Examenopgaven VMBO-BB
2003 tijdvak 1 dinsdag 20 mei 9.00 - 10.30 uur
NATUUR- EN SCHEIKUNDE 1 CSE BB
Naam kandidaat
__________________________________
Kandidaatnummer _______________
Beantwoord alle vragen in dit opgavenboekje. Gebruik het tabellenboekje.
Dit examen bestaat uit 39 vragen. Voor dit examen zijn maximaal 49 punten te behalen. Voor elk vraagnummer staat hoeveel punten maximaal behaald kunnen worden.
300005-649o
z
-
Meerkeuzevragen Omcirkel het goede antwoord (voorbeeld 1). Geef verbeteringen aan volgens de voorbeelden 2 of 3.
A A A B B B (3) (2) (1) C C C D D D { Open vragen - Geef niet méér antwoorden dan er worden gevraagd. Als er bijvoorbeeld twee redenen worden gevraagd geef er dan twee en niet méér. Alleen de eerste twee redenen kunnen punten opleveren. Vermeld altijd de berekening. Als een gedeelte van de berekening goed is kan dat punten opleveren. Een goede uitkomst zonder berekening levert geen punten op. Geef de uitkomst van een berekening ook altijd met de juiste eenheid.
{
{ X {
B
{ X { X
AFVAL SCHEIDEN In veel plaatsen wordt het afval gescheiden ingezameld. Daarvoor gebruikt men vaak twee bakken. Eén bak is voor gft-afval, de andere bak voor overig afval.
1p
z 1
300005-649o
Karel wil aardappelschillen bij het afval doen. Ook de plastic zak waarin de aardappels zaten, is afval. Wat mag hij in de gft-bak doen? A alleen de aardappelschillen B alleen de plastic zak C de aardappelschillen én de plastic zak D geen van beide
2
ga naar de volgende pagina
1p
z 2
Klein chemisch afval noemt men ‘kca’. Dat moet apart worden ingezameld. Karel wil glas, papier en verfresten weggooien. Wat valt onder kca? A glas B papier C verfresten D zowel glas, papier als verfresten
PICTOGRAMMEN Op de verpakking van stoffen die gevaarlijk kunnen zijn, staan pictogrammen. 1p
z 3
Een voorbeeld van zo’n pictogram zie je hieronder.
Wat betekent dit pictogram? A giftig B licht ontvlambaar C niet mengen D schadelijk/irriterend 1p
{
4
Op een fles terpentine staat het onderstaande pictogram:
Æ Noem naar aanleiding van dit pictogram een voorzorgsmaatregel als je terpentine gebruikt. Geef je antwoord hieronder. .......................................................................................................................................... ..........................................................................................................................................
300005-649o
3
ga naar de volgende pagina
VAST OF VLOEIBAAR
2p
{
5
Een vrachtauto staat een tijd in de zon. Daardoor loopt de temperatuur in de auto op tot 45 °C. In de auto bevinden zich de stoffen: aluminium, kwik, paraffine en water. In de tabel hieronder staan de smeltpunten van deze stoffen. stof aluminium kwik paraffine water
smeltpunt (°C) 660 -39 52 0
smeltpunt (K) 933 234 325 273
Æ Zijn deze stoffen bij een temperatuur van 45 °C vast of vloeibaar? Geef je antwoord in de tabel hieronder door kruisjes te zetten op de juiste plaatsen. stof aluminium kwik paraffine water
1p
z 6
300005-649o
vast
vloeibaar
’s Nachts daalt de temperatuur in deze auto tot 10 °C. Water bestaat uit moleculen. Moleculen bewegen altijd. Vergelijk de snelheid van watermoleculen bij 10 °C en bij 45 °C. A Bij 10 °C is de gemiddelde snelheid van watermoleculen kleiner dan bij 45 °C. B Bij 10 °C is de gemiddelde snelheid van watermoleculen even groot als bij 45 °C. C Bij 10 °C is de gemiddelde snelheid van watermoleculen groter dan bij 45 °C.
