E U R O P E S E
C E N T R A L E
B A N K
E U R O S Y S T E E M
MAANDBERICHT MAART 2013
In 2013 verschijnt in alle publicaties van de ECB een motief van het bankbiljet van EUR 5.
© Europese Centrale Bank, 2013 Adres Kaiserstrasse 29 60311 Frankfurt am Main Duitsland Postadres Postfach 16 03 19 60066 Frankfurt am Main Deutschland Telefoon +49 69 1344 0 Website: http://www.ecb.europa.eu Fax +49 69 1344 6000
Dit Maandbericht is tot stand gekomen onder de verantwoordelijkheid van de Directie van de ECB. De vertalingen worden gemaakt en gepubliceerd door de nationale centrale banken. Alle rechten voorbehouden. Reproductie voor educatieve en niet-commerciële doeleinden is toegestaan op voorwaarde dat de bron wordt vermeld. De statistieken in deze uitgave zijn afgesloten op 6 maart 2013. ISSN 1725-3004 Online versie
INHOUD TEN GELEIDE
5
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN De externe omgeving van het eurogebied
9
Monetaire en financiële ontwikkelingen
21
Prijzen en kosten
57
Productie, vraag en de arbeidsmarkt
67
Begrotingsontwikkelingen
87
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED
SI
BIJLAGEN Overzicht van de monetaire-beleidsmaatregelen van het eurosysteem
I
Het TARGeT (Trans-european Automated Real-time Gross settlement express Transfer) systeem
V
Publicaties van de europese centrale Bank sinds 2003 Lijst van termen
VII VIII
Kaders: 1 Recente ontwikkelingen in de financiële rekening van de betalingsbalans voor het eurogebied
27
2 Liquiditeitsverhoudingen en monetaire-beleidstransacties tussen 14 november 2012 en 12 februari 2013
36
3 De rol van de winst bij het bepalen van de binnenlandse prijsdruk in het eurogebied
63
4 Verloop van de voorraadopbouw sinds 2008
70
5 Door medewerkers van de ecB samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied
80
6 Groeieffecten van hoge overheidsschuld
92
ECB Maandbericht Maart 2013
3
afkortingen Landen BE BG CZ DK DE EE IE GR ES FR IT CY LV LT LU
België Bulgarije Tsjechische Republiek Denemarken Duitsland Estland Ierland Griekenland Spanje Frankrijk Italië Cyprus Letland Litouwen Luxemburg
HU MT NL AT PL PT RO SI SK FI SE UK JP US
Hongarije Malta Nederland Oostenrijk Polen Portugal Roemenië Slovenië Slowakije Finland Zweden Verenigd Koninkrijk Japan Verenigde Staten
Andere afkortingen bbp bruto binnenlands product BIS Bank voor International Settlements BPM5 IMF Balance of Payments Manual (5e editie) CD’s depositocertificaten c.i.f. c.i.f. aan de grens van het importerende land CPI consumptieprijsindex ECB Europese Centrale Bank EMI Europees Monetair Instituut EMU Economische en Monetaire Unie ESCB Europees Stelsel van Centrale Banken ESR 95 Europees System van Rekeningen 1995 EU Europese Unie EUR euro f.o.b. f.o.b. aan de grens van het exporterende land HICP geharmoniseerde consumptieprijsindex ILO Internationale Arbeidsorganisatie IMF Internationaal Monetair Fonds MFI’s monetaire financiële instellingen NACE Rev. 1 Statistische indeling van de economische bedrijvigheid in de Europese Gemeenschap OESO Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling PPI Producentenprijsindex SITC Rev. 4 Standard International Trade Classification (revision 4) Conform het binnen de Gemeenschap bestaande gebruik worden de landen van de EU in dit Bericht gerangschikt in alfabetische volgorde van de namen in de nationale talen.
4
ECB Maandbericht Maart 2013
TEN GELEIDE In zijn op 7 maart gehouden vergadering heeft de Raad van Bestuur op basis van zijn reguliere economische en monetaire analyses besloten de basisrentetarieven van de ECB onveranderd te laten. De HICP-inflatie is zoals voorzien verder gedaald en in februari tot onder 2% gezakt. De inflatiedruk zou op de beleidsrelevante termijn gematigd moeten blijven. Het onderliggende tempo van de monetaire expansie blijft gematigd. De inflatieverwachtingen voor het eurogebied blijven stevig verankerd in overeenstemming met de doelstelling van de Raad van Bestuur het inflatiecijfer op de middellange termijn onder maar dicht bij 2% te houden. Over het geheel genomen kan hierdoor de monetairbeleidskoers accommoderend blijven. De beschikbare gegevens blijven aangeven dat de economische zwakte in het eurogebied tot in het begin van het jaar heeft aangehouden, waarbij zij globaal tekenen van stabilisering in een aantal indicatoren bevestigen, zij het op laag niveau. Tegelijkertijd zullen de noodzakelijke balansaanpassingen in de particuliere en overheidssector druk blijven uitoefenen op de economische bedrijvigheid. Later in 2013 zou de economische bedrijvigheid geleidelijk moeten herstellen, ondersteund door een versterking van de mondiale vraag en de accommoderende monetairbeleidskoers. Om het vertrouwen te ondersteunen, is het van essentieel belang dat overheden structurele hervormingen blijven doorvoeren, voort blijven bouwen op de met begrotingsconsolidatie geboekte vooruitgang, en doorgaan met de herstructurering van de financiële sector. Wat betreft de liquiditeitssituatie van banken, hebben tegenpartijen tot dusverre €224,8 miljard terugbetaald van de €1.018,7 miljard die bij de twee in december 2011 en maart 2012 verrekende driejaars langerlopende herfinancieringstransactie was verkregen. In nettotermen betekent dit dat van de verhoging van het uitstaande volume van bankherfinanciering door middel van de monetairbeleidstransacties van de ECB van rond €500 miljard tussen medio december 2011 en begin maart 2012, nu rond €200 miljard is terugbetaald.
Deze terugbetalingen weerspiegelen een verbetering van het vertrouwen op de financiële markten gedurende de laatste paar maanden en van een afnemende fragmentatie van de financiële markten. De Raad van Bestuur volgt nauwlettend de situatie in de geldmarkt en de mogelijke invloed daarvan op de koers van het monetair beleid en de werking van de transmissie van zijn monetair beleid naar de economie. De monetairbeleidskoers zal dankzij de volledige toewijzing van liquiditeit accommoderend blijven. Wat de economische analyse betreft: de uitkomst voor het bbp voor het vierde kwartaal van 2012 was zwak, waarbij de tweede raming van Eurostat een krimp van 0,6% kwartaal-op-kwartaal aangaf. De daling was grotendeels het gevolg van een afname van de binnenlandse vraag, maar weerspiegelde tevens een zwakke uitvoer. Wat betreft 2013 duiden recente gegevens en indicatoren erop dat de economische bedrijvigheid zich in het eerste deel van het jaar zou moeten beginnen te stabiliseren. Een geleidelijk herstel zou in het tweede deel van het jaar een aanvang moeten nemen, waarbij de uitvoergroei zou moeten profiteren van een versterking van de mondiale vraag en de binnenlandse vraag zou moeten worden ondersteund door de accommoderende monetairbeleidskoers. Bovendien zouden de verbeteringen in de financiële markten sinds juli vorig jaar en de voortgaande tenuitvoerlegging van structurele hervormingen naar de economie moeten doorwerken. Tegelijkertijd zullen de noodzakelijke balansaanpassingen in de particuliere en overheidssector, en de daarmee verband houdende krappe kredietvoorwaarden, druk blijven uitoefenen op de economische bedrijvigheid. Deze beoordeling wordt ook weerspiegeld in de door medewerkers van de ECB opgestelde macro-economische projecties voor het eurogebied van maart 2013, die een gemiddelde reële bbp-groei op jaarbasis voorzien in een marge van tussen -0,9% en -0,1% in 2013 en van tussen 0,0% en 2,0% in 2014. ECB Maandbericht Maart 2013
5
Vergeleken met de door medewerkers van het Eurosysteem opgestelde macro-economische projecties van december 2012 zijn de marges licht neerwaarts bijgesteld. De bijstelling voor 2013 is voornamelijk het gevolg van een negatiever doorwerkingseffect van de uitkomst voor het reële bbp in het vierde kwartaal van 2012, terwijl het geprojecteerde verloop van het herstel globaal onveranderd is gebleven.
Naar het oordeel van de Raad van Bestuur worden de risico’s voor de vooruitzichten voor de prijsontwikkeling op de middellange termijn globaal genomen nog steeds in evenwicht geacht, waarbij de opwaartse risico’s verband houden met hogere door de overheid gereguleerde prijzen en indirecte belastingen en met hogere olieprijzen, en waarbij de neerwaartse risico’s voortvloeien uit de zwakkere economische bedrijvigheid.
De Raad van Bestuur blijft neerwaartse risico’s voor de economische vooruitzichten van het eurogebied waarnemen. Deze risico’s houden verband met de mogelijkheid van zwakker dan verwachte binnenlandse vraag en uitvoer en met trage of onvoldoende tenuitvoerlegging van structurele hervormingen in het eurogebied. Deze factoren kunnen mogelijkerwijs de verbetering van het vertrouwen drukken en daardoor het herstel vertragen.
Wat de monetaire analyse betreft, ondersteunen de monetaire cijfers voor januari 2013 de beoordeling van de Raad van Bestuur dat het onderliggende tempo van de monetaire expansie gematigd blijft. Het groeitempo van M3 op jaarbasis bleef in januari met 3,5% globaal genomen onveranderd ten opzichte van de 3,4% in december 2012. De groei op jaarbasis van het enge monetaire aggregaat M1 steeg naar 6,7%, ten opzichte van 6,3% in december. De depositobasis van MFI’s in een aantal landen die onder druk staan versterkte in januari verder.
Volgens de voorlopige (flash) raming van Eurostat was de HICP-inflatie op jaarbasis in het eurogebied in februari 2013 1,8%, gedaald ten opzichte van de 2,0% in januari. De aanhoudende daling van de inflatie op jaarbasis weerspiegelt voornamelijk de ontwikkelingen in de energie- en voedingsmiddelencomponenten van de prijsindex. Vooruitblikkend, zou, terwijl het maandpatroon van de totale inflatie enigszins volatiel kan zijn, de onderliggende prijsdruk beperkt moeten blijven vanwege het klimaat van zwakke economische bedrijvigheid in het eurogebied. De inflatieverwachtingen zijn stevig verankerd en in overeenstemming met prijsstabiliteit op de middellange termijn. De door medewerkers van de ECB opgestelde macro-economische projecties voor het eurogebied van maart 2012 voorzien een HICPinflatie op jaarbasis in een marge van tussen 1,2% en 2,0% in 2013 en van tussen 0,6% en 2,0% in 2014. Vergeleken met de door medewerkers van het Eurosysteem opgestelde macro-economische projecties van december 2012 zijn de marges globaal onveranderd.
6
ECB Maandbericht Maart 2013
Het groeitempo op jaarbasis van leningen (gecorrigeerd voor verkopen van leningen en securitisatie) aan niet-financiële vennootschappen kwam in januari uit op -1,5%, ten opzichte van -1,3% in december 2012. De groei op jaarbasis van door MFI’s verstrekte leningen aan huishoudens matigde licht, tot 0,5%, vanaf 0,7% in december. De gematigde kredietdynamiek weerspiegelt grotendeels de huidige fase van de conjuctuur, verhoogd kredietrisico en de verdergaande aanpassingen van de balansen in de financiële en niet-financiële sector. Tegelijkertijd wijst de beschikbare informatie over de toegang tot financiering van niet-financiële vennootschappen op krappe kredietvoorwaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen. Teneinde de toereikende transmissie van het monetair beleid naar de financieringsvoorwaarden in de landen van het eurogebied te waarborgen, is het van essentieel belang de fragmentatie van kredietmarkten in het eurogebied te blijven terugdringen en de
TEN GELEIDE
schokbestendigheid van banken waar nodig te blijven versterken. Doortastendheid bij het opzetten van een geïntegreerd financieel kader zal helpen deze doelstelling te verwezenlijken. Het toekomstige Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme (het “Single Supervisory Mechanism” ofwel SSM) is een van de belangrijkste bouwstenen, samen met een Gemeenschappelijk Afwikkelingsmechanisme (het “Single Resolution Mechanism” ofwel SRM). Beide vormen cruciale elementen richting herintegratie van het bankwezen.
markten en arbeidsmarkten nodig om nieuwe werkgelegenheidsmogelijkheden te creëren door een dynamisch, flexibel en concurrerend economisch klimaat te ondersteunen.
Kortom: de economische analyse geeft aan dat de prijsontwikkelingen in overeenstemming zouden moeten blijven met prijsstabiliteit op de middellange termijn. Een toetsing aan de uitkomsten van de monetaire analyse bevestigt dit beeld. Terwijl de accommoderende monetairbeleidskoers het herstel in het eurogebied zal blijven ondersteunen, is het van essentieel belang dat het structureel beleid en het begrotingsbeleid de vooruitzichten voor economische groei op de middellange termijn versterken. Wat betreft het begrotingsbeleid weerspiegelt de winterprognose 2013 van de Europese Commissie de met de terugdringing van begrotingsonevenwichtigheden geboekte vooruitgang in het eurogebied. Het eurogebiedbrede overheidstekort zal naar verwachting zijn gedaald, van 4,2% bbp in 2011 tot 3,5% bbp in 2012, en zal, zo is de projectie, dit jaar verder worden teruggebracht, naar 2,8% bbp. Overheden dienen op deze vooruitgang voort te bouwen om het vertrouwen in de duurzaamheid van overheidsfinanciën verder te herstellen. Tegelijkertijd moet begrotingsconsolidatie deel uitmaken van een veelomvattende structurelehervormingsagenda ter verbetering van de vooruitzichten voor het scheppen van werk, de economische groei en schuldhoudbaarheid. Naar het oordeel van de Raad van Bestuur is het in dit tijdsgewricht met name van belang de huidige hoge langdurige en jeugdwerkloosheid aan te pakken. Hiertoe zijn verdere hervormingen van de productECB Maandbericht Maart 2013
7
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN
De externe omgeving van het eurogebied
1 DE EXTERNE OMGEVING VAN HET EUROGEBIED Hoewel het huidige mondiale economische herstel nog steeds gematigd, wisselend en fragiel is, zijn er tekenen dat de groeidynamiek aantrekt. Enquêtegegevens laten voortgaande verbeteringen zien, een aanwijzing dat de wereldeconomie geleidelijk aantrekt, hoewel het herstel waarschijnlijk traag zal blijven verlopen. In de meeste grote ontwikkelde economieën buiten het eurogebied zien we voorzichtige tekenen van verbetering, al blijft een aantal factoren de groeivooruitzichten op middellange termijn drukken. In de opkomende markteconomieën veert de groei weer op nadat de bedrijvigheid in 2012 een lichte matiging had laten zien. Naar verwachting gaan deze economieën dan ook een aanzienlijke bijdrage aan de mondiale groei leveren. De wereldhandel toont eveneens tekenen van een geleidelijk aantrekkende dynamiek, in lijn met de ontwikkeling van de mondiale economische bedrijvigheid. Wat de consumentenprijzen betreft, laat de inflatie de laatste tijd in de ontwikkelde economieën een daling zien, terwijl de ontwikkelingen in de opkomende economieën wisselend zijn.
1.1 MONDIALE ECONOMISCHE BEDRIJVIGHEID EN HANDEL Hoewel het mondiale herstel nog steeds gematigd, wisselend en fragiel is, zijn er tekenen dat de groeidynamiek aantrekt. Volgens voorlopige schattingen is de bedrijvigheid buiten het eurogebied in de laatste drie maanden van 2012 met 0,9% op kwartaalbasis gegroeid. Hoewel het beeld van land tot land nog steeds uiteenloopt (zie Tabel 1), ligt het tempo nu wel iets hoger dan in de voorgaande twee kwartalen. Bij de ontwikkelde economieën was de groeistagnatie in de Verenigde Staten grotendeels aan uitzonderlijke factoren te wijten. Ondertussen kromp de productie in het Verenigd Koninkrijk en Japan. Bij de opkomende markteconomieën werd de afzwakking van de bbp-groei medio 2012 gevolgd door een groeiversnelling tegen het einde van het jaar in India en Brazilië. De groei in China bleef stabiel. In de opkomende markten blijft de economische bedrijvigheid vergeleken met de ontwikkelde economieën een solide groei tonen. Daarmee leveren zij een belangrijke bijdrage aan de mondiale economische groei. Tabel 1 Reële bbp-groei in enkele economieën (mutaties in procenten) Twaalfmaands groeicijfers 2011
2012
2012 II
2012 III
Groeicijfers op kwartaalbasis 2012 IV
2012 II
2012 III
2012 IV
Mondiaal (m.u.v. het eurogebied) 1)
4,0
3,8
3,8
3,5
3,5
0,8
0,8
0,9
Verenigde Staten
1,8
2,2
2,1
2,6
1,6
0,3
0,8
0,0
Japan Verenigd Koninkrijk
-0,5
1,9
3,9
0,4
0,1
-0,2
-1,0
-0,1
0,9
0,2
-0,2
0,2
0,3
-0,4
1,0
-0,3 -0,9
Denemarken
1,1
-0,6
-1,4
0,0
-1,0
-1,0
0,8
Zweden
3,8
1,2
1,4
0,6
1,5
0,8
0,3
0,0
Zwitserland
1,9
1,0
0,4
1,3
1,2
-0,1
0,6
0,2
Brazilië
2,7
5,2
0,5
0,9
1,4
0,3
0,4
0,6
China
9,3
7,8
7,6
7,4
7,9
2,0
2,1
2,0
India 2)
7,9
6,2
3,8
2,7
4,1
-
-
-
Rusland
4,3
5,2
4,0
2,9
-
0,4
0,8
-
Turkije
8,5
0,7
3,0
1,6
-
1,7
0,2
-
Polen
4,4
2,2
2,3
1,8
1,1
0,1
0,3
0,2
Tsjechië 3)
1,9
-1,1
-1,0
-1,3
-1,7
-0,4
-0,3
-0,2
Hongarije 3)
1,6
-1,7
-1,3
-1,7
-2,8
-0,5
-0,4
-0,9
Bronnen: Nationale gegevens, BIS, Eurostat en berekeningen van de ECB. 1) Interne raming van de ECB. 2) Officiële voor seizoen gecorrigeerde reeksen zijn niet voorhanden. 3) Cursieve cijfers betreffen voorlopige ramingen.
ECB Maandbericht Maart 2013
9
De wereldhandel veerde in het laatste kwartaal van 2012 sterk op. Volgens het Nederlandse Centraal Planbureau (CPB) is de wereldhandel in goederen op kwartaalbasis met 0,9% gegroeid, vergeleken met een fletse groei van 0,1% in het kwartaal daarvoor. Deze opleving van de handel werd ondersteund door een aanhoudende uitbundige groei in de grote opkomende marktregio’s. Hoewel de invoer en de uitvoer in de ontwikkelde economieën op kwartaalbasis bleven krimpen, waren er maand-op-maand voorzichtige tekenen van verbetering zichtbaar, vooral in de Verenigde Staten. Voor de nabije toekomst geven voortgaande verbeteringen in enquêtecijfers aan dat de wereldeconomie geleidelijk aantrekt. De jongste mondiale inkoopmanagersindex voor de productie (exclusief het eurogebied) bleef in februari stabiel op 54,1. De samengestelde inkoopmanagersindex (PMI) voor de productie bleef in februari per saldo stabiel: een verbetering in de dienstensector werd tenietgedaan door een lichte verslechtering van de index voor de verwerkende industrie. Die laatste index wees voor de vierde achtereenvolgende maand echter wel duidelijk op groei (zie Grafiek 1). Aan de consumentenkant geven enquêtegegevens aan dat het vertrouwen van land tot land in wisselende mate verbeterd is, zij het vanaf lage niveaus. Wat de wereldhandel betreft, beginnen enquêtegegevens, na een stabilisatie in de afgelopen maanden, sinds kort op voorzichtige tekenen van verbetering te wijzen. Veel indicatoren blijven echter onder hun langetermijngemiddelde schommelen, een teken dat de handel op korte termijn gematigd blijft. De mondiale PMI voor nieuwe uitvoerorders (exclusief het eurogebied) viel in februari licht terug naar 49,1. Volgens de macro-economische projecties die in maart 2013 door medewerkers van de ECB werden opgesteld (zie Kader 5), gaat de mondiale groei geleidelijk aan kracht winnen, hoewel de groei van land tot land wel aanzienlijk uiteen zal lopen. Daarmee wordt het mondiale groeiproGrafiek 1 Mondiale productie (PMI) m.u.v. het eurogebied
G r a f i e k 2 S a m e n g e s t e l d e vo o r l o p e n d e i n d i c a t o r e n i n d u s t r i ë l e p ro d u c t i e
(voor seizoen gecorrigeerd; maandgegevens)
(driemaands op driemaands mutaties in procenten)
totaal verwerkende industrie dienstensector 65
65
6
4
60
60
4
3
55
55
50
50
45
45
40
40
0 -2
30
-6
25
-8
ECB Maandbericht Maart 2013
-1
-4
30
Bron: Markit.
1
0
35
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
2
2
35
25
10
industriële productie (links) samengestelde voorlopende indicator (rechts)
-2 -3 2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
-4
Bronnen: OESO en berekeningen van de ECB. Toelichting: De indicatoren betreffen de OESO-landen plus Brazilië, China, India, Indonesië, Rusland en ZuidAfrika.
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN De externe omgeving van het eurogebied
fiel dat in de projecties van december 2012 geschetst werd globaal bevestigd. Naar verwachting wordt de groei in het bijzonder ondersteund door verbeterende omstandigheden op de financiële markten en door een aantrekkend ondernemersvertrouwen. De samengestelde vooruitlopende indicator van de OESO, die trendafwijkingen in de economische bedrijvigheid dient te signaleren, liet ondertussen in december 2012 een verdere verbetering zien, wat kan duiden op aantrekkende groei in het OESO-gebied als geheel (zie Grafiek 2). Een verdere aanwijzing van een verbeterend sentiment werd door de World Economic Climate Indicator van de Ifo geleverd. Die steeg in het eerste kwartaal van 2013 weer, na twee achtereenvolgende kwartalen van krimp. De verbetering van de hoofdindicator was hoofdzakelijk te danken aan een aanzienlijk positievere beoordeling van de verwachtingencomponent van de index. Hoewel de mondiale groeidynamiek sinds kort aantrekt, worden de vooruitzichten op middellange termijn nog steeds door een aantal factoren gedrukt. In de particuliere sector wordt de herbalancering van de schuldenlast weliswaar voortgezet, maar toch blijft het schuldniveau van huishoudens in de voornaamste ontwikkelde economieën hoog. In diverse landen krijgen de groeivooruitzichten op korte termijn nog steeds een impuls van extra stimulerende begrotingsmaatregelen, maar die kunnen tegen de achtergrond van hoge en groeiende schuldniveaus van overheden niet voor onbepaalde tijd gehandhaafd worden. In veel landen vormt de hoge werkloosheid naar verwachting eveneens een belemmering voor de groei. De vooruitzichten voor de wereldeconomie blijven met aanzienlijke onzekerheid omgeven. De risico’s rond de vooruitzichten voor de mondiale bedrijvigheid en de wereldhandel blijven per saldo neerwaarts gericht. Tot de risicofactoren behoren de doorwerking van een te trage of ontoereikende implementatie van structurele hervormingen in het eurogebied, alsmede geopolitieke kwesties en onevenwichtigheden in grote geïndustrialiseerde landen die de ontwikkelingen op de wereldwijde financiële en grondstoffenmarkten kunnen beïnvloeden. Deze factoren kunnen de verbetering van het vertrouwen doen bekoelen en daarmee het herstel vertragen.
1.2 MONDIALE PRIJSONTWIKKELINGEN In de ontwikkelde economieën is de inflatie de afgelopen maanden gedaald, terwijl het beeld in de opkomende markten wisselender is. In de twaalfmaands periode tot en met januari 2013 bedroeg de consumentenprijsinflatie in de OESO-landen 1,7%, tegen 1,9% in december 2012 (zie Tabel 2). Exclusief voeding en energie bleef de twaalfmaands CPI-inflatie in de OESOlanden in januari stabiel op 1,5%. De afname van de algehele inflatiedruk deed zich in de ontwikkelde economieën over de gehele linie voor. In de opkomende markten waren de inflatieontwikkelingen wat wisselender: de consumentenprijsinflatie trok in Brazilië, Rusland en Turkije verder aan, maar viel terug in China en India. Wat betreft de ontwikkeling van de energieprijzen, liep de prijs van ruwe Brent-olie eind januari en begin februari 2013 op tot USD 119 per vat op 14 februari, voordat de eerdere winsten tegen het einde van de maand weer ingeleverd moesten worden. Per saldo bleef de prijs van ruwe Brent-olie ten opzichte van begin december 2012 per 6 maart 2013 stabiel op USD 111 per vat. De prijzen liggen nog steeds circa 10% lager dan een jaar geleden. De projecties voor de olievraag in 2013 werden na de aantrekkende vraag in het vierde kwartaal van 2012 opwaarts herzien. Daarentegen nam het mondiale aanbod van olie in januari 2013 voor de tweede achtereenvolgende maand af, terwijl de geopolitieke spanningen aanhielden. Het ECB Maandbericht Maart 2013
11
Tabel 2 Prijsontwikkelingen in enkele economieën (mutaties in procenten per jaar)
2011
2012
2012 aug.
2012 sept.
2012 okt.
2012 nov.
2012 dec.
2013 jan.
OESO
2,9
2,2
2,1
2,2
2,2
1,9
1,9
1,7
Verenigde Staten
3,2
2,1
1,7
2,0
2,2
1,8
1,7
1,6 -0,3
-0,3
0,0
-0,5
-0,3
-0,4
-0,2
-0,1
Verenigd Koninkrijk
Japan
4,5
2,8
2,5
2,2
2,7
2,7
2,7
2,7
Denemarken
2,7
2,4
2,6
2,5
2,3
2,2
1,9
1,0
Zweden
1,4
0,9
0,9
1,0
1,2
0,8
1,0
0,7
Zwitserland
0,2
-0,7
-0,4
-0,5
-0,2
-0,3
-0,4
-0,3
Brazilië
6,6
5,4
5,2
5,3
5,4
5,5
5,8
6,2
China
5,4
2,6
2,0
1,9
1,7
2,0
2,5
2,0
India 1)
9,5
7,5
8,0
8,1
7,3
7,2
7,2
6,6
Rusland
8,4
5,1
6,0
6,6
6,6
6,5
6,6
7,1
Turkije
6,5
8,9
8,9
9,2
7,8
6,4
6,2
7,3
Polen
3,9
3,7
3,8
3,8
3,4
2,7
2,2
1,6
Tsjechië
2,1
3,5
3,4
3,5
3,6
2,8
2,4
1,8
Hongarije
3,9
5,7
6,0
6,4
6,0
5,3
5,1
2,8
PM: OESO-kerninflatie 2)
1,6
1,8
1,7
1,7
1,7
1,6
1,5
1,5
Bronnen: Nationale gegevens, BIS, Eurostat en berekeningen van de ECB. 1) Groothandelsprijsindex voor India. 2) Ongerekend voedingsmiddelen en energie.
jongste Oil Market Report van het Internationaal Energieagentschap (IEA) schetst vooruitzichten voor het aanbod van niet-OPEC-landen die wat meer geruststellen, op basis van een robuuste verwachte groei van de Noord-Amerikaanse productie en een snel herstel van de productie uit Noordzeevelden. Marktpartijen verwachten op middellange termijn daarom lagere olieprijzen; futures met een looptijd tot december 2014 gaan uit van een prijs van USD 100 per vat. Grafiek 3 Belangrijke ontwikkelingen op de grondstoffenmarkten De prijzen van grondstoffen exclusief energie zetten per saldo de lichte opwaartse trend ruwe olie, Brent (USD per vat; links) grondstoffen m.u.v. energie voort die medio november werd ingezet, aan(USD; index: 2010 = 100; rechts) gewakkerd door stijgende metaalprijzen. De 140 180 daling van voedselprijzen werd daardoor meer 130 160 dan tenietgedaan. De stijging van de metaalprijzen was het gevolg van een sterke stijging 120 140 van de ijzerertsprijzen na een lange periode 110 120 van dalingen in 2011-2012. Vergeleken met 100 begin december daalden de prijzen van non100 ferrometalen met 2%, terwijl de prijs van 90 80 ijzererts met 27% toenam. Daarentegen lieten 80 60 de voedselprijzen vanaf begin december 2012 een daling van nog eens 4% zien als gevolg 40 70 van verbeterende omstandigheden aan de aan20 60 2008 2009 2010 2011 2012 bodkant. Al met al lag de grondstoffenprijsindex exclusief energie (gemeten in USD) circa Bronnen: Bloomberg en HWWI. 2% lager dan een jaar geleden.
