
bepalen parameter, invullen levert: Dp λ2 A exp(λx) −
A exp(λx) =0 τp
1 ⇔ Dp λ2 − =0 τp s 1 ⇔λ=± τp Dp ⇔λ=±
1 . Lp
(13)
Waar we in de laatste stap gebruik hebben gemaakt van de definitie van de diffusielengte: Lp = (Dp τp )1/2 . Nu vinden we voor de complementaire functie yc (x): yc (x) = c1 exp(λ1 x) + c2 exp(λ2 x) x x = c1 exp( ) + c2 exp(− ) Lp Lp x x x x = c1 (sinh( ) + cosh( )) + c2 (sinh( ) − cosh( )) Lp Lp Lp Lp x x = A sinh( ) + B cosh( ). Lp Lp
(14)
Met A en B twee constanten. Nu zoeken we de particuliere integraal yp (x), gezien de vorm van de oorspronkelijke vergelijking stellen we dat yp (x) = c exp(rx), met c en r nog te bepalen parameters. We vullen pn − pn0 = yc + yp in vergelijking (11) in om c en r te bepalen: 0 =Dp −
d2 (A sinh( Lxp ) + B cosh( Lxp ) + c exp(rx)) dx2 x A sinh( Lp ) + B cosh( Lxp ) + c exp(rx)
+ αF (1 − R) exp (−αx)
τp
⇔ 0 =Dp r2 c exp(rx) + αF (1 − R) exp (−αx) −
c exp(rx) . τp
Waar de definitie Lp = (Dp τp )1/2 is gebruikt. De exponenti¨elen in deze vergelijking kunnen alleen wegvallen als r = −α, we hebben dan: 0 = Dp α2 c + αF (1 − R) −
c . τp
(15)
Oplossen naar c levert: 1 ) = αF (1 − R) τp τp αF (1 − R) ⇔c= 1 − Dp α2 τp τp αF (1 − R) . ⇔c= 1 − L2p α2
c(−Dp α2 +
18
(16)
De algemene oplossing van de vergelijking (11) is dus: (pn − pn0 ) = A sinh
x x αF (1 − R)τp + B cosh − exp (−αx). Lp Lp α2 L2p − 1
(17)
A en B worden uit de randvoorwaarden bepaald, voor een monokristallijne cel zijn er twee randvoorwaarden. Aan het oppervlak (x=0) is er recombinatie, met recombinatie snelheid Sp : Dp
d(pn − pn0 ) = Sp (pn − pn0 ) dx
bij x = 0.
(18)
Aan de rand van de junctie (x = xj ) is de overmaat aan ladingsdichtheid nul door het elektrisch veld in het uitputtingsgebied: pn − pn0 = 0
bij x = xj .
(19)
Als men deze randvoorwaarden invult krijgt men: 2 αF (1−R)τ p Dp ( A + α F2(1−R)τ ) = Sp (B − 2 2 p ); 2 α Lp −1
Lp
A sinh( xj ) + B cosh( xj ) − Lp Lp Stel W = ( ⇒
α Lp −1 αF (1−R)τp 2 2 α Lp −1 exp(−αxj )
αF (1 − R)τp α2 L2p − 1
= 0.
(20) (21)
Dp Lp A
− Sp B = −W (Sp + αDp ); x x A sinh( Ljp ) + B cosh( Ljp ) = W exp(−αxj ).
Uit de eerste randvoorwaarde volgt: Lp Sp L A = D B − W Dpp (Sp + αDp ) p Lp Sp Lp Sp B − W( D + αLp ); = D p p Dp 1 B = A + W (S p + αDp ) Lp Sp Sp Dp D = A + W (1 + α p ). Lp Sp
(22)
(23)
Sp
Als men A invult in de tweede RVW krijgt men: Lp Sp Lp Sp xj xj B − W( + αLp )) sinh( ) + B cosh( ) = W exp(−αxj ) (24) Dp Dp Lp Lp Lp Sp xj xj xj Lp Sp ⇔B( sinh( ) + cosh( )) = W (exp(−αxj ) + sinh( )( + αLp )). Dp Lp Lp Lp Dp (25) Lp Sp xj xj Stel Z = sinh( ) + cosh( ) (26) Dp Lp Lp xj W Lp Sp (( + αLp ) sinh( ) + exp(−αxj )). (27) ⇒B = Z Dp Lp (
19
Als we B invullen in de tweede RVW krijgen we: xj Dp Dp xj )+( A + W (1 + α )) cosh( ) = W exp(−αxj ) Lp Lp Sp Sp Lp xj Dp Dp Z = W (exp(−αxj ) − cosh( )(1 + α )) ⇔A Lp Sp Lp Sp W Lp Sp xj Dp ⇔A = (exp(−αxj ) − cosh( )(1 + α )) Z Dp Lp Sp xj Lp Sp W Lp Sp ( exp(−αxj ) − cosh( )( + αLp )). ⇔A = Z Dp Lp Dp A sinh(
(28) (29) (30) (31)
Als men A en B invult in de vergelijking krijgt men: 1 Lp Sp xj Lp Sp x pn − pn0 =W [ (( exp(−αxj ) − cosh( )( + αLp )) sinh( ) Z Dp Lp Dp Lp Lp Sp xj x + (( + αLp ) sinh( ) + exp(−αxj )) cosh( )) − exp(−αx)] Dp Lp Lp (32) xj x xj x 1 Lp Sp + αLp )(− cosh( ) sinh( ) + sinh( ) cosh( )) =W [ (( Z Dp Lp Lp Lp Lp Lp Sp x x + exp(−αxj )( sinh( ) + cosh( ))) − exp(−αx)]. (33) Dp Lp Lp (34) We hebben de identiteit sinh(
x xj x xj − x xj ) cosh( ) − cosh( ) sinh( ) = sinh( ), Lp Lp Lp Lp Lp
(35) (36)
hieruit volgt: 1 Lp Sp xj − x pn − pn0 =W [ (( + αLp ) sinh( ) Z Dp Lp Lp Sp x x + exp(−αxj )( sinh( ) + cosh( ))) − exp(−αx)]. Dp Lp Lp
(37)
Invullen van W en Z levert: pn − pn0 = ×[
(
Sp Lp Dp
αF (1 − R)τp α2 L2p − 1
+ αLp ) sinh
xj −x Sp Lp Lp + exp (−αxj )( Dp Sp Lp xj xj Dp sinh Lp + cosh Lp
sinh Lxp + cosh Lxp )
− exp (−αx)]. (38)
Waaruit we de resulterende fotostroomdichtheid per eenheid van bandbreedte
20
aan de rand van de junctie kunnen berekenen: Jp =
qF (1 − R)αLp α2 L2p − 1 ×[
(