4
ga naar de volgende pagina
KURKENTREKKER Marieke maakt een fles wijn open. Ze heeft de kurkentrekker in de kurk gedraaid. Zie de afbeelding hiernaast. B A
2p
{
7
Ze wil de kurk met zo weinig mogelijk krachtsinspanning uit de fles trekken. Æ Marieke kan bij A of bij B trekken. Leg uit waar ze het beste kan trekken. .......................................................................................................................................... .......................................................................................................................................... ..........................................................................................................................................
REMWEG 2p
{
8
300005-649o
Hieronder staan twee zinnen over snelheid en remweg. Æ Vul in elke zin het juiste woord in. Kies steeds uit: ‘langere’ of ‘kortere’. •
Een trein die 100 km per uur rijdt heeft een …………………… remweg dan een personenauto die 100 km per uur rijdt.
•
Een auto die 100 km per uur rijdt heeft op een nat wegdek een …………………… remweg dan op een droog wegdek.
5
ga naar de volgende pagina
STROOMDRADEN 1p
{
9
Stroomdraden worden meestal gemaakt van aluminium of koper. Æ Welke eigenschap van deze materialen maakt ze geschikt om er stroomdraden van te maken? Geef je antwoord hieronder. .......................................................................................................................................... .......................................................................................................................................... ..........................................................................................................................................
1p
{ 10
Hoogspanningskabels zijn dikke stroomdraden, waarop een hele hoge spanning staat. Hoogspanningskabels maakt men van aluminium en niet van koper.
Æ Noem de reden waarom men voor hoogspanningskabels aluminium gebruikt en geen koper. Geef je antwoord hieronder. .......................................................................................................................................... .......................................................................................................................................... .......................................................................................................................................... 1p
{ 11
Hoogspanningskabels hangen aan stalen masten. Om hoogspanningskabels zit geen isolatie. Zij mogen geen contact maken met de stalen masten. Æ Noem een reden waarom een hoogspanningskabel geen contact mag maken met de mast. Geef je antwoord hieronder. .......................................................................................................................................... .......................................................................................................................................... ..........................................................................................................................................
300005-649o
6
ga naar de volgende pagina
1p
z 12
Tussen de mast en kabels zitten isolatoren. Zie de onderstaande afbeelding.
Is A B C D 1p
{ 13
het materiaal glas een goede isolator? En porselein? alleen glas alleen porselein geen van beide materialen zowel glas als porselein
De spanning op een hoogspanningskabel kan wel 400 kilovolt zijn. Æ Hoeveel volt is 400 kilovolt? Geef je antwoord hieronder. .......................................................................................................................................... ..........................................................................................................................................
300005-649o
7
ga naar de volgende pagina
ZON IN DE KAMER 2p
{ 14
In de onderstaande afbeelding is een deel van een kamer en een tafel getekend. In de kamer zit een raam. Door dat raam valt zonlicht naar binnen. Een deel van het zonlicht is getekend. Æ Geef in de figuur aan welk deel van het tafelblad door het zonlicht wordt beschenen. Arceer of kleur dat deel.
richting zonlicht
2p
{ 15
Jan zet een glas water op het witte tafelblad. Het zonlicht schijnt door het glas water. Achter het glas zijn op de tafel de kleuren van een regenboog te zien. Æ Noem de 6 kleuren die je in een regenboog kunt zien. Geef je antwoord hieronder. .......................................................................................................................................... ..........................................................................................................................................
1p
z 16
In zonlicht zit ook straling die je niet kunt zien. Eén van die soorten straling zorgt ervoor dat je bruin wordt als je een tijdje in de zon zit. Hoe heet deze straling? A röntgenstraling B UV-straling C warmtestraling
1p
{ 17
In zonlicht zit ook infrarode straling. Sommige apparaten maken gebruik van infrarode straling. Æ Noem een apparaat dat van infrarode straling gebruik maakt. Geef je antwoord hieronder. .......................................................................................................................................... ..........................................................................................................................................
300005-649o
8
ga naar de volgende pagina
SCHROEF 1p
z 18
Een schroef zit flink vast. Mieke heeft een schroevendraaier met een dun handvat en een schroevendraaier met een dik handvat. Zie de onderstaande figuur.