12
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN De externe omgeving van het eurogebied
1.3 ONTWIKKELINGEN IN ENKELE ECONOMIEËN VERENIGDE STATEN In de Verenigde Staten zwakte de bbp-groei in het vierde kwartaal duidelijk af. De economische bedrijvigheid ging gebukt onder de onzekerheid in de wereld en onder strakke overheidsuitgaven. Volgens de tweede raming van het Bureau of Economic Analysis groeide het reële bbp in het vierde kwartaal van 2012 met 0,1% op jaarbasis, tegen 3,1% in het derde kwartaal. Deze afzwakking was echter hoofdzakelijk aan tijdelijke factoren te wijten. Terwijl de overheidsbestedingen de groei in het derde kwartaal nog ondersteunden, vielen die in het vierde kwartaal abrupt terug, hoofdzakelijk als gevolg van lagere defensie-uitgaven. De voorraden in de particuliere sector lieten eveneens een forse omslag zien. De invoer viel sterker terug dan de uitvoer, waardoor het uitvoersaldo per saldo een positieve bijdrage aan de groei leverde. Tegelijkertijd hield de particuliere binnenlandse vraag relatief goed stand en won aan kracht. De investeringen in vaste activa trokken sterk aan, zowel binnen als buiten de woningbouwsector. De particuliere consumptieve bestedingen lieten eveneens een versnelde groei zien. Deze positieve ontwikkelingen vonden echter plaats te midden van aanzienlijke onzekerheid over de gezondheidstoestand van de wereldeconomie en ondanks de dreiging van verkrappende begrotingsmaatregelen in het vooruitzicht van de “fiscal cliff”. Dankzij forse dividenduitkeringen verbeterde het reële beschikbare persoonlijke inkomen aanzienlijk. Mede daardoor liep de spaarquote op tot 4,6%. Naar verwachting blijft de economie dit jaar gematigd groeien, gesteund door een geleidelijk aantrekkende particuliere binnenlandse vraag. Bovendien zullen de tijdelijke factoren die de groei in het vierde kwartaal beteugelden, geleidelijk wegebben. De particuliere binnenlandse vraag wordt gesteund door gunstige financiële omstandigheden. Mede daardoor worden huishoudens tijdens het balansherstel minder ingeperkt. Bedrijven profiteren juist van solide balansen en sterke liquiditeitsposities. Die omstandigheden zullen zich, samen met een in het algemeen positiever sentiment, naar verwachting vertalen in meer investeringen en werkgelegenheid. Voor de arbeidsmarkt wordt een geleidelijke vooruitgang verwacht, terwijl de huizenmarkt verder verbetert en de bedrijvigheid waarschijnlijk aantrekt om aan de inhaalvraag te voldoen. Daarentegen zal de verhoging van de loonbelasting, die in de American Taxpayer Relief Act van januari 2013 is overeengekomen, een negatieve invloed hebben op het inkomen van consumenten. De groei van de particuliere consumptie wordt daardoor in 2013 mogelijk getemperd. Bovendien zijn er nog steeds zorgen aan het begrotingsfront: er werd geen politieke overeenstemming bereikt over het afwenden van automatische bestedingsbeperkingen (het “sequester”). Die maatregelen ter verlaging van het begrotingstekort zijn op 1 maart 2013 ingegaan. Dat betekent dat de overheidsbestedingen dit jaar gereduceerd moeten worden, met druk op de groei als gevolg. De twaalfmaands CPI-inflatie viel terug van 1,7% in december 2012 naar 1,6% in januari 2013. Het was de derde maand waarin de twaalfmaands inflatie daalde. Dat was vooral het gevolg van de lagere energie-inflatie: die sloeg in januari om naar negatief. Bovendien stegen de voedselprijzen minder sterk. De kerninflatie bleef voor de derde achtereenvolgende maand overanderd op 1,9% door de prijsstijgingen binnen medische zorg, huisvesting en transportdiensten. Op 30 januari 2013 besloot het Federal Open Market Committee (FOMC) om de doelstelling voor de federal funds rate binnen een bandbreedte van 0% tot 0,25% te handhaven. Het FOMC acht een uitzonderlijk lage federal funds rate passend, op zijn minst zolang de werkloosheid boven 6,5% blijft, de inflatie op 1- tot 2-jaars termijn niet boven 2,5% uitkomt en de inflatieverwachtingen op langere termijn goed verankerd blijven. Het ECB Maandbericht Maart 2013
13
FOMC besloot tevens om de aankopen van door hypotheken gedekte effecten uitgegeven door federale overheidsinstellingen voor USD 40 miljard per maand voort te zetten, evenals de aankopen van langlopende staatsobligaties voor USD 45 miljard per maand. Japan In Japan is de economie in de laatste drie maanden van 2012 voor het derde achtereenvolgende kwartaal gekrompen, zij het wat gematigder dan in de twee voorgaande kwartalen. Volgens de eerste voorlopige nationale rekeningen is het reële bbp met een voor seizoensinvloeden gecorrigeerde 0,1% op kwartaalbasis gekrompen. Wat de afzonderlijke componenten betreft, werd een positieve bijdrage van de particuliere consumptie, de particuliere investeringen in woningen en de overheidsvraag tenietgedaan door een negatieve bijdrage van de particuliere investeringen exclusief woningen, het uitvoersaldo en de voorraden in de particuliere sector. De particuliere vraag leverde weliswaar een positieve bijdrage aan de reële bbp-groei, maar werd wel gedrukt door een aanzienlijke afzwakking van het verbruik van duurzame goederen, deels omdat de overheidssubsidies op de aankoop van milieuvriendelijke auto’s zijn ingetrokken. Het voor seizoensinvloeden gecorrigeerde tekort op de handelsbalans was in januari nog steeds aanzienlijk, maar is dankzij een geleidelijk positiever wordende omgeving voor de wereldhandel wel afgenomen ten opzichte van eind 2012. Onlangs gepubliceerde economische cijfers en vooruitblikkende sentimentsindicatoren zijn voorzichtig positief en duiden op een mogelijk herstel van de groei in 2013. De Reuters Tankan Manufacturing Diffusion Index steeg in januari 2013 voor de derde maand op rij. Vooruitblikkend wordt verwacht dat aanvullende stimulerende begrotingsmaatregelen samen met de depreciatie van de yen op korte termijn een geleidelijk economisch herstel ondersteunen dat verder geschraagd wordt door een geleidelijke verbetering van de externe vraag. Naar voren gehaalde binnenlandse vraag vanwege btw-verhogingen die in 2014 ingaan, kan in 2013 een verdere positieve impuls aan de economische groei geven. De consumentenprijzen bleven dalen. De twaalfmaands CPI-inflatie bedroeg in januari 2013 -0,3% tegen -0,1% in de voorgaande maand. De daling was grotendeels toe te schrijven aan een aanpassing in de indexwegingen die worden gebruikt om de inflaite te berekenen. De twaalfmaands CPI-inflatie exclusief voedingsmiddelen, dranken en energie daalde ondertussen met 0,1 procentpunt naar -0,7%. Op haar jongste beleidsvergadering van 14 februari 2013 heeft de Bank of Japan besloten de doelstelling voor de uncollateralised overnight call rate (de rentevoet waartegen banken zonder onderpand van elkaar kunnen lenen) te handhaven op ongeveer 0% tot 0,1%. V ERENI G D K ONIN K RI J K In het Verenigd Koninkrijk kromp het reële bbp in het vierde kwartaal van 2012. Eerdere tekenen van een bescheiden opleving van de groeidynamiek ebden toen weer weg. Het herstel van de economische bedrijvigheid zal gedurende het jaar naar verwachting heel geleidelijk plaatsvinden. De binnenlandse vraag wordt nog steeds ingeperkt door krappe kredietvoorwaarden, voortgaande balansaanpassingen in de particuliere en publieke sector en een geringe dynamiek in het reële inkomen van huishoudens. Bovendien blijft de bijdrage van de uitvoer aan de groei naar verwachting beperkt. Ondanks de zwakke economische omstandigheden laat de situatie op de arbeidsmarkt nog steeds een geleidelijke verbetering zien: de werkloosheid schommelt sinds de zomer net onder 8%, terwijl de werkgelegenheid het afgelopen jaar relatief snel is gegroeid. De kredietgroei blijft echter zwak, al wijzen sommige enquêtes op een recente verbetering van de kredietvoorwaarden. Op enquêtes gebaseerde indicatoren uit januari en februari geven aan dat de groei van de economische bedrijvigheid op korte termijn bescheiden blijft.
14
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN De externe omgeving van het eurogebied
De twaalfmaands CPI-inflatie is de afgelopen maanden relatief stabiel gebleven na de sterke daling van het inflatietempo die in najaar van 2011 werd ingezet. De totale inflatie bleef in januari 2013 voor de vierde achtereenvolgende maand stabiel op 2,7%. De CPI-inflatie exclusief energie en onbewerkte voedingsmiddelen nam in januari met 0,1 procentpunt toe naar 2,7%. Vooruitblikkend wordt verwacht dat de inflatiedruk beperkt blijft. Wat de benutting van arbeid en kapitaal betreft, blijft er op middellange termijn immers sprake van overcapaciteit. Het is voorts waarschijnlijk dat een eventuele terugval van de inflatie enigszins beperkt wordt door opwaartse druk als gevolg van hogere, door de overheid gereguleerde prijzen en van de recente depreciatie van het Britse pond. Op 7 februari 2013 hield het Monetary Policy Committee van de Bank of England de beleidsrente ongewijzigd op 0,5%. Tevens handhaafde het Committee de omvang van het opkoopprogramma voor obligaties op GBP 375 miljard. OVERIGE EUROPESE ECONOMIEËN In 2012 bleef het bbp in Zweden groeien, zij het traag, terwijl de bbp-dynamiek in Denemarken negatiever was. De economische bedrijvigheid in Zwitserland nam in de tweede helft van 2012 weer toe na een lichte afname in het tweede kwartaal. In de komende tijd zal de bbp-groei in Denemarken, Zweden en Zwitserland waarschijnlijk afnemen vanwege de zwakke zowel binnen- als buitenlandse vraag. Wat de prijsontwikkelingen betreft, bleef de HIPC-inflatie op jaarbasis in Zweden laag en daalde deze in Denemarken. Intussen bleef de inflatie in Zwitserland laag, hoofdzakelijk vanwege steeds lagere invoerprijzen na het besluit van de Zwitserse centrale bank in september 2011 om een bodemkoers ten opzichte van de euro vast te stellen. In de grootste Midden- en Oost-Europese (MOE) lidstaten van de EU gaf de economische activiteit tegen het einde van 2012 een gemengd beeld te zien. Volgens voorlopige cijfers daalde het reële bbp in de Tsjechische Republiek en Hongarije, en steeg dit in Roemenië. Gelet op de gematigde buiten- en binnenlandse vraag, onzekerheid en zwakke arbeidsmarkten zal de economische bedrijvigheid in de komende tijd waarschijnlijk laag blijven, maar zich in 2013 stabiliseren om daarna geleidelijk aan te trekken. Het gevaar dat de bedrijvigheid in de MOElidstaten van de EU gaat afnemen, houdt nauw verband met negatieve uitstralingseffecten vanuit het eurogebied. De HICP-inflatie op jaarbasis nam in de Tsjechische Republiek, Hongarije en Polen af, maar steeg in Roemenië. Over het algemeen stegen de voedsel- en energieprijzen minder snel, waardoor de inflatiedruk afnam. Maar ook de basiseffecten van eerdere verhogingen van de indirecte belastingen hebben bijgedragen aan een lagere inflatie in sommige landen. In Turkije en Rusland nam de economische bedrijvigheid in de loop van 2012 verder af, in Turkije als gevolg van de teruglopende binnenlandse vraag en in Rusland hoofdzakelijk door een minder snelle groei van de buitenlandse vraag en investeringen. De afnemende bedrijvigheid had ook een dempend effect op de inflatie in Turkije, waar de consumentenprijzen, mede dankzij basiseffecten en de ontwikkeling van de voedselprijzen, vooral in de laatste maanden van 2012 minder snel stegen. In Rusland trok de inflatie in de tweede helft van het jaar aan. Door administratieve prijsverhogingen ging de inflatie in januari 2013 in beide landen fors omhoog. Volgens vooruitlopende indicatoren zal in Turkije in de komende tijd de economie geleidelijk herstellen. Tegelijkertijd zal de economische bedrijvigheid in Rusland, ondanks de bescheiden steun van de hoge grondstoffenprijzen, op korte termijn verder afnemen omdat de stijgende inflatie een negatief effect heeft op de particuliere consumptie.
ECB Maandbericht Maart 2013
15
O P K OMEND A Z I Ë De economische groei in opkomend Azië bleef in het laatste kwartaal van 2012 goed op peil dankzij een veerkrachtige binnenlandse vraag en een geleidelijke verbetering van de wereldeconomie. In de komende tijd zal de economische groei naar verwachting geleidelijk versnellen, ondersteund door steeds betere externe omstandigheden en een aantrekkende binnenlandse vraag. In China nam de economische bedrijvigheid tegen het einde van 2012 steeds sneller toe tot 7,9% op jaarbasis in het vierde kwartaal tegen +7,4% in de voorgaande drie maanden. De groei werd gedragen door de consumptie en de investeringen, die daaraan in ongeveer gelijke mate bijdroegen; het uitvoersaldo leverde slechts een kleine, maar positieve bijdrage. Per saldo kwam de bbp-groei in 2012 op 7,8%. De buitenlandse handel steeg in het laatste kwartaal van 2012, een trend die in januari 2013 aanhield. De handelsstromen met Azië en Afrika stegen het sterkst, terwijl de handel met het eurogebied en Japan in januari op jaarbasis werd positief werd, hoewel seizoeneffecten in verband met het Chinese Nieuwjaar het moeilijke maken harde conclusies te trekken. De huizenmarkt veerde in het vierde kwartaal verder op en de huizenprijzen konden een deel van de daling van het begin van 2012 goedmaken. Ook de industriële productie trok aan. In de afgelopen paar maanden is de twaalfmaands CPI-inflatie gedaald tot 2% in januari. Sinds het laatste kwartaal van 2012 beginnen sommige inputprijsindices echter tekenen te vertonen van stijgende prijsdruk. De ontwikkeling van de producentenprijzen blijft negatief, zij het steeds minder. Hoewel er sinds juli 2012 geen wijzigingen zijn aangebracht in de basisrente en de reserveverplichtingen, maakte de Chinese centrale bank in het vierde kwartaal van 2012 en in januari 2013 opnieuw gebruik van open-markttransacties om de liquiditeitenmassa actief te beheren. Verwacht wordt dat de Chinese economie in 2013 fors zal blijven groeien. Voorspellende indicatoren zijn in de afgelopen paar maanden weer in het zwart gekomen, wat erop duidt dat het groeimomentum van het eind van 2012 doorzet in 2013. De hoge loongroei en de verbeterende arbeidsmarkt zullen de consumptie in de nabije toekomst waarschijnlijk ondersteunen. Ook de robuuste huizenmarkt, de ruime financieringsmogelijkheden en een geleidelijk verbeterende externe omgeving zullen de groei waarschijnlijk ondersteunen. Wat de overige belangrijke Aziatische landen betreft, bleef de bbp-groei in India in 2012 gematigd. Niettemin steeg deze groei door de hogere particuliere consumptie en de investeringen van 2,7% in het derde kwartaal naar 4,1% op jaarbasis in het vierde kwartaal. De twaalfmaands stijging van de groothandelsprijzen – de voornaamste inflatiemaatstaf van de Indiase centrale bank – daalde van 7,5% in 2012 naar 6,6% in januari 2013. Gegeven de groei/inflatie-dynamiek verlaagde de Indiase centrale bank in januari 2013 zijn belangrijkste beleidsrente met 25 basispunten naar 7,75%. In Korea bleef de de reële bbp-groei op jaarbasis gestaag groeien en steeg met 1,5% in het vierde kwartaal van 2012. De consumptie en de uitvoergroei trokken aan en compenseerden de teruglopende investeringen. De twaalfmaands CPI-inflatie bleef met 1,4% in februari 2013 onder de door de Bank of Korea beoogde bandbreedte van 2,5-3,5%. De Koreaanse centrale bank heeft haar beleidsrente sinds oktober 2012 onveranderd op 2,75% gelaten. MIDDEN - OO S TEN EN AFRI K A In het derde kwartaal van 2012 bleef de olieproductie op een hoog niveau en overheidsbestedingen, ondersteund door hoge olieprijzen, gaven de productie in de olie-exporterende economieën in het Midden-Oosten en Afrika een impuls. Vergeleken met de eerste helft van 2012 nam in
16
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN De externe omgeving van het eurogebied
dezelfde periode elders in de regio de groei op jaarbasis iets af. De economische bedrijvigheid bleef laag in landen waarin het politieke transitieproces wordt verstoord door vertragingen. In de olie-exporterende landen zal de groei op korte termijn waarschijnlijk afnemen vanwege een lagere olieproductie, terwijl voor de rest van de regio een onverminderd robuuste groei wordt voorspeld. LATIJNS-AMERIKA Na gedurende het grootste deel van het jaar te zijn afgenomen, steeg de economische bedrijvigheid in Latijns-Amerika tegen het einde van 2012. Over heel 2012 zal de reële bbp-groei op jaarbasis in de hele regio waarschijnlijk in de buurt van 3% zijn gebleven, minder dan de 4,5% van 2011. Dit is de weerslag van een lagere buitenlandse en binnenlandse vraag. In de komende tijd zullen het geleidelijk herstel van de wereldeconomie en vertraagde effecten van in het verleden in de belangrijkste landen, met name Brazilië, genomen versoepelingsmaatregelen de groei in Latijns-Amerika waarschijnlijk ondersteunen. In Brazilië nam de bbp-groei op kwartaalbasis toe van 0,4% in de voorgaande drie maanden naar 0,6% in het vierde kwartaal van 2012. De grootste bijdrage kwam van de binnenlandse vraag, met name de particuliere consumptie die groeide met 1,2%, de hoogste kwartaalgroei in twee jaar. Door teruglopende particuliere investeringen en voorraden en de zwakke uitvoergroei nam de gemiddelde twaalfmaands groei aanmerkelijk af van 2,7% in 2011 naar 0,9% in 2012. Dit ligt aanzienlijk onder de gemiddelde groei gedurende het afgelopen decennium. In Mexico nam de groei van het bbp toe van 0,4% in het derde kwartaal naar 0,8% in het laatste kwartaal van 2012. Aan de aanbodkant werd de Grafiek 4 Nominaal-effectieve wisselgroei aangewakkerd door diensten en landkoers van de euro, de Amerikaanse bouw, terwijl de industriële sectoren de groei dollar en de Japanse yen drukten. De reële bbp-groei nam in 2012 met (daggegevens; index: 1999-I = 100) 3,9% toe, hetzelfde percentage als in 2011. euro In Argentinië nam de economische bedrijvigAmerikaanse dollar Japanse yen heid in 2012 scherp af na in 2011 met 8,9% te 140 140 zijn toegenomen. Dit was het gevolg van een sterke daling van de particuliere investerin130 130 gen en de uitvoer, als weerslag van valuta- en handelsbeperkingen. 120
120
1.4 WISSELKOERSEN
110
110
Bij een lage volatiliteit en een aanmerkelijke verbetering van het sentiment van beleggers ten aanzien van het eurogebied is de euro in de afgelopen drie maanden gestegen. Wisselkoersschommelingen hielden voor het merendeel verband met veranderende marktverwachtingen ten aanzien van de vooruitzichten voor het eurogebied vergeleken met andere grote ontwikkelde economieën en met ontwikkelingen in rente-ecarts. Als gevolg daarvan steeg de euro tussen december en januari om zich in februari te stabiliseren.
100
100
90
90
80
2008
2009
2010
2011
2012
80
Bron: ECB. Toelichting: De nominaal-effectieve wisselkoers van de euro wordt berekend ten opzichte van de valuta’s van 20 van de belangrijkste handelspartners van het eurogebied. De nominaal-effectieve wisselkoersen van de Amerikaanse dollar en de Japanse yen worden berekend ten opzichte van de valuta’s van 40 van de belangrijkste handelspartners van de VS en Japan.
ECB Maandbericht Maart 2013
17
Tabel 3 Beloop van de wisselkoers van de euro (daggegevens; eenheden valuta per euro; mutaties in procenten)
Gewicht in de effectieve wissel koers van de euro (EER20)
Mutaties in de wisselkoers van de euro sinds 6 maart 2013 t.o.v. 2 december 2012
EER-20
7 maart 2012
2,3
0,8
Chinese renminbi
18,8
0,2
-2,2
Amerikaanse dollar
16,9
0,4
-0,6
Brits pond
14,9
6,6
3,5
Japanse yen
7,2
13,5
15,0
Zwitserse frank
6,5
2,0
2,1
Poolse zloty
6,2
1,1
-0,4
Tsjechische kroon
5,0
1,2
2,8
Zweedse kroon
4,7
-4,0
-6,8
Koreaanse won
3,9
0,5
-4,3
Hongaarse forint
3,2
6,2
0,8
Deense kroon
2,6
-0,1
0,3
Roemeense leu
2,0
-3,5
0,0
Bron: ECB. Toelichting: De nominaal-effectieve wisselkoers wordt berekend ten opzichte van de valuta’s van 20 van de belangrijkste handelspartners van het eurogebied.
Op 6 maart 2013 stond de nominaal-effectieve wisselkoers van de euro, afgemeten aan de valuta’s van de 20 belangrijkste handelspartners van het eurogebied, 2,3% boven het niveau van begin december 2012 en 0,8% boven het niveau van een jaar geleden (zie Tabel 3 en Grafiek 4). De stijging van de euro in de afgelopen drie maanden kwam ook tot uitdrukking in de daling van de nominaaleffectieve wisselkoers van de Japanse yen met ongeveer 10% tussen begin december 2012 en eind februari 2013. In dezelfde periode steeg de nominaal-effectieve wisselkoers van de Amerikaanse dollar met ongeveer 1,5%. Bilateraal steeg de euro in de afgelopen drie maanden min of meer ten opzichte van alle belangrijke valuta’s. Tussen begin december 2012 en 6 maart 2013 steeg de euro met 0,4% ten opzichte van de Amerikaanse dollar en 6,6% ten opzichte van het Britse pond. Ook ten opzichte van de Japanse yen steeg de euro sterk met 13,5%. In dezelfde periode steeg de euro ook ten opzichte van de valuta’s van de meeste overig Aziatische en Europese economieën en ten opzichte van de valuta’s van grote grondstoffen exporterende landen.
18
ECB Maandbericht Maart 2013
Grafiek 5 Reëel-effectieve wisselkoersen van de euro (maand-/kwartaalgegevens; index: 1999-I = 100) CPI-gedefleerd gedefleerd met de arbeidskosten per eenheid product in de totale economie gedefleerd met de arbeidskosten per eenheid product in de verwerkende industrie gedefleerd met het bbp PPI-gedefleerd 125
125
120
120
115
115
110
110
105
105
100
100
95
95
90
90
85
85
80
1999
2001
2003
2005
2007
2009
2011
80
Bron: ECB. Toelichting: De reëel-effectieve wisselkoersen van de euro worden berekend ten opzichte van de valuta’s van 20 van de belangrijkste handelspartners van het eurogebied.
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN De externe omgeving van het eurogebied
De aan het ERM-II deelnemende valuta’s bleven globaal stabiel ten opzichte van de euro en noteerden op of rond hun respectieve spilkoersen. De Letlandse lats noteerde aan de bovenkant van zijn spilkoers binnen de unilateraal vastgestelde fluctuatiemarge van 1% aan beide zijden van de spilkoers. Wat de indicatoren van het internationale concurrentievermogen van het eurogebied in termen van prijzen en kosten betreft, lag de reëel-effectieve wisselkoers van de euro op basis van consumentenprijzen in februari 2013 2,2% boven het niveau van een jaar geleden (zie Grafiek 5). Dit was grotendeels de weerslag van de nominale waardestijging van de euro sinds de tweede helft van 2012.
ECB Maandbericht Maart 2013
19
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
2 M O N E TA I R E E N F I N A N C I Ë L E O N T W I K K E L I N G E N 2 . 1 D E G E L DVO O R R A A D E N D O O R M F I ’ S V E R S T R E K T E K R E D I E T E N De groei van de ruime geldhoeveelheid trok in het vierde kwartaal van 2012 en januari 2013 wat aan, maar bleef gematigd. De groei van kredieten aan de niet-financiële particuliere sector bleef echter zwak. Daardoor werd het verschil tussen de groei van de ruime geldhoeveelheid en de groei van de kredieten aan niet-financiële particuliere sector nog groter. Tegelijkertijd nam de financiële fragmentatie in het eurogebied verder af. Dit droeg bij aan de geldgroei via betere financieringsvoorwaarden voor de banken en kapitaalinstroom van beleggers van buiten het eurogebied, naast herschikking van deposito’s binnen het eurogebied. De verbeteringen in de financiële markten en de bankfinanciering hebben echter niet geleid tot een stijging van de kredietverstrekking aan de niet-financiële particuliere sector. De geleidelijke toename van de groei van de ruime geldhoeveelheid in voorgaande kwartalen werd bevestigd door de ontwikkelingen in het vierde kwartaal van 2011 en januari 2013, zij het met enige volatiliteit in die periode. De twaalfmaands groei van M3 stond in januari op 3,5%, vergeleken met 3,6% in het vierde kwartaal en 3,1% in het derde kwartaal (zie Grafiek 6 en Tabel 4). Een van de aanjagers van de groei van de ruime geldhoeveelheid was wederom de voorkeur van de geldaanhoudende sector voor liquiditeit in een economisch klimaat dat gekenmerkt werd door lage rentevoeten en toegenomen – zij het minder sterk – onzekerheid. De aankondiging van Outright Monetary Transactions (OMT’s), de invoering van het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM) en andere structurele beleidsmaatregelen die in individuele lidstaten werden genomen, verminderden niet alleen de onzekerheid, waardoor zij een dempend effect hadden op de uit voorzorg aangehouden tegoeden, maar Grafiek 6 De groei van M3 hadden ook een positief effect op de mon(mutaties in procenten; voor seizoen en kalendereffecten etaire ontwikkelingen in het vierde kwartaal gecorrigeerd) doordat ze het vertrouwen van beleggers in M3 (twaalfmaands groei) het eurogebied verhoogden en invloed hadden M3 (driemaands voortschr. gecentreerd gemiddelde van de twaalfmaands groei) op de netto externe vermogenspositie van de M3 (zesmaands groei op jaarbasis) banken. Met name buitenlandse beleggers toonden weer belangstelling voor het eurogebied, vooral in landen die in moeilijkheden verkeren. Zij belegden onder meer in aandelen en schuldbewijzen uit het eurogebied. Ook deposito’s stroomden weer terug naar landen in de problemen, deels omdat beleggers van buiten het eurogebied deze gelden herbelegden in die landen, en deels omdat binnenlandse beleggers in die probleemlanden hun kapitaal terugsluisden naar deposito’s bij binnenlandse banken. Mede door de daaruit voortvloeiende herschikking van fondsen bij MFI’s in het eurogebied verbeterde de financieringspositie van banken, zoals blijkt uit
14
14
12
12
10
10
8
8
6
6
4
4
2
2
0
0
-2 1999
2001
2003
2005
2007
2009
2011
-2 2013
Bron: ECB.
ECB Maandbericht Maart 2013
21
Ta b e l 4 O ve r z i c h t m o n e t a i re va r i a b e l e n (kwartaalcijfers zijn gemiddelden; voor seizoen en kalendereffecten gecorrigeerd) Uitstaand bedrag als percentage van M3 1) M1 52,3 Chartale geldomloop 8,8 Girale deposito’s 43,5 M2 – M1 (= overige kortlopende deposito’s) 39,8 Deposito’s met een vaste looptijd tot en met twee jaar 18,5 Deposito’s met een opzegtermijn tot en met drie maanden 21,3 92,2 M2 M3 – M2 (= verhandelbare instrumenten) 7,8 100,0 M3 Kredietverlening aan ingezetenen van het eurogebied Kredietverlening aan de overheid Leningen aan de overheid Kredietverlening aan de private sector Leningen aan de private sector Leningen aan de private sector, gecorrigeerd voor verkopen en securitisaties 2) Langerlopende financiële passiva (m.u.v. kapitaal en reserves)
Twaalfmaands groei 2012 I 2,4 6,1 1,7 2,6 3,0 2,1 2,5 -0,1 2,2 1,2 5,3 -4,6 0,3 0,7
2012 II 2,9 5,5 2,4 2,6 2,3 2,9 2,8 2,6 2,7 1,4 8,6 -1,7 -0,3 -0,1
2012 III 4,8 5,3 4,6 1,3 -1,1 3,7 3,2 1,6 3,1 0,9 9,2 1,5 -1,0 -0,6
2012 IV 6,3 3,0 7,0 1,6 -2,1 5,0 4,2 -2,9 3,6 0,5 8,3 1,9 -1,4 -0,8
2012 dec. 6,3 2,5 7,1 2,1 -2,0 5,9 4,4 -7,5 3,4 0,5 5,8 -0,4 -0,8 -0,7
2013 jan. 6,7 1,4 7,8 1,6 -3,2 6,2 4,4 -6,2 3,5 0,0 4,6 0,1 -1,1 -0,9
1,1
0,4
-0,1
-0,4
-0,2
-0,4
0,4
-2,4
-4,4
-5,2
-5,1
-5,2
Bron: ECB. 1) Per ultimo van de laatste maand waarvoor cijfers beschikbaar zijn. Als gevolg van afronding kunnen zich verschillen voordoen. 2) Gecorrigeerd voor het afvoeren van leningen van de statistische balans van de MFI-sector, indien deze zijn verkocht of gesecuritiseerd.
de afname van het liquiditeitsoverschot van de centrale bank, en zoals werd bevestigd door de enquête naar de bancaire kredietverlening van januari 2013. Deze verbeteringen in de financieringspositie van banken hebben echter niet geleid tot een hogere groei van de kredietverstrekking aan de niet-financiële particuliere sector. De loskoppeling van de ontwikkelingen in de ruime geldhoeveelheid van die in de kredietverstrekking aan de particuliere sector zette in het vierde kwartaal en januari door. De belangrijkste tegenposten van de M3-groei waren een verbetering van de netto externe vermogenspositie van MFI’s en een verdere afname van financiële verplichtingen met een langere looptijd. De lage kredietverstrekking aan de particuliere sector was het gevolg van het dempend effect van de netto-aflossing van kredieten aan niet-financiële vennootschappen en gematigde kredietverlening aan huishoudens. Per saldo wijzen de monetaire gegevens over de periode tot en met januari op een verdere – zij het geleidelijke – stijging van de twaalfmaands groei van de ruime geldhoeveelheid. Tegelijkertijd blijft de kredietverstrekking door MFI’s aan de particuliere sector zwak en
22
ECB Maandbericht Maart 2013
Grafiek 7 Belangrijkste componenten van M3 (mutaties in procenten per jaar; voor seizoen en kalendereffecten gecorrigeerd) M1 overige kortlopende deposito’s verhandelbare instrumenten 25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
0
-5
-5
-10
-10
-15
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Bron: ECB.
-15
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
nam de kredietverlening aan niet-financiële vennootschappen af. Kortom, de monetaire gegevens over de periode tot en met januari bevestigen dus dat het onderliggende tempo van monetaire expansie gematigd blijft. B E L A N G R I J K S T E C O M P O N E N T E N VA N M 3 De ontwikkelingen in de liquide monetaire instrumenten die deel uitmaken van M1 bleven de belangrijkste factor achter de instroom in M3 die zich in het vierde kwartaal van 2012 en januari 2013 voordeed (zie Grafiek 7).