Sp Lp Dp
+ αLp ) − exp (−αxj )( Sp Lp Dp
Sp Lp Dp
x
x
x
cosh Ljp + sinh Ljp ) x
sinh Ljp + cosh Ljp
− αLp exp (−αxj )]. (39)
Dit is de fotostroom die gecollecteerd zou worden van de bovenste laag van een n/p junctie zonnecel bij een gegeven golflengte, met de benadering dat deze laag uniform is in levensduur, mobiliteit en doperingsgehalte. Voor de fotostroom gecollecteerd van de basis van de cel gebruiken we vergelijkingen (8) en (10), met dezelfde benadering dat de basis uniform is in zijn elektrische eigenschappen. De randvoorwaarden zijn analoog aan deze voor de bovenste laag: np − np0 = 0 − Dn
bij x = xj + W
d(np − np0 ) = Sn (np − np0 ) dx
(40) bij x = H.
(41)
Waar W de lengte is van het uitputtingsgebied en H de lengte van de volledige cel. Met deze randvoorwaarden vinden we voor de fotostroom per eenheid van bandbreedte bij de rand van de junctie: Jn =
qF (1 − R)αLn exp −α(xj + W ) α2 L2n − 1 × [αLn −
Sn Ln H0 Dn [cosh Ln
0
H − exp −αH 0 ] + sinh L + αLn exp −αH 0 n Sn Ln Dn
0
0
H H sinh L + cosh L n n
. (42)
Waar H 0 de lengte is van de volledige cel min de diepte van de junctie en de lengte van het uitputtingsgebied: H 0 = H − (xj + W ). Een deel van de fotostroom zal gegenereerd worden in het uitputtingsgebied. In dit gebied is het elektrisch veld hoog genoeg, zodat gegenereerde ladingsdragers uit het gebied worden versneld voor ze kunnen recombineren, zodat de fotostroom per eenheid van bandbreedte gewoon gelijk is aan het aantal geabsorbeerde fotonen: Jug = qF (1 − R) exp (−αxj )[1 − exp (−αW )].
(43)
De totale fotostroom gegenereerd als we het uitwendig cicuit kortsluiten is gegeven door de som van de vergelijkingen (39), (42) en (43). Al de vergelijkingen kunnen omgezet worden voor een p/n cel door overal Ln , Dn , τn en Sn te vervangen door Lp , Dp , τp en Sn en omgekeerd.
4.3
Spectrale afhankelijkheid
De fotostroom, gecollecteerd bij een bepaalde golflengte, relatief tot het aantal invallende fotonen met die golflengte noemt men de spectrale afhankelijkheid van de zonnecel (soms ook quantum effici¨entie genoemd). De interne spectrale
21
afhankelijkheid is het aantal gecollecteerde elektron-elektronengat paren relatief tot het aantal fotonen die het materiaal binnendringen: SA(λ) =
Jp + Jn + Jug qF (λ)(1 − R(λ))
(44)
In figuur (11) is een voorbeeld weergegeven van een berekende interne spectrale afhankelijkheid van een zonnecel. De externe spectrale afhankelijkheid wordt gegeven door de geobserveerde afhankelijkheid, het is dus de interne, gemodifieerd voor het gereflecteerde licht: SA(λ)extern = SR(λ)(1 − R(λ))
(45)
Figuur 11: De berekende interne spectrale respons van een Si n/p zonnecel, met de bijdrage van de drie lagen aangegeven (uit ref. 2). De reflectie van licht aan het oppervlak zit mee in de experimenteel geobserveerde spectrale afhankelijkheid, maar aangezien de technologie van antireflectie lagen op zonnecellen reeds ver gevorderd is, is dit in feite een verwaarloosbaar effect. Voor lage energie¨en zullen de meeste ladingsdragers gegenereerd worden in de basis door de lage absorptie-co¨effici¨enten. Er blijkt dat hoe hoger het doperingsgehalte in de basis, hoe kleiner de levensduren, wat leidt tot een reductie van lage energie respons. Vanaf een bepaalde energie zal de bovenste, gediffuseerde n-type laag, het overnemen. Dit komt omdat er hier hoge absorptie-co¨effici¨enten zijn voor deze energie¨en. Bij hoge energie¨en worden bijna alle ladingsdragers dicht bij het oppervlak gegenereerd, verliezen door een hoge oppervlakte recombinatie snelheid of korte levensduren in de bovenste laag worden dan belangrijk. Aangezien GaAs een directe bandkloof materiaal is met een steile absorptierand zullen bijna alle fotonen met een energie boven de 1,4 eV gecollecteerd worden in de eerste 3 µm van het oppervlak, en 50 % van al de ladingen worden gegenereerd in de eerste 0,5 µm. Hierdoor zijn de eigenschappen van de bovenste laag veel belangrijker dan in materialen met een indirecte bandkloof. Men moet dus de oppervlakte recombinatie snelheid zo laag mogelijk houden, en de 22