Met welke schroevendraaier kan zij de schroef het makkelijkst losdraaien? A met de schroevendraaier met het dunne handvat B met de schroevendraaier met het dikke handvat C Het maakt niet uit welke schroevendraaier ze gebruikt.
300005-649o
9
ga naar de volgende pagina
AFBEELDING DOOR EEN LENS 1p
z 19
Een lichtbron schijnt op een bolle lens. Achter de lens wordt een scherm geplaatst. Achtereenvolgens zet men het scherm op plaats 1, plaats 2 en plaats 3. Zie de afbeelding hieronder. bolle lens
scherm
lichtbron
1
2
3
Wanneer ziet het scherm eruit zoals in de onderstaande afbeelding?
A Als het scherm op plaats 1 of 2 staat. B Als het scherm op plaats 1 of 3 staat. C Als het scherm op plaats 2 of 3 staat. 1p
z 20
In de onderstaande afbeelding zijn 3 doorsneden van lenzen getekend.
1 2 3 Welke van deze lenzen zijn positieve lenzen? A lens 1 en 2 B lens 1 en 3 C lens 1, 2 en 3 D lens 2 en 3
300005-649o
10
ga naar de volgende pagina
STRALENGANG 1p
z 21
Sanne heeft in een kartonnen koker één glazen voorwerp geplaatst. Ze laat een lichtbundel in de koker vallen. Achter de koker komen alle lichtstralen in één punt samen. Zie de onderstaande afbeelding.
Hoe noem je de lichtbundel die uit de koker komt? A convergerend B divergerend C evenwijdig 1p
z 22
Welk voorwerp bevindt zich in de koker? A een bolle lens B een glazen plaat C een holle lens D een vlakke spiegel
EITJE KOKEN 1p
z 23
Kim kookt in een pannetje een ei totdat het hard is. Wij bekijken twee dingen: 1 het water gaat koken; 2 het ei wordt hard. Is het koken van het water een chemische reactie? En het hard worden van het ei? A alleen het koken van het water B alleen het hard worden van het ei C het koken van het water én het hard worden van het ei D geen van beide
1p
{ 24
De eieren worden gekookt op een elektrische kookplaat. Kim gebruikt ‘groene stroom’. Kim zegt: ”Groene stroom belast het milieu minder dan gewone stroom.” Æ Ben je het met Kim eens? Kies voor ja of nee, en maak die zin af. Ja, omdat ........................................................................................................................... Nee, omdat ........................................................................................................................
300005-649o
11
ga naar de volgende pagina
1p
z 25
De hoeveelheid elektrische energie die een kookplaat verbruikt kan worden berekend met de formule: elektrische energie (kWh) = vermogen (kW) x tijd (h) Een kookplaat staat een half uur (0,5 h) aan en verbruikt 1 kWh. Hoe groot is het vermogen van de kookplaat? A 0,5 W B 2W C 1,5 kW D 2 kW
RADIOCASSETTERECORDER Kees heeft een radiocassetterecorder. Het apparaat kan op batterijen werken of op het lichtnet worden aangesloten. Op het apparaat staat een plaatje met gegevens. Dat plaatje is hiernaast afgebeeld. Hoeveel batterijen moeten er in het apparaat? A 1 van 4 volt B 4 van 1 volt C 4 van 1,5 volt
4 BAND RADIO CASSETTERECORDER MODEL: TR-503 16 TRANSISTORS AC 230 V 14 DIODES 10 W 1 THERMISTOR DC 6 V (”C”CELL x 4)
1p
z 26
1p
z 27
Hoe groot is het vermogen van deze radiocassetterecorder? A 6 watt B 10 watt C 14 watt D 16 watt
1p
{ 28
Æ Waaraan is op het plaatje te zien dat men het apparaat op het lichtnet kan aansluiten? Geef je antwoord hieronder. .......................................................................................................................................... ..........................................................................................................................................