Grafiek 8 Kortlopende deposito’s en repo’s (mutaties in procenten per jaar; voor seizoen en kalender effecten gecorrigeerd) nietfinanciële vennootschappen huishoudens financiële intermediairs totaal 30
30
25
25
20
20
15
15
10
10
De twaalfmaands groei van M1 steeg sterk 5 5 van 4,8% in het derde kwartaal naar 6,3% in het vierde kwartaal, alvorens in januari 0 0 verder te stijgen tot 6,7% (zie Tabel 4). De -5 -5 omvangrijke instroom in M1 in het vierde -10 -10 kwartaal en januari was de weerslag van 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 een sterke voorkeur van huishoudens en Bron: ECB. niet-financiële vennootschappen voor liquide Toelichting: MFIsector m.u.v. het Euro systeem. deposito’s en was ook in een aantal probleemlanden waarneembaar. Bij huishoudens was dit deels het gevolg van de overheveling van gelden van buiten M3 naar girale deposito’s omdat de alternatieve kosten van het aanhouden van girale deposito’s (in tegenstelling tot die van minder liquide monetaire instrumenten) laag bleven, als weerslag van de vlakke rentestructuur. Deze ontwikkelingen weken af van de kapitaalstromen medio 2012, toen liquiditeitsbuffers werden opgevoerd – hoofdzakelijk door institutionele beleggers – in reactie op de toegenomen onzekerheid op de financiële markten. De twaalfmaands groei van kortlopende deposito’s met uitzondering van girale deposito’s (M2 minus M1) steeg van 1,3% in het derde kwartaal naar 1,6% in het vierde kwartaal (zie Grafiek 7). Kapitaalinstroom was te zien bij zowel kortlopende termijndeposito’s (deposito’s met een vaste looptijd tot en met twee jaar) als kortlopende spaardeposito’s (deposito’s met een opzegtermijn tot en met drie maanden), een ontwikkeling die zich in januari doorzette. Sommige probleemlanden noteerden een omvangrijke instroom in termijndeposito’s, wat wijst op gestegen vertrouwen in de bankensector van deze landen. Dit hielp de financieringspositie van banken te verbeteren en droeg bij aan de afname van de financiële fragmentatie. Het twaalfmaands groeitempo van verhandelbare instrumenten (M3 minus M2) nam verder af van 1,6% in het derde kwartaal tot –2,9% in het vierde kwartaal en –6,2% in januari, en belandde dus in de rode cijfers (zie Tabel 4). In de geldaanhoudende sector deed zich in het vierde kwartaal een omvangrijke daling voor van zowel aandelen/participaties in geldmarktfondsen als kortlopende schuldbewijzen van MFI’s (schuldbewijzen met een oorspronkelijke looptijd tot en met twee jaar), terwijl voor repo’s per saldo een kleine instroom werd geregistreerd. Gegeven de zeer lage korte rente kostte het geldmarktfondsen steeds meer moeite om voor beleggers een positief rendement van betekenis te genereren. Omdat beleggers de samenstelling van hun portefeuille aanpasten, hebben geldmarktfondsen ook niet geprofiteerd van de tijdelijke instroom ECB Maandbericht Maart 2013
23
die zich in eerdere perioden van onzekerheid op de financiële markten voordeed. De zeer lage rente maakt kortlopende schuldbewijzen minder aantrekkelijk. Maar de geringe dynamiek van dat instrument heeft waarschijnlijk ook een structurele dimensie, want althans sommige banken zijn bezig hun financieringsstructuur aan te passen, waarbij zij minder vertrouwen op marktbronnen en meer op deposito’s. De twaalfmaands groei van M3-deposito’s – die kortlopende deposito’s en repo’s omvatten en die het ruimst gedefinieerde monetaire aggregaat vertegenwoordigen waarvoor betrouwbare informatie op sectorniveau beschikbaar is – steeg in het vierde kwartaal tot 3,8%, van 2,6% in het derde kwartaal (zie Grafiek 8). De instroom in het vierde kwartaal kwam doordat alle sectoren hun posities in M3-deposito’s opvoerden. De grootste bijdrage kwam daarbij van de sector huishoudens. De omstandigheden op de financiële markten leidden in het vierde kwartaal tot volatiliteit van de aangehouden monetaire activa van niet-monetaire financiële intermediairs met uitzondering van verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (OFI’s), maar met inbegrip van beleggingsfondsen en securitisatie-vehikels. De geldvraag van OFI’s wordt sterk beïnvloed door de omstandigheden op de financiële markten en verschuivingen in het relatieve rendement van een brede reeks financiële activa. Gegeven de volatiliteit van deze determinanten, kunnen de door OFI’s aangehouden monetaire activa van tijd tot tijd sterk fluctueren. Daarom moet niet te veel waarde worden gehecht aan hun dynamiek op korte termijn. Bovendien beïnvloedden statistische effecten van de oprichting van het ESM de door OFI’s in het vierde kwartaal aangehouden girale deposito’s. B E L A N G R I J K S T E T E G E N P O S T E N VA N M 3 Wat de tegenposten van M3 betreft, nam de twaalfmaands groei van de kredietverlening door MFI’s aan ingezetenen van het eurogebied in het vierde kwartaal van 2012 af tot 0,5%, ten opzichte van 0,9% in het derde kwartaal, om vervolgens verder te dalen tot 0,0% in januari 2013 (zie Tabel 4). Deze ontwikkelingen weerspiegelden dalingen in de twaalfmaands groei van zowel de kredietverlening aan de overheid als de kredietverlening aan de particuliere sector. Het twaalfmaands groeitempo van de kredietverlening door MFI’s aan de overheid nam af tot 4,6% in januari, tegenover 8,3% in het vierde kwartaal en 9,2% in het derde kwartaal (zie Tabel 4). Deze daling werd voornamelijk veroorzaakt door basiseffecten en een netto-afname van de aankoop van staatsobligaties (zij het met enige variatie tussen landen) na de eerdere omvangrijke aankopen (vooral in de eerste drie kwartalen van 2012), toen MFI’s de omvangrijke liquide middelen die zij hadden verkregen uit de 3-jaars langerlopende herfinancieringstransacties (LHT’s) elders parkeerden. Sinds september is het bedrag aan overtollige liquide middelen dat nog niet belegd of weggezet was aanzienlijk gedaald en is het rendement op staatsobligaties in diverse landen substantieel gedaald. Dit hield verband met de lagere aankoop van staatsobligaties. Na de aankondiging van OMT’s is tegelijkertijd de aankoop van staatsobligaties door niet-ingezetenen sinds september gestegen. Het twaalfmaands groeitempo van de kredietverlening door MFI’s aan de particuliere sector bedroeg in januari -1,1%, tegenover -1,4% in het vierde en -1,0% in het derde kwartaal (zie Tabel 4). De uitstroom die werd gezien voor de kredietverlening aan de particuliere sector in het vierde kwartaal deed zich voor ondanks de forse aankoop door MFI’s van effecten uit de particuliere sector (vooral uit hoofde van transacties in het kader van de herstructurering van de Spaanse bankensector in december 2012), die ruimschoots gecompenseerd werd door de verdere netto-aflossing van door MFI’s aan de particuliere sector verstrekte leningen (gecorrigeerd voor verkopen en securitisaties). In januari was de afname van de kredietverlening het gevolg van de
24
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
netto-aflossing van zowel schuldbewijzen als door MFI’s aan de particuliere sector verstrekte leningen. De twaalfmaands groei van aan de particuliere sector verstrekte leningen (gecorrigeerd voor verkopen en securitisaties) bedroeg in januari –0,4%, ongewijzigd ten opzichte van het vierde kwartaal en lager dan de –0,1% van het derde kwartaal, met min of meer vergelijkbare ontwikkelingen in niet-gecorrigeerde leningen (zie Tabel 4). Naar sector deed zich in het vierde kwartaal een verdere daling voor van leningen aan niet-financiële vennootschappen, terwijl zich een beperkte stijging voordeed in de leningen aan huishoudens. In januari hielden deze sectortrends aan voor kredieten aan niet-financiële vennootschappen en leningen aan huishoudens, terwijl de groei van leningen aan niet-monetaire financiële intermediairs afnam. De twaalfmaands groei van door MFI’s aan huishoudens verstrekte leningen (gecorrigeerd voor verkopen en securitisaties) daalde van 1,0% in het derde en 0,8% in het vierde kwartaal naar 0,5% in januari, waarmee de geleidelijke dalingen sinds medio 2011 zich voortzetten. Wat betreft de kapitaalstromen op maandbasis, bleef de heterogeniteit tussen landen in de afgelopen maanden onveranderd. Tekenen van een geleidelijk herstel van verstrekte woninghypotheken in sommige landen werden namelijk grotendeels teniet gedaan door verder dalingen van deze component in andere landen (voor meer informatie wordt verwezen naar paragraaf 2.7). De twaalfmaands groei van door MFI’s aan niet-financiële vennootschappen verstrekte leningen (gecorrigeerd voor verkopen en securitisaties) bedroeg in januari –1,5%, ten opzichte van –1,4% in het vierde en –0,5% in het derde kwartaal. Dat weerspiegelde de verdere dalingen van door bedrijven opgenomen leningen gedurende de afgelopen maanden. Deze dalingen waren breed gespreid over alle looptijden, waarbij langerlopende leningen (met een oorspronkelijke looptijd van meer dan vijf jaar) sterker daalden dan kortlopende leningen (voor meer informatie wordt verwezen naar paragraaf 2.6). Al met al heeft de verbetering in de financieringspositie van banken niet geleid tot een hogere groei van de kredietverstrekking aan de niet-financiële particuliere sector; deze is de afgelopen maanden verder afgenomen. Zowel vraag- als aanbodfactoren spelen nog steeds een rol als onderliggende oorzaken van deze gematigde ontwikkelingen, zij het met aanzienlijke heterogeniteit tussen landen. Factoren die de vraag naar bankkrediet negatief beïnvloeden, zijn onder meer de in het vierde kwartaal afnemende economische bedrijvigheid, nog steeds grote onzekerheid en hardnekkige fragmentatie van de financiële markten (al is deze fragmentatie in de afgelopen maanden iets afgenomen). Andere factoren die de vraag naar leningen drukken, zijn de in een aantal landen aanhoudende behoefte van huishoudens en bedrijven om hun schuld af te bouwen en het gebruik van van alternatieve financieringsbronnen door bedrijven. Aan de aanbodkant vinden MFI’s hun inschatting van de kredietrisico’s nog steeds een reden om de kredietverstrekking te beperken via krappe kredietvoorwaarden, zoals blijkt uit de laatste enquête naar de bancaire kredietverlening. Conservatieve kredietverstrekking kan ook de weerslag zijn van aanpassingen die banken hebben aangebracht om te voldoen aan nieuwe regelgevingsvoorschriften en in veel gevallen van een onverminderde behoefte aan balanssanering. Voorts kan ook de afnemende rol van niet-monetaire financiële intermediairs in de verstrekking van financiering aan het eurogebied een negatieve invloed hebben op de kredietgroei. Dat is zichtbaar in de afname van de stroom beleggingen naar deze sector en de toename van de beleggingen in effecten van niet-ingezetenen van het eurogebied en het nog steeds lage niveau van zuivere securitisaties (voor meer informatie wordt verwezen naar paragraaf 2.2). ECB Maandbericht Maart 2013
25
Niettemin lijkt de kredietgroei min of meer in lijn te zijn met de huidige fase van de conjunctuurcyclus, gegeven het feit dat er moet worden gecorrigeerd voor excessen uit het verleden en het feit dat leningen aan huishoudens meebewegen met de economische activiteit, terwijl kredieten aan niet-financiële vennootschappen in de regel met enige vertraging reageren. Gegeven de ramingen voor de economische groei zijn in de komende paar maanden een matige groei van zowel leningen aan huishoudens als kredieten aan niet-financiële vennootschappen te verwachten, tenzij bijzondere factoren leiden tot een aanmerkelijke afwijking van de historische regelmatigheden. Bij de overige tegenposten van M3 stond de twaalfmaands groei van langerlopende financiële passiva (met uitzondering van kapitaal en reserves) van MFI’s in januari op -5,2%, ongewijzigd ten opzichte van het vierde kwartaal en lager dan de -4,4% in het derde kwartaal (zie Grafiek 9). In het vierde kwartaal deed zich een substantiële kwartaaluitstroom voor die positief bijdroeg aan de monetaire dynamiek. Voor zowel langlopende deposito’s als de netto-uitgifte door MFI’s in het eurogebied van langlopende schuldbewijzen was de kapitaalstroom in het vierde kwartaal negatief. De afname van langlopende deposito’s laat zich deels verklaren uit het automatische effect van het aflopen van eerder aangehouden securitisaties, maar werd waarschijnlijk ook veroorzaakt door de afvlakking van de rentestructuur sinds begin 2012, die in het vierde kwartaal van 2012 een verdere verschuiving van langlopende schuldbewijzen naar M3 in gang zette. De afname van de netto-uitgifte van langlopende schuldbewijzen suggereert dat banken erin geslaagd zijn in hun financieringsbehoefte te voorzien door gebruik te maken van via twee Grafiek 9 M3 en de langerlopende financiële passiva van de MFI’s
Grafiek 10 Tegenposten van M3
(mutaties in procenten per jaar; voor seizoen en kalender effecten gecorrigeerd)
(twaalfmaands stromen; EUR miljard; voor seizoen en kalendereffecten gecorrigeerd)
M3 langerlopende financiële passiva (m.u.v. kapitaal en reserves) 14
14
12
12
10
10
8
8
6
6
4
4
2
2
0
kredietverlening aan de private sector (1) kredietverlening aan de overheid (2) netto externe activa (3) langerlopende financiële passiva (m.u.v. kapitaal en reserves) (4) overige tegenposten (m.i.v. kapitaal en reserves) (5) M3 1.600 1.400 1.200
1.600 1.400 1.200
1.000
1.000
800
800
600
600
0
400
400
-2
-2
200
200
-4
-4
0
-6
2006
2007
Bron: ECB.
2008
2009
2010
2011
2012
-6
0
-200
-200
-400
-400
-600
-600
-800
2007
2008
2009
2010
2011
2012
-800
Bron: ECB. Toelichting: M3 is alleen als referentie opgenomen (M3 = 1+2+3–4+5). De langerlopende financiële passiva (m.u.v. kapitaal en reserves) zijn met een omgekeerd teken opgenomen, omdat zij passiva van de MFI-sector vormen.
26
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
driejarige LHT’s verkregen liquiditeit of door de bij hen aangehouden deposito’s te vergroten. Maar deze afname is waarschijnlijk ook de weerslag van de afgenomen financieringsbehoefte van sommige banken als gevolg van schuldafbouw. Het toegenomen vertrouwen in het eurogebied komt in de tegenposten tot uiting in een verdere verbetering van de netto externe activapositie van MFI’s. Zo deed zich in de netto externe activapositie van MFI’s in het eurogebied – waarin de kapitaalstromen van de geldaanhoudende sector tot uitdrukking komen als deze via MFI’s worden geleid, alsmede de overdracht van door de geldaanhoudende sector uitgegeven activa – een verdere positieve kwartaalstroom voor het vierde kwartaal, waarbij er in januari opnieuw een aanzienlijke instroom was te zien (zie Grafiek 10). Deze kwamen bovenop de grote instroom in het derde kwartaal van 2012, die volgde op een omvangrijke uitstroom tussen oktober 2011 en juni 2012. Met name de beleggingen in schuldbewijzen van niet-ingezetenen van het eurogebied zijn sinds juli 2012 sterk gestegen tegen de achtergrond van gunstigere omstandigheden op de obligatiemarkten, terwijl de beleggingen in aandelen zijn verdrievoudigd (voor meer informatie wordt verwezen naar Kader 1).
Kader 1
RECENTE ONTWIKKELINGEN IN DE FINANCIËLE REKENING VAN DE BETALINGSBALANS VOOR HET EUROGEBIED Dit Kader geeft een analyse van de ontwikkelingen in de financiële rekening van de betalingsbalans voor het eurogebied in 2012. De netto-instroom in het eurogebied aan rechtstreekse investeringen en effectenverkeer tezamen nam af van EUR 119,2 miljard in 2011 tot EUR 13,2 miljard in 2012 (zie de Tabel). Deze instroom werd ruimschoots gecompenseerd door de netto-uitstroom in het overig financieel verkeer, die nagenoeg onveranderd bleef ten opzichte van 2011. Na de kortstondige opleving van de netto-aankopen aan grensoverschrijdende effecten door zowel ingezetenen als niet-ingezetenen van het eurogebied in het eerste kwartaal van 2012 volgde een kwartaal met een netto- instroom uit hoofde van het effectenverkeer (als gevolg van de liquidatie van buitenlandse effecten) en een daarmee samenhangende netto-uitstroom in het overig financieel verkeer, naarmate de spanningen op de financiële markten in het eurogebied weer opliepen. In de tweede helft van het jaar trad enige ontspanning op na de aankondiging in september van de aanschaf van obligaties in het kader van Rechtstreekse Monetaire Transacties. Dit leidde tot hernieuwde aankopen van grensoverschrijdende effecten door ingezetenen van het eurogebied, terwijl niet-ingezetenen hun uitzettingen op effecten uit het eurogebied vergrootten. De eerder genoemde daling, in 2012, van de buitenlandse beleggingen in het eurogebied ging gepaard met een afname van de netto-instroom aan effectenverkeer doordat beleggers in het eurogebied weer overgingen tot aanschaf van buitenlandse effecten. De hernieuwde aanschaf van buitenlandse effecten werd vooral gedragen door niet-monetaire financiële intermediairs in het eurogebied, die hun uitzettingen op zowel aandelen als schuldpapier vergrootten, terwijl de MFI-sector doorging vreemd vermogen af te stoten in het kader van de balansherstructurering. De netto-uitstroom aan overig financieel verkeer veranderde nauwelijks ten opzichte van 2011. Terwijl de netto-uitstroom aan overig financieel verkeer in 2011 hoofdzakelijk werd gevoed door de aanschaf van buitenlandse vermogenstitels door ingezetenen van het eurogebied, werd deze in 2012 veroorzaakt door de terugtrekking door niet-ingezetenen ECB Maandbericht Maart 2013
27
Belangrijkste posten op de financiële rekening van de betalingsbalans voor het eurogebied (EUR miljard; niet voor seizoen gecorrigeerde gegevens)
2012 nov. dec. Financiële rekening 1) Netto directe investeringen en effecten verkeer tezamen Netto directe investeringen Netto effectenverkeer Aandelen Schuldbewijzen Obligaties en notes Geldmarktinstrumenten Overig financieel verkeer Waarvan: geldaanhoudende sector 2) Netto directe investeringen Netto effectenverkeer Aandelen Schuldbewijzen Overig financieel verkeer
maart
Driemaands gecumuleerde cijfers 2012 juni sept.
dec.
Twaalfmaands gecumuleerde cijfers 2011 2012 dec. dec.
-22,7 30,3 13,7 16,5 13,0 3,6 26,5 -22,9 -62,4
-47,0 -20,7 -8,6 -12,1 -10,1 -2,0 -3,0 0,9 -28,9
3,6 -74,5 -3,5 -71,0 18,6 -89,6 -53,8 -35,8 86,9
-20,4 77,9 -16,3 94,2 24,9 69,2 35,7 33,5 -80,3
-55,0 -34,9 -25,7 -9,3 14,2 -23,4 12,6 -36,1 -19,4
-81,6 44,8 -5,5 50,2 24,7 25,5 33,4 -7,9 -140,0
-45,3 119,2 -154,8 274,0 170,7 103,3 177,7 -74,5 -149,5
-153,5 13,2 -50,9 64,1 82,4 -18,3 28,0 -46,3 -152,8
11,4 41,7 14,2 27,5 -14,9
-5,9 19,4 13,5 5,9 -11,3
-6,3 -43,7 14,3 -58,0 6,0
-19,9 51,6 29,4 22,2 -38,8
-27,8 -2,4 15,1 -17,5 14,1
-3,8 81,9 57,3 24,6 -41,0
-142,2 124,3 134,6 -10,3 51,9
-57,8 87,4 116,1 -28,7 -59,7
Bron: ECB. Toelichting: Als gevolg van afronding kunnen zich verschillen voordoen. 1) De cijfers hebben betrekking op saldi (netto stromen). Een positief (negatief) teken geeft een netto instroom (uitstroom) aan. 2) Totale overheid en andere sectoren op de betalingsbalans.
van deposito's en geldleningen uit het eurogebied. Dit laatste kwam tot uiting in een sterke daling van de passiva van de bancaire sector uit hoofde van het overige financiële verkeer. Overigens maskeerden deze ontwikkelingen in het effecten- en het overig financieel verkeer een aanzienlijke volatiliteit van het beleggingsgedrag gedurende het jaar, in reactie op verschuivingen in het marktsentiment. In het eerste kwartaal van 2012 gingen beleggers in het eurogebied (MFI's zowel als nietMFI's) weer over tot de aanschaf van buitenlandse effecten (vooral schuldbewijzen) na een periode van verhoogde spanning op de financiële markten in samenhang met de verheviging van de Europese schuldencrisis. De hernieuwde belangstelling volgde op de aankondiging van beleidsmaatregelen om de crisis te bestrijden en rust te brengen in de financiële markten. In het tweede kwartaal ebde het gunstige effect hiervan echter weg naarmate de onzekerheid weer toenam. Financieringsproblemen ontstonden door de repatriëring van gelden die buitenlandse beleggers aanhielden bij MFI's in het eurogebied, wat tot uiting kwam in de al genoemde scherpe daling uit hoofde van het overig financieel verkeer. Daardoor zagen ingezetenen van het eurogebied zich gedwongen hun grensoverschrijdende effectenportefeuilles te verkleinen. De aankondiging van de Rechtstreekse Monetaire Transacties in september werkte echter kalmerend. De netto-stroomrichting in het effectenverkeer werd negatief in het derde kwartaal, toen beleggers hun uitzettingen op buitenlandse effecten vergrootten. In het vierde kwartaal van 2012 verbeterde het klimaat op de financiële markten verder. De gecombineerde investeringsrekening vertoonde een netto-instroom van EUR 44,8 miljard, volgend op een netto-uitstroom van EUR 34,9 miljard in het derde kwartaal, vooral als gevolg van een substantiële groei van het netto inkomend effectenverkeer. Deze groei
28
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
kwam voor rekening van toegenomen nettoaankoop van aandelen en schuldbewijzen uit het eurogebied, die slechts ten dele werd gecompenseerd door gestegen nettoaankopen van grensoverschrijdende aandelen door beleggers in het eurogebied. De netto-uitstroom uit hoofde van buitenlandse directe investeringen nam af ten opzichte van het derde kwartaal, naarmate de private niet-MFI-sector minder investeerde in aandelen en overige kapitaaldeelnemingen van buitenlandse ondernemingen. Intussen daalde ook, zij het in mindere mate, de netto-aankoop van kapitaal uitgegeven door de niet-MFI-sector in het eurogebied.
Belangrijkste posten op de financiële rekening (EUR miljard; netto kwaartaalstromen) directe investeringen obligaties en notes geldmarktinstrumenten aandelen directe investeringen en effectenverkeer tezamen 200
200
150
150
100
100
50
50
0
0
-50
-50
-100
-100
-150
-150
Evenals in de voorgaande kwartalen van -200 -200 2012 tekenden zich in het vierde kwartaal 2007 2008 2009 2010 2011 2012 opmerkelijke verschillen af tussen de effecBron: ECB. tenverkeerstromen in de MFI-sector en in de overige sectoren. Binnen de MFI-sector stootten banken in het kader van balansherstructureringen wederom belangen in buitenlandse schuldbewijzen af, maar kochten zij daarentegen weer buitenlandse aandelen. Nietingezetenen van het eurogebied bleven echter gelden terugtrekken die zij hadden belegd in aandelen en schuldbewijzen van MFI's in het eurogebied. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat de repatriëring van kapitaal door beleggers in het eurogebied enigszins vertraagde toen de situatie op de financiële markten zich in het vierde kwartaal normaliseerde. Tegelijkertijd verminderde de MFI-sector in het eurogebied zijn grensoverschrijdende uitzettingen op deposito's en leningen fors, als onderdeel van een breder afstoten van passiva uit hoofde van het overig financieel verkeer. De repatriëringsstromen over en weer bereikten een bijzonder hoog niveau in december 2012. Met betrekking tot de niet-MFI-sector gold in het vierde kwartaal dat beleggers in het eurogebied hun netto-aanschaf van buitenlandse aandelen en geldmarktinstrumenten opvoerden, terwijl hun aankopen van buitenlandse obligaties en notes licht afnamen. Intussen trad een nog opmerkelijkere toename op in de aanschaf door buitenlandse beleggers van voornoemde instrumenten uitgegeven door de niet-MFI-sector en de overheid in het eurogebied, waarbij bedragen geïnvesteerd in effecten uit het eurogebied niveaus bereikten die niet meer waren opgetekend sinds medio 2011. Samen met de uitstroom van kortlopende deposito's van MFI's in het eurogebied kunnen deze ontwikkelingen wijzen op een verbetering van het beleggersvertrouwen in de economische vooruitzichten voor het eurogebied, aangezien niet-ingezetenen hun middelen weghaalden bij MFI's in het eurogebied en belegden in aandelen van bedrijven in de niet-MFI-sector en in overheidsobligaties. Al met al vertoonde het effectenverkeer in het vierde kwartaal een positief saldo, waarmee het bijdroeg aan de beschikbare liquiditeit in het eurogebied. Dit laatste kwam mede tot uiting in het beloop van het ruim gedefinieerde monetaire aggregaat M3. Zoals blijkt uit de monetaire opstelling van de betalingsbalans vormden transacties met de geldaanhoudende sector een belangrijke factor in de groei van de netto externe vermogenspositie van MFI's in het vierde kwartaal van 2012. ECB Maandbericht Maart 2013
29
Grafiek 11 Ramingen van de nominale m o n e y g a p 1)
Grafiek 12 Ramingen van de reële m o n e y g a p 1)
(als percentage van het uitstaande bedrag aan M3; voor seizoen en kalendereffecten gecorrigeerd; december 1998 = 0)
(als percentage van het uitstaande bedrag aan reëel M3; voor seizoen en kalendereffecten gecorrigeerd; december 1998 = 0)
nominale money gap op basis van officiële M3-cijfers nominale money gap op basis van M3 gecorrigeerd voor het geraamde effect van portefeuilleherschikkingen 2) 26 24 22 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 -2 1999
2001
2003
2005
2007
2009
2011
26 24 22 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 -2 2013
Bron: ECB. 1) De nominale money gap geeft het verschil weer tussen het werkelijke niveau van M3 en het niveau waarvan sprake zou zijn geweest bij een constante M3-groei in overeenstemming met de referentiewaarde van 4½%, met december 1998 als basisperiode. 2) Ramingen van de omvang van de portefeuilleherschikkingen naar M3 vinden plaats op basis van de alge mene benadering zoals behandeld in het artikel “Monetary analysis in real time” in het Monthly Bulletin van oktober 2004.
reële money gap op basis van officiële M3-cijfers reële money gap op basis van M3 gecorrigeerd voor het geraamde effect van portefeuilleherschikkingen 26 24 22 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 -2 1999
2001
2003
2005
2007
2009
2011
2)
26 24 22 20 18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 -2 2013
Bron: ECB. 1) De reële money gap geeft het verschil weer tussen het werkelijke niveau van M3, gedefleerd met de HICP, en het gedefleerde niveau van M3 waarvan sprake zou zijn geweest bij een constante nominale M3-groei in overeenstemming met de referentiewaarde van 4½% en een HICP-inflatie conform de door de ECB gehanteerde definitie van prijsstabiliteit, met december 1998 als basisperiode. 2) Ramingen van de omvang van de portefeuilleherschikkingen naar M3 vinden plaats op basis van de algemene bena dering zoals behandeld in het artikel “Monetary anal ysis in real time” in het Monthly Bulletin van oktober 2004.
A L G E M E N E B E O O R D E L I N G VA N D E M O N E TA I R E L I Q U I D I T E I T I N H E T E U RO G E B I E D Door de tussen eind september en eind januari voor M3 waargenomen stromen daalde de geaccumuleerde monetaire liquiditeit in het eurogebied licht (zie Grafieken 11 en 12). Zoals blijkt uit sommige monetaire liquiditeitsindicatoren van de ECB is een aanzienlijk deel van de vóór de crisis geaccumuleerde overvloedige liquiditeit nu weer geabsorbeerd. In de komende tijd kunnen sommige indicatoren wellicht meer in de buurt komen van het niveau dat wijst op een evenwichtige liquiditeitsverhouding in de economie. Overigens mag niet worden vergeten dat deze liquiditeitsmaatstaven voorzichtig moeten worden geïnterpreteerd omdat zij berusten op een arbitrair bepaald evenwicht met betrekking tot de aangehouden monetaire activa, dat met aanzienlijke onzekerheid is omgeven. Per saldo blijft de onderliggende geld- en kredietgroei gematigd. In het vierde kwartaal van 2012 en januari 2013 werd de M3-groei niet bepaald door de groei van de kredietverlening aan de particuliere sector, maar hield deze verband met verschuiving van gelden naar M3 vanwege de liquiditeitsvoorkeur van de geldaanhoudende sector. De zwakke kredietverlening aan de particuliere sector werd deels veroorzaakt door het dempend effect van de aanhoudende correctie van excessen in het verleden, die verdere schuldafbouw vergt in sommige landen en financiële
30
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
en niet-financiële sectoren. De belangrijkste voorwaarde op middellange termijn voor een duurzame opleving van de kredietverstrekking aan de particuliere sector is dat banken weer risico kunnen nemen en de vraag naar bankkrediet vanuit de particuliere sector terugkeert. Al met al blijven de risico’s voor de prijsstabiliteit op basis van monetaire indicatoren in evenwicht.
2 . 2 B E L E G G I N G E N VA N D E N I E T- F I N A N C I Ë L E S E C TO R E N I N S T I T U T I O N E L E B E L E G G E R S De twaalfmaands groei van de beleggingen door de niet-financiële sector bleef in het derde kwartaal van 2012 ongewijzigd op 2,6% als gevolg van de nog steeds zwakke economische omstandigheden en beperkte beleggingsmogelijkheden. De twaalfmaands groei van beleggingen door verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen bleef ook vrijwel ongewijzigd. Beleggingsfondsen noteerden daarentegen in het vierde kwartaal van 2012 een aanmerkelijke instroom, die zich hoofdzakelijk richtte op obligatiefondsen, maar in mindere mate ook gemengde fondsen en, na een lange periode van uitstroom, aandelenfondsen.