levensduren en diffusie lengtes zo hoog mogelijk. Dit kan bijvoorbeeld gedaan worden door de afstand van het oppervlak tot de junctie (de junctie-diepte) klein te maken of door een extra elektrisch veld aan het oppervlak te maken dat de ladingen naar de junctie versnelt. Een elektrisch veld in de basis (een BSF bijvoorbeeld) kan de respons bij lage energie¨en verhogen, door de ladingen die anders diep in het materiaal verloren zouden gaan naar de junctie te drijven. Een andere manier om de verliezen door recombinatie in de bovenste laag te reduceren is door een laag met een hoog gedopeerde halfgeleider, met een grote bandkloof, te groeien op het oppervlak. Men moet er wel voor zorgen dat de roosters van de materialen zo goed mogelijk overeenkomen. Zo groeit men bijvoorbeeld op GaAs een laag Ga1−x Alx As. De bovenste laag zal het meeste zonlicht doorlaten, en zal de oppervlakte toestanden, en andere onzuiverheden aan het oppervlak van de GaAs cel elimineren zodat de recombinatie snelheid omlaag zal gaan. Het probleem is dat ladingen met een grote energie geabsorbeerd zullen worden in de extra laag, dit kan men oplossen door de laag heel dun te maken, tot de orde van de diffusie lengte van de elektronen. Hierdoor zullen sommige ladingen, gegenereerd in de extra laag, diffunderen naar de cel, waardoor de respons voor hoge energie¨en weer toeneemt. Afgezien van het feit dat er toch enkele benaderingen zijn gebruikt blijkt dat de berekende spectrale responsen in vrij goede overeenkomst zijn met de gemeten responsen. Het vergelijken van berekende en gemeten spectrale responsen is een belangrijke methode om zonnecellen te bestuderen.
4.4
De gegenereerde stroom bij kortsluiting van het circuit
De spectrale respons kan gebruikt worden om de verwachte kortsluiting stroom te berekenen voor een gegeven spectrale input. Aangezien de spectrale respons het aantal ladingdragers geeft gecollecteerd per invallend foton, is de fotostroomdichtheid per eenheid van bandbreedte, bij een bepaalde golflengte, gegeven door de lading (q) vermenigvuldigd met het aantal gegenereerde ladingsdragers, welke gegeven zijn door het product van het aantal invallende fotonen (F(λ) met de externe spectrale afhankelijkheid (SA(λ)): Jf (λ) = qF (λ)SA(λ).
(46)
De totale fotostroom dichtheid bij zonlicht met een spectrale distributie F (λ) wordt gegeven door vergelijking (46) te integreren: Z ∞ Jf = q F (λ)SR(λ)dλ. (47) 0
4.5 4.5.1
Elektrische karakteristieken Stroom mechanismen
Het gedrag van een zonnecel in het donker is even belangrijk als de fotostroom om de output van een cel te bepalen. De karakteristieken van de junctie bepalen hoeveel van de geproduceerde elektrische energie er ook als bruikbare output gegenereerd wordt en hoeveel er als warmte verloren zal gaan. Als men de cel 23
gebruikt om een vermogen te leveren, zal er een spanning over de cel staan in de voorwaartse bias richting, en er zal een zogenaamde donkere stroom in de tegenovergestelde richting van de fotostroom lopen. De stroom die echt kan gebruikt worden is de fotostroom min deze donkere stroom, en het is dus belangrijk deze donkere stroom zo laag mogelijk te houden. In p-n juncties zijn er verschillende mechanismen hoe een stroom over de junctie kan gaan. De grootte van deze verschillende stromen is afhankelijk van het doperingsgehalte aan beide kanten van de junctie en het eventueel aanwezig zijn van een extra potentiaal berg, zoals in hetero-juncties (zie volgend hoofdstuk). Deze mechanismen van stroom in de voorwaartse bias richting zijn: injectie van ladingen over de poteniaalberg van de junctie, recombinatie van elektronen en elektrongaten in het uitputtingsgebied, injectie van ladingsdragers tot in de potentiaalberg, gevolgd door zogenaamd tunneling naar energie toestanden gelegen in de bandkloof. De drie mechanismen zijn weergegeven in figuur 12.
