F. Harrewar
Fragment Jasper op Jupiter
Ze stonden op een soort station, alleen waren er geen treinen maar mensen die in rijen stonden te wachten. Er waren rijen voor één- persoons voertuigen, tweepersoons, driepersoons en zo door tot twintig, die bezet werden door mensen die òf in groepen reisden, òf geen zin hadden om op een voertuig te wachten waar precies genoeg plaatsen beschikbaar waren voor het aantal mensen waar ze mee reisden. Voor de tweepersoons voertuigen stond geen rij, maar er stonden ook geen voertuigen klaar. Er hing wel een groot bord, het leek op een bord dat aangeeft wanneer de treinen aankomen en Jasper vermoedde dat dit aangaf wanneer de voertuigen verwacht werden. Het bord stond vol met tekst die Jasper niet kon lezen (hij vermoedde dat het Willtieaans was). ‘Die voor ons kan elk moment komen,’ zei Fenny. Op dat moment kwam er een man naar hen toegelopen. ‘Hallo beste kinderen, weten jullie welke dag het vandaag is?’ zei de man. ‘Vandaag is het 24 maart, hoezo,’ zei Fenny. ‘Op 23 maart maakt Jasper Welling zijn eerste tijdreis, en in die eerste tijdreis gaat hij naar Jupiter. Dat zouden jullie moeten weten,’ antwoordde de man. ‘Oh ja, dat is ook zo, maar waarom vraagt u dat aan ons, en niet aan uw eigen kinderen?’ Fenny keek naar de man, en toen naar het bord. Jasper merkte dat ze zenuwachtig werd, maar omdat hij niet zeker wist of de man Nederlands sprak, durfde hij niks te zeggen, uit angst zichzelf te verraden. ‘Omdat ik me afvroeg, of iemand hem hier al gezien had. Ik kijk al sinds gisteren naar hem uit. Ik ben namelijk een verzamelaar. Ik heb alle tijdreizigers tot 3325, 468 origineel, behalve Jasper, die is de enige die ik nog niet heb, en ik hoop dat ik hem vandaag kan krijgen.’ ‘Wij hebben hem niet gezien, en onze Luchtwagen kan elk moment komen. Wilt u alstublieft iemand anders lastigvallen.’ Dat had ze niet moeten zeggen, de man werd woedend en riep: ‘Je wilt hem zeker voor jezelf houden mevrouwtje, ik weet wel wie die jongen is, dat is hem, wees maar niet bang hoor, je krijgt hem terug, maar ik zou hem graag kopiëren.’ ‘Dat is mijn neefje idioot! En kan je ons nu met rust laten!’ Door het geschreeuw keken veel mensen hun kant uit. Er kwamen zelfs wat bewakers klaarstaan om in te grijpen als dat nodig was. ‘Als het je neefje is, verklaar dat vertaalmachientje dan. En vertel eens waarom hij niks zegt.’ ‘Hij komt uit een arm gebied in Japan,’ zei Fenny. De man keek verbaasd, omdat ze zo snel een antwoord had. ‘Hij heeft nooit Willtieaans geleerd. Dat vertaalmachientje is om te zorgen dat hij toch alles kan verstaan.’ Even leek het alsof ze gewonnen had, maar toen zei de man: ‘Waarom is hij dan niet bij zijn eigen ouders?’