N I E T- F I N A N C I Ë L E S E C TO R E N In het derde kwartaal van 2012 (het meest recente kwartaal waarover gegevens van de rekeningen van het eurogebied beschikbaar zijn) bleef de twaalfmaands groei van de totale beleggingen door de niet-financiële sector ongewijzigd op 2,6% (zie Tabel 5). De ontwikkelingen in het derde kwartaal werden hoofdzakelijk bepaald door een sterkere groei van de beleggingen in valuta’s en deposito’s, die de zwakkere groei van de beleggingen in schuldbewijzen, aandelen en deelnemingen compenseerde. Uit een opsplitsing naar sector blijkt dat, in lijn met de trend van het tweede kwartaal, huishoudens en niet-financiële vennootschappen hun beleggingen in het derde kwartaal verder
Tabel 5 Financiële activa van de niet-financiële sectoren in het eurogebied
Financiële activa Chartaal geld en deposito’s Schuldbewijzen, m.u.v. financiële derivaten waarvan: kortlopend waarvan: langlopend Aandelen en deelnemingen, m.u.v. aandelen in beleggingsfondsen waarvan: genoteerde aandelen waarvan: niet-genoteerde aandelen en deelnemingen Aandelen in beleggingsfondsen Verzekeringstechnische reserves Overige 2) M3 3)
Twaalfmaands groei
Uitstaand be drag als percentage van totale financiële activa 1)
2010 II
2010 III
2010 IV
2011 I
2011 II
2011 III
2011 IV
2012 I
2012 II
2012 III
100 24 5 0 5
2,6 1,5 -2,5 -25,0 0,1
2,7 2,3 -3,4 -11,2 -2,6
3,6 3,2 5,1 -8,4 6,3
3,3 3,9 6,1 -0,8 6,7
3,5 4,2 7,4 6,1 7,5
3,3 3,5 7,4 -1,2 8,1
2,6 3,0 2,9 19,8 1,6
3,0 3,6 1,8 15,9 0,6
2,6 3,2 0,4 22,7 -1,3
2,6 3,6 -1,0 23,5 -2,8
28 6
2,5 3,1
2,7 2,3
3,3 3,0
2,6 1,1
2,5 1,2
2,6 2,8
2,2 2,1
2,7 2,6
2,6 2,6
1,9 1,0
22 5 16 22
2,3 -2,2 4,8 4,9
2,8 -3,0 4,7 5,1
3,4 -3,7 4,3 5,3
3,0 -4,3 3,6 4,8
2,8 -3,6 3,1 5,0
2,6 -4,6 2,7 5,2
2,3 -5,0 2,2 4,6
2,8 -4,0 1,8 5,4
2,6 -2,7 1,7 4,6
2,1 -1,5 1,7 4,9
0,1
0,8
1,1
1,8
1,3
1,7
1,5
2,9
3,0
2,6
Bron: ECB. 1) Per ultimo van het laatste kwartaal waarvoor gegevens beschikbaar zijn. Als gevolg van afronding kunnen zich verschillen voordoen. 2) Overige financiële activa omvatten leningen en overige vorderingen waarin door niet-financiële vennootschappen verstrekt handelskrediet is begrepen. 3) Per kwartaalultimo. Het monetaire aggregaat M3 omvat mede door niet-MFI’s (d.w.z. de niet-financiële sectoren en niet-monetaire financiële intermediairs) in het eurogebied bij MFI’s in het eurogebied en de centrale overheid aangehouden monetaire instrumenten.
ECB Maandbericht Maart 2013
31
terugschroefden, terwijl de overheidssector zijn beleggingen opvoerde (deels in verband met herkapitalisatietransacties van banken) (zie Grafiek 13). De vertraging in de opbouw van financiële activa door huishoudens was grotendeels de weerslag van de verdere stagnatie van het nominale beschikbare inkomen. Huishoudens hielden minder schuldbewijzen aan en gingen door met het afstoten van hun posities in beleggingsfondsen – een proces dat begin 2010 inzette en zich in het derde kwartaal van 2012 doorzette.
Grafiek 13 Financiële activa van nietfinanciële sectoren
De afname van de twaalfmaands groei van de totale beleggingen door niet-financiële vennootschappen in het derde kwartaal was de weerslag van verdere dalingen van bruto exploitatieoverschotten en toegenomen besparingen (d.w.z., ingehouden winsten). De twaalfmaands groei van beleggingen door de overheid steeg in het derde kwartaal verder, hoofdzakelijk door hogere beleggingen in leningen, valuta’s en deposito’s, terwijl beleggingen in aandelen ongewijzigd bleven en beleggingen in schuldbewijzen afnamen. Voor meer informatie over ontwikkelingen in de financiële stromen en balansen van de nietfinanciële particuliere sector wordt verwezen naar paragraaf 2.6 en 2.7. Informatie is ook te vinden – over alle institutionele sectoren – in het Kader “Geïntegreerde rekeningen van het eurogebied over het derde kwartaal van 2012” van het Maandbericht van februari 2013. INSTITUTIONELE BELEGGERS De twaalfmaands groei van beleggingen door verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen bleef in het derde kwartaal van 2012 (het recentste kwartaal waarvoor gegevens uit de geïntegreerde rekeningen van het eurogebied beschikbaar zijn; zie Grafiek 14) ongewijzigd op 2,4%. Dit groeipercentage blijft dus op het laagste niveau sinds 1999, deels als gevolg van de dalingen die zich sinds eind 2007 hebben voorgedaan in de beleggingen van huishoudens in verzekeringstechnische reserves en dalingen in de valuta’s en deposito’s aangehouden door verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen. Dit laatste deed zich voor
32
ECB Maandbericht Maart 2013
(mutaties in procenten per jaar; bijdragen in procentpunten) totale overheid niet-financiële vennootschappen huishoudens niet-financiële sectoren 6
6
5
5
4
4
3
3
2
2
1
1
0
0
-1 2004
2006
2008
2010
2012
-1
Bron: ECB.
Grafiek 14 Financiële activa van verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (mutaties in procenten per jaar; bijdragen in procentpunten) schuldbewijzen m.u.v. financiële derivaten genoteerde aandelen nietgenoteerde aandelen en deelnemingen aandelen in beleggingsfondsen overige 1) totaal financiële activa 9
9
8
8
7
7
6
6
5
5
4
4
3
3
2
2
1
1
0
0
-1
-1
-2 2004
2006
2008
2010
2012
-2
Bron: ECB. 1) Met inbegrip van leningen, deposito’s, verzekerings technische reserves en overige vorderingen.
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
het laatst voor in het tweede kwartaal van 2011 en wijst mogelijk op een afgenomen behoefte aan liquiditeitsbuffers op grond van enige afname van de onzekerheid op de financiële markten. Aandelen van beleggingsfondsen en schuldbewijzen leverden opnieuw de grootste bijdrage aan de totale beleggingen door verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen. Maar terwijl de bijdrage van beleggingsfondsen in het vierde kwartaal iets daalde, steeg de bijdrage van beleggingen in schuldbewijzen verder. De inleg op jaarbasis in aandelen/participaties in beleggingsfondsen (exclusief geldmarktfondsen) steeg in het vierde kwartaal fors tot EUR 341 miljard, tegen EUR 171 miljard in het vorige kwartaal. Het twaalfmaands groeitempo nam van 2,8% in het derde kwartaal toe tot 4,3%. De inleg op jaarbasis in obligatiefondsen leverde de grootste bijdrage, terwijl de beleggingen in gemengde fondsen ook aantrok. Ook voor aandelenfondsen werd na een lange periode van uitstroom een instroom waargenomen (zie Grafiek 15). Voor geldmarktfondsen deed zich weer een uitstroom voor, opnieuw weerslag van de, gegeven de lage rentestand, moeilijke marktomstandigheden voor deze fondsen.
Grafiek 15 Netto inleg per jaar bij geldmarkt- en beleggingsfondsen (EUR miljard) geldmarktfondsen aandelenfondsen 1) obligatiefondsen 1) gemengde fondsen 1) overige fondsen 1), 2) 300
300
250
250
200
200
150
150
100
100
50
50 0
0 -50
-50
-100
-100
-150
-150
-200 2002
2004
2006
2008
2010
2012
-200
Bronnen: ECB en EFAMA. 1) Tot het eerste kwartaal van 2009 worden de kwartaalstroomramingen verkregen uit de niet-geharmoniseerde beleggingsfondsstatistieken van de ECB, berekeningen van de ECB op basis van door EFAMA aangeleverde nationale gegevens, en ramingen van de ECB. 2) Met inbegrip van vastgoedfondsen, hedgefondsen en niet elders geclassificeerde fondsen.
Als we specifiek kijken naar de ontwikkelingen in de loop van het vierde kwartaal van 2012, constateren we een sterke instroom van EUR 160 miljard in aandelen van / participaties in beleggingsfondsen (exclusief geldmarktfondsen), die tot op zekere hoogte de weerslag kan zijn van seizoenpatronen (omdat de cijfers niet voor seizoen zijn gecorrigeerd). Deze instroom was grotendeels toe te schrijven aan inleg in obligatiefondsen, waarvan de twaalfmaands groei in dat kwartaal steeg naar 16,6%. Deze ontwikkeling is nog steeds de weerslag van de ontspanning die zich op de obligatiemarkten voordeed na de afwikkeling van de 3-jaars langerlopende herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de aankondiging van Outright Monetary Transactions. Maar als we kijken naar de activakant van de balansen van beleggingsfondsen over het vierde kwartaal, blijken obligatiefondsen nauwelijks meer te hebben belegd in obligaties van niet-ingezetenen van het eurogebied dan in obligaties van ingezetenen van het eurogebied – enigermate in tegenstelling tot de in het vorige kwartaal waargenomen ontwikkelingen.
2.3 DE GELDMARKTRENTE De geldmarktrente gaf tussen 5 december 2012 en 6 maart 2013 een hogere volatiliteit te zien. De perceptie dat een verlaging van de belangrijkste rentetarieven van de ECB minder waarschijnlijk is geworden, gekoppeld aan de verwachtingen over de liquiditeitsontwikkelingen, zorgden in januari ECB Maandbericht Maart 2013
33
Grafiek 16 Geldmarktrente
Grafiek 17 Driemaands EUREPO, EURIBOR en daggeldrenteswap
(procenten per jaar; ecart in procentpunten; daggegevens)
(procenten per jaar; daggegevens)
eenmaands EURIBOR (links) driemaands EURIBOR (links) twaalfmaands EURIBOR (links) ecart tussen twaalfmaands en eenmaands EURIBOR (rechts)
driemaands EUREPO driemaands daggeldrenteswap driemaands EURIBOR
1,50
2,50 2,25
1,25
2,00 1,75 1,25
1,5
1,5
1,0
1,0
0,5
0,5
0,0
0,0
0,75
1,00
0,50
0,75 0,50
0,25
0,25 0,00
0,00 2011
2012
2013
Bronnen: ECB en Thomson Reuters.
voor een tijdelijke stijging van de geldmarktrente. De EONIA daalde tijdens de verslagperiode marginaal en bleef daarmee op een laag peil als gevolg van de historisch lage basisrentetarieven van de ECB en de zeer forse overliquiditeit op de daggeldmarkt De niet door onderpand gedekte geldmarktrente gaf tussen 5 december 2012 en 6 maart 2013 enige volatiliteit te zien. Deze rente was in december stabiel, steeg in januari, maar zwakte in februari uiteindelijk weer af naar een niveau dat vergelijkbaar is met het peil aan het begin van de verslagperiode. De eenmaands, driemaands, zesmaands en twaalfmaands EURIBOR bedroeg op 6 maart respectievelijk 0,12%, 0,20%, 0,32% en 0,54%. De rente voor de twee kortste looptijden bleef daarmee ongewijzigd c.q. steeg met 1 basispunt, terwijl de rente voor de twee langere looptijden 2 c.q.3 basispunten lager lag. Het ecart tussen de twaalfmaands en eenmaands EURIBOR – een indicator van de helling van geldmarktrente-
34
2,0
1,00
1,50
ECB Maandbericht Maart 2013
2,0
-0,5 april
juli okt. 2011
jan.
april
juli 2012
okt.
jan. 2013
-0,5
Bronnen: ECB, Bloomberg en Thomson Reuters.
Grafiek 18 Driemaands rentetarieven en de rente op futures-contracten in het eurogebied (procenten per jaar; daggegevens) driemaands EURIBOR rente op futures-contracten op 5 december 2012 rente op futures-contracten op 6 maart 2013 2,00
2,00
1,75
1,75
1,50
1,50
1,25
1,25
1,00
1,00
0,75
0,75
0,50
0,50
0,25
0,25
0,00 juli
0,00 2011
jan.
juli 2012
jan.
juli 2013
Bron: Thomson Reuters. Toelichting: Driemaands futures-contracten voor levering aan het eind van het lopende kwartaal en de volgende drie kwartalen, zoals op Liffe genoteerd.
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
Grafiek 19 Impliciete volatiliteiten met constante looptijden afgeleid van opties op driemaands EURIBOR-futures
Grafiek 20 ECB-rentetarieven en de daggeldrente
(procenten per jaar; daggegevens)
(procenten per jaar; daggegevens)
driemaands constante looptijd zesmaands constante looptijd negenmaands constante looptijd twaalfmaands constante looptijd
vaste rente bij basisherfinancieringstransacties depositorente daggeldrente (EONIA) marginale beleningsrente
0,30
0,30
2,5
2,5
0,25
0,25
2,0
2,0
0,20
0,20
1,5
1,5
0,15
0,15
1,0
1,0
0,10
0,10
0,5
0,5
0,05
0,05
0,0
0,0
2010
2011
2012
2013
Bronnen: Thomson Reuters en berekeningen van de ECB. Toelichting: Deze maatstaf wordt berekend in twee stappen. Allereerst worden de impliciete volatiliteiten afgeleid van opties op driemaands EURIBOR-futures omgezet door deze uit te drukken in termen van prijzen in plaats van rendementen. Vervolgens worden de daaruit resulterende impliciete volatiliteiten, die een constante looptijd kennen, omgezet naar data met een constante resterende looptijd.
2011
2012
2013
Bronnen: ECB en Thomson Reuters.
structuur – daalde in deze periode daarmee met 4 basispunten en kwam op 6 maart uit op 42 basispunten (zie Grafiek 16). De door onderpand gedekte geldmarktrente volgde een vergelijkbaar patroon, bleef stabiel in december, steeg aan het begin van het jaar en daalde weer in februari (zie Grafiek 17). De rente op driemaands daggeldrenteswaps stond op 6 maart op 0,07% en bleef daarmee ongewijzigd ten opzichte van 5 december. Aangezien de vergelijkbare ongedekte EURIBOR met 1 basispunt steeg, steeg het ecart tussen beide rentes met hetzelfde bedrag. De driemaands EUREPO steeg gedurende de verslagperiode met 2 basispunten en bedroeg op 6 maart 0,01%. De rentevoeten zoals impliciet begrepen in de prijzen van driemaands EURIBOR-futures met vervaldatum in maart, juni en september 2013 bedroegen op 6 maart respectievelijk 0,19%, 0,19% en 0,20, stijgingen van 2 basispunten ten opzichte van de niveaus van 5 december, deels als gevolg van de perceptie dat een verlaging van de belangrijkste rentetarieven van de ECB minder waarschijnlijk is geworden (zie Grafiek 18). De impliciete volatiliteit bij constante looptijden van drie, zes, negen en twaalf maanden, zoals afgeleid uit opties op driemaands EURIBOR-futures, steeg ten opzichte van de niveaus op 5 september (zie Grafiek 19). Wat het daggeldsegment betreft, gaf de EONIA in de twaalfde reserveaanhoudingsperiode van 2012 en in de eerste en tweede aanhoudingsperiode van dit jaar een verdere marginale afname te zien van gemiddeld 7 basispunten om op 6 maart uit te komen op 0,07%. Het negatieve ecart ECB Maandbericht Maart 2013
35
tussen de EONIA en de basis-herfinancieringsrente nam daarmee gedurende de verslagperiode marginaal verder toe, als gevolg van de zeer hoge overliquiditeit op de daggeldmarkt (zie Grafiek 20). Tijdens de verslagperiode bleef de ECB liquiditeit verschaffen via herfinancieringstransacties met looptijden van een week, een aanhoudingsperiode en drie maanden. Al deze transacties werden uitgevoerd als vaste-rentetender met volledige toewijzing (zie Kader 2). Daarnaast voerde de ECB in de twaalfde aanhoudingsperiode van 2012 en in de eerste en tweede aanhoudingsperiode van dit jaar wekelijks liquiditeitsverkrappende transacties uit met een looptijd van een week via variabele-rentetenders met een maximale inschrijvingsrente van 0,75%. Via deze liquiditeitsverkrappende transacties heeft de ECB voor een bedrag gelijk aan de waarde van de aankopen in het kader van het Programma voor de effectenmarkten liquiditeit aan de markt onttrokken (op 6 maart in totaal EUR 205,5 miljard), behalve bij de laatste transactie van 2012, die op 28 december is verricht en waarbij het Eurosysteem slechts EUR 197,6 miljard aan de markt onttrok. De verslagperiode werd opnieuw gekenmerkt door een zeer hoge overliquiditeit, hoewel het niveau daarvan iets afnam vanwege de vrijwillige vervroegde aflossing op leningen die ter beschikking waren gesteld in het kader van de twee driejaars LHT’s van december 2011 en maart 2012. De tegenpartijen hebben er tot dusver voor gekozen om EUR 224,8 miljard van de geleende EUR 1.018,7 miljard terug te betalen. Als gevolg hiervan bedroeg de overliquiditeit in de twaalfde aanhoudingsperiode van 2012 en in de eerste en tweede aanhoudingsperiode van dit jaar dagelijks gemiddeld EUR 554 miljard, tegen EUR 683 miljard in de voorgaande drie aanhoudingsperioden. Het dagelijks beroep op de depositofaciliteit bedroeg gemiddeld EUR 197 miljard, terwijl de aanhoudingen in rekening-courant boven op de reserveverplichtingen gemiddeld EUR 357 miljard bedroegen – een afname ten opzichte van het gemiddelde van respectievelijk EUR 264 miljard en EUR 419 miljard in de voorgaande drie aanhoudingsperioden.
Kader 2
LIQUIDITEITSVERHOUDINGEN EN MONETAIRE-BELEIDSTRANSACTIES TUSSEN 14 NOVEMBER 2012 EN 12 FEBRUARI 2013 In dit Kader wordt een beschrijving gegeven van het liquiditeitsbeheer van de ECB in de reserve-aanhoudingsperioden die eindigden op 11 december 2012, 15 januari 2013 en 12 februari 2013. Tijdens de verslagperiode werden de basisherfinancieringstransacties (BHT’s) opnieuw uitgevoerd als vaste-rentetenders met volledige toewijzing. Dezelfde procedure gold wederom bij herfinancieringstransacties met bij-zondere termijn, namelijk een termijn van één reserveaanhoudingsperiode. De vaste rente bij deze transacties was telkens dezelfde als de op dat moment gangbare BHT-rente. Bovendien werden ook de driemaands langerlopende herfinancieringstransacties (LHT’s) tijdens de verslagperiode uitgevoerd als vasterentetenders met volledige toewijzing. De in deze
36
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
transacties gehanteerde rente was de gemid-delde rente op de BHT’s gedurende de looptijd van de desbetreffende LHT. Overeenkomstig het besluit van de Raad van Bestuur van 8 december 2011 om maatregelen te implementeren teneinde de kredietverlening door banken en de liquiditeit in het eurogebied te ondersteunen, werd aan de banken die deelnamen aan de driejaars langerlopende herfinancieringstransactie die op 21 december 2011 is toegewezen, de mogelijkheid geboden deze LHT na één jaar, met ingang van 30 januari 2013, vervroegd af te lossen. De Raad van Bestuur, ten slotte, besloot de beleidsrentetarieven van de ECB in de verslagperiode onveranderd te laten. Liquiditeitsbehoefte van het bankwezen Tijdens de verslagperiode bedroeg de gezamenlijke liquiditeitsbehoefte van het bankwezen – gedefinieerd als de som van de autonome factoren en de reserveverplichtingen – gemiddeld EUR 575,7 miljard per dag. Dat was EUR 54,8 miljard hoger dan het gemiddelde dagelijkse niveau in de voorgaande drie aanhoudingsperioden (van 8 augustus tot en met 13 november 2012). De reserveverplichtingen bedroegen in de drie hier besproken aanhoudingsperioden gemiddeld €105,9 miljard, iets minder dan in de drie voorgaande aanhoudingsperioden (EUR 106,8 miljard). De autonome factoren namen intussen met EUR 55,7 miljard toe tot gemiddeld EUR 469,7 miljard, met name als gevolg van groei van de overheidsdeposito’s bij centrale banken in combinatie met een incidentele afname bij andere autonome factoren, zoals in euro luidende vorderingen op kredietinstellingen in het eurogebied.
Grafiek A Door banken op rekeningen-courant aangehouden tegoeden, overreserves en beroep op de depositofaciliteit (EUR miljard; dagelijkse cijfers per aanhoudingsperiode) beroep op de depositofaciliteit op rekeningen-courant aangehouden tegoeden overreserves 1,000
1,000
800
800
600
600
400
400
200
200
0 -200
0
juni
juli
aug. sept. okt. nov. dec. jan. feb. maart april mei 2011
juni juli aug. sept. okt. nov. dec. jan. 2012 2013
-200
Bron: ECB.
ECB Maandbericht Maart 2013
37
Rekeningcouranttegoeden boven de reserveverplichtingen bedroegen in de verslagperiode gemiddeld EUR 382,5 miljard, een daling van EUR 45,8 miljard ten opzichte van de vorige verslagperiode. Net als in de vorige verslagperiode (van 8 augustus tot en met 13 november 2012) waren deze grote tegoeden toe te schrijven aan de in juli 2012 doorgevoerde verlaging van de rente op de depositofaciliteit tot 0%, waardoor banken weinig aanleiding hadden om hun overtollige liquiditeit ’s nachts naar de depositofaciliteit over te boeken. Het beroep op de deposito-faciliteit is in de drie onderhavige aanhoudingsperioden aanzienlijk verminderd, en wel met EUR 76,4 miljard naar EUR 219,7 miljard (zie ook verderop in dit Kader onder “Beroep op permanente faciliteiten”). Aanbod van liquiditeit
Grafiek B Liquiditeitsbehoefte van het bankwezen en liquiditeitsvoorziening (EUR miljard; daggemiddelden voor de verslagperiode zijn naast elke post weergegeven) langerlopende herfinancieringstransacties: €1.015,5 miljard basisherfinancieringstransacties: €92,0 miljard CBPP-, CBPP2- en SMP-portefeuilles: €275,9 miljard netto beroep op depositofaciliteit: €217,7 miljard rekeningen-courant: €488,4 miljard autonome factoren: €469,7 miljard wekelijkse liquiditeitsverkrappende ‘fine-tuning’transacties: EUR 207,5 miljard reserveverplichtingen: €105,9 miljard 1.600 1.400 1.200 1.000 800 600 400 200 0 -200 -400 -600 -800 -1.000 -1.200 -1.400 -1.600 nov.
1.600 Liquiditeits1.400 voorziening 1.200 1.000 800 600 400 200 0 -200 -400 -600 -800 -1.000 -1.200 -1.400 -1.600 Liquiditeitsbehoefte
dec. jan. feb. In de verslagperiode bedroeg de gemiddelde 2012 2013 totale liquiditeitsverschaffing door middel van openmarkttransacties EUR 1.175,9 milBron: ECB. jard, een aanzienlijke daling (van EUR 68,7 miljard) ten opzichte van de vorige drie aanhou-dingsperioden. Bij tenders 1 werd gemiddeld EUR 900 miljard verstrekt, EUR 65,3 miljard minder dan in de voorgaande verslagperiode (zie Grafiek B).
Middels de basisherfinancieringstransacties van één week werd tijdens de reserveaanhoudingsperioden die eindigden op 11 december 2012 en 15 januari 2013 dagelijks gemiddeld EUR 76,3 miljard aan liquiditeit verschaft. Dat bedrag nam sterk toe, tot EUR 127,5 miljard, in de aanhoudingsperiode die eindigde op 12 februari 2013. Dat betekent dat tijdens de drie reserveaanhoudingsperioden dagelijks in totaal gemiddeld EUR 92,0 miljard aan liquiditeit werd verschaft, vergeleken met EUR 110,4 miljard in de drie voorgaande aanhoudingsperioden. De herfinancieringstransacties met een bijzondere termijn met een looptijd van één aanhoudingsperiode zorgden voor een dagelijks gemiddelde van EUR 14,0 miljard tijdens deze reserveaanhoudingsperiode, in vergelijking met EUR 17,5 miljard in de voorgaande periode. Middels de driemaands LHT’s werd gemiddeld EUR 30,0 miljard aan liquiditeit verschaft, vergeleken met EUR 40,1 miljard in de drie voorgaande aanhoudingsperioden.
1
38
Tot de tendertransacties behoren basisherfinancieringstransacties, langerlopende herfinancieringstransacties en ‘finetuning’transacties. De laatste categorie kan zowel liquiditeitsverruimend als liquiditeitsverkrappend zijn.
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
Tot slot de liquiditeit die middels de twee driejaars LHT’s werd verschaft. Die bedroeg in de verslagperiode gemiddeld EUR 971,5 miljard per dag, vergeleken met EUR 1.000,3 miljard in de voorgaande drie aanhoudingsperioden. De belangrijkste oorzaak hiervan was het feit dat tegenpartijen uit het eurosysteem de mogelijkheid tot vervroegde aflossing van de eerste, op 21 december 2011 toegewezen, driejaars LHT hebben benut. Banken hebben vóór de vervaldatum van deze transactie vrijwillig EUR 149,4 miljard afgelost. Met deze aflossing is de omvang van het liquiditeitsoverschot in de markt in deze verslagperiode aanzienlijk afgenomen. Het eerste en tweede obligatie-inkoopprogramma (CBPP en CBPP2) zorgden tezamen met het SMP (Securities Markets Programme) voor gemiddeld EUR 275,9 miljard aan liquiditeit tijdens de verslagperiode. De omvang van de vervallen bedragen in deze portefeuilles was EUR 3,4 miljard. Het uitstaande bedrag aan liquiditeit dat is verschaft middels het in juni 2010 beëindigde CBPP was op 12 februari 2013 EUR 48,9 miljard, iets lager dan aan het einde van de voorgaande verslagperiode. Dit was het gevolg van ver-vallen bedragen. Op 12 februari 2013 bereikte het aanschafbedrag in het kader van het CBPP2 – geëindigd op 31 oktober 2012 – EUR 16,3 miljard, terwijl de netto aanschafwaarde in het kader van het SMP met EUR 2,0 miljard daalde naar EUR 205,4 miljard, eveneens als gevolg van vervallen bedragen. Er werden wekelijkse ‘fine-tuning’-transacties uitgevoerd om het liquiditeitsverschaffende effect van het SMP in de markt te neutraliseren. In vrijwel al deze transacties absorbeerde de ECB de liquiditeit die door het SMP werd verschaft volledig; de enige uitzondering was de laatste transactie van 2012 die werd uitgevoerd op 28 december, waarin het Eurosysteem slechts EUR 197,6 miljard onttrok. Beroep op permanente faciliteiten Het liquiditeitsoverschot (gedefinieerd als de totale, via transacties en de marginale beleningsfaciliteit verschafte liquiditeit minus autonome factoren en reserveverplichtingen) beliep in de verslagperiode gemiddeld EUR 602,2 miljard (tegen EUR 724,8 miljard in de voorgaande verslagperiode). Het beroep op de marginale beleningsfaciliteit bleef met EUR 2,0 miljard zeer beperkt (was EUR 1,0 miljard). Het beroep op de depositofaciliteit daalde van gemiddeld EUR 296,1 miljard naar EUR 219,7 miljard. Per saldo bedroeg het gemiddelde beroep 2 op de depositofaciliteit EUR 217,7 miljard, een aanzienlijke daling (met EUR 77,3 miljard) ten opzichte van de voorgaande verslagperiode en hoofdzakelijk het gevolg van het afnemende beroep op de depositofaciliteit.
2
Het netto beroep op de depositofaciliteit is gelijk aan het beroep op de depositofaciliteit minus het beroep op de marginale beleningsfaciliteit in de verslagperiode, inclusief de weekends.
ECB Maandbericht Maart 2013
39
Rentetarieven De belangrijkste beleidsrentetarieven die de ECB hanteert bij haar herfinancieringstransacties, de marginale bele-ningsfaciliteit en de depositofaciliteit bleven in de verslagperiode onveranderd op respectievelijk 0,75%, 1,50% en 0,00%. Ondanks de terugbetaling van middelen die in het kader van de eerste van de twee driejaars LHT’s waren verkregen, bleef er in de verslagperiode sprake van een ruim liquiditeitsoverschot, en de EONIA en andere geldmarkttarieven voor de zeer korte termijn bleven dan ook laag. De EONIA was in de verslagperiode gemiddeld 0,072%, ofwel 67,8 basispunten beneden het BHT-tarief. De EONIA bereikte op 21 december 2012 met 0,06% de laagste stand ooit (zie Grafiek C).
Grafiek C De EONIA en de rentetarieven van de ECB (dagelijkse rentetarieven in procenten) EONIA rente op depositofaciliteit 0,2
0,2
0,1
0,1
0,0 nov.
dec. 2012
jan.
2013
feb.
0,0
Bron: ECB.
2 . 4 O B L I G AT I E M A R K T E N Tussen eind november en begin maart steeg het rendement op langlopende overheidsobligaties met een AAA-rating in het eurogebied met circa 6 basispunten tot circa 1,8% op 6 maart. In de Verenigde Staten steeg het rendement op langlopende overheidsobligaties in diezelfde periode met circa 32 basispunten tot circa 1,9% op 6 maart. De marktperceptie van de risico’s in het eurogebied nam verder af, met name door de verdere vooruitgang die is geboekt bij de oplossing van de staatsschuldencrisis en de perceptie dat de spanningen in de bankensector afnemen, zoals onder andere blijkt uit de hoger dan verwachte aflossingen in het kader van de driejaars langerlopende herfinancieringstransacties (LHT’s). Deze algemene ontwikkelingen voerden de boventoon, ondanks de groeiende onzekerheid over de binnenlandse situatie in een aantal eurolanden, met name aan het einde van de verslagperiode, en de zwakke groeidynamiek in het eurogebied, die opnieuw niet voldeed aan de marktverwachtingen. In de Verenigde Staten werd het marktsentiment hoofdzakelijk gestuurd door de ontwikkeling van de onderhandelingen over het nationale schuldplafond. Ook de bedrijfsobligatiemarkt profiteerde van het algeheel positieve marktsentiment, getuige de afname van het ecart tussen obligaties van emittenten met een BBB-rating en hoogrenderende obligaties. Marktgerelateerde indicatoren duiden erop dat de inflatieverwachtingen in de markt volledig in overeenstemming zijn met prijsstabiliteit. Tussen eind november en 6 maart steeg het rendement op langlopende overheidsobligaties met een AAA-rating in het eurogebied met circa 6 basispunten tot circa 1,8% op 6 maart (zie Grafiek 21). In de Verenigde Staten steeg het rendement op langlopende overheidsobligaties gestaag met 31 basispunten tot circa 1,9% begin maart. Het rendement op tienjaars overheidsobligaties met een AAA-rating in het eurogebied lag daarmee 15 basispunten lager dan in de Verenigde
40
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
Staten. In Japan bleef het rendement op tienjaars overheidsobligaties in dezelfde periode globaal ongewijzigd, om op 6 maart uit te komen op 0,7%. Het sentiment op de obligatiemarkten in het eurogebied verbeterde verder, vooral dankzij de politieke vooruitgang die is geboekt bij het vinden van een oplossing voor de staatsschuldencrisis en de eerdere aankondiging van rechtstreeks monetaire transacties (OMT’s) door de Raad van Bestuur van de ECB. Het marktsentiment werd ook positief beïnvloed door het akkoord over gemeenschappelijk bankentoezicht onder leiding van de ECB, de succesvolle opkoop van Griekse obligaties in december en het daaropvolgende groene licht voor uitkering van de toegezegde hulp aan Griekenland. Een vergelijkbaar effect ging uit van de hoger dan verwachte, vervroegde aflossingen op de leningen in het kader van de driejaars langerlopende herfinancieringstransacties die begin 2012 door de ECB werden verstrekt, waardoor de spanningen in de bankensector lijken af te nemen. Mede door de afgenomen staartrisico’s daalden de premies op risicovollere instrumenten en ontstond een verschuiving vanuit veilige havens terug naar instrumenten met een hoge rating.