Figuur 12: De drie donkere stroom mechanismen: 1) injectie stroom, 2) recombinatie stroom, 3) tunneling stroom (uit ref. 2). We zullen nu de drie mechanismen iets meer in detail bekijken. Ge¨ınjecteerde stromen De ge¨ınjecteerde stroom bestaat uit elektronen van de n-kant die over de potentiaal berg gaan naar de p-kant, waar ze zullen diffunderen (of wegdriften als er een elektrisch veld is), weg van de junctie, en uiteindelijk recombineren. De stroom bevat een analoge contributie van elektronengaten die van de p-kant naar de n-kant gaan. Recombinatie in het uitputtingsgebied Als een p-n junctie een voorwaartse bias heeft, dan zullen elektronen van de n-kant en elektronengaten van p-kant door het uitputtingsgebied naar de p-kant en de n-kant gaan, respectievelijk. Maar er zullen ook sommige van deze ladingsdragers recombineren in het uitputtingsgebied, wat een stijging van de donkere stroom tot gevolg heeft. Tunnelingstroom Een derde soort van donkere stroom is de tunneling stroom, die ontstaat doordat er elektronen of elektronengaten tunnelen van de conductieband of valentieband naar energietoestanden die tussen de bandkloof liggen. Dit kan gevolgd worden door ofwel nog verder te tunnelen naar de andere band, ofwel door een tunneling recombinatie effect. Hoe hoger de resistiviteit van 24
het materiaal, hoe minder belangrijk de tunneling stroom tegenover de andere twee mechanismen, maar bij een lage resistiviteit kan de tunneling stroom zelfs de belangrijkste component worden. De tunnelingstroom zou verwaarloosbaar moeten zijn voor juncties met een hoge perfectie. Hij wordt groter naarmate er meer defecten (en dus energie toestanden) in het uitputtingsgebied zijn. Deze defecten kunnen veroorzaakt worden door onzuiverheden, dislocaties veroorzaakt door spanning bij de junctie diffusie en andere problemen bij de fabricatie van de cel. Totale stroom De totale donkere stroom wordt gegeven door de som van de drie besproken mechanismen: Jdonker = Jinj + Jug + Jtun
(48)
Het grootste verschil tussen de injectie en de recombinatie stroom is hun afhankelijkheid van de spanning, temperatuur en de bandkloof. Jinj varieert qV qV als exp ( kTj ), terwijl Jug varieert als exp ( 2kTj ), zodat de recombinatie stroom belangrijker wordt bij lage spanningen, terwijl de injectie stroom belangrijk zal −E zijn bij hogere spanningen. Jinj hangt af van de bandkloof met exp ( kTg ), −Eg terwijl dit voor Jug exp ( 2kT ) is. Jug wordt dus, relatief tot Jinj , belangrijker bij hoge bandkloof materialen en lage temperaturen. 4.5.2
Equivalent circuit
Het simpelste equivalente circuit van een werkende zonnecel is gegeven in figuur 13. De fotostroom wordt gegeven door stroomgenerator Iks en is in de tegenovergestelde richting dan de voorwaartse bias stroom van de donkerstroomdiode. Paralelle weerstand paden zijn gegeven door RP , ze worden bijvoorbeeld veroorzaakt door lekken langs de zijkanten van de cel. De serie weerstand wordt gegeven door RS . Deze wordt veroorzaakt door contact weerstanden aan het voorste of achterste contact en door de weerstand van de basis en van de bovenste laag. De donkere stromen Iinj en Iug worden verkregen door de stroomdichtheden Jinj en Jug te vermenigvuldigen met de totale oppervlakte van de cel At , respectievelijk. De fotostroom is gelijk aan de fotostroomdichtheid vermenigvuldigd met de actieve oppervlakte van de cel Aa , welke de totale oppervlakte is min de oppervlakte bedekt met de voorste contacten. Uit het equivalente circuit kunnen we een relatie halen tussen de stroom output Iout en de spanning output Vout : Iout (1 +
RS Vout ) = If s − − Idonker . RP RP
(49)
Relaties met verwaarloosbare serie en parallel weerstand verliezen Om het equivalente circuit te kunnen gebruiken om de output van een zonnecel te schatten maakt men veel gebruik van de benadering dat de verliezen door de weerstanden te verwaarlozen zijn, en dat de donkere stroom kan geschreven worden als: Idonker = I0 [exp
25
qVj − 1]. A0 kT
(50)
Figuur 13: Het simpelste equivalente circuit (in omkadering) van een ideale zonnecel (uit ref. 3). Waarin men A0 de perfectie factor noemt, en I0 wordt gebruikt om de som van de donkere stromen in ´e´en term te kunnen schrijven. Het voordeel van deze benaderingen is dat vergelijking 49 een eenvoudige vorm aanneemt: Iout = If s − I0 [exp
qVout − 1]. A0 kT
(51)
De kortsluiting stroom wordt gegeven door: Iks = If s .
(52)
En de open cicuit spanning door: Voc = A0
kT Iks ln ( + 1). q I0
(53)
Het geleverde vermogen is dan Iout × Vout . De zonnecel zal een beter vermogen leveren naarmate de factor A0 dichter bij 1 ligt. Effecten van RP en RS De relatie (49) tussen Vout en Iout wordt nu bijna onmogelijk om analytisch op te lossen, men kan wel gebruik maken van numerieke methoden. We kunnen wel nagaan welke effecten de twee weerstanden hebben op de performantie van de cel. De serie weerstand zal een daling van de kortsluiting stroom tot gevolg hebben, omdat er een spanningsdaling zal zijn over de serie weerstand, welke voor een hogere donkere stroom zal zorgen. Zelfs kleine waarden voor de serie weerstand zullen toch al belangrijke effecten veroorzaken. In praktische zonnecellen zal de parallelle weerstand altijd groot genoeg zijn om een verwaarloosbaar effect te hebben bij normale intensiteiten. Bij lage intensiteiten en lage temperaturen echter, zal de parallelle weerstand belangrijk worden. De serie weerstand zal dan weer het belangrijkst zijn bij hoge intensiteiten en hoge temperaturen. Om de serie weerstand te verlagen zou men een hoog doperingsgehalte kunnen gebruiken en een diepe junctie, welke dan weer haaks staan met de vereisten om een hoge stroom te hebben. Hiertussen zal men een compromis moeten zoeken. 26
4.6
Effici¨ entie
De effici¨entie van een zonnecel is de belangrijkste parameter waarmee de kwaliteit van de cel wordt aangegeven. Hoge fotostromen, open circuit spanningen en vul factoren leiden tot een hoge effici¨entie van de cel. Enkele mechanismen die tot een lage effici¨entie zullen leiden zijn: een dode laag, hoge oppervlakte recombinatie snelheid, korte levensduren en hoge serie of parallel weerstand verliezen. Enkele manieren om de effici¨entie te verhogen zijn: extra elektrische velden inbouwen, de junctie diepte verminderen, de levensduren verbeteren en het vermijden van weerstand verliezen. De effici¨entie van een zonnecel bij een willekeurige spectrale distributie is gegeven door: η=
Vm Im . Pin
(54)
Waar Vm en Im de spanning en stroom zijn bij maximale vermogen output. Het inkomend vermogen Pin is: Z ∞ hc (55) Pin = At F (λ) dλ. λ 0 Waar At de totale oppervlakte is van het apparaat, F (λ) is het aantal invallende fotonen per cm2 per seconde per eenheid van bandbreedte bij de golflengte λ en hc λ is de energie van de fotonen. Het maximale geleverde vermogen wordt gegeven door: Pout = Im Vm = F F Voc Iks .
(56)
Waar FF de vul factor is, gedefinieerd als het maximum vermogen gedeeld door het product van de open circuit spanning (VOC ) en de kortsluiting stroom (ISC ): FF =
Im Vm . VOC ISC
(57)
De vergelijkingen worden geschreven in functie van de stroom en niet van de stroomdichtheid om de kleine verschillen tussen de totale en actieve oppervlakte van de cel in rekening te nemen. Als we de serie en parallel weerstand verliezen kunnen verwaarlozen, kunnen we een analytische uitdrukking vinden voor de effici¨entie: R∞ F F A0qkT ln ( IIks + 1)qAa 0 F (λ)SR(λ)ext dλ 0 R∞ . (58) η= At 0 F (λ) hc λ dλ Waarin Voc gegeven werd door vergelijking (53) en Iks door vergelijking (47) vermenigvuldigd met de actieve oppervlakte. De effici¨entie is een functie van de bandkloof langs de invloeden van Voc , FF en Iks . Materialen met een grotere bandkloof hebben een hogere open circuit spanning dan materialen met een kleinere bandkloof, welke een grotere fotostroom hebben. Er moet dus een optimale bandkloof bestaan. Om deze te berekenen werd de ideale veronderstelling gedaan dat alle fotonen met energie boven de bandkloof geabsorbeerd worden, alle gegenereerde ladingsdragers 27
gecollecteerd worden en ideale junctie karakteristieken. Bij deze benaderingen kan men de effici¨entie schrijven als: qn
η=
(Eg )
F F Aa qnf s (Eg ) kT ln ( fJs 0 R∞ q At 0 F (λ) hc λ dλ
+ 1)
.
(59)
Waar Aa en At gelijk worden verondersteld. Hieruit heeft men berekend dat men bij AM0 een ideale bandkloof heeft van ongeveer 1,5 eV met een effici¨entie van 22,6%, en ongeveer 1,4 eV met een effici¨entie van 26% bij AM2.
4.7
Dikte van de zonnecel
De laatste jaren is de dikte van de zonnecel steeds belangrijker geworden. In het begin wist men enkel dat de kortsluiting stroom verminderde als men de cel dunner maakte, maar ook dat door de stralingstolerantie voor hoge energetische deeltjes het geproduceerde vermogen per gewicht beter werd voor dunnere cellen. Daarna werd de rol van de dikte belangrijker door de ontdekking van een elektrisch veld aan het achterste oppervlak en zijn invloed op de werking van de cel. Ook het feit dat dunnere zonnecellen goedkoper zijn speelde een rol. Als er een bundel monochromatisch licht invalt op een zonnecel zal een deel gereflecteerd worden, een deel word geabsorbeerd in de bulk en een deel zal verloren gaan doordat het volledig door de cel gaat. Een deel kan aan de achterkant terug in de cel gereflecteerd worden, maar voor de coventionele zonnecellen zal dit deel verwaarloosbaar zijn. Bij hoge absorptie-co¨effi¨enten, zoals voor korte golflengten, zal bijna alles vlakbij het bovenste oppervlak geabsorbeerd worden en het deel dat door de cel gaat zal verwaarloosbaar zijn. Bij lage absorptieco¨effi¨enten, of lange golflengten, zal een groot percentage van het licht verloren gaan. Als de dikte van de cel nu verminderd wordt zal dit de cel op twee manieren be¨ınvloeden. Het verlies door licht dat erdoor gaat wordt groter en de invloed van het achterste contact zal belangrijker worden. De collectie effici¨entie kan verminderen en de donkere stroom stijgen door extra recombinatie aan het achterste oppervlak. Dit wordt belangrijker naarmate de diffusie lengte van de minderheidsdragers in de basis vergelijkbaar wordt of langer dan de dikte van de cel. Momenteel is er veel onderzoek naar dunne laag Si zonnecellen gegroeid op goedkope metalen of glazen substraten. Ze beloven een goedkope generatie van zonnecellen te worden, maar door effecten aan de korrelgrenzen blijven de effici¨enties laag.
4.8
Stralingseffecten
Aangezien een belangrijke toepassing van zonnecellen in de ruimte ligt is het gedrag van zonnecellen onder invallende deeltjes heel belangrijk. Buiten de atmosfeer van de aarde vliegen verschillende schadelijke deeltjes rond die de werking van elektronische apparaten serieus kunnen schaden. We hebben het dan over hoge dichtheden van elektronen, protonen, neutronen en alfa-deeltjes met energie¨en gaande van 1 keV tot honderden MeV. Als radio-actieve deeltjes een zonnecel binnendringen kunnen zij een grote schade aanbrengen aan het rooster. In de ruimte resulteert dit in een geleidelijke verslechtering van de werking van 28
de cel. E´en deeltje kan al reeds meerdere defecten in het rooster veroorzaken, welke gewoonlijk dienen als recombinatie centra en dus de levensduren omlaag halen. Er zijn twee manieren om de stralingsschade voor te stellen: de schade co¨effici¨ent K en de kritische flux φk . De schade co¨effici¨ent geeft de verandering van de levensduur τ in functie van de deeltjes flux: 1 1 = + Kτ φ. τ τ0
(60)
Kτ = σvth Fe PR .
(61)
Met Kτ gegeven door:
Waar τ0 de initi¨ele levensduur is, φ de invallende deeltjes flux (de totale hoeveelheid deeltjes per cm2 ), σ is de werkzame doorsnede, vth is de thermische snelheid, Fe is de waarschijnlijkheid dat het gegenereerde recombinatie centrum bezet is door een meerderheidsdrager en PR is het aantal centra per centimeter geproduceerd door elk deeltje. Meestal gebruikt men de schade co¨effici¨ent KL in functie van de minderheidsdragers diffusie lengte L, aangezien τ ∝ L2 wordt vergelijking (60): 1 1 = 2 + KL φ. 2 L L0
(62)
En de verandering van de schade co¨effici¨ent per eenheid van invallende deeltjes: d1/L2 = KL dφ
(63)
Hoe kleiner KL , hoe minder de diffusie lengte zal verslechteren met invallende deeltjes straling, en hoe minder de zonnecel zal verslechteren. De kritische flux is het aantal deeltjes per cm2 van een gegeven type die nodig is om de effici¨entie van de zonnecel te verminderen met 75% van zijn initi¨ele waarde. Zonder een beschermende laag zouden zonnecellen in de ruimte reeds na enkele dagen beginnen te verslechteren door de bestraling met protonen. Ze zullen dan ook meestal beschermd worden door een transparante laag van glas, quartz of iets dergelijks op de zonnecel aan te brengen.
4.9
Temperatuur en intensiteit
De condities waarin de zonnecellen moeten werken in de ruimte kunnen sterk verschillen. Dit kan gaan van verre afstanden van de zon zoals rond Jupiter, waar de temperatuur ongeveer -120 tot -130 o C is en de intensiteit ongeveer 5 mW/cm2 , tot dichter bij de zon zoals rond mercurius, waar de temperatuur over de 140 graden celcius gaat en de intensiteit ongeveer 250 mW/cm2 is. Het is dus heel belangrijk dat men weet hoe een zonnecel functioneert als functie van de temperatuur en de intensiteit. Op aarde zijn deze factoren ook belangrijk, waar men het zonnelicht concentreert om de kosten te drukken van het systeem (zie verder). 29
Door een stijging van de mobiliteit en een verbetering van de levensduren zullen de diffusie lengtes groter worden met stijgende temperatuur. Een hogere temperatuur zal ook de bandkloof kleiner maken, de elektronen zullen reeds meer thermische energie hebben, en de absorptie rand zal dus verplaatsen naar lagere energie¨en. Deze twee effecten zullen ervoor zorgen dat de kortsluiting stroom stijgt met stijgende temperatuur. De open circuit spanning daalt daarentegen sterk met stijgende temperatuur door de grote toename in donkere stroom. De effici¨entie van bijvoorbeeld een Si cel zal hierdoor dalen met stijgende temperatuur tegen een tempo van 0,04-0,06% /o C en wordt zo goed als onbruikbaar bij temperaturen hoger dan 200 o C. De kortsluiting stroom zal lineair stijgen met stijgende intensiteit, terwijl de open circuit spanning logaritmisch zal stijgen. Bij lage intensiteiten wordt de parallelle weerstand en de perfectie factor heel belangrijk, terwijl bij hoge intensiteiten de serie weerstand en de manier hoe het contact is aangebracht vooral belangrijk worden. De effici¨enties zullen zachtjes stijgen met stijgende intensiteit, tot het moment dat waar de daling in FF door het effect van de serie weerstand, de verbetering in open circuit spanning opheft.
30
5
Zonnemodules
Om spanningen en stromen te realiseren voor praktische toepassingen gebruikt men modules (zie figuur 14). Modules bestaan uit meerdere cellen (meestal 36) die met elkaar geconnecteerd zijn. Ze kunnen zowel in serie voor een hogere spanning als parallel voor een grotere stroom verbonden worden. Deze worden dan samen in een aluminium of roestvrij frame met een glazen beschermingsplaat gestoken om ze te beschermen tegen de atmosferische omstandigheden, zoals de luchtvochtigheid, en voor een mechanische stevigheid te verzekeren. Wanneer men meerdere modules bij mekaar plaatst spreekt men over een rooster (zie figuur 14).
Figuur 14: Illustratie bij een module en een rooster. Typische vermogens die deze zonnemodules kunnen leveren liggen tussen de 10 Wpeak en 100 Wpeak. De producenten geven een standaard garantie van tien of meer jaar, welke vrij lang is en de hoge levensverwachting van deze producten toont.
31
6 6.1
Andere ontwerpen voor zonnecellen Hetero-junctie
Een voorbeeld van dit type van cellen is een CIS cel, CIS staat voor de elementen die voornamelijk aanwezig zijn, namelijk koper, Indium en Selenium. Een hetero-junctie wordt gevormd door contact tussen twee verschillende halfgeleiders (bijvoorbeeld CdS en CuInSe2 ). Deze structuur wordt vaak gebruikt voor cellen gemaakt van dunne film materialen die licht veel beter absorberen dan Si. De bovenste en de onderste laag hebben bij een hetero-junctie een verschillende taak. De bovenste laag, ook wel de raam laag genoemd, is een laag met een grote bandkloof geselecteerd voor zijn transparantie voor licht. De raam laag zorgt ervoor dat bijna al het invallend licht de onderste laag bereikt, welke gemaakt is van een materiaal met een kleine bandkloof en dus gemakkelijk licht kan absorberen. Dit licht zal dan elektronen en elektronengaten genereren vlakbij de junctie, waardoor de elektronen en elektronengaten effici¨enter zullen worden gesplitst door het elektrisch veld alvorens zij terug kunnen recombineren. Hetero-juncties hebben een inherent voordeel tegenover homo-juncties, bij welke men materiaal nodig heeft dat p- en n-type kan gedopeerd worden. Veel materiaal gebruikt voor zonnecellen kan ofwel p-type ofwel n-type gedopeerd worden, maar niet beide. Bij hetero-juncties heeft men deze eis niet, waardoor men andere veelbelovende materialen kan onderzoeken om de cellen te optimaliseren. Een ander voordeel is dat de grote bandkloof in het raam als gevolg heeft dat de serieweerstand van de cel omlaag gaat. Het materiaal voor de raam laag kan goed geleidend worden gemaakt en ze kan dikker worden gemaakt zonder de transparantie voor licht te verminderen. Als resultaat zullen elektronen gegenereerd door licht gemakkelijk door de raam laag kunnen gaan om een elektrisch contact te bereiken. Men moet er wel voor zorgen dat de twee halfgeleiders een roosterparameter hebben die niet te veel verschilt. Anders ontstaan er defecten aan de junctie, welke tot recombinatie leiden. Twee voorbeelden van hetero-juncties waarbij de roosterparameters van de twee halfgeleiders niet te veel verschillen zijn GaP-Si en ZnSe-GaAs, waarbij het eerste element telkens de raam laag is.
6.2
p-i-n en n-i-p structuren
Typisch gebruikt men voor amorfe silicium dunne film cellen een p-i-n structuur en voor CdTe cellen een n-i-p structuur. Het princiepe is als volgt: men maakt een drie lagen sandwich, met de middelste een intrinsieke (niet gedopeerde) laag tussen een n-type en een p-type laag. Deze geometrie zorgt voor een elektrisch veld tussen de n-type en p-type lagen dat door de middenste intrinsieke laag gaat. Het licht zal vrije elektronen en elektronengaten in de intrinsieke laag genereren, welke dan gescheiden worden door het elektrische veld. In een p-i-n amorfe silicium (a-Si) cel is de bovenste laag p-type a-Si, de middenste laag is intrinsiek silicium en de onderste laag is n-type a-Si. Amorf silicium heeft vele elektrische defecten op atomisch niveau als het aan het geleiden is. Er zou dus weinig stroom lopen als een a-Si cel afhankelijk zou zijn van diffusie. Maar in een p-i-n cel loopt de stroom omdat de vrije elektronen en elektronengaten gegenereerd worden op een plaats waar het electrisch veld
32
werkt, en dus niet naar het veld toe moeten bewegen. In een CdTe cel is de structuur vergelijkbaar met die van een a-Si cel, maar de volgorde van de lagen is omgekeerd. In een typische CdTe cel is de bovenste laag p-type cadmium sulfide (CdS), de middelste laag is intrinsiek CdTe en de onderste laag is n-type zink telluride (ZnTe).
6.3
Multi-junctie structuren
Deze structuur wordt ook een tandem cel genoemd, en kan een grotere effici¨entie bereiken doordat het een groter deel van het zonnespectrum gebruikt. In een typische multi-junctie cel zijn verschillende individuele cellen met verschillende bandkloven op elkaar gestapeld. De cellen zijn zo gestapeld dat het zonlicht eerst op het materiaal met de grootste bandkloof valt. Fotonen die niet geabsorbeerd worden in de eerste cel worden doorgelaten naar de tweede cel, welke dan het hogere energie gedeelte van de overblijvende zonnestraling absorbeert terwijl ze transparant blijft voor fotonen met een lagere energie. Deze selectieve absorptie processen blijven doorgaan tot aan de laatste cel, welke de kleinste bandkloof heeft (zie figuur 15).
Figuur 15: Een multi-junctie cel (met Eg de bandkloof van het materiaal) (uit ref. 6). Een multi-junctie cel kan op twee manieren gemaakt worden. Bij de mechanische stapel aanpak maakt men twee aparte individuele zonnecellen, ´e´en met grote bandkloof en ´e´en met een kleinere bandkloof. De twee cellen worden dan simpelweg mechanisch op elkaar gestapeld. Bij de monolithische aanpak maakt men eerst ´e´en complete zonnecel. Daarna worden de lagen van de tweede cel op de eerste gegroeid of gedeponeerd. Tussen de verschillende lagen moet men een tunnel-junctie aanbrengen, zodat de stroom van de ene laag naar de volgende kan lopen. Men gebruikt hiervoor materialen met een grote bandkloof zodat de optische verliezen geminimaliseerd worden. Men moet er ook voor zorgen dat de roosters van de verschillende lagen en
33
tunnel juncties passend zijn. Dit wil zeggen dat de roosterparameters zo dicht mogelijk bijeen moeten liggen. Is dit niet het geval dan zullen er roosterdefecten optreden bij de juncties. Ook belangrijk is dat door de diktes en samenstelling van de lagen te vari¨eren men ervoor zorgt dat er in elke laag evenveel stroom wordt gegenereerd. Veel van het huidige onderzoek in multi-junctie cellen richt zich tot gallium arsenide (GaAs) als ´e´en (of alle) van de componenten cellen. Deze cellen hebben effici¨enties van meer dan 35% onder geconcentreerd zonlicht. Andere materialen die onderzocht worden voor multi-junctie apparaten zijn amorf Si, koper indium diselenide en Ge. 6.3.1
Multi-junctie cellen gebaseerd op Ge.
Door zijn kleine bandkloof van 0,7 eV is Ge ideaal om te gebruiken voor de onderste cel van een multi-junctie, zodat het de fotonen met de laagste energie opvangt. Een ander voordeel van Ge is dat het relatief weinig onderhoud vergt tijdens de levensduur van de zonnecellen. Met deze cellen is een hoger rendement mogelijk dan met de multi-junctie cellen gebaseerd op GaAs. Ze zijn opgebouwd uit drie juncties. De topcel is gemaakt uit indiumgalliumfosfide (GaInP2 ) en heeft een bandkloof van 1,8 eV, zodat het de hoog energetische fotonen met een kleine golflengte opvangt. De middencel is gemaakt van GaAs met een bandkloof van 1,4 eV. De bodemcel is tenslotte gemaakt van germanium, en heeft dus een bandkloof van 0,7 eV (zie figuur 16). Deze cellen worden monolithisch op mekaar gestapeld en ze worden in serie geplaatst. Men streeft er dus naar dat elk deel evenveel stroom produceert. Met deze cel garandeert men minimale effici¨enties van 29 % in de ruimte.
Figuur 16: Een triple-junctie zonnecel met Ge-substraat (uit ref. 10).
34
E´en van de voordelen van germanium boven GaAs is dat het sterker is, waardoor men dus dunnere en dus ook lichtere zonnecellen kan produceren, wat een belangrijk voordeel is voor zonnecellen in de ruimte. Een ander voordeel is dat ten gevolge van de verschillende productieprocessen, Czochralskikristalgroeiproces voor Ge en het vertical gradient-freeze-proces voor GaAs, dislocatievrije Ge-wafers kan produceren, wat niet het geval is bij GaAs. Ge kan ook volgens hetzelfde proces gemaakt worden, maar dit heeft als nadeel dat er steeds dislocaties achterblijven in het materiaal. Deze leiden tot een vermindering van de sterkte van het materiaal en ook in een voortzetting van defecten in de hierop gedeponeerde lagen. Voor Ge-substraten bestaat er ook geen limiet voor de diameter, welke voor GaAs momenteel op maximum 150 mm ligt. Ge is ook nog eenvoudig te recycleren en milieuvriendelijk, terwijl de GaAs substraten het toxische As bevatten. Tenslotte kan er in het Ge-substraat een bijkomende Ge-junctie gemaakt worden, wat het rendement nog met enkele procenten omhoog haalt. In figuur 17 is het zonnespectrum weergegeven met aangeduid in vanaf welke energie welke soort van zonnecel energie kan converteren.
35
Figuur 17: Het zonnespectrum, met de energie aangeduid vanaf welke verschillende soorten zonnecellen energie kunnen converteren (uit ref. 9).
36
7
Concentratorsystemen
Een manier die momenteel ook veel belangstelling krijgt om de kosten van zonnecellen te verlagen is door het gebruik van concentratorsystemen. Dit zijn systemen, bestaande uit spiegels of lenzen, die het zonlicht concentreren op een kleiner oppervlak. Op dit oppervlak zet men dan een hoogeffici¨ente zonnecel. Aangezien men een kleinere zonnecel nodig heeft om evenveel vermogen op te wekken als met een zonnecel met de grootte van het hele lens- of spiegeloppervlak kan men zo de kostprijs per eenheid van opgewekt vermogen verlagen. Men realiseert met deze systemen concentratorfactoren tussen de 500 en 1000. Men maakt ook gebruik van een systeem dat de zon automatisch volgt (een tracking systeem) zodat het licht steeds gefocust blijft op de zonnecellen. Een nadeel is wel dat, aangezien de zonnestraling parallel moet invallen op het concentratorsysteel, enkel directe zonnestraling kan gebruikt worden en niet het verstrooide zonnelicht bij bewolkte hemel. Ook moet men bij hoge concentratie de zonnecel gaan koelen, zodat het rendement niet zakt ten gevolge van de temperatuurstijging. Er zijn twee types concentratoren te onderscheiden, namelijk de 1-assige of lineaire concentrator en de 2-assige of puntconcentrator (zie figuur 18). De beide concentrators kunnen ook i.p.v. met spiegels (reflectie), met lenzen gemaakt worden (diffractie), de zogenaamde Fresnel lens concentratoren.
Figuur 18: Lineaire en punt-concentratoropstellingen (uit ref. 3). Men gebruikt voor concentratorsystemen bijna altijd hoogeffici¨ente zonnecellen omdat in dit geval de prijs van de zonnecel slechts een fractie (≈ 20%) uitmaakt van de prijs van het volledige systeem. Een bijkomend voordeel is dat het rendement van een zonnecel toeneemt als als er meer licht op invalt. Met concentratorsystemen heeft men gerapporteerde recordrendementen bereikt van 39% (uit ref. 10). Momenteel zijn er al veel energiecentrales die hun energie opwekken met zonnecellen en gebruik maken van de concentratorsystemen. De vijf grootste energiecentrales staan opgesomd in tabel 3.
37
centrale Solarpark Gut Erlasee Serpa PV power plant Solarpark Pocking Huerta Solar Milagro Solarpark Mhlhausen
locatie Duitsland, Erlasee/Arnstein Portugal, Serpa Duitsland, Pocking Spanje, Milagro Duitsland, Mhlhausen
vermogen 12 MW 11 MW 10 MW 9,51 MW 6,3 MW
Tabel 3: De vijf grootste energiecentrales met zonnecellen in de wereld (uit ref. 12).
8
Referenties 1. C. Kittel - ”Introduction to solid state physics”(8th ed.) - Wiley, Hoboken (USA), 2005 2. H. J. Hovel - ”Semiconductors and semimetals volume 11: solar cellsAcademic Press, New York, 1975 3. http://www.pv-forum.net/ 4. http://www.solarserver.de/wissen/photovoltaik-e.html 5. http://science.howstuffworks.com/solar-cell.htm 6. http://www1.eere.energy.gov/solar/ 7. http://en.wikipedia.org/wiki/Solar cell 8. http://www.evidenttech.com/applications/quantum-dot-solar-cells.php 9. http://compoundsemiconductor.net/articles/magazine/
10. Wim Geens - ”Germaniumsubstraten de basis voor hoogrendementszonnecellen” - Nederlands tijdschrift voor natuurkunde, oktober 2006, p. 340 ˜ 11. http://ece-www.colorado.edu/bart/book/book/contents.htm 12. http://www.pvresources.com/en/top50pv.php
38