300005-649o
12
ga naar de volgende pagina
FIETSEN Carla maakt een fietstocht.
kracht
1p
z 29
Zij oefent met haar been een kracht uit op het pedaal. Hoe heet die kracht? A spankracht B spierkracht C veerkracht D wrijvingskracht
1p
z 30
Als gevolg van de kracht op het pedaal oefent het kettingblad in punt A een kracht uit op de ketting. Zie de onderstaande afbeelding. ketting
A
kracht
Vergelijk de grootte van de kracht op het pedaal met de grootte van de kracht in A op de ketting. A De kracht in A is kleiner dan de kracht op het pedaal. B De kracht in A is gelijk aan de kracht op het pedaal. C De kracht in A is groter dan de kracht op het pedaal. 1p
z 31
300005-649o
Hoe noemt men de kracht die in deze ketting optreedt? A spankracht B spierkracht C zwaartekracht
13
ga naar de volgende pagina
1p
z 32
Carla rijdt een poosje met een constante snelheid. Om haar snelheid constant te houden, moet zij steeds kracht blijven uitoefenen op de trappers. Dat komt doordat één of meer krachten tegenwerken. Welke kracht is dat of welke krachten zijn dat? A alleen de luchtweerstand B alleen de rolweerstand C de luchtweerstand én de rolweerstand
2p
{ 33
Carla fietst 28 km. Zij doet daar 2 uur over. Æ Bereken de gemiddelde snelheid van Carla. Geef je berekening en het antwoord hieronder. .......................................................................................................................................... .......................................................................................................................................... .......................................................................................................................................... ..........................................................................................................................................
HUISBEL-INSTALLATIE 2p
{ 34
In de onderstaande afbeelding zijn schematisch de drie onderdelen getekend waaruit een huisbel-installatie bestaat. De zwarte stippen stellen de aansluitpunten voor. Tussen deze aansluitpunten moeten draden worden aangebracht. Als de drukschakelaar wordt ingedrukt, moet de bel werken.
230 V
6V
transformator
drukschakelaar
bel
Æ Teken in de bovenstaande afbeelding de verbindingsdraden tussen de aansluitpunten van de transformator, de drukschakelaar en de huisbel.
300005-649o
14
ga naar de volgende pagina
EEN KILOWATTUURMETER 3p
{ 35
Een kWh-meter geeft aan hoeveel elektrische energie een gezin gebruikt heeft. In de onderstaande afbeelding zie je de kWh-meter van de familie Janssen. Links op 28 april 2002 en rechts 28 april 2003 (een jaar later).
28 april 2002
28 april 2003
De prijs van 1 kWh is € 0,14 (14 eurocent). Æ Bereken de elektriciteitskosten van de familie Janssen in dat jaar. Geef je berekening en het antwoord hieronder. .......................................................................................................................................... .......................................................................................................................................... .......................................................................................................................................... ..........................................................................................................................................
WIP 1p
z 36
300005-649o
Bart en Kees gaan op een wip zitten. Bart heeft een massa van 45 kg, Kees een massa van 39 kg. Ze gaan allebei op een afstand van 2,5 m van het midden zitten. Is de wip dan in evenwicht? A ja B nee, Bart gaat naar beneden C nee, Kees gaat naar beneden
15
ga naar de volgende pagina
AUTORIJDEN
2p
{ 37
Een auto rijdt met constante snelheid. Naast de motorkracht zijn er twee tegenwerkende krachten. In de figuur hieronder is de motorkracht schematisch weergegeven. Æ Teken in de punten A en B van deze figuur de beide tegenwerkende krachten. A
motorkracht
B
1p
{ 38
In de grafiek hieronder is de remweg bij verschillende snelheden weergegeven.
remweg en snelheid 120
remweg (m)
100 80 60 40 20 0 0
50
100
150
snelheid (km/uur)
Æ Bij welke snelheid van de auto is de remweg 20 m? Geef je antwoord hieronder. ..........................................................................................................................................
300005-649o
16
ga naar de volgende pagina
1p
{ 39
300005-649o*
De kooiconstructie van de auto beschermt de passagiers tegen letsel bij een botsing. Æ Teken in het plaatje hieronder de kooiconstructie van de auto.
17
einde