Grafiek 21 Rendement op langlopende overheidsobligaties (procenten per jaar; daggegevens) eurogebied (links) Verenigde Staten (links) Japan (rechts) 2,8
2,2
2,6
2,0
2,4
1,8
2,2
1,6
2,0
1,4
1,8
1,2 1,0
1,6
0,8
1,4 1,2 maart
mei
juli
2012
sept.
nov.
jan.
0,6 maart 2013
Bronnen: EuroMTS, ECB, Bloomberg en Thomson Reuters. Toelichting: De rendementen op langlopende overheids obligaties hebben betrekking op tienjaars obligaties of obligaties met de meest vergelijkbare looptijd. Het ren dement op in het eurogebied uitgegeven obligaties is gebaseerd op gegevens van de ECB over obligaties met een AAArating. Dit betreft thans Duitse, Finse, Franse, Nederlandse en Oostenrijkse obligaties.
Deze positieve ontwikkelingen boden compensatie voor het wisselende nieuws vanuit het eurogebied tijdens de verslagperiode. De groeidynamiek bleef in het eurogebied zwak en voldeed opnieuw niet aan de marktverwachtingen. In de loop van de verslagperiode werden de groeiprognoses voor het eurogebied neerwaarts bijgesteld. De bbp-cijfers in het eurogebied over het vierde kwartaal van 2012 waren lager dan de markt had verwacht en een aantal op enquêtes gebaseerde indicatoren voor het eurogebied stelden evenzeer teleur. Het aanhoudende herstel van de obligatiemarkten in het eurogebied was terug te zien in de sterke vraag naar Italiaanse en Spaanse overheidsobligaties tijdens de reguliere veiling daarvan door de Italiaanse en Spaanse overheid in de verslagperiode, alsmede in de vooruitgang die Portugal en Ierland hebben geboekt in de richting van een volledige terugkeer op de kapitaalmarkt. Hoewel het marktklimaat is verbeterd, blijven de spanningen op de financiële markten bestaan als gevolg van de onzekere binnenlandse situatie in sommige eurolanden en het recente negatieve nieuws over banken in het eurogebied die problemen hebben. In de Verenigde Staten werden de marktontwikkelingen beïnvloed door angst over de begrotingsafgrond. In eerste instantie had dit een vlucht naar veilige havens tot gevolg, maar dit proces is inmiddels omgekeerd als gevolg van het bereikte akkoord. Begin 2013 ontspon zich eenzelfde patroon in verband met de onderhandelingen en het daaropvolgende tijdelijke akkoord ECB Maandbericht Maart 2013
41
Grafiek 22 Impliciete volatiliteit in de markt voor overheidsobligaties
Grafiek 23 Rendement op geïndexeerde nulcouponobligaties in het eurogebied
(procenten; daggegevens)
(procenten per jaar; vijfdaagse voortschrijdende gemiddelden van daggegevens; voor seizoen gecorrigeerd)
eurogebied Verenigde Staten Japan
vijfjaars voor de toekomstige inflatie geïndexeerd obligatierendement vijf jaar vooruit vijfjaars voor de huidige inflatie geïndexeerd obligatierendement tienjaars voor de huidige inflatie geïndexeerd obligatierendement
10
10
9
9
8
8
2,5
2,5
7
7
2,0
2,0
6
6
5
5
1,5
1,5
4
4
1,0
1,0
3
3
0,5
0,5
2
2
1
1
0,0
0,0
-0,5
-0,5
-1,0
-1,0
0 maart
mei
juli
sept. 2012
nov.
jan.
0 maart 2013
Bron: Bloomberg. Toelichting: De impliciete volatiliteit op de obligatiemarkten is een maatstaf voor de onzekerheid op de korte termijn (maximaal drie maanden) voor de koersen van Duitse en Amerikaanse tienjaars overheidsobligaties. Deze is gebaseerd op de marktwaarde van overeenkomstige verhandelde optiecontracten. Bloomberg hanteert voor zowel puts als calls de impliciete volatiliteit van de uitoefenprijs die het dichtst bij de ‘at-the-money’-prijs ligt, daarbij gebruikmakend van futures die de eerstvolgende maand aflopen.
-1,5 maart
mei
juli
sept. 2012
nov.
-1,5 jan. maart 2013
Bronnen: Thomson Reuters en berekeningen van de ECB. Toelichting: Sinds eind augustus 2011 worden de werke lijke percentages berekend als een met het bbp gewogen gemiddelde van de afzonderlijke reële percentages voor Frankrijk en Duitsland. Daarvóór werden de reële per centages berekend door een schatting te maken van een gecombineerde reële rendementscurve voor Frankrijk en Duitsland.
over het nationale schuldplafond. De gepubliceerde economische cijfers gaven globaal een gemengd beeld te zien, waarbij de cijfers over werkgelegenheid, woningmarkt en industrie positief werden ontvangen. De cijfers over de bbp-groei over het vierde kwartaal van 2012 waren echter slechter dan verwacht. De onzekerheid onder beleggers over de ontwikkelingen op de obligatiemarkt in het eurogebied op de korte termijn, zoals afgemeten aan de in opties besloten volatiliteit, is sinds het lage niveau in november 2012 geleidelijk toegenomen (zie Grafiek 22). In de Verenigde Staten en Japan bleef de impliciete volatiliteit daarentegen globaal ongewijzigd. Al met al lag de impliciete volatiliteit aan het einde van de verslagperiode laag in vergelijking met de niveaus die sinds de aanvang van de crisis zijn opgetekend. Nu het marktsentiment in het algemeen verder is verbeterd en de investeringsstromen naar eurolanden met financiële problemen weer op gang zijn gekomen, zijn de credit default swaps en de obligatierentes in de meeste eurolanden gedurende de verslagperiode gedaald. Ook het ecart tussen tienjaars overheidsobligaties en Duitse Bunds is in de meeste eurolanden afgenomen. Toch blijven de verschillen in obligatierente tussen de diverse eurolanden groot. En is er op sommige markten voor overheidsschuld sprake van een fragiel klimaat, gevoed door onzekere binnenlandse omstandigheden. Het rendement op Griekse, Portugese en Ierse overheidsobliga-
42
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
Grafiek 24 Nulcoupon-‘break-even’inflatie en rente op inflatieswaps in het eurogebied
Grafiek 25 Impliciete termijndaggeldrente in het eurogebied
(procenten per jaar; vijfdaagse voortschrijdende gemiddelden van daggegevens; voor seizoen gecorrigeerd)
(procenten per jaar; daggegevens) 6 maart 2013 30 november 2012
vijfjaars toekomstige ‘break-even’-inflatie vijf jaar vooruit vijfjaars toekomstige rente op inflatieswaps vijf jaar vooruit 2,8
2,8
2,6
2,6
2,4
2,4
2,2
2,2
2,0
2,0
1,8 maart
1,8
mei
juli
2012
sept.
nov.
jan. maart 2013
Bronnen: Thomson Reuters en berekeningen van de ECB. Toelichting: Sinds eind augustus 2011 wordt de ‘breakeven’-inflatie berekend als een met het bbp gewogen gemiddelde van de afzonderlijk geraamde ‘break-even’inflatie voor Frankrijk en Duitsland. Daarvóór werd de ‘break-even’-inflatie berekend door rendementen uit de nominale rendementscurve voor in het eurogebied uitgegeven overheidsobligaties met een AAA-rating te vergelijken met een gecombineerde reële rendementscurve afgeleid van Franse en Duitse geïndexeerde overheidsobligaties.
4,0
4,0
3,5
3,5
3,0
3,0
2,5
2,5
2,0
2,0
1,5
1,5
1,0
1,0
0,5
0,5
0,0
0,0
-0,5 2012
2014
2016
2018
2020
2022
-0,5
Bronnen: ECB, EuroMTS (onderliggende gegevens) en Fitch Ratings (ratings). Toelichting: De impliciete termijnrendementscurve, die is af geleid van de in de markt waargenomen rentetermijn structuur, geeft de marktverwachtingen weer ten aanzien van de toekomstige niveaus van de korte rente. De voor het berekenen van deze impliciete termijnrendements curven gebruikte methode is beschreven in het onderdeel ‘Euro area yield curve’ op de website van de ECB. De voor de raming gebruikte gegevens bestaan uit rendemen ten op in het eurogebied uitgegeven overheidsobligaties met AAArating.
ties daalde met respectievelijk 513, 146 en 69 basispunten. Het fors lagere rendement op Griekse overheidsobligaties is voornamelijk het gevolg van de opkoop van deze obligaties in december, tegen een lagere rente dan de rente die vóór deze transactie op de secundaire markt werd genoteerd. Daarentegen steeg het rendement op Italiaanse overheidsobligaties in de verslagperiode met circa 16 basispunten. In andere landen bleef het rendement globaal ongewijzigd. Het rendement op tienjaars en vijfjaars geïndexeerde overheidsobligaties in het eurogebied bleef tussen eind november en 6 maart globaal ongewijzigd op circa -0,1% respectievelijk -0,8% (zie Grafiek 23). De sombere verwachtingen in de markt over de groei op de middellange termijn bleef de reële rente drukken, met name bij de korte looptijden. Bij de langere looptijden bleef de impliciete toekomstige reële rente in het eurogebied (vijfjaars inflatie vijf jaar vooruit) globaal ongewijzigd op 0,5%. Gezien de stabiliteit van de reële rente bewoog de ‘break-even’-inflatie in lijn met de rendementsfluctuaties op nominale obligaties met een AAA-rating. De impliciete toekomstige “break even”-inflatie in het eurogebied (vijfjaars inflatie vijf jaar vooruit) steeg in de verslagperiode dan ook met 20 basispunten tot circa 2,6% op 6 maart. Intussen steeg ook de rente op inflatieswaps met dezelfde tijdshorizon met 9 basispunten tot circa 2,3% op 6 maart (zie grafiek 24). De liquiditeit op de markt voor geïndexeerde obligaties in het eurogebied is gedurende de ECB Maandbericht Maart 2013
43
verslagperiode eveneens verbeterd. Dit kan worden verklaard door de algemene verbetering van de financiële markten in het eurogebied en door de gestegen vraag naar geïndexeerde inflaties van een aantal eurolanden die onder financiële druk staan. Volgens gegevens over de financiële markten lijkt de onzekerheid over de inflatievooruitzichten tijdens de verslagperiode te zijn afgenomen. Volgens van inflation caps en floors afgeleide gegevens zijn met name de kosten van inflatieverzekeringen en deflatierisico's afgenomen. Bovendien zijn de in de geïndexeerde obligaties ingeprijsde inflatierisicopremies nog steeds historisch laag. Wanneer ook rekening wordt gehouden met specifieke marktfactoren, duiden marktgerelateerde indicatoren erop dat de inflatieverwachtingen volledig in overeenstemming blijven met prijsstabiliteit. De vorm van de impliciete termijndaggeldrente in het eurogebied bleef gedurende de verslagperiode globaal ongewijzigd, wellicht een signaal dat de verwachtingen in de markt over een toekomstige verhoging van de daggeldrente niet zijn bijgesteld (zie Grafiek 25). Tijdens de verslagperiode gaven de rendementsecarts op kredietwaardige bedrijfsobligaties in het eurogebied (ten opzichte van de Merrill Lynch EMU AAA-rated government bond index) voor alle ratingcategorieën een verdere daling te zien. Deze daling kwam grotendeels op het conto van financiële emittenten, waarbij met name de ecarts voor obligaties met een BBB-rating en een A-rating een grote daling te zien gaven (respectievelijk 106 en 24 basispunten lager). Daarentegen bleven de ecarts voor niet-financiële emittenten globaal ongewijzigd, maar liggen deze nog steeds onder de ecarts voor financiële vennootschappen. Globaal genomen wijst de recente ontwikkeling van de bedrijfsobligatierendementen op een verbetering van het marktfinancieringsklimaat, met name in de financiële sector.
2.5 AANDELENMARKTEN Tussen eind november en 6 maart 2013 stegen de aandelenkoersen in het eurogebied met circa 6% en in de Verenigde Staten met 9%. In een economisch klimaat met een zwakke groeidynamiek worden de aandelenkoersen in het eurogebied nog steeds met name beïnvloed door de politieke vooruitgang die wordt geboekt bij het vinden van een oplossing voor de staatsschuldencrisis. In de Verenigde Staten reageerden de aandelenkoersen met name op het tijdelijke akkoord over het nationale schuldplafond. De onzekerheid op de aandelenmarkten, zoals afgemeten aan de impliciete volatiliteit, bleef historisch laag, hoewel de onzekere binnenlandse situatie in een aantal eurolanden, met name aan het einde van de verslagperiode, voor een licht hogere volatiliteit op de aandelenmarkten zorgde. Tussen eind november 2012 en 6 maart 2013 steeg de samengestelde koersindex in het eurogebied met circa 6%, terwijl de verge-
44
ECB Maandbericht Maart 2013
Grafiek 26 Aandelenindices (index: 1 maart 2012 = 100; daggegevens) eurogebied Verenigde Staten Japan 130
130
125
125
120
120
115
115
110
110
105
105
100
100
95
95
90
90
85
85
80 maart
mei
juli 2012
sept.
nov.
jan.
80 maart 2013
Bronnen: Thomson Reuters. Toelichting: Ruime Dow Jones EURO STOXX-index voor het eurogebied, Standard & Poor’s 500-index voor de Verenigde Staten en Nikkei 225-index voor Japan.
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
lijkbare Amerikaanse index met 9% aantrok (zie Grafiek 26). In het eurogebied lieten de aandelenkoersen van zowel de financiële als de niet-financiële fondsen een vergelijkbare ontwikkeling zien. In de Verenigde Staten presteerden de financiële fondsen (14%) juist beter dan de andere fondsen (8%). Ter vergelijking, in Japan steeg de brede koersindex tijdens dezelfde periode met circa 26%. Gedurende de verslagperiode bleef er wereldwijd grotendeels sprake van een sterke risicobereidheid. De gepubliceerde winstcijfers lagen in het algemeen hoger dan de verwachtingen in de markt, hoewel sommige banken forse verliezen rapporteerden, deels als gevolg van de aanhoudende consolidatie in de financiële sector in verschillende eurolanden. De economische cijfers over het eurogebied waren slechter dan in de markt werd verwacht en bevestigden de vooruitzichten voor een zwakke groeidynamiek. De bbp-cijfers in het eurogebied over het vierde kwartaal van 2012 lagen lager dan verwacht en een aantal belangrijke, op enquêtes gebaseerde indicatoren voor het eurogebied stelden evenzeer teleur.
Grafiek 27 Impliciete volatiliteit van de aandelenmarkt (procenten per jaar; vijfdaags voortschrijdend gemiddelde van daggegevens) eurogebied Verenigde Staten Japan 35
35
30
30
25
25
20
20
15
15
10 maart
mei
juli
2012
sept.
nov.
jan.
10 maart 2013
Bron: Bloomberg. Toelichting: De impliciete volatiliteiten geven de verwachte standaarddeviatie weer van de procentuele mutaties van de beurskoersen gedurende een periode van maximaal drie maanden, zoals impliciet begrepen in de koersen van opties op aandelenindices. De koersindices waarop de impliciete volatiliteiten betrekking hebben zijn de Dow Jones EURO STOXX 50-index voor het eurogebied, de Standard & Poor’s 500-index voor de Verenigde Staten en de Nikkei 225-index voor Japan.
In de Verenigde Staten had het politieke akkoord over de begrotingsafgrond en het schuldplafond een positief effect op het marktsentiment, hoewel de economische cijfers een gemengd beeld gaven te zien. De teleurstellende economische groeicijfers over het vierde kwartaal van 2012 zijn echter opgevat als een adempauze en niet zozeer als een trendbreuk, gezien de positieve gegevens over de huizenmarkt en arbeidsmarkt. In Japan zijn de aandelenkoersen sterk gestegen door de verwachtingen in de markt dat het economische en monetaire beleid na de verkiezingen van december wordt aangepast. De onzekerheid op de aandelenmarkten in het eurogebied, zoals afgemeten aan de impliciete volatiliteit, nam gedurende de verslagperiode toe tot 18% (tegen 16% eind november) hoofdzakelijk vanwege de onzekere binnenlandse situatie in sommige eurolanden. De impliciete volatiliteit bleef echter historisch laag. In de Verenigde Staten nam de impliciete volatiliteit af van 14% tot 11% (zie Grafiek 27). De meeste sectorale subindices van de aandelenmarkt in het eurogebied gaven in de drie maanden tot 6 maart een stijging te zien, met uitzondering van olie en gas, telecom en de nutsbedrijven. Met circa 10% stegen de koersen stegen het hardst in de sector consumentendienstverlening en in de industrie (zie Tabel 6). In tegenstelling tot de obligatiemarkt, waar de financiële sector het beter deed dan de andere sectoren, stegen de financiële fondsen met slechts 4%, hoofdzakelijk door de aankondiging van teleurstellende de winstcijfers. In de Verenigde Staten kwamen de wijzigingen in de sectorale subindices met name op het conto van de financiële sector en de ECB Maandbericht Maart 2013
45
Tabel 6 Koersmutaties in de indices voor de verschillende economische sectoren in de Dow Jones EURO STOXX (procenten van ultimokoersen) EURO STOXX Aandeel sector in marktkapitalisatie (ultimocijfers) Koersmutaties (ultimocijfers) 2011-IV 2012-I 2012-II 2012-III 2012-IV jan. 2013 feb. 2013 30 nov. 2012 - 6 maart 2013
Diensten voor Con Grond consu sumptie stoffen menten goederen
Olie en Finan gas cieel
Gezond heids zorg
Indus trie
Tele Tech commu nologie nicatie
Nuts bedrij ven
100,0
10,7
7,2
18,1
6,9
20,9
6,2
15,3
5,0
4,0
5,7
5,1 9,5 -8,4 7,9 6,8 3,0 -0,8 6,1
13,1 14,2 -8,3 13,2 6,0 1,3 0,0 6,5
5,6 5,2 -5,3 8,3 9,4 3,9 3,2 10,9
9,1 15,3 -4,6 5,7 8,8 2,5 2,9 8,8
18,6 1,4 -9,3 7,7 0,8 0,7 -3,7 -1,5
-1,8 11,3 -13,7 12,0 11,5 6,7 -5,5 4,5
11,3 5,5 5,0 7,4 4,2 0,4 3,0 8,0
6,5 12,7 -8,5 6,5 9,7 2,5 2,1 10,2
1,9 21,6 -16,1 10,8 12,1 3,8 -0,3 9,4
-3,6 -5,0 -10,6 -1,0 -8,1 4,5 -9,5 -1,9
-4,3 1,3 -8,2 2,1 -4,0 -2,3 -2,4 -1,4
Bronnen: Thomson Reuters en berekeningen van de ECB.
industrie, waar de koersen met respectievelijk 14% en 12% stegen, terwijl de technologiefondsen een bescheiden stijging van 3% te zien gaven. Wat betreft de financiële en niet-financiële vennootschappen in het eurogebied die in de Dow Jones EURO STOXX-index zijn opgenomen, laten de winstcijfers zien dat de feitelijke negatieve winstgroei op jaarbasis in de verslagperiode wederom is afgenomen, van circa -8% Grafiek 28 Verwachte ontwikkeling van in november tot circa -4% in februari. De fide bedrijfswinst per aandeel in het nanciële sector heeft nog steeds te maken met eurogebied en de Verenigde Staten een hoge negatieve winstgroei, die in de afge(procenten per jaar; maandgegevens) lopen drie maanden wel is verbeterd (-20% eurogebied, korte termijn 1) tegen -25% in november). De niet-financiële eurogebied, lange termijn 2) Verenigde Staten, korte termijn 1) fondsen rapporteerden voor het eerst binnen Verenigde Staten, lange termijn 2) een jaar een positief, zij het laag, groeicij36 36 fer. Marktdeelnemers verwachten voor de 30 30 komende twaalf maanden een herstel van de 24 24 winst per aandeel, hoewel deze prognose iets 18 18 lager ligt dan in november (10% in februari tegen 12% in november 2012). De verwachte 12 12 langetermijngroei van de winst per aandeel 6 6 blijft globaal ongewijzigd op circa 9% (zie 0 0 Grafiek 28). -6
2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
-6
Bronnen: Thomson Reuters en berekeningen van de ECB. Toelichting: Verwachte winstgroei van bedrijven opgenomen in de Dow Jones EURO STOXX-index voor het eurogebied en de Standard & Poor’s 500-index voor de Verenigde Staten. 1) Winstverwachtingen van analisten op een termijn van twaalf maanden (twaalfmaands groeicijfers). 2) Winstverwachtingen van analisten op een termijn van drie tot vijf jaar (twaalfmaands groeicijfers).
46
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
2 . 6 F I N A N C I E R I N G S S T RO M E N E N V E R M O G E N S P O S I T I E VA N N I E T- F I N A N C I Ë L E V E N N O OT S C H A P P E N Tussen oktober 2012 en januari 2013 zijn de reële financieringskosten voor niet-financiële vennootschappen in het eurogebied verder gedaald, met name dankzij een opvallende afname van de reële kosten van marktfinanciering. Wat de financiële stromen betreft, nam de twaalfmaands groei van leningen aan niet-financiële vennootschappen in het vierde kwartaal van 2012 verder af. De geringe dynamiek van de bancaire kredietverlening was wederom het gevolg van een zwakke vraag, strenge kredietvoorwaarden en een versnelde verschuiving van bancaire leningen naar alternatieve financieringsbronnen, zoals schuldbewijzen in het vierde kwartaal van 2012.
F I N A N C I E R I N G S K L I M A AT De reële kosten van externe financiering voor niet-financiële vennootschappen in het eurogebied – berekend door de kosten van de verschillende financieringsbronnen te wegen op basis van de uitstaande bedragen, gecorrigeerd voor waarderingseffecten – zijn tussen oktober 2012 en januari 2013 met 18 basispunten verder gedaald tot circa 3,1% (zie Grafiek 29). Deze daling was hoofdzakelijk het gevolg van een belangrijke afname van de kosten van marktfinanciering. Zowel de reële kosten van beursgenoteerd aandelenvermogen als de reële kosten van Grafiek 29 Reële kosten van de externe in de markt gefinancierde schuld lieten in financiering van de niet-financiële de verslagperiode een forse daling zien van vennootschappen in het eurogebied circa 50 basispunten tot respectievelijk 6,7% (procenten per jaar; maandgegevens) en 0,7%. Daarentegen bleef de reële lange totale financieringskosten debetrente voor niet-financiële vennootschapreële korte bancaire rente reële lange bancaire rente pen tussen oktober en januari ongewijzigd op reële kosten van schuldfinanciering in de markt 1,5% en steeg de reële korte debetrente met reële kosten van genoteerde aandelen 13 basispunten tot 1,1%. Uit meer recente 9 9 gegevens blijkt dat zich een lichte kentering 8 8 7 7 in de kosten van marktfinanciering heeft 6 6 voorgedaan, waarbij de reële kosten van in 5 5 markt gefinancierde schuld van januari tot en 4 4 met februari met 16 basispunten zijn gestegen 3 3 tot 0,8% en de reële kosten van beursgeno2 2 teerd aandelenvermogen met 11 basispunten 1 1 0 0 tot 6,8%. Op de langere termijn bezien, 1999 2001 2003 2005 2007 2009 2011 2013 bereikten de totale reële financieringskosten Bronnen: ECB, Thomson Reuters, Merrill Lynch en voor niet-financiële vennootschappen in het prognoses van Consensus Economics. Toelichting: De reële kosten van de externe financiering eurogebied in januari 2013 de laagste stand van de niet-financiële vennootschappen zijn berekend als sinds 1999, net als de reële kosten van in de gewogen gemiddelde van de kosten van bankkrediet, de kosten van schuldbewijzen en de kosten van aandelen, markt gefinancierde schuld. gebaseerd op de daaraan uitstaande bedragen, gedefleerd In de periode van oktober 2012 tot en met januari 2013 is de nominale bancaire rente op nieuwe leningen aan niet-financiële vennootschappen voor kleine leningen (tot en met EUR 1 miljoen) gedaald, terwijl deze daling bij de grote leningen (meer dan EUR 1miljoen) beperkt was tot de langere looptijden.
met de inflatiewerwachtingen (zie het kader genaamd ‘Een maatstaf van de reële kosten van externe financiering, van niet-financiële vennootschappen in het eurogebied’ in het Maandbericht van maart 2005). De invoering van de geharmoniseerde reeks bancaire rentevoeten begin 2003 heeft geleid tot een statistische reeksbreuk. Het is mogelijk dat met ingang van juni 2010 de gegevens niet volledig vergelijkbaar zijn met de gegevens daarvoor in verband met veranderingen in de methodiek als gevolg van de invoering van Verordeningen ECB/2008/32 en ECB/2009/7 (tot wijziging van Verordening ECB/2001/18).
ECB Maandbericht Maart 2013
47
Tabel 7 Bancaire rente op nieuwe leningen aan niet-financiële vennootschappen (procenten per jaar; basispunten)
Mutaties in basispunten tot januari 20131) 2011 IV
2012 I
2012 II
2012 III
2012 dec.
2013 jan.
2011 okt
2012 okt
2012 dec.
Bancaire rente op leningen Bancaire rekening-courantkredieten aan niet-financiële vennootschappen
4,47
4,39
4,19
3,96
3,94
3,97
-49
1
3
Leningen aan niet-financiële vennootschappen tot en met EUR 1 miljoen met een variabele rente en een initiële rentevaste periode tot en met één jaar met een initiële rentevaste periode van meer dan vijf jaar
4,44 4,17
4,20 4,21
4,08 4,00
3,87 3,64
3,79 3,40
3,80 3,39
-47 -84
-13 -19
1 -1
Leningen aan niet-financiële vennootschappen van meer dan EUR 1 miljoen met een variabele rente en een initiële rentevaste periode tot en met één jaar met een initiële rentevaste periode van meer dan vijf jaar
3,16 3,74
2,52 3,46
2,56 3,28
2,21 3,01
2,28 2,90
2,20 2,95
-85 -70
-2 -9
-8 5
PM Driemaands geldmarktrente Rendement op tweejaars overheidsobligaties Rendement op zevenjaars overheidsobligaties
1,36 0,41 2,08
0,78 0,39 1,90
0,65 0,27 1,69
0,22 0,07 1,26
0,19 -0,01 1,07
0,23 0,31 1,43
-136 -50 -74
3 22 15
4 32 36
Bron: ECB. 1) Toelichting: Het rendement op in het eurogebied uitgegeven overheidsobligaties is gebaseerd op gegevens van de ECB over obligaties met een AAA-rating (Fitch Ratings). Dit betreft thans Duitse, Finse, Franse, Nederlandse en Oostenrijkse obligaties.
Bij de kleine leningen daalden zowel de korte als de lange rente, met respectievelijk 13 en 19 basispunten. Bij de grote leningen, daalde de rente voor de langere looptijden met 9 basispunten en bleef de rente voor de korte looptijden globaal ongewijzigd (zie Tabel 7). Bovendien is het renteverschil tussen kleine en grote leningen gedurende de referentieperiode voor zowel de korte als de lange looptijden iets kleiner geworden, wat duidt op een lichte verbetering van het algehele kredietklimaat voor het midden- en kleinbedrijf (MKB). Tegelijkertijd steeg de driemaands geldmarktrente in de verslagperiode licht met 3 basispunten en steeg ook het rendement op tweejaars en zevenjaars overheidsobligaties met een AAA-rating in het eurogebied, met respectievelijk 22 en 15 basispunten (zie de toelichting bij Tabel 7). Op jaarbasis bezien, kan deze daling van de debetrentes voor niet-financiële vennootschappen in het eurogebied globaal worden toegeschreven aan de vertraagde doorwerking van de lagere basisrentetarieven van de ECB sinds november 2011 en aan de effecten van de bijzondere maatregelen die de ECB in deze periode heeft getroffen of aangekondigd. Hoewel deze daling nauw verband houdt met de verlaging van de financieringskosten voor banken en het feit dat zij inmiddels beter toegang hebben tot financiering, verhult het totaalplaatje een grote mate van heterogeniteit op landenniveau, deels omdat de verlaging van de ECB-rente in delen van het eurogebied nog niet goed heeft doorgewerkt. De ecarts tussen de totale kosten van in de markt gefinancierde schuld voor niet-financiële vennootschappen en het rendement op overheidsobligaties daalde tussen oktober 2012 en januari 2013 met 46 basispunten, als gevolg van de lagere rendementen op niet-kredietwaardige obligaties (zie Grafiek 30). Dit had te maken met een algehele verbetering van het vertrouwen op de financiële markten in deze periode, beleggers die nog meer op zoek zijn naar rendement en een in het algemeen groeiende risicobereidheid. De ecarts op obligaties met een AA- en A-rating stegen intussen met respectievelijk 29 en 32 basispunten en die op bedrijfsobligaties met een BBB-rating met een meer bescheiden 13 basispunten.
48
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
Grafiek 30 Rendementsecarts tussen obligaties van niet-financiële vennootschappen en overheidsobligaties
Grafiek 31 Winst per aandeel van genoteerde niet-financiële vennootschappen in het eurogebied
(basispunten; maandgemiddelden)
(mutaties in procenten per jaar; maandgegevens)
in euro luidende obligaties van niet-financiële vennootschappen met AA-rating in euro luidende obligaties van niet-financiële vennootschappen met A-rating in euro luidende obligaties van niet-financiële vennootschappen met BBB-rating in euro luidende hoogrenderende obligaties
werkelijk verwacht
600
600
500
500
400
400
300
300
200
200
100
100
50
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0
-10
-10
-20
-20
-30
-30
-40
-40
-50
2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013
-50
Bronnen: Thomson Reuters en berekeningen van de ECB.
0 1999
2001
2003
2005
2007
2009
2011
0 2013
Bronnen: Thomson Reuters en berekeningen van de ECB. Toelichting: De rendementsecarts betreffen die ten opzichte van overheidsobligaties met AAA-rating. De totale kosten van in de markt gefinancieerde schuld zijn berekend op basis van een Merrill Lynch-index van het gemiddelde rendement op in euro luidende bedrijfsobligaties met een kredietwaardigheidsrating en een in euro luidende hoogrendementsindex. De twee indices zijn gewogen naar hun uitstaande bedragen.
F I N A N C I E R I N G S S T RO M E N De winstgevendheid van niet-financiële vennootschappen in het eurogebied is tussen december 2012 en februari 2013 geleidelijk gestabiliseerd. De twaalfmaands winstgroei per aandeel van beursgenoteerde niet-financiële ondernemingen in het eurogebied steeg van -3,4% in december tot 0,8% in februari 2013. Hieruit blijkt dat de ontwikkeling van de winst per aandeel sinds september 2012 is gestabiliseerd (zie Grafiek 31). Marktdeelnemers verwachten voor de komende maanden een duidelijke verdere verbetering. Wat de externe financiering betreft, is de twaalfmaands groei van leningen van MFI’s aan nietfinanciële vennootschappen in januari verder gedaald tot -2,5% van -1,8% in oktober 2012. De vraag naar bancaire leningen wordt gedrukt door de zwakke economische vooruitzichten en het geringe ondernemersvertrouwen en door de beschikbaarheid van interne middelen en alternatieve externe financieringsbronnen (zoals schuldbewijzen). Anderzijds wordt het aanECB Maandbericht Maart 2013
49
bod van krediet in de reële economie nog steeds belemmerd door de strenge kredietvoorwaarden in probleemlanden. De lagere groei van de kredietverlening van MFI's aan niet-financiële vennootschappen werd deels gecompenseerd door de versneld hogere uitgifte van schuldbewijzen. Dit duidt erop dat er in sommige marktsegmenten sprake is van een verschuiving van bancaire leningen naar marktfinanciering (zie Grafiek 32). Het twaalfmaands groeitempo van de uitgifte van schuldbewijzen door niet-financiële ondernemingen steeg van 12,5% in september 2012 tot 14,0% in december. De belangrijkste oorzaak hiervan was de forse uitgifte van langlopende vastrentende schuldbewijzen door niet-financiële vennootschappen, bij een geringe toename van de uitgifte van kortlopende schuldbewijzen. Daarentegen nam de uitgifte van langlopende schuldbewijzen met een variabele rente wederom licht af. Het twaalfmaands groeitempo van de
Grafiek 32 Uitsplitsing van externe financiering van niet-financiële vennootschappen naar instrument (mutaties in procenten per jaar) leningen van MFI’s genoteerde aandelen schuldbewijzen 35
35
30
30
25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
0
-5 1999
2001
2003
2005
2007
2009
2011
-5 2013
Bron: ECB. Toelichting: Genoteerde aandelen luiden in euro.
Tabel 8 Financiering van niet-financiële vennootschappen (procentuele mutaties; kwartaalultimo)
Leningen van MFI’s tot en met één jaar meer dan één tot en met vijf jaar meer dan vijf jaar Uitgegeven schuldbewijzen kortlopend langlopend, waarvan: 1) met vaste rente met variabele rente Uitgegeven genoteerde aandelen PM 2) Totale financiering Leningen aan niet-financiële vennootschappen Verzekeringstechnische reserves 3)
Twaalfmaands groeipercentages 2011 IV 1,2 2,0 -2,5 2,1 5,5 16,8 4,4 5,1 -1,2 0,4
2012 I 0,3 -0,3 -3,1 1,6 8,0 12,9 7,5 8,1 -1,8 0,3
2012 II -0,6 -1,6 -2,7 0,5 10,5 28,8 8,7 9,5 -1,7 0,3
2012 III -1,5 -2,0 -4,1 -0,4 12,5 3,3 13,5 14,3 1,2 0,4
2012 IV -2,3 0,0 -5,3 -2,3 14,0 2,7 15,1 16,5 -1,6 0,6
2,1 2,1 1,4
2,2 1,8 1,4
1,7 1,3 1,3
1,3 1,0 1,3
-
Bronnen: ECB, Eurostat en berekeningen van de ECB, Toelichting: De gegevens in deze tabel (met uitzondering van de PM-posten) zijn ontleend aan de monetaire en bancaire statistieken en de statistieken aangaande effectenuitgiften. Geringe verschillen ten opzichte van de in de statistieken met betrekking tot de financiële rekeningen opgenomen cijfers vloeien in hoofdzaak voort uit verschillen in waarderingsmethoden. 1) Het totaal van de langlopende schuldbewijzen met een vaste en een variabele rente kan verschillen van het totale bedrag aan uitgegeven langlopende schuldbewijzen omdat langlopende nulcouponleningen, waarin waarderingseffecten zijn begrepen, in deze tabel niet apart worden vermeld. 2) De gegevens zijn ontleend aan Europese kwartaalrekeningen per institutionele sector. De totale financiering van nietfinanciële vennootschappen omvat leningen, uitgegeven schuldbewijzen, uitgegeven aandelen en deelnemingen, verzekeringstechnische reserves, overige schulden en financiële derivaten. 3) Met inbegrip van pensioenfondsreserves.
50
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
Grafiek 33 Groei van en bijdragen aan de vraag naar leningen van nietfinanciële vennootschappen
Grafiek 34 Besparingen, financiering en investeringen van niet-financiële vennootschappen
(mutaties in procenten per jaar; netto percentages)
(vierkwartaals voortschrijdende totalen; procenten bruto toegevoegde waarde)
3,0
investeringen in vaste activa (rechts) voorraden en werkkapitaal (rechts) fusies & overnames en herstructureringen (rechts) schuldherstructurering (rechts) interne financiering (rechts) leningen aan nietfinanciële vennootschappen (links)
60
2,0
40
1,0
20
0,0
0
-1,0
-20
-2,0
-40
-3,0
-60
IV I 2009
II III IV 2010
I
II III IV 2011
I
II III IV 2012
bruto besparingen en netto kapitaaloverdrachten uitgifte van genoteerde aandelen bruto investeringen netto verwerving van deelnemingen schuldfinanciering uitgifte van niet-genoteerde aandelen netto verwerving van financiële activa m.u.v. deelnemingen overige financieringskloof (rechts) 7
40
5 3
20
1
0
-1
-20
-3 -5
-40 -60
Bron: ECB. Toelichting: De netto percentages geven het verschil weer tussen het percentage banken dat aangeeft dat de des betreffen de factor bijgedragen heeft tot een toename van de vraag en het percentage dat aangeeft dat deze factor bij ge dragen heeft tot een afname daarvan.
9
60
-7 2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
-9
Bron: Rekeningen van het eurogebied. Toelichting: In de schuldfinanciering zijn leningen, schuldbewijzen en pensioenfondsreserves begrepen. In ‘overige’ zijn finan ciële derivaten, het saldo van overige te betalen/ontvangen rekeningen en correcties begrepen. Intragroepsleningen zijn gesaldeerd. De financieringskloof is de netto kredietverlening/kredietopname; dit is ruwweg het verschil tussen bruto besparingen en bruto investeringen.
uitgifte van beursgenoteerde aandelen door niet-financiële vennootschappen bleef in diezelfde periode globaal ongewijzigd. 1 In het vierde kwartaal van 2012 daalde de twaalfmaands groei van de bancaire kredietverlening aan niet-financiële vennootschappen verder tot 2,3%, als gevolg van een lagere twaalfmaands groei bij de middellange en vooral ook bij de langere looptijden (zie Tabel 8). De twaalfmaands groei van kortlopende leningen (met een looptijd tot en met een jaar) werd juist marginaal positief. De resultaten van de enquête naar de bancaire kredietverlening in het eurogebied over het vierde kwartaal van 2012 laten zien dat de afname van de vraag naar leningen van de zijde van niet-financiële vennootschappen per saldo globaal ongewijzigd is gebleven ten opzichte van het derde kwartaal (zie Grafiek 33). Volgens de banken werd deze afname net als in voorgaande kwartalen ingegeven door de lagere financieringsbehoefte voor investeringen in vaste activa. 1 Voor een uitgebreider overzicht van financieringsbronnen en de inzet daarvan (zoals o.a. niet-beursgenoteerde aandelen en handelskrediet naast bancair krediet en marktfinanciering) wordt verwezen naar de rekeningen van het eurogebied, waarbij gegevens beschikbaar zijn tot en met het derde kwartaal van 2012. Zie het Kader “Integrated euro area accounts for the third quarter of 2012” in het Monthly Bulletin van februari 2013.
ECB Maandbericht Maart 2013
51
Daarnaast werd de verdere afname van de vraag naar leningen wederom gedrukt door de lagere financieringsbehoefte voor fusies en overnames en – gemiddeld – in mindere mate door de financieringsbehoefte voor voorraden en werkkapitaal. De per saldo lagere vraag naar leningen speelde iets meer bij grote ondernemingen dan bij het midden- en kleinbedrijf. Tegelijkertijd bleven de acceptatiecriteria voor leningen aan niet-financiële vennootschappen in het vierde kwartaal van 2012 per saldo globaal ongewijzigd, Daarentegen bleef het effect van de financieringskosten en balansrestricties bij banken beperkt, dankzij de vooruitgang die is geboekt bij de verdere versterking van de vermogenspositie van banken en het verbeterde sentiment op de financiële markten in het vierde kwartaal van 2012. Voor het eerste kwartaal van 2013 verwachten de banken een iets hoger niveau van acceptatiecriteria voor bedrijfsleningen. De financieringskloof (of netto kredietopname) van niet-financiële vennootschappen – dat wil zeggen het verschil tussen de intern gegenereerde financiële middelen (bruto besparingen) en de bruto investeringen, ten opzichte van de door niet-financiële vennootschappen gegenereerde bruto toegevoegde waarde – werd positief, waarbij de netto kredietverlening in het derde kwartaal van 2012 toenam tot 0,6%, tegen -0,2% in het voorgaande kwartaal (zie Grafiek 34). De oorzaak hiervan was de per saldo lagere verwerving van deelnemingen en financiële activa door niet-financiële ondernemingen en de iets lagere bruto investeringen. De bruto besparingen bij niet-financiële ondernemingen waren globaal in overeenstemming met het historische gemiddelde sinds 2000.
Grafiek 35 Schuldquoten van niet-financiële vennootschappen
Grafiek 36 Bancaire rentelast van niet-financiële vennootschappen
(procenten)
(vierkwartaals voortschrijdend totaal; percentage van het bruto exploitatie-overschot)
schuld in verhouding tot het bbp (links) schuld als percentage van het balanstotaal (rechts) 85
32
80
30
75
28
70
26
65
24
60
22
55 2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
20
Bronnen: ECB, Eurostat en berekeningen van de ECB. Toelichting: De gegevens aangaande de schuld zijn ont leend aan de Europese kwartaalrekeningen per insti tutionele sector. De schuld omvat leningen (m.u.v. intra groepsleningen), uitgegeven schuldbewijzen en pensi oenfondsreserves.
52
ECB Maandbericht Maart 2013
bruto bancaire rentelast (links) netto bancaire rentelast (rechts) 25
10
20
8
15
6
10
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
4
Bron: ECB. Toelichting: De netto bancaire rentelast wordt gedefinieerd als het verschil tussen de debetrente en de depositorente voor niet-finan ciële vennootschappen in relatie tot hun bruto exploitatie overschot.
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
VERMOGENSPOSITIE Volgens integrale gegevens over de rekeningen in het eurogebied bleef de schuldenlast van niet-financiële vennootschappen in het derde kwartaal van 2012 globaal ongewijzigd. De schuldenlast stabiliseerde zich verder op 79% van het bbp, maar nam als percentage van het bruto exploitatieoverschot licht toe tot 405% in het derde kwartaal in vergelijking met was 402% in het tweede kwartaal (zie Grafiek 35). De schuldenlast als percentage van de totale activa bleef in het derde kwartaal van 2012 globaal ongewijzigd op 27%, wat erop duidt dat het in 2009-2010 ingezette proces van schuldafbouw bij niet-financiële vennootschappen verder aan vaart heeft verloren. Dit proces staat al vanaf het tweede kwartaal van 2012 stil, vooral als gevolg van de zwakkere economische bedrijvigheid. De bruto rentelast van niet-financiële vennootschappen is in het derde kwartaal van 2012 ten opzichte van het bruto exploitatieoverschot licht gedaald tot 14,1% (zie Grafiek 36).
2 . 7 F I N A N C I E R I N G E N V E R M O G E N S P O S I T I E VA N D E S E C TO R H U I S H O U D E N S Het financieringsklimaat voor de sector huishoudens in het eurogebied werd in het vierde kwartaal van 2012 gekenmerkt door wisselende ontwikkelingen bij de bancaire debetrentes alsmede aanzienlijke verschillen tussen landen. De twaalfmaands groei van leningen door MFI’s aan huishoudens (gecorrigeerd voor verkopen van leningen en securitisaties) is in het laatste kwartaal van 2012 gedaald naar 0,8%, om in januari 2013 verder te dalen naar 0,5%. De meest recente gegevens duiden daarom wederom op een zwakke ontwikkeling van de kredietopname door huishoudens, deels als gevolg van de noodzaak tot schuldafbouw in een aantal landen. De verhouding tussen schuld en bruto besteedbaar inkomen van de sector huishoudens nam in het vierde kwartaal naar schatting opnieuw licht toe, doordat de inkomens niet zijn gegroeid en de schuld licht is toegenomen. Tegelijkertijd is de rentelast van de sector huishoudens naar schatting in grote lijnen gelijk gebleven.
F I N A N C I E R I N G S K L I M A AT De financieringskosten van de sector huishoudens in het eurogebied gaven in het vierde kwartaal een wisselende ontwikkeling te zien, die in grote lijnen overeenkomt met de vertraagde doorwerking van wijzigingen in de marktrente, maar die tevens tot uiting komt in de nog altijd belemmerde doorwerking van de belangrijkste rentetarieven van de ECB in delen van het eurogebied. Op het niveau van het eurogebied was de lagere rente op leningen aan huishoudens niet breed gespreid over alle categorieën leningen en op landenniveau bleef er sprake van forse verschillen. In het algemeen liet de rente op door MFI’s verstrekte nieuwe consumptieve leningen en nieuwe woninghypotheken in het vierde kwartaal en in januari een gemengd beeld zien. Ook de ecarts tussen de bancaire rente en de marktrente vertoonden een gemengd beeld. Wat nieuwe hypotheekleningen betreft is de rente op kortlopende leningen (d.w.z. leningen met een variabele rente of een initiële rentevaste periode van maximaal één jaar) in het vierde kwartaal en in januari gedaald. De rente op alle leningen met een langere initiële rentevaste periode is daarentegen gestegen in de periode tot december om in januari weer te dalen (zie Grafiek 37). Dit had tot gevolg dat het aandeel van leningen met een variabele rente of een korte initiële rentevaste periode in het totaal aan nieuwe leningen marginaal is toegenomen.
ECB Maandbericht Maart 2013
53
Voor nieuwe consumptieve leningen geldt dat de rente daarop, ongeacht de initiële rentevaste periode, gedurende het hele vierde kwartaal is gedaald. In januari steeg de rente echter weer. De rentedalingen van het vierde kwartaal waren het meest uitgesproken bij kortlopende leningen (d.w.z. leningen met een variabele rente of met een initiële rentevaste periode van maximaal één jaar).
Grafiek 37 Bancaire rente op woninghypotheken voor huishoudens (procenten per jaar; ongerekend kosten; nieuwe contracten)
6
met een variabele rente en een initiële rentevaste periode tot en met één jaar met een initiële rentevaste periode van één tot en met vijf jaar met een initiële rentevaste periode van vijf tot en met tien jaar met een initiële rentevaste periode van meer dan tien jaar
6
Uit de resultaten van de in januari 2013 gehouden enquête naar de bancaire kredietverlening blijkt dat de door banken in het 5 5 eurogebied toegepaste netto aanscherping van de acceptatiecriteria en eisen aan onderpand voor woninghypotheken en consumptieve 4 4 leningen in het vierde kwartaal meer dan verwacht is toegenomen. (Zie voor meer informatie het kader “The results of the euro area bank lending survey for the fourth quarter of 3 3 2012” in het Monthly Bulletin van februari 2013.) Volgens de enquête hebben slechtere verwachtingen over de vooruitzichten voor de algehele economie en de woningmarkt aan 2 2 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 deze ontwikkeling bijgedragen. De marges van banken op gemiddelde leningen aan huisBron: ECB. houdens zijn gedaald, terwijl de marges op meer risicovolle leningen zijn gestegen. Bovendien zijn niet prijsgerelateerde voorwaarden ten aanzien van de eisen aan onderpand en de looptijden van leningen aangescherpt. F I N A N C I E R I N G S S T RO M E N De totale kredietverlening aan huishoudens in het eurogebied is in het derde kwartaal van 2012 (het meest recente kwartaal waarvoor gegevens uit rekeningen van het eurogebied beschikbaar zijn) verder verzwakt als gevolg van een gematigde kredietverlening door MFI’s. Hierdoor nam de twaalfmaands groei van de totale kredietverlening aan huishoudens af tot 0,4%, tegen 0,7% in het voorgaande kwartaal. De ramingen voor het vierde kwartaal van 2012 wijzen op een verdere matiging van de twaalfmaands groei van de totale kredietverlening aan huishoudens (zie Grafiek 38). De twaalfmaands groei van de totale kredietverlening door MFI’s aan huishoudens (niet gecorrigeerd voor verkopen van leningen en securitisaties) daalde opnieuw en kwam in het derde kwartaal uit op 0,2%, tegen 0,4% in het voorgaande kwartaal. Verkopen van leningen en securitisaties – die er vaak toe leiden dat leningen aan huishoudens tussen de MFI- en OFI sector heen en weer geschoven worden – zijn in het derde kwartaal verder gedaald en bijgevolg is de twaalfmaands groei van de kredietverlening door niet-MFI’s aan huishoudens afgenomen tot 2,7%. In het voorgaande kwartaal was dat nog 3,7%. Op grond van al beschikbare gegevens van MFI’s over het vierde kwartaal van 2012 en januari 2013 komt de twaalfmaands groei van de kredietverlening aan huishoudens, gecorrigeerd voor verkopen van leningen en securitisaties, in het vierde kwartaal op 0,8% uit, een lichte daling ten opzichte van de 1,0% van het voorgaande kwartaal en een aanwijzing voor een gematigde
54
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Monetaire en financiële ontwikkelingen
ontwikkeling van de leningproductie (zie Paragraaf 2.1 voor nadere informatie). Dit cijfer is in januari verder gedaald naar 0,5% en maskeert wederom grote verschillen tussen landen. Uitgesplitst naar gebruiksdoel, nam de twaalfmaands groei van door MFI’s aan huishoudens verstrekte hypotheken (gecorrigeerd voor verkopen van leningen en securitisaties) in januari 2013 af tot 1,4% (tegen 1,8% in september 2012), waarmee de sinds medio 2011 waargenomen neerwaartse tendens doorzette. Dit weerspiegelde de wederom gematigde (gecorrigeerde) maandstromen bij hypotheekleningen in de afgelopen maanden. Desalniettemin nam de kredietverlening voor de aankoop van woningen opnieuw het leeuwendeel van de kredietverlening aan huishoudens door MFI’s voor haar rekening. Bij alle overige kredietverlening aan huishoudens was er sprake van verdere krimp. De twaalfmaands groei van het consumptief krediet daalde in januari naar -3,1% (tegen -2,8% in september), terwijl de groei van de overige kredietverlening zich in januari stabiliseerde op -0,8% (gelijk aan september).
Grafiek 38 Totaal leningen aan huishoudens (mutaties in procenten per jaar; bijdragen in procentpunten; kwartaalultimo) door MFI’s verstrekt consumptief krediet door MFI’s verstrekte woninghypotheken overige door MFI’s verstrekte leningen totaal door MFI’s verstrekte leningen totaal leningen 10
10
9
9
8
8
7
7
6
6
5
5
4
4
3
3
2
2
1
1
0
0
-1
-1
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Bron: ECB. Toelichting: Het totaal van de verstrekte leningen omvat leningen aan huishoudens van alle institutionele sectoren, met inbegrip van de rest van de wereld. Het totaal van de in het eerste kwartaal van 2013 aan huishoudens verstrekte leningen is geraamd op basis van de in de mone taire en bancaire statistieken opgenomen transacties. Voor nadere gegevens over de verschillen tussen de door MFI’s verstrekte leningen en het totaal aan leningen in de wijze van berekening van de groeipercentages wordt verwezen naar de desbetreffende technische aantekeningen.
Wat betreft de onderliggende oorzaken van de zwakke groei van de kredietverlening aan huishoudens door MFI’s (behalve de noodzaak in een aantal eurolanden om op middellange termijn excessen uit het verleden te corrigeren), blijkt uit de in januari 2013 gehouden enquête naar de bancaire kredietverlening dat de nettovraag naar woninghypotheken en consumptief krediet in het vierde kwartaal opnieuw, zij het minder uitgesproken, is gedaald. Volgens de enquête leverde het gebruik van spaargeld door huishoudens als alternatieve financieringsbron een sterkere bijdrage aan de nettodaling van de vraag naar hypotheekleningen, en bleven de verslechterde vooruitzichten voor de woningmarkt de vraag naar hypotheekleningen drukken. Intussen houden de teruglopende uitgaven aan duurzame goederen en de daling van het consumentenvertrouwen een negatief effect op het consumptief krediet. Voor het eerste kwartaal van 2013 verwachten de banken dat de nettovraag naar hypotheekleningen nog sneller zal dalen en dat de nettovraag naar consumptief krediet in ongeveer hetzelfde tempo zal dalen als in het vierde kwartaal. Wat betreft de activazijde van de balans van de sector huishoudens in het eurogebied bedroeg de twaalfmaands groei van de totale beleggingen door huishoudens in het derde kwartaal van 2012 1,7% (iets lager dan in het voorgaande kwartaal), waarmee de sinds medio 2010 waargenomen neerwaartse tendens doorzette (zie Grafiek 39). Net als in het voorgaande kwartaal was dit met name het gevolg van de lagere bijdrage van beleggingen in schuldbewijzen. Beleggingen in ECB Maandbericht Maart 2013
55
Grafiek 39 Financiële activa van huishoudens
Grafiek 40 Schuld en rentelast van huishoudens
(mutaties in procenten per jaar; bijdragen in procentpunten)
(procenten) rentelasten als percentage van het bruto besteedbaar inkomen (rechts) schuld van huishoudens als percentage van het bruto besteedbaar inkomen (links) schuld van huishoudens als percentage van het bbp (links)
chartaal geld en deposito’s schuldbewijzen m.u.v. financiële derivaten aandelen en deelnemingen verzekeringstechnische reserves overige 1) totaal financiële activa 5
5
110
4,5
4
4
100
4,0
3
3
90
3,5
2
2
80
3,0
70
2,5
1
1
60
2,0
0
0
50
1,5
-1
-1 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Bronnen: ECB en Eurostat. 1) Met inbegrip van leningen en overige vorderingen.
40
2001
2003
2005
2007
2009
2011
1,0
Bronnen: ECB en Eurostat. Toelichting: De schuld van huishoudens omvat de totale leningen aan huishoudens van alle institutionele secto ren, met inbegrip van de rest van de wereld. De rentelasten omvatten niet alle door huishoudens betaalde financieringskosten, omdat de voor financiële dienstverlening verschuldigde vergoedingen niet zijn inbegrepen. De ge ge vens voor het laatste kwartaal zijn deels geraamd.
verzekeringstechnische reserves leverden juist een iets grotere bijdrage, zij het vanaf een zeer laag uitgangsniveau. VERMOGENSPOSITIE De verhouding tussen de schuld en het bruto nominaal besteedbaar inkomen van huishoudens bedroeg in het vierde kwartaal van 2012 naar schatting 100,4% (zie Grafiek 40), een lichte stijging ten opzichte van het voorgaande kwartaal, maar globaal vergelijkbaar met het sinds medio 2010 opgetekende niveau. Deze stijging was het gevolg van een lichte toename van de totale schuldenlast van huishoudens bij een stagnerend besteedbaar inkomen. De rentelast van de sector huishoudens bleef in het vierde kwartaal van 2012 naar schatting globaal ongewijzigd op 2,2% van het besteedbaar inkomen – een niveau dat al sinds het derde kwartaal van 2011 wordt opgetekend. De schuldenlast van huishoudens ten opzichte van het bbp is in het verslagkwartaal naar schatting licht toegenomen tot 66,0%.
56
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Prijzen en kosten
3 PRIJZEN EN KOSTEN Volgens de flashraming van Eurostat beliep de jaar-op-jaar HICP-inflatie in het eurogebied in februari 2013 1,8%, tegen 2,0% in januari. De aanhoudende daling van de twaalfmaands inflatiecijfers weerspiegelt voornamelijk de componenten energie en voedingsmiddelen van de prijsindex. Terwijl het maandelijkse patroon van de totale inflatie de komende tijd enigszins volatiel kan zijn, zal de onderliggende prijsdruk wellicht gematigd blijven vanwege de zwakke economische bedrijvigheid in het eurogebied. De inflatieverwachtingen zijn stevig verankerd en in overeenstemming met prijsstabiliteit op middellange termijn. De in maart 2013 door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied maken gewag van een jaar-op-jaar HICP-inflatie tussen 1,2% en 2,0% voor 2013 en tussen 0,6% en 2,0% voor 2014. Deze marges zijn grotendeels ongewijzigd ten opzichte van de macroeconomische projecties van de medewerkers van het Eurosysteem die dateren van december 2012. De risico’s ten aanzien van de vooruitzichten inzake het prijsverloop worden voor de middellange termijn nog steeds als grotendeels uitgebalanceerd beschouwd.
3.1 CONSUMPTIEPRIJZEN De jaar-op-jaar HICP-inflatie van het eurogebied beliep in 2012 gemiddeld 2,5%. Het inflatiepatroon in het eurogebied volgde in 2012 grotendeels de wijzigingen in de bijdrage van de energieprijzen. Zo werd de opflakkering van de HICP-inflatie omstreeks het midden van het jaar in de eerste plaats veroorzaakt door een forse stijging van de olieprijzen en, derhalve, van de energieprijzen. Nadat de totale HICP-inflatie in het tweede kwartaal van 2012 was teruggelopen, trok ze in augustus lichtjes aan tot 2,6%; in september bleef ze ongewijzigd alvorens opnieuw terug te lopen tot 2,5% in oktober, 2,2% in november en december 2012 en 2,0% in januari 2013. Volgens de flashraming van Eurostat daalde de totale HICP-inflatie in februari 2013 verder tot 1,8%, voornamelijk als gevolg van een vertraging in de prijsstijging voor voedingsmiddelen, terwijl het twaalfmaands mutatietempo van de andere hoofdcomponenten grotendeels ongewijzigd bleef (zie Tabel 9).
Tabel 9 Prijsontwikkelingen (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven) 2011
2012
2012 sept.
2012 okt
2012 nov.
2012 dec.
2013 jan.
2013 feb.
Geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP) en componenten 1) Totale index 2,7 Energie 11,9 Voedingsmiddelen 2,7 Onbewerkt 1,8 Bewerkt 3,3 Industriële goederen m.u.v. energie 0,8 Diensten 1,8
2,5 7,6 3,1 3,0 3,1 1,2 1,8
2,6 9,1 2,9 3,7 2,5 1,2 1,7
2,5 8,0 3,1 4,3 2,4 1,1 1,7
2,2 5,7 3,0 4,1 2,4 1,1 1,6
2,2 5,2 3,2 4,4 2,4 1,0 1,8
2,0 3,9 3,2 4,8 2,3 0,8 1,6
1,8 4,0 2,7 . . 0,8 1,6
2,6 86,6 0,5
2,6 87,9 4,6
2,6 85,6 5,7
2,1 84,8 5,2
2,1 82,8 2,5
1,9 84,2 -3,7
. 86,7 -3,6
Overige prijsindicatoren Industriële producentenprijzen Olieprijzen (EUR per vat) Grondstoffenprijzen m.u.v. energie
5,9 79,7 12,2
Bronnen: Eurostat, ECB en berekeningen van de ECB op basis van gegevens van Thomson Reuters. 1) De HICP-inflatie en de componenten (m.u.v. onbewerkte en bewerkte voedingsmiddelen) voor februari 2013 betreffen de voorlopige raming van Eurostat.
ECB Maandbericht Maart 2013
57
Grafiek 41 Uitsplitsing HICP-inflatie naar belangrijkste componenten (mutaties in procenten per jaar; maandgegevens) totale HICP (links) onbewerkte voedingsmiddelen (links) energie (rechts)
totale HICP m.u.v. energie en onbewerkte voedingsmiddelen (links) bewerkte voedingsmiddelen (rechts) industriële goederen m.u.v. energie (links) diensten (links)
5
25
4
20
3
15
2
10
1
5
0
0
-1
-5
-2
-10
-3
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
-15
4
8
3
6
2
4
1
2
0
0
-1
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
-2
Bron: Eurostat.
Wat de hoofdcomponenten van de HICP betreft, werd de dynamiek van de prijsstijging voor energie gedurende heel 2012 vooral veroorzaakt door de schommelingen in de olieprijzen. Vanwege de gecombineerde invloed van basiseffecten en dalende olieprijzen vertraagde de prijsstijging voor energie tot 6,1% in juni 2012; in de eerste paar maanden van het jaar beliep ze nog meer dan 9%. De opflakkering van de olieprijzen en een lagere wisselkoers van de euro ten opzichte van de Amerikaanse dollar tijdens de zomermaanden zorgden voor hogere, in euro luidende olieprijzen, wat vervolgens de prijsstijging voor energie tot in september opdreef; in die maand kwam ze op 9,1% uit. In oktober vertraagde de prijsstijging voor energie tot 8,0%, vooral vanwege een tragere jaar-op-jaar stijging van de prijzen van brandstoffen en smeerolie voor personenwagens en van de elektriciteitsprijzen, alsook ten gevolge van een neerwaarts basiseffect. De stijging van de energieprijzen vertraagde verder tot 3,9% in januari, ten opzichte van 5,2% in december, dit als gevolg van een sterk neerwaarts basiseffect dat de versnelling van de maand-op-maand prijsstijging voor energie ruimschoots neutraliseerde. De daling van de jaar-op-jaar inflatie van de energiecomponent volgde de lagere jaar-op-jaar prijsstijging voor alle subcomponenten, in het bijzonder voor brandstoffen bestemd voor vervoer, met uitzondering van de prijsstijging voor elektriciteit, die aantrok. Volgens de flashraming van Eurostat liet de prijsstijging voor elektriciteit in februari een marginale versnelling optekenen tot 4,0%. Als gevolg van het verloop van zowel de internationale prijzen van voedingsgrondstoffen als de lokale aanbodvoorwaarden bleef het twaalfmaands mutatietempo van de prijzen van voedingsmiddelen gedurende heel 2012 op een niveau van ongeveer 3%. Er waren evenwel geen concrete aanwijzingen dat de scherpe stijgingen van de grondstoffenprijzen tijdens de zomermaanden een langduriger effect sorteerden. Per saldo hadden de voedselprijzen in 2012 relatief weinig effect op het patroon van de HICP-inflatie, aangezien de invloed, op het totale indexcijfer, van het opwaarts prijsverloop voor onbewerkte voedingsmiddelen geneutraliseerd werd door het effect van de vertragende prijsstijging voor bewerkte voedingsmiddelen. De prijsstijging voor onbewerkte voedingsmiddelen trok verder aan, van 4,4% in december tot 4,8% in januari het hoogste percentage sedert maart 2002 als gevolg van een snellere jaar-op-jaar stijging van de prijzen voor fruit, groenten en vis, terwijl die stijging voor vlees ongewijzigd bleef. Dit laatste
58
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Prijzen en kosten
wijst erop dat de blijkens de gegevens met betrekking tot de producentenprijzen forse prijsstijging voor veevoer die de vleesprijzen de afgelopen maanden heeft beïnvloed, aan het wegebben is. De prijsstijging voor bewerkte voedingsmiddelen liet in januari een lichte vertraging optekenen tot 2,3%, nadat ze gedurende de drie voorgaande maanden ongewijzigd was gebleven op 2,4%. De flashraming van Eurostat inzake de prijsstijging voor de gezamenlijke voedingsmiddelen (bewerkte en onbewerkte voedingsmiddelen samen) is gedaald van 3,2% in januari 2013 tot 2,7% in februari. Ongerekend voedingsmiddelen en energieproducten, die circa 30% van de HICP-mand uitmaken, schommelt de jaar-op-jaar HICP-inflatie sedert begin 2012 rond 1,5%. De gemiddelde HICP-inflatie ongerekend voedingsmiddelen en energieproducten lag in 2012 hoger dan in 2011, ondanks de geringere vraag en de tragere loongroei. Ze bestaat uit twee hoofdcomponenten, namelijk de industriële goederen ongerekend energie en de diensten. Gedurende het laatste anderhalf jaar werd het twaalfmaands mutatietempo van deze beide componenten versneld door verhogingen van het btw-tarief in verschillende landen van het eurogebied. ECB-medewerkers ramen op basis van de flashraming van Eurostat dat de HICP ongerekend voedingsmiddelen en energie in februari 1,4% beliep, tegen 1,3% in januari. Sedert het tweede kwartaal van 2010 trok de prijsstijging voor industriële goederen ongerekend energie licht aan als gevolg van de doorwerking van de vorige depreciatie van de wisselkoers, de prijsstijgingen voor grondstoffen en de invloed van de verhogingen van de indirecte belastingen. In het eerste kwartaal van 2012 vertraagde het twaalfmaands mutatietempo van de prijzen van industriële goederen ongerekend energie tot een laagtepunt van 1,1%; vervolgens versnelde het opnieuw, tot 1,5% in juli 2012, alvorens in augustus opnieuw te vertragen. Nadien bleef het ietwat boven 1%. In januari 2013 liep het twaalfmaands mutatietempo van de prijzen van industriële goederen ongerekend energie verder terug tot 0,8% als gevolg van veel lagere jaarop-jaar prijsstijgingen voor kleding en schoeisel (een gevolg van de winterkoopjes). Volgens de flashraming van Eurostat bleef de prijsstijging voor industriële goederen ongerekend energie in februari 2013 ongewijzigd. De stijging van de dienstenprijzen is de afgelopen maanden relatief stabiel gebleken, met opwaartse periodes als gevolg van verhogingen van de indirecte belastingen in een aantal landen, dit tegen de achtergrond van een algemene vertraging van de vraag en, in mindere mate, de arbeidskosten. Nadat de inflatie van de dienstenprijzen in de eerste maanden van 2011 beduidend was toegenomen, stabiliseerde ze zich in de laatste drie kwartalen van dat jaar en in het eerste kwartaal van 2012 op ongeveer 1,9%. In april 2012 liep de toename van de dienstenprijzen terug tot 1,7%, het laagste niveau ervan sedert maart 2011, en sedertdien heeft ze constant rond dat niveau geschommeld. De stijging van de dienstenprijzen vertraagde van 1,8% in december 2012 tot 1,6% in januari 2013, aangezien een iets hoger inflatiecijfer voor recreatie en persoonlijke diensten ruimschoots werd geneutraliseerd door geringe dalingen in de andere subcomponenten. Volgens de flashraming van Eurostat bleef de verhoging van de dienstenprijzen in februari 2013 ongewijzigd.
3.2 INDUSTRIËLE PRODUCENTENPRIJZEN Na een periode van aantrekkende stijgingen van de industriële producentenprijzen aan het einde van 2010 en in de eerste helft van 2011 vertraagde het twaalfmaands mutatietempo van de producentenprijzen voornamelijk als gevolg van schommelingen in de grondstoffenprijzen (zie ECB Maandbericht Maart 2013
59
Tabel 9 en Grafiek 42). In de loop van 2012 zwakte de druk in de aanbodketen verder af. In juli 2012 daalde het indexcijfer van de producentenprijzen (PPI) voor de industrie ongerekend de bouwnijverheid tot 1,7%, het laagste twaalfmaands mutatietempo sedert het in het tweede kwartaal van 2010 positief werd, alvorens opnieuw te stijgen tot 2,7% in augustus en september. Deze stijging weerspiegelde vooral een toename van de energiecomponent als gevolg van olieprijsstijgingen. Aangezien de in euro uitgedrukte olieprijzen opnieuw zakten, begon de stijging van de producentenprijzen vanaf oktober 2012 opnieuw te vertragen. De industriële producentenprijzen stegen in januari 2013 jaar-op-jaar met 1,9%, tegen 2,1% in december 2012. Ongerekend de bouwnijverheid en energie slonk het twaalfmaands mutatietempo van het indexcijfer van de producentenprijzen in januari 2013 tot 1,4%, tegen 1,6% in december 2012. In de latere fasen van de productieketen trok het twaalfmaands mutatietempo van de component voedingsgerelateerde consumptiegoederen van de producentenprijsindex aan tot 3,9% in januari, tegen 3,8% in de maand voordien. De laatste gegevens afkomstig van de Purchasing Managers’ Index (PMI)-enquête wijzen er nog steeds op dat, voor de detailhandelaars in de voedingsmiddelensector, de inputkosten fors blijven stijgen, zij het in een trager tempo; deze stijging wordt overigens deels geneutraliseerd door de krimpende winstmarges. Vroeger in de prijsketen vertraagde het jaar-op-jaar mutatietempo van de af-boerderijprijzen in de EU lichtjes tot 10,1% in februari, na 11,8% in januari, wat erop wijst dat de stijgingen de afgelopen maanden zijn begonnen af te nemen. Bovendien zijn de in euro luidende internationale prijzen van voedingsgrondstoffen in februari voor de zesde maand op rij gedaald. Het twaalfmaands mutatietempo van de component consumptiegoederen (ongerekend voedingsmiddelen) vertraagde in januari met 0,2 procentpunt, tot 0,3%, het traagste jaar-op-jaar stijgingstempo van de afgelopen twee jaar. Ook de indexcijfers van de PMI Retail-enquête, zowel voor de inputprijzen als voor de winstmarges van de niet-voedingswinkels, zijn in febru-
Grafiek 42 Uitsplitsing industriële producentenprijzen
Grafiek 43 Door producenten betaalde en berekende prijzen
(mutaties in procenten per jaar; maandgegevens)
(spreidingsindices; maandgegevens)
totale industrie m.u.v. bouwnijverheid (links) halffabricaten (links) investeringsgoederen (links) consumptiegoederen (links) energie (rechts) 10 8 6 4 2 0 -2 -4 -6 -8 -10
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
60
ECB Maandbericht Maart 2013
25 20 15 10 5 0 -5 -10 -15 -20 -25
verwerkende industrie; betaalde prijzen verwerkende industrie; afzetprijzen dienstensector; betaalde prijzen dienstensector; afzetprijzen 90
90
80
80
70
70
60
60
50
50
40
40
30
30
20
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
20
Bron: Markit. Toelichting: Een indexwaarde hoger dan 50 geeft een prijsstijging aan, een waarde lager dan 50 een prijsdaling.
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Prijzen en kosten
ari teruggelopen tot onder hun respectieve langetermijngemiddelden. In de eerste stadia van de prijszetting slonk het jaar-op-jaar stijgingstempo van de PPI voor halffabricaten tot 1,3% in januari, tegen 1,6% in december. De totale indexcijfers van zowel de PMI-enquête als de enquête van de Europese Commissie wijzen erop dat de prijsverwachtingen van de bedrijven in februari flink onder hun historische gemiddelden bleven. Wat de PMI betreft (zie Grafiek 43), liep het indexcijfer van de inputprijzen voor de verwerkende sector terug van 51,3 in januari tot 48,3 in februari. Terzelfder tijd liep het indexcijfer van de outputprijzen op van 49,3 tot 49,9; het bleef dus onder de drempelwaarde van 50, wat wijst op een daling van de prijzen. De gegevens afkomstig van de EC-enquête naar de verwachtingen ten aanzien van de verkoopprijzen voor de industrie in haar geheel liepen in februari enigszins terug, wat te maken had met de in alle branches dalende verwachtingen inzake de verkoopprijzen. Algemeen beschouwd, bevestigen de producentenprijzen en de enquêtegegevens betreffende de prijzen de gematigde druk op de HICP-index voor industriële goederen ongerekend energie alsook de afzwakkende druk op de voedselprijzen.
3.3 ARBEIDSKOSTENINDICATOREN Uit de meest recente arbeidskostenindicatoren blijkt dat de binnenlandse kostendruk als gevolg van de arbeidskosten in de eerste drie kwartalen van 2012 gematigd bleef (zie Tabel 10 en Grafiek 44). De loongegevens vertoonden tekenen van vertraging in vergelijking met 2011, tegen de achtergrond van een vertragende economische bedrijvigheid en een toegenomen slapte op de arbeidsmarkt. De twaalfmaands arbeidsproductiviteit groeide in het derde kwartaal van 2012 in een zeer traag, maar nog steeds positief tempo van 0,1%. De stijging van de loonsom per werknemer versnelde in dezelfde periode tot 1,8%, tegen 1,6% in het tweede kwartaal, maar bleef onder de in 2011 gemiddeld opgetekende 2,2%. Eveneens als gevolg van een opwaarts effect van een lagere productiviteitsgroei steeg de groei van de arbeidskosten per eenheid product in het derde kwartaal van 2012 tot 1,6%, tegen 1,3% in het tweede kwartaal. De geringere productiviteitswinsten – in een context van een bescheiden economische groei – zullen naar verwachting op korte termijn een opwaartse druk op de arbeidskosten per eenheid product blijven uitoefenen. Het twaalfmaands stijgingspercentage van de contractlonen – de enige indicator die voor heel 2012 beschikbaar is — bleef in het vierde kwartaal ongewijzigd op 2,2%. De
Grafiek 44 Enkele arbeidskostenindicatoren (mutaties in procenten per jaar; kwartaalgegevens) loonsom per werknemer contractlonen arbeidskosten per uur 4,0
4,0
3,5
3,5
3,0
3,0
2,5
2,5
2,0
2,0
1,5
1,5
1,0
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
1,0
Bronnen: Eurostat, nationale gegevens en berekeningen van de ECB.
ECB Maandbericht Maart 2013
61
Tabel 10 Arbeidskostenindicatoren (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
Contractlonen Arbeidskosten per uur Loonsom per werknemer PM: Arbeidsproductiviteit Arbeidskosten per eenheid product
2011
2012
2011 IV
2012 I
2012 II
2012 III
2012 IV
2,0 2,2 2,2
2,1 . .
2,0 2,2 2,2
2,0 1,6 2,0
2,2 1,9 1,6
2,2 2,0 1,8
2,2 . .
1,2
.
0,7
0,4
0,3
0,1
.
1,0
.
1,6
1,6
1,3
1,6
.
Bronnen: Eurostat, nationale gegevens en berekeningen van de ECB.
gemiddelde groei bedroeg jaar-op-jaar 2,1%, tegen 2,0% in 2011. Het feit dat de werkelijke lonen, gemeten aan de hand van de loonsom per werknemer, gematigder groeiden dan de contractlonen wijst erop dat er, op het niveau van het eurogebied, een vorm van loonkostenaanpassing aan de gang is via een negatieve loondrift (bv. als gevolg van kortere werktijden).
3.4 VERLOOP VAN DE BEDRIJFSWINSTEN Als gevolg van de stijging van de arbeidskosten per eenheid product en de ongunstige economische omstandigheden, krompen de bedrijfswinsten (gemeten als het bruto-exploitatieoverschot) in het derde kwartaal van 2012, jaar-op-jaar, verder met 0,9%. Die inkrimping was toe te schrijven aan de vertraging van het twaalfmaands groeitempo van het bbp en van een daling van de winst per eenheid product (winstmarge per eenheid product), die voor het eerst sinds het laatste
Grafiek 45 Arbeidskosten naar sector (mutaties in procenten per jaar; kwartaalgegevens) Loonsom per werknemer: industrie m.u.v. bouwnijverheid bouwnijverheid marktgerichte dienstverlening dienstensector 6
6
6
6
5
5
5
5
4
4
4
4
3
3
3
3
2
2
2
2
1
1
1
1
0
0
0
0
-1
-1
-1
-1
-2
-2
-2
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
62
Arbeidskostenindex op uurbasis: industrie m.u.v. bouwnijverheid bouwnijverheid marktgerichte dienstverlening
ECB Maandbericht Maart 2013
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
-2
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Prijzen en kosten
Grafiek 46 Uitsplitsing van de winstgroei in het eurogebied naar productie en winst per eenheid product
Grafiek 47 Ontwikkeling van bedrijfswinsten in het eurogebied naar de belangrijkste bedrijfstakken
(mutaties in procenten per jaar; kwartaalgegevens)
(mutaties in procenten per jaar; kwartaalgegevens) gehele economie industrie marktgerichte dienstverlening
productie (bbp-groei) winst per eenheid product winst (bruto exploitatieoverschot) 10
10
25
25
8
8
20
20
6
6
15
15
4
4
10
10
2
2
5
5
0
0
0
0
-2
-2
-5
-5
-4
-4
-10
-10
-6
-6
-15
-15
-8
-8
-20
-20
-10
-10
-25
-25
-12
-12
-30
2002
2004
2006
2008
2010
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
2012
2002
2004
2006
2008
2010
-30 2012
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. De meest recente waarneming betreft het derde kwartaal van 2012.
kwartaal van 2009 negatief werd (zie Grafiek 46). Al met bleef het winstpeil, na de opleving sinds medio 2009, in 2011 en 2012 over het geheel genomen ongewijzigd. In Kader 3 wordt de rol van de winst bij het bepalen van de binnenlandse prijsdruk in het eurogebied in de afgelopen jaren belicht. Wat de belangrijkste economische sectoren betreft, daalden de bedrijfswinsten in de sector marktgebonden diensten in het derde kwartaal van 2012 op jaarbasis met 0,2%, na een stijging met 0,8% in het tweede kwartaal. In de industriële sector (ongerekend de bouwnijverheid) liep de winst met 2,5% terug, na een daling met 2,3% in de voorgaande twee kwartalen. In het eerste kwartaal van 2012 werd het twaalfmaands mutatietempo voor het eerst sinds het vierde kwartaal van 2009 negatief (zie Grafiek 47). Kwartaal op kwartaal nam de groei van de bedrijfswinsten in de beide sectoren in het derde kwartaal van 2012 opnieuw toe, na negatieve groeipercentages in de drie voorgaande kwartalen.
KADER 3
DE ROL VAN DE WINST BIJ HET BEPALEN VAN DE BINNENLANDSE PRIJSDRUK IN HET EUROGEBIED Een van de indicatoren om de binnenlandse prijsdruk te ramen, is de bbp-deflator, die de bbp‘prijs’ per eenheid product weergeeft. De bewegingen van de bbp-deflator worden bepaald door het verloop van de arbeidskosten, de winst en de netto indirecte belastingen, gemeten per eenheid product. Hoewel de klemtoon doorgaans vooral wordt gelegd op het verloop van de arbeidskosten per eenheid product, is de aanpassing van de winst per eenheid product ook ECB Maandbericht Maart 2013
63
Grafiek A Bbp-deflator voor het eurogebied
Grafiek B Bbp-deflator en componenten
(mutaties in procenten per jaar; bijdragen in procentpunten; kwartaalgegevens)
(index: 2008-I = 100)
belastingen per eenheid product winst per eenheid product arbeidskosten per eenheid product bbp-deflator
bbp-deflator arbeidskosten per eenheid product winst per eenheid product (bruto) belastingen per eenheid product recessie (CEPR)
4,0
4,0
3,0
3,0
2,0
2,0
1,0
1,0
0,0
0,0
-1,0
-1,0
-2,0 1999
2001
2003
2005
2007
2009
2011
-2,0
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. Toelichting: Belastingen betreffen belastingen min de subsidies op productie; winst betreft het bruto exploitatieoverschot en het gemengd inkomen.
120
120
110
110
100
100
90
90
80
80
70 1999
2001
2003
2005
2007
2009
2011
70
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. Toelichting: Belastingen betreffen belastingen min de subsidies op productie; winst betreft het bruto exploitatieoverschot en het gemengd inkomen. Zie voor meer informatie over recessies volgens het CEPR: http://www. cepr.org/data/dating/.
zeer relevant voor de binnenlandse prijsdruk. Tegen die achtergrond belicht dit Kader de rol die de winst per eenheid product het afgelopen decennium heeft gespeeld bij het bepalen van de binnenlandse prijsdruk in het eurogebied en met name tijdens en na de recessie van 2008-09. De bijdrage van de winst per eenheid product tot de binnenlandse prijsdruk De winst per eenheid product, zoals afgemeten aan het bruto-exploitatieoverschot en het gemengd inkomen, droeg tijdens de periode sinds 1999 voor ongeveer een derde bij tot de stijging van de bbp-deflator in het eurogebied. De bijdrage van de loonkosten per eenheid product bedroeg dan weer iets meer dan 50% en die van de belastingen per eenheid product circa 12%. Uit grafiek A blijkt dat de bijdrage van de winst per eenheid product doorgaans het verloop van de arbeidskosten per eenheid product opving. De rol van de winst per eenheid product als buffer komt duidelijk tot uiting tijdens een recessie, zoals in de periode 2008-09, toen die winst de druk op de prijzen door de stijging van de arbeidskosten per eenheid product als gevolg van de vertraging van de productiviteit hielp beperken. De winst per eenheid product verminderde aanzienlijk tijdens de recessie van 2008-09, maar herstelde zich later flink. Tegen het derde kwartaal van 2011 was ze net ongeveer teruggekeerd tot het niveau van vóór de recessie (zie Grafiek B). Dit betekent dat het herstel van de winst per eenheid product gematigder was dan dat van de arbeidskosten per eenheid pro-
64
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Prijzen en kosten
duct en de belastingen per eenheid product tijdens dezelfde periode. Op een wat langere termijn bezien was de omvang van de toename nagenoeg vergelijkbaar voor alle componenten, aangezien de winst per eenheid product sterker steeg tijdens de jaren van economische voorspoed vóór de recessie. Bruto- versus nettowinst per eenheid product De maatstaf van het bruto-exploitatieoverschot en het gemengd inkomen op het niveau van de economie als geheel omvat vele elementen die niet onmiddellijk in verband kunnen worden gebracht met winst in engere zin. Voorbeelden van dergelijke elementen zijn nettorentebetalingen, huurgelden en dividenden, maar ook de voorzieningen voor de afschrijving en vervanging van vaste activa.
Grafiek C Bruto winst per eenheid product en componenten (index: 2008-I = 100) winst per eenheid product (bruto) winst per eenheid product (netto) verbruik van vaste activa per eenheid product recessie (CEPR) 120
120
110
110
100
100
90
90
80
80
70 1999
2001
2003
2005
2007
2009
2011
70
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. Toelichting: Belastingen betreffen belastingen min de subsidies op productie; winst betreft het bruto exploitatieoverschot en het gemengd inkomen. Zie voor meer informatie over recessies volgens het CEPR: http://www. cepr.org/data/dating/.
Het verbruik van vaste activa, dat gemiddeld zowat 45% uitmaakte van het brutoexploitatieoverschot in het decennium vóór de recessie van 2008-09, bleef tijdens de recessiejaren toenemen, wat resulteerde in een versnelling van het verbruik van vast kapitaal per eenheid product (zie Grafiek C). Gelet daarop was de neerwaartse aanpassing van de nettowinst per eenheid product (d.w.z. na correctie voor het verbruik van vaste activa) tijdens de recessie van 2008-09 dan ook zelfs aanzienlijker dan die van de brutowinst per eenheid product. De nettowinst per eenheid product maakte maar een klein gedeelte goed van de daling die tijdens de periode erna werd opgetekend en begon opnieuw af te nemen in de tijdens 2011 ingezette neergang, waardoor ze significant en tot dusver vrij persistent afweek van enig referentiepunt van vóór de crisis. Al met al werd tijdens de recessie van 2008-09 een uitgesproken neerwaartse flexibiliteit van de winst per eenheid product in het eurogebied opgetekend, waarbij de prijsdruk als gevolg van de stijgende arbeidskosten per eenheid product werd beperkt. Dat is bijzonder duidelijk voor het bruto-exploitatieoverschot met uitzondering van het verbruik van vaste activa.
3.5 INFLATIEVOORUITZICHTEN Voor de toekomst zou de onderliggende prijsdruk, hoewel het maandelijkse patroon van de totale inflatie enigszins volatiel is, beperkt moeten blijven, tegen de achtergrond van een zwakke economische bedrijvigheid in het eurogebied. De inflatieverwachtingen zijn stevig verankerd op lange termijn en in overeenstemming met prijsstabiliteit op middellange termijn. ECB Maandbericht Maart 2013
65
Nader beschouwd, blijven de inflatievooruitzichten op korte termijn sterk afhankelijk van de olieprijzen. Vanaf oktober 2012 begon het inflatietempo voor energieproducten opnieuw te dalen als gevolg van de lagere dollarprijzen van ruwe aardolie en de sterkere wisselkoers van de euro, alsook van een afname van de raffinagespreads. Verwacht wordt dat de inflatie van de energieproducten in 2013 duidelijker zal vertragen als gevolg van neerwaartse basiseffecten en van de veronderstelling dat de olieprijzen, zoals momenteel uit de prijzen van de futures kan worden opgemaakt, geleidelijk zullen dalen. De inflatie voor onbewerkte voedingsmiddelen zal naar verwachting in 2013 vertragen, aangezien er een einde komt aan de tijdens de afgelopen maanden opgetekende prijsstijgingen voor deze producten, die vooral verband hielden met de slechte weersomstandigheden. De prijsstijging voor bewerkte voedingsmiddelen kan de komende maanden ook enigszins aantrekken, als gevolg van een vertraagde doorwerking van de sinds het najaar 2012 opgetekende daling van de voedingsgrondstoffen en een afname van de internationale en Europese prijzen van voedingsgrondstoffen, zoals blijkt uit de prijzen van de futures. De beschikbare vooruitlopende indicatoren met betrekking tot de inflatie voor industriële goederen met uitzondering van energie, zoals het verloop van de producentenprijzen voor consumptiegoederen (ongerekend voedingsmiddelen en tabak) en van de invoerprijzen, duiden erop dat de inflatie voor industriële goederen ongerekend energie de komende maanden niet heel veel zal afnemen. Met name de neerwaartse druk die wordt uitgeoefend door de vertraging in de productie en in de vraag zou kunnen worden geneutraliseerd door de opwaartse druk van de verzwaringen van de indirecte belastingen. Evenzo wordt verwacht dat de inflatie van de dienstenprijzen de komende maanden grotendeels stabiel zal blijven op het huidige niveau, vanwege de zwakke toename van de binnenlandse vraag en de zeer beperkte druk op de lonen. Door de recente btw-verhogingen in een aantal landen van het eurogebied zou de inflatie van de dienstenprijzen opnieuw kunnen opflakkeren. Uit de meest recente gegevens met betrekking tot de arbeidskostenindicatoren blijkt dat de binnenlandse kostendruk de volgende maanden mogelijk geleidelijk zal toenemen, deels als gevolg van het terugdraaien van in 2012 genomen tijdelijke maatregelen tot loonsvermindering. Meer fundamenteel wordt verwacht dat de geleidelijke opleving van de bedrijvigheid de loongroei in het eurogebied als geheel zal ondersteunen, waarbij tussen de landen aanzienlijke verschillen zullen optreden. De groei van de bedrijfswinsten zal naar verwachting in 2013 verder dalen, na een forse afname in 2012, en zal de in 2012 opgetekende relatief sterke stijging van de arbeidskosten per eenheid product - zij het slechts in beperkte mate - ongedaan maken. Op middellange termijn wordt verwacht dat de geringere groei van de arbeidskosten per eenheid product en geleidelijk verbeterende economische omstandigheden een herstel van de winstmarges zullen ondersteunen. De door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties van maart 2013 gaan uit van een twaalfmaands HICP-inflatie tussen 1,2% en 2,0% voor 2013 en tussen 0,6% en 2,0% voor 2014. In vergelijking met de projecties van medewerkers van het Eurosysteem van december 2012 zijn die marges grotendeels ongewijzigd. De risico’s voor de vooruitzichten inzake het prijsverloop worden op de middellange termijn als grotendeels in evenwicht beschouwd, waarbij de opwaartse risico’s verband houden met sterker dan verwachte stijgingen van de overheidsgereguleerde prijzen en de indirecte belastingen, alsook met de hogere olieprijzen, en de neerwaartse risico’s voortvloeien uit een zwakkere economische bedrijvigheid.
66
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
4 PRODUCTIE, VRAAG EN DE ARBEIDSMARKT De bbp-cijfers voor het vierde kwartaal van 2012 waren zwak: de tweede raming van Eurostat wees op een inkrimping met 0,6% op kwartaalbasis. De neergang was grotendeels toe te schrijven aan een forse daling van de binnenlandse vraag, maar hield ook verband met de zwakke uitvoer. Wat 2013 betreft, blijkt uit recente gegevens en indicatoren dat de economische bedrijvigheid zich in het eerste deel van het jaar zou beginnen te stabiliseren. In de tweede helft van het jaar zou een geleidelijk herstel moeten aanvangen omdat de uitvoergroei gaat profiteren van een toename van de mondiale vraag en de binnenlandse vraag zou moeten worden geschraagd door de accommoderende monetaire beleidskoers. Bovendien zouden de sinds juli vorig jaar verbeterde omstandigheden op de financiele markten en de voortgezette tenuitvoerlegging van structurele hervormingen doorwerken in de economie. Tegelijkertijd zullen de noodzakelijke balansaanpassingen in de overheidssector en de private sector, alsook de daaraan verbonden krappe kredietvoorwaarden de economische bedrijvigheid blijven drukken. Deze beoordeling wordt ook weerspiegeld in de door medewerkers van de ECB in maart 2013 samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied, die een gemiddelde reële bbp-groei op jaarbasis voorzien van tussen -0,9% en -0,1% in 2013 en van tussen 0,0% en 2,0% in 2014. Vergeleken met de door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde macro-economische projecties van december 2012 zijn de marges licht naar beneden bijgesteld. De risico’s ten aanzien van de economische vooruitzichten voor het eurogebied blijven neerwaarts gericht.