‘Zijn ouders vertrouwen de koepels niet, maar zijn toch op Aarde gebleven. Ze hebben weinig geld en alles zat vol bij hen. Wij hadden nog plek over, dus is hij met ons meegegaan.’ De man knikte, dacht even na en zei toen: ‘Jullie hebben een slim verhaal bedacht, maar hij is Jasper. Kijk maar, deze foto, dat is hij. Laat me hem kopiëren. Dan is al het gezeik voorbij.’ ‘Al zou het Jasper zijn, dan nog weet ik dat ík de kopie terug zou krijgen, en u hem zult houden. Dan kunt u tegen uw vrienden opscheppen dat u de originele Jasper heeft. Ik weet dat mijn neefje op Jasper lijkt, maar daar kan ik niks aan doen, en hij ook niet. Kunt u alstublieft weggaan.’ Op dat moment kwam de Luchtwagen aan. De man ging voor de deur staan, die vanzelf openging. ‘Laat ons erdoor! We hebben een lange reis achter de rug en willen naar huis!’ riep Fenny. ‘Jij mag gaan van mij hoor,’ zei de man. ‘Hem wil ik. Het is niet alleen goed voor mijn verzameling, maar ook goed voor de wereld, en de andere planeten.’ Terwijl hij dat zei, greep hij Jasper vast. ‘Laat me los idioot!’ riep hij. ‘Hij spreekt Nederlands!’ riep de man triomfantelijk. ‘Ik dacht dat hij uit Japan kwam, zie je wel dat ik gelijk heb!’ zei hij tegen Fenny. Daarna richtte hij zich naar de toeschouwers. ‘Beste mensen, zie hier, de allereerste tijdreiziger: Jasper Welling!’ De man hield hem omhoog alsof het een belangrijke prijs was die hij had gewonnen. ‘Laat hem gaan!’ riep Fenny. Ze trapte de man tegen zijn schenen. Op dat moment besloot de bewaking om in te grijpen. Ze trokken Jasper uit de greep van je man. ‘Meekomen jij,’ zei een van de agenten. ‘Wat? Waarom? Ik heb toch niks gedaan!’ riep Jasper. De agent gaf geen antwoord maar duwde hem vooruit. Fenny rende achter hem aan maar werd tegengehouden door een agent die zei: ‘Als je kunt bewijzen dat hij je neefje is komt hij weer vrij. En nu naar huis jij.’ Hij duwde haar de Luchtwagen in. De agent bracht Jasper naar een gebouwtje. In het gebouwtje werd hij via een trap naar de kelder gebracht. Daar waren vier ruimtes met grote stevige deuren, op de deuren stonden nummers. Bij de deur met nummer drie stopte de agent. ‘Ik hoop voor je dat je “nichtje” op tijd komt. Je hebt geluk dat ze net nog geweest zijn om de kamers te legen, anders was je vandaag nog overgeplaatst,’ zei de agent terwijl hij de deur openmaakte. Jasper zei niks. ‘Hup, naar binnen jij,’ zei de agent, hij duwde Jasper de kamer in. Jasper besloot om het gewoon te laten gebeuren, dan was de kans dat ze hem lieten gaan groter. Hij liep de kamer binnen. Achter hem deed de agent de deur weer op slot. De kamer was eerder een kamertje, het was ongeveer drie bij drie meter, aan de muur voor hem hing een klok. Jasper keek de kamer rond. Tegen de muur zweefde een matras met een deken erop, Jasper besloot dat dat een bed moest voorstellen. In één van de
hoeken was een hokje van een meter bij een meter, toen Jasper de deur van het hokje opendeed zag hij een wc. Er was een kleine houten tafel waar een houten stoel bij stond en er was een boekenkast. Met dat laatste was Jasper heel blij, nu hoefde hij zich niet te vervelen terwijl hij op Fenny wachtte. Hij bekeek de boeken in de boekenkast. De meeste waren in een taal die waarschijnlijk Willtieaans was. In totaal waren er zeven Nederlandse boeken, Jasper trok er zomaar eentje uit de kast. Het boek ging over zijn eigen tijd, wat nu, in deze tijd, natuurlijk bijna tien eeuwen geleden was. Een jongen kroop als verstekeling aan boord van een schip, helaas werd hij betrapt en op een onbewoond eiland achtergelaten. Op het eiland bleek een indianenstam te wonen die hem verwelkomde en in de stam opnam. Daar werd hij verliefd op de dochter en oudste kind van het opperhoofd. Om te bewijzen dat hij geschikt was als man van het oudste kind van het opperhoofd (en dus het nieuwe opperhoofd) moest hij een test doen. Tijdens de test ging van alles mis maar uiteindelijk trouwde hij met het meisje en werd hij een fantastisch opperhoofd. Jasper had het boek uit. Hij merkte dat hij honger had en keek op de klok. Acht uur al! Geen wonder dat hij honger had, het laatste wat hij gegeten had was rond twaalf uur, een broodje in de kogel. Net toen hij zich begon af te vragen of hij wel wat te eten zou krijgen, ging er in de deur een soort luikje open. Door het luikje werd een bord naar binnen geschoven. Jasper sprong op van het zwevende bed waar hij op had gezeten en pakte het bord van de grond. Met het bord in zijn handen liep hij naar de tafel, zette het bord erop en ging op de stoel zitten. Pas toen zag hij wat er op het bord lag. Het leek nog het meest op een mislukte, in elkaar gezakte pudding. De drab had een groengele kleur met kleine bruine stukjes erin en vormde een bergje op zijn bord. Naast de drab lagen een plastic mes, vork en lepel. Jasper pakte de lepel en nam aarzelend een hap. De drab was niet te eten, maar hij had zo veel honger dat hij toch de helft opat. De rest bewaarde hij, hij wist niet wanneer hij opnieuw eten zou krijgen. Met een zucht stond hij op en liet zich op het bed vallen. Terwijl hij zich afvroeg hoe Fenny hem hieruit zou krijgen, merkte hij dat hij moe was. Niet zo vreemd, hij had de laatste dagen weinig slaap gehad. Hij besloot om zich morgen verder zorgen te gaan maken en viel in slaap.
De mond van de jongen viel open. ‘Ben jij Jasper, de eerste tijdreiziger?’ vroeg hij verbijsterd. Jasper knikte. De jongen wist niet wat hij moest zeggen. ‘Help je ons?’ vroeg Elsa. ‘Ja,’ zei de jongen. ‘Ik heet trouwens Sten.’ ‘Hoe gaan we het aanpakken, we hebben weinig tijd dus moeten we snel iets bedenken,’ zei Sam. ‘Weten jullie dan wat er met hem gaat gebeuren?’ vroeg Sten. ‘Ze gaan hem offeren aan de goden,’ rilde Elsa. ‘Ik ben zo blij dat jullie mij gered hebben,’ zei Sten. Op dat moment kwam Quiryna uit de struiken. ‘Hoi!’ zei ze. Sten keek weer verbijsterd. ‘Ze valt ons niet eens aan of zo,’ zei hij. ‘Dankzij haar zijn we zo ver gekomen,’ zei Sam. ‘Hebben we een nieuw groepslid?’ vroeg Quiryna. ‘Als je ons een groep noemt,’ antwoordde Elsa. ‘Ik ben Quiryna,’ zei Quiryna. ‘Ze is de dochter van de leider van de Kayamants,’ voegde Jasper eraan toe. ‘Waarom heb je dat eigenlijk niet verteld?’ ‘Het leek me niet belangrijk, hij doet eigenlijk niks anders dan Kayamants straffen en de baas spelen. Ik denk dat we zonder hem beter af zouden zijn.’ ‘Ik ben Sten,’ zei Sten. ‘Wat zijn Kayamants?’ ‘De pratende dieren, zoals Quiryna,’ antwoordde Sam.
Over de schrijfster F. Harrewar is geboren in de Utrechtse nieuwbouwwijk Leidsche Rijn. In haar vrije tijd schrijft ze en staat op het doel bij het meiden C8 hockeyteam van MHC Fletiomare. Met schrijven is ze begonnen in groep 7 van basisschool "De Boomgaard", na een opstel - opdracht van Meester Jan. Afgelopen voorjaar, In de 1e klas van het Leidsche Rijn College, heeft ze het boek afgeschreven.
'Jasper op Jupiter' (158 pagina's) is gepubliceerd via Brave New Books en verkrijgbaar in alle boekwinkels. Paperback € 15,95 ISBN 978 94 021 0624 4 / e-book € 4,95 ISBN 978 94 021 0679 4 http://www.bravenewbooks.nl/f.harrewar