4.1 REËEL BBP EN VRAAGCOMPONENTEN Het reëel bbp kromp tijdens het vierde kwartaal van 2012 met 0,6%, na een daling op kwartaalbasis met 0,1% in het voorgaande kwartaal (zie Grafiek 48). De zwakke cijfers voor het vierde kwartaal vloeiden voort uit de negatieve ontwikkelingen van de binnenlandse vraag en, zij het in mindere mate, uit de voorGrafiek 48 Reële bbp-groei en bijdragen raadwijzigingen, terwijl de netto-uitvoer een neutrale bijdrage leverde, aangezien de in- en (groei op kwartaalbasis en bijdragen in procentpunten per uitvoer in vergelijkbare mate terugliepen. kwartaal; voor seizoen gecorrigeerd) De productievermindering tijdens het vierde binnenlandse vraag (m.u.v. voorraden) voorraadmutaties kwartaal strookte grotendeels met het verloop uitvoersaldo van de kortetermijnindicatoren, met name van totale bbp-groei de enquêtegegevens. De productie zou naar 0,6 0,6 raming met 0,6% zijn gekrompen in 2012 als 0,4 0,4 geheel. Bovendien houdt het zwakke resultaat voor het vierde kwartaal een negatief over0,2 0,2 loopeffect in van ongeveer 0,5% op de gemid0,0 0,0 delde groei op jaarbasis in 2013. Het over-0,2 -0,2 loopeffect toont meer bepaald hoeveel het bbp in 2013 zou groeien indien alle groeicijfers -0,4 -0,4 op kwartaalbasis in dat jaar nihil zouden zijn. Tijdens de afgelopen kwartalen werd de productie in het eurogebied hoofdzakelijk beïnvloed door de zwakke binnenlandse vraag. Het geringe consumenten- en producentenvertrouwen, de begrotingsconsolidatiemaatregelen en
-0,6
-0,6
-0,8
-0,8
-1,0
IV 2011
I
II
2012
III
IV
-1,0
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
ECB Maandbericht Maart 2013
67
de nog steeds noodzakelijke schuldvermindering in sommige landen oefenden samen met de hoge olieprijzen en de grote onzekerheid een neerwaartse druk uit op zowel de particuliere consumptie als de investeringen. Voorts werden de consumptieve bestedingen sterk getroffen door de invloed van de afnemende werkgelegenheid op het totaal inkomen. De bijdrage van het uitvoersaldo tot de bbp-groei was al met al positief, grotendeels ten gevolge van de zwakke invoergroei. Vooruitlopende, uit enquêtes afgeleide indicatoren wijzen op een geleidelijke stabilisatie van de bedrijvigheid in de eerste helft van 2013. Een geleidelijk herstel zou moeten aanvangen in de tweede helft van het jaar, doordat de uitvoergroei profiteert van een toename van de mondiale vraag en de binnenlandse vraag wordt geschraagd door de accommoderende monetaire beleidskoers. P ARTICU L IERE CON S UM P TIE De particuliere consumptie kromp in het vierde kwartaal van 2012 met 0,4% en hield zo de negatieve dynamiek van de vier voorgaande kwartalen in stand. De cijfers voor het vierde kwartaal weerspiegelen een scherpe daling van de consumptie van detailhandelsgoederen en een kleiner aantal autoaankopen. Daarentegen lijkt de consumptie van diensten in het vierde kwartaal toegenomen te zijn. Recente gegevens uit kortetermijnindicatoren en enquêtes doen wijzen erop dat de consumptieve bestedingen in het eurogebied tijdens de komende periode zeer waarschijnlijk zwak zullen blijven. De aanhoudende zwakte van de consumptieve bestedingen gedurende de afgelopen jaren valt in belangrijke mate te verklaren door het verloop van het reëel beschikbaar inkomen, dat werd uitgehold door de hoge inflatie ten gevolge van de stijgende grondstoffen- en energieprijzen. De negatieve werkgelegenheidsgroei zorgde voor een verdere daling van het totaal reëel inkomen van de huishoudens. Uit de laatste gegevens blijkt dat het reëel beschikbaar inkomen, dat al gedurende een lange periode negatieve veranderingen op jaarbasis vertoont, in het derde kwartaal van 2012 opnieuw is gedaald. Tegelijkertijd liep de spaarquote van de huishoudens terug tot een ongekend laag niveau, omdat de consumenten de weerslag van de daling van hun reëel inkomen op hun huidige consumptiepeil wellicht trachtten te temperen. Wat de kortetermijndynamiek in het eerste kwartaal van 2013 betreft, blijkt uit de ‘harde’ en de ‘zachte’ gegevens dat de consumptieve bestedingen per saldo zwak bleven. De detailhandelsverkopen stegen in januari met 1,2% op maandbasis, zodat ze 0,7% boven hun gemiddelde peil in het vierde kwartaal van 2012 uitkwamen. Daarnaast beliep de Purchasing Managers’ Index (PMI) voor detailhandelsverkopen in januari en februari gemiddeld 45,2; die index bleef daarmee onveranderd ten opzichte van het vierde kwartaal van 2012 en onder de theoretische nulgroeidrempel van 50. De vertrouwensindicator van de Europese Commissie voor de detailhandel lag begin 2013 op een vergelijkbaar niveau als in het vierde kwartaal van 2012 en bleef dus onder zijn langetermijngemiddelde. Daarnaast liep het aantal registraties van nieuwe personenauto’s in januari met 9,6% op maandbasis terug, na een stijging met 4,5% tijdens de voorgaande maand. De recentste daling van het aantal registraties van nieuwe personenauto’s, die historisch gezien relatief groot was, weerspiegelt althans deels de invloed van begrotingsmaatregelen op de timing van de autoaankopen in sommige landen van het eurogebied (die eind 2012 de autoaankopen juist ondersteunden). De aankopen van auto’s en andere dure goederen zullen in de komende periode wellicht aan de lage kant blijven. De indicator van de Europese Commissie voor de verwachtingen inzake grote aankopen nam in februari 2013 af tot een historisch laag peil, wat wijst op een aanhoudend gebrek aan dynamiek in de aankoop van duurzame consump-
68
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
tiegoederen. Ten slotte steeg het consumentenvertrouwen in februari nog iets verder (zie Grafiek 49). De recentste verbeteringen compenseerden echter maar gedeeltelijk de daling tijdens de tweede helft van 2012 en de index ligt, als gevolg daarvan, nog altijd ruim onder het langetermijngemiddelde.
Grafiek 49 Detailhandelsverkopen, vertrouwen binnen de detailhandel en consumentenvertrouwen
4
40
INVESTERINGEN De sinds het tweede kwartaal van 2011 opgetekende afname van de bruto-investeringen in vaste activa versnelde opnieuw in het laatste kwartaal van 2012. De investeringen als geheel werden in 2012 ongunstig beïnvloed door de conjuncturele zwakte, de grote onzekerheid, de beperking van de kredietverlening en de voortgaande aanpassingsprocessen in de verschillende sectoren. De investeringen slonken in het vierde kwartaal van 2012 met 1,1% op kwartaalbasis, na een inkrimping met 0,8% in het derde kwartaal.
3
30
2
20
1
10
0
0
-1
-10
-2
-20
-3
-30
(maandgegevens) totale detailhandelsverkopen 1) (links) consumentenvertrouwen 2) (rechts) vertrouwen binnen de detailhandel 2) (rechts)
-4
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
-40
Bronnen: Conjuctuurenquêtes van de Europese Commissie en Eurostat. 1) Mutaties in procenten per jaar; driemaands voortschrijdende gemiddelden; gecorrigeerd voor aantal werkdagen; met inbegrip van brandstof. 2) Procentuele saldi; voor seizoen en afwijkingen van het gemiddelde gecorrigeerd.
De volledige uitsplitsing van de investeringen voor het vierde kwartaal is nog niet beschikbaar, maar de gegevens uit bepaalde landen van het eurogebied wijzen op een aanhoudende inkrimping van de niet-bouwinvesteringen, die de helft van de totale investeringen uitmaken. De kortetermijnindicatoren voor het eurogebied geven ook aan dat de niet-bouwinvesteringen afnamen in overeenstemming met de gematigde algehele economische ontwikkelingen, het lage producentenvertrouwen en de heersende grote onzekerheid. De productie van investeringsgoederen liep scherp terug in het vierde kwartaal, terwijl de bezettingsgraad tegelijkertijd verder daalde. Hoewel de PMI voor de verwerkende industrie een stijging op kwartaalbasis vertoonde, bleef die index ruim onder zijn langetermijngemiddelde. De bouwinvesteringen voor woningen en andere gebouwen zijn in het laatste kwartaal van 2012 wellicht ook geslonken, zoals blijkt uit de zwakke indicatoren van de productie in de bouwnijverheid en het gebrek aan vertrouwen in de sector, deels als gevolg van de voortdurende aanpassingen op de huizenmarkten in bepaalde landen van het eurogebied. Ten slotte zijn de overheidsinvesteringen in het eurogebied tijdens het vierde kwartaal waarschijnlijk gekrompen, als gevolg van de aanhoudende begrotingsconsolidatie in sommige landen van het eurogebied. Voor het eerste kwartaal van 2013 wijzen de weinige voorlopige indicatoren die beschikbaar zijn in het algemeen op een verdere inkrimping van de investeringen in vaste activa exclusief de bouwnijverheid in het eurogebied, hoewel deze geringer was dan de eind 2012 opgetekende daling. De bezettingsgraad nam in het eerste kwartaal licht toe. In januari en februari stegen de PMI voor de verwerkende industrie en de component orderontvangsten van die index ten opzichte van het laatste kwartaal van 2012, maar hun huidige lage peil blijkt te stroken met de geringe investeringen, die ook tot uiting kwamen in andere enquêtegegevens, zoals de enquête van de Europese Commissie naar de orderportefeuilles. Bovendien blijven de kredietvoorwaarECB Maandbericht Maart 2013
69
den in het eurogebied krap. De investeringen in de bouwnijverheid zouden, volgens enquêtegegevens, in het eerste kwartaal eveneens licht teruglopen. De scherpe daling van de niet-bouwinvesteringen zou zich in de komende maanden moeten voortzetten, in overeenstemming met de matige algehele economische bedrijvigheid en de heersende grote onzekerheid. De investeringen in de bouwnijverheid blijven naar verwachting gering in 2013. O V ERHEID S CON S UM P TIE De overheidsconsumptie bleef tijdens het vierde kwartaal van 2012 licht dalen, na negatieve groeicijfers in het tweede en derde kwartaal. De zwakke overheidsconsumptie is het gevolg van de begrotingsconsolidatie-inspanningen in een aantal landen van het eurogebied. Wanneer de onderliggende trends van de individuele componenten worden onderzocht, blijkt dat de loonsom van werknemers in de overheidssector, die bijna de helft van de totale overheidsconsumptie uitmaakt, de afgelopen kwartalen een negatieve bijdrage leverde tot de groei van de overheidsconsumptie. Dit is hoofdzakelijk een gevolg van de loonmatiging en de inkrimping van de werkgelegenheid in de overheidssector in een aantal landen van het eurogebied. De intermediaire consumptieve bestedingen van de overheid (die iets minder dan een vierde van de totale overheidsconsumptie omvatten) namen af als gevolg van de aanhoudende begrotingsconsolidatie, terwijl de groei van de sociale overdrachten in natura, die eveneens bijna een vierde van die consumptie vertegenwoordigen, grotendeels onveranderd bleef. Dit heeft te maken met het feit dat het verloop van de sociale overdrachten in natura gewoonlijk vrij stabiel is, aangezien ze posten omvatten zoals de uitgaven voor gezondheidszorg. In de komende kwartalen zou de bijdrage van de overheidsconsumptie tot de binnenlandse vraag beperkt moeten zijn omdat in een aantal landen van het eurogebied verdere begrotingsconsolidatie-inspanningen nodig zijn. V OORRADEN Als gevolg van een snelle afname van de voorraadaanvulling sinds de zomer van 2011, samen met een forse verslechtering van de bedrijfsvooruitzichten en een verkrapping van de financieringsvoorwaarden in bepaalde landen van het eurogebied, leverden de voorraden in de tweede helft van 2011 een grote negatieve bijdrage van 0,7 procentpunt tot de bbp-groei (zie Kader 4). Na een stagnatie in de eerste helft van 2012, toen het tempo van de voorraadintering al met al onveranderd bleef, versnelde de voorraadintering opnieuw in de tweede helft van het jaar, als gevolg van de vertraging van de bedrijvigheid en van de onzekerheid, waardoor de bijdrage aan de groei in het derde en het vierde kwartaal met respectievelijk -0,3 procentpunt en -0,1 procentpunt negatief was.
Kader 4
VERLOOP VAN DE VOORRAADOPBOUW SINDS 2008 Voorraden zijn een belangrijke factor voor het conjunctuurverloop. Ze speelden een hoofdrol bij de diepe recessie die volgde op het omvallen van Lehman Brothers in 2008, maar ook bij het daaropvolgende herstel, en opnieuw tijdens de laatste inkrimping van de economische bedrijvigheid. In dit Kader wordt toegelicht welke rol de voorraden gedurende die periodes
70
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
hebben vervuld en worden de gevolgen voor de economische situatie en de vooruitzichten aan het begin van 2013 onderzocht. Voorraden en de conjunctuurcyclus Voorraadaanpassingen zijn een middel om ervoor te zorgen dat de productie relatief stabiel blijft in het licht van een volatiele vraag, vooral wanneer er aanpassingskosten zijn. Daarom wordt ervan uitgegaan dat voorraden stijgen wanneer de vraag verzwakt en vice versa. Uit empirische macro-economische gegevens blijkt echter dat voorraadwijzigingen procyclisch zijn en zowel een economische neergang als het daaropvolgende herstel versterken. Bij het begin van een neergang worden doorgaans immers onvrijwillig voorraden gevormd, omdat de vraag sneller terugloopt dan de productie kan worden aangepast. Die voorraadopbouw wordt echter snel gevolgd door een bewuste voorraadintering, aangezien de bedrijven trachten hun voorraadniveau te verminderen en de productie dienovereenkomstig terugschroeven, wat de economie verder drukt. Zodra het tempo van de voorraadintering vertraagt, dragen de voorraden positief bij tot de bbp-groei en ondersteunen ze hierdoor de algemene economische opleving. Conceptueel gezien is het belangrijk op te merken dat het niet zozeer de voorraadwijzigingen zijn die de bbp-groei beïnvloeden, maar eerder de mate waarin die wijzigingen groter of kleiner worden. Anders gezegd, de bijdrage van de voorraden tot de bbp-groei hangt af van de vraag of het tempo van de voorraadvermindering of de voorraadaanvulling aantrekt of vertraagt. Een positieve bijdrage van de voorraden aan de groei kan dus voortvloeien uit een snellere voorraadaanvulling, maar ook uit een tragere voorraadintering. Een tragere voorraadintering komt vaak voor tijdens een herstel, net na het dieptepunt, het punt waarop de voorraden dikwijls het snelst worden verminderd. In de praktijk is de analyse van de voorraden op macro-economisch niveau een hele opgave. Er zijn heel wat dataproblemen, omdat voorraadwijzigingen moeilijk te meten zijn, en omdat kwantitatieve voorraadgegevens onderhevig zijn aan herzieningen. De analyse van de voorraden in het eurogebied berust hoofdzakelijk op kwartaalgegevens uit de nationale rekeningen, aangezien er geen maandstatistieken beschikbaar zijn.1 Het is dan ook zaak de gegevens uit de nationale rekeningen aan te vullen met conjunctuurenquêtes die worden gepubliceerd door de Europese Commissie en andere bronnen. 2 De voorraadcyclus tijdens de recessie van 2008-09 en het daaropvolgende herstel Na het faillissement van Lehman Brothers in 2008 kwam bij zeer krappe financieringsvoorwaarden een abrupte voorraadvermindering op gang, tegen de achtergrond van de verslechterende vooruitzichten voor de vraag. Zoals blijkt uit Grafiek A daalde het voorraadpeil in het eurogebied in het tweede kwartaal van 2009 met € 19 miljard ofwel 0,8% bbp, een scherpe omslag ten opzichte van het tempo van de voorraadopbouw in het eerste kwartaal van 2008 1 Het voordeel van de gegevens uit de nationale rekeningen is dat ze, in principe, allesomvattend zijn. Behoedzaamheid is echter geboden bij het interpreteren van voorraadwijzigingen op basis van de nationale rekeningen, omdat de voorraden de minst betrouwbare component zijn van het bbp volgens de bestedingsoptiek. Omdat er vaak een gebrek is aan precieze gegevens op kwartaalbasis over de voorraden, spelen de voorraadwijzigingen dikwijls een doorslaggevende rol in het consistent maken van de diverse benaderingen voor de nationale rekeningen en vormen ze aldus vaak een restcomponent. Bovendien worden de gegevens over de voorraadontwikkelingen vaak sterk herzien. Zie het Kader “De betrouwbaarheid van de ramingen van de bbp-groei van het eurogebied en de componenten ervan”, Maandbericht, ECB, juni 2006. 2 Voor nadere gegevens wordt verwezen naar het Kader “Stockbuilding – theoretical considerations and recent developments”, Monthly Bulletin, ECB, mei 2012.
ECB Maandbericht Maart 2013
71
(0,7% bbp ofwel een stijging met € 17 miljard). Fragmentarische gegevens wezen er toen op dat zich een algemene vlucht naar cash had voorgedaan en dat het aanhouden van contanten een belangrijke factor achter de voorraadintering was geweest. Daarnaast droeg de vrijwillige voorraadvermindering van inputs door industriële ondernemingen en door klein- en groothandelaars aanvankelijk bij tot de onvrijwillige opbouw van voorraden gereed product door de producenten, die niet in staat waren de productie snel genoeg te beperken om te voorkomen dat de ratio van de voorraden gereed product in verhouding tot de verkopen boven het gewenste peil uitsteeg. 3 Dit stemde overeen met een typisch patroon, waarbij een ‘voorraadschok’ eerst leidt tot een verandering in de samenstelling van de voorraden en dan tot een verandering in het peil van de totale voorraden, wanneer steeds grotere productieverlagingen een almaar snellere voorraadintering mogelijk maken. 4 Uiteindelijk namen de voorraden meer dan een vierde van de totale daling van het reëel bbp met 4,7% tussen het derde kwartaal van 2008 en het tweede kwartaal van 2009 voor hun rekening, een aanzienlijk grotere negatieve bijdrage dan die van de particuliere consumptie (zie de tabel). Vanaf medio 2009 leidden de verbeterde vraagverwachtingen, gunstigere financieringsvoorwaarden en wellicht buitensporig lage voorraden tot een snelle vertraging van de voorraadintering, die uiteindelijk begin 2010 omsloeg in een voorraadaanvulling, volgens gegevens 3 Zie het Kader “Recent developments in stock building”, Monthly Bulletin, ECB, mei 2009. 4 De voorraadintering na de ineenstorting van Lehman Brothers was ook een wereldwijd verschijnsel. Het deed zich voor in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk, China en Japan, maar ook, op spectaculaire wijze, in sommige landen zoals Zuid-Korea en Rusland (waar de aanpassing van de voorraden het grootst was in het vierde kwartaal van 2008). Dit droeg bij tot de zeer forse inkrimping van de internationale handel in het vierde kwartaal van 2008 en het eerste kwartaal van 2009.
Grafiek A Voorraadmutaties in het eurogebied volgens de gegevens uit de nationale rekeningen en de PMI
Grafiek B Bijdragen van voorraden aan bbp-groei in het eurogebied volgens de gegevens uit de nationale rekeningen van het eurogebied en de PMI
(spreidingsindices; EUR miljard)
(puntmutaties in spreidingsindices; procentpunten bbp)
voorraadmutaties (links) PMI-spreidingsindices op voorraadmutaties (rechts)
28
54
24
53
20
52
16
51
12
50
8
49
4
48
0
47
-4
46
-8
45
-12
44
-16
43
-20
42
-24
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
41
Bronnen: Markit, Eurostat en berekeningen van de ECB. Toelichting: Gegevens uit de nationale rekeningen: voorraadmutaties, uitgedrukt in waarde. PMI: gemiddelde van de detailhandelsvoorraden en de voorraden input- en gereed product van de verwerkende industrie.
72
ECB Maandbericht Maart 2013
inputvoorraden (links) totaal voorraden (links) ESR 95-voorraden (rechts) 0,8
6
0,6
4
0,4 2
0,2 0,0
0
-0,2
-2
-0,4 -4 -6
-0,6 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
-0,8
Bronnen: Markit, Eurostat en berekeningen van de ECB. Toelichting: Gegevens uit de nationale rekeningen: bijdragen op basis van kettingindexcijfers voor volumes. PMI: mutaties in indices (in procentpunten).
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
uit de nationale rekeningen (zie Grafiek A). De tragere voorraadvermindering alleen deed het bbp in het derde kwartaal van 2009 sterk oplopen en droeg bij tot een eerdere en snellere opleving dan algemeen was verwacht. Bovendien leverde een lange opeenvolging van meestal positieve bijdragen op kwartaalbasis van de voorraadwijzigingen tot de bbp-groei, van het derde kwartaal van 2009 tot het tweede kwartaal van 2011, een gecumuleerde totale bijdrage op van 1,5 procentpunt, of ongeveer twee vijfde van de bbp-groei tijdens die periode (zoals weergegeven in de tabel). Voorraadcorrectie in 2011-12 De voorraadaanvulling die in de nationale rekeningen te zien is sinds het eerste kwartaal van 2010 bereikte in het tweede kwartaal van 2011 een piek van 0,9% bbp (in waarde uitgedrukt). Deze nogal krachtige voorraadaanvulling had wellicht meer te maken met de sterker dan verwachte opleving van de bedrijvigheid op dat ogenblik dan met een bewuste poging van de bedrijven om het strikte voorraadbeleid te versoepelen dat ze na het faillissement van Lehman Brothers hadden ingevoerd. Enquêtes en fragmentarische gegevens wezen immers op een strikt voorraadbeheer over de hele productieketen van 2010 tot medio 2011, aangezien de bedrijven voorzichtig bleven omspringen met contant geld. Toen aanzienlijke netto voorraadaanvullingen medio 2011 samenvielen met een scherpe verslechtering van de bedrijfsvooruitzichten, hebben de bedrijven hun voorraadpeil niettemin snel, namelijk binnen enkele maanden, herbeoordeeld. Volgens de resultaten van de conjunctuurenquêtes van de Europese Commissie (zie Grafiek C) lag de beoordeling van het voorraadpeil in vergelijking met de normale situatie dicht bij het historische gemiddelde, nadat het gedurende meer dan een jaar historisch laag was geweest. Net als eind 2008 wees de Purchasing Managers’ Index (PMI) Survey eind 2011 erop dat de voorraden inputgoederen en detailhandelsvoorraden door de producenten sneller werden teruggeschroefd (of minder sterk werden opgebouwd) dan hun voorraden gereed product. Volgens de gegevens uit de nationale rekeningen leidde deze nieuwe situatie tot een forse vertraging van de voorraadopbouw en zelfs tot een matige voorraadintering in het vierde kwartaal van 2011. 5 Dit resulteerde in een sterk negatieve bijdrage tot de groei van 0,7 procentpunt in de tweede helft van 2011, terwijl het bbp tijdens dezelfde periode met slechts 5 Het feit dat de voorraadintering volgens de PMI-enquête sinds de tweede helft van 2011 langzamer terugliep dan kon worden afgeleid uit de nationale rekeningen houdt verband met de onvolmaakte meting van de voorraden door beide bronnen; daarenboven kunnen herzieningen van de cijfers uit de nationale rekeningen uiteindelijk de momenteel vastgestelde kloof verkleinen.
Bbp-groei in het eurogebied en bijdragen naar vraagcomponent (mutaties in procenten; procentpunten) Bbp Bijdrage van binnenlandse vraag waarvan: Particuliere consumptie Overheidsconsumptie Investeringen in vaste activa Bijdrage van uitvoersaldo Bijdrage van voorraadmutaties
2008-III - 2009-II
2009-II - 2011-II
2011-II - 2012-IV
-4,7 -2,9
3,9 1,1
-1,1 -2,1
-0,5 0,4 -2,8 -0,6 -1,4
0,6 0,2 0,4 1,2 1,5
-0,9 -0,1 -1,1 2,2 -1,2
Bron: Eurostat.
ECB Maandbericht Maart 2013
73
Grafiek C Niveau van de voorraden in de verwerkende industrie (gereed product) en in de detailhandel (opiniesaldi; maandgegevens) verwerkende industrie (gereed product) (links) gemiddelde 1985-2012 – verwerkende industrie (gereed product) detailhandel (rechts) 25
24
20
21
15
18
0,2 procentpunt terugliep. Nadat het tempo van de voorraadintering gedurende de eerste helft van 2012 was gestabiliseerd, versnelde het opnieuw wat tijdens de tweede helft van 2012. In de tweede helft van 2012 nam het bbp met 0,7 procentpunt af en was de bijdrage van de voorraden tot de bbp-groei negatief, namelijk 0,4 procentpunt. Situatie en vooruitzichten aan het begin van 2013
Tegen de achtergrond van de in het algemeen vrij lage voorraden in de hele aanbodketen 5 12 lijkt het onwaarschijnlijk dat de voorraadintering in het huidige tempo zal aanhouden. 0 9 In de nabije toekomst zouden de voorraden dan ook meer positieve bijdragen tot de groei -5 6 kunnen leveren, maar dit zal ook afhangen 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 van andere factoren, zoals een afname van de Bron: Europese Commissie. onzekerheid. Volgens de meest recente PMIenquêtes is de voorraadintering mogelijk reeds enigszins aan het vertragen. Evenzo blijkt uit de onder de producenten gehouden conjunctuurenquêtes van de Europese Commissie dat de voorraden momenteel aanzienlijk lager worden geacht dan hun historische gemiddelde, zowel in de verwerkende industrie (gereed product) als in de detailhandel.
10
15
Tegen de achtergrond van vrij lage voorraden in de hele aanbodketen beperkt de aanhoudende en aanzienlijke voorraadintering die aan het einde van 2012 werd vastgesteld de ruimte voor een nog forsere voorraadvermindering in de loop van de komende kwartalen. De kans is dan ook groot dat de bijdragen van de voorraden aan de groei op korte termijn vrijwel nihil (of licht positief) zullen zijn, met enkele positieve bijdragen in een later stadium, wanneer de voorraadwijzigingen opnieuw een normaal patroon beginnen te vertonen. Dit zou stroken met de recente enquêtegegevens voor januari en februari 2013 van de PMI en met de gegevens van de enquête van de Europese Commissie, die aangeven dat bedrijven de voorraden in de verwerkende industrie (gereed product) en in de detailhandel als vrij laag beoordelen in vergelijking met hun historische gemiddelden. BUITENLANDSE HANDEL Tegen de achtergrond van de zwakke economische bedrijvigheid in het eurogebied en mondiaal kromp de handel van het eurogebied tijdens het vierde kwartaal van 2012. De in- en uitvoer van goederen en diensten daalden allebei met 0,9% op kwartaalbasis (zie Grafiek 50). Dit verloop resulteerde in een neutrale bijdrage van de netto-uitvoer aan de reële bbp-groei in het eurogebied. De uitvoer van het eurogebied werd geschraagd door een krachtige vraag vanuit de OPECeconomieën, die rijk zijn aan grondstoffen, en in mindere mate vanuit Azië. De uitvoer naar de Verenigde Staten bleef daarentegen zwak.
74
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
Grafiek 50 Reële invoer, uitvoer en bijdrage van het uitvoersaldo aan de bbp-groei (mutaties in procenten op kwartaalbasis; procentpunten) uitvoersaldo (rechts) invoer (links) uitvoer (links) 10
1,0
8
0,8
6
0,6
4
0,4
2
0,2
0
0,0
-2
-0,2
Over een langere termijn beschouwd, heeft de buitenlandse handel sinds medio 2010 in belangrijke mate de reële bbp-groei in het eurogebied ondersteund, aangezien de groei van de uitvoer steeds die van de invoer overtrof. Dit houdt vooral verband met het negatieve groeiverschil tussen het eurogebied en zijn belangrijkste handelspartners, alsook met de reële effectieve depreciatie van de euro gedurende het grootste deel van deze periode. Deze tendens was algemeen verspreid over de voornaamste productcategorieën en tekende zich vooral sterk af in de investerings- en consumptiegoederen.
De kortetermijnvooruitzichten voor de handel van het eurogebied blijven omgeven door -0,6 -6 toegenomen onzekerheid, wat blijkt uit de -0,8 -8 beschikbare uit enquêtes afgeleide indicato-10 -1,0 ren. Het door de Europese Commissie gerap2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 porteerde peil van de uitvoerorderboeken Bronnen: Eurostat en de ECB. steeg ietwat in februari, maar bleef onder zijn langetermijngemiddelde. Tergelijkertijd vertoonde de PMI voor nieuwe uitvoerorders de afgelopen maanden duidelijkere tekenen van verbetering en bevond de index zich in februari, voor het eerst sinds juni 2011, boven de drempel van 50 die wijst op groei. Al met al duiden deze indicatoren nog steeds op matige kortetermijnvooruitzichten voor de uitvoer van het eurogebied. Desondanks zou het geleidelijke herstel van de mondiale economie tijdens de komende maanden de uitvoer moeten ondersteunen. De vooruitzichten op korte termijn voor de invoer worden nog steeds getemperd door de zwakke onderliggende groeidynamiek in het eurogebied, ondanks positieve prijseffecten van de recente appreciatie van de euro. Dit zou aan het begin van 2013 moeten leiden tot een kleine positieve bijdrage van de netto-uitvoer tot de bbp-groei. -4
-0,4
4.2 SECTORALE PRODUCTIE Wat de productiezijde van de nationale rekeningen betreft, is de totale toegevoegde waarde sinds het vierde kwartaal van 2011 blijven dalen en kromp ze in het vierde kwartaal van 2012 met 0,5%, na dalingen van ongeveer 0,1% in de drie voorgaande kwartalen. In het vierde kwartaal van 2012 vertoonden alle sectoren een krimp van de toegevoegde waarde. Over een langere termijn beschouwd, gaven de verschillende sectoren sinds de piekniveaus van 2007-2008 onderling sterk uiteenlopende ontwikkelingen te zien. In het vierde kwartaal van 2012 kwam de toegevoegde waarde in de industrie ongerekend de bouwnijverheid nog steeds bijna 8% lager uit dan haar piekniveau aan het einde van 2007, terwijl de toegevoegde waarde in de bouwnijverheid 20% onder haar piek lag. De toegevoegde waarde van de diensten kwam daarentegen uit op een ietwat hoger peil dan de piek van begin 2008.
ECB Maandbericht Maart 2013
75
De kortetermijnindicatoren wijzen op een verdere breed gespreide krimp van de toegevoegde waarde in het eerste kwartaal van 2013, zij het minder scherp dan in het vierde kwartaal van 2012. INDUSTRIE ONGEREKEND DE BOUWNIJVERHEID De toegevoegde waarde in de industrie ongerekend de bouwnijverheid daalde in het vierde kwartaal van 2012 met 1,7% op kwartaalbasis, na een kleine stijging van 0,1% in het voorgaande kwartaal. Ook de productie kromp fors in het vierde kwartaal, na een lichte toename in het kwartaal daarvoor (zie Grafiek 51). Dit was de grootste productiedaling sinds de recessie van 2008-09. In alle belangrijke industriële bedrijfstakken liep de productie terug in het vierde kwartaal van vorig jaar. Vooruitblikkend wijzen kortetermijnindicatoren erop dat de bedrijvigheid in de industrie in het eerste kwartaal van 2013 zwak zal blijven. Hoewel de indicator van het producentenvertrouwen van de Europese Commissie in de eerste twee maanden van dit jaar een verbetering te zien gaf ten opzichte van het vierde kwartaal van 2012, bleef hij op een laag peil (zie Grafiek 52). De PMI-outputindex verbeterde eveneens aan het begin van het jaar, in vergelijking met het vierde kwartaal van 2012, maar bleef in de eerste twee maanden van dit jaar onder de theoretische nulgroeidrempel van 50. Ook de enquête van de Europese Commissie in februari naar de beoordeling door de bedrijven van hun orderboeken en de verwachte orderpositieontwikkelingen in de komende drie maanden wees op een verbetering, net als de enquête van Markit over de orderontvangsten. Grafiek 52 Industriële productie, producentenvertrouwen en Purchasing Managers’ Index (PMI)
Grafiek 51 Groei van de industriële productie en bijdragen
(maandgegevens; voor seizoen gecorrigeerd)
(groei in procenten en bijdragen in procentpunten; maandgegevens; voor seizoen gecorrigeerd)
industriële productie 1) (links) producentenvertrouwen 2) (rechts) PMI 3) m.b.t. de productie in de verwerkende industrie (rechts)
investeringsgoederen consumptiegoederen halffabricaten energie totaal m.u.v. bouwnijverheid 4 3 2 1 0 -1 -2 -3 -4 -5 -6 -7 -8 -9 -10 -11
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
4 3 2 1 0 -1 -2 -3 -4 -5 -6 -7 -8 -9 -10 -11
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. Toelichting: De getoonde gegevens zijn berekend als driemaands voortschrijdende gemiddelden ten opzichte van het overeenkomstige gemiddelde drie maanden eerder.
76
ECB Maandbericht Maart 2013
4
16
2
8
0
0
-2
-8
-4
-16
-6
-24
-8
-32
-10
-40
-12
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
-48
Bronnen: Eurostat, conjuctuurenquêtes van de Europese Commissie, Markit en berekeningen van de ECB. Toelichting: De enquêtegegevens hebben betrekking op de verwerkende industrie. 1) Procentuele mutaties per driemaands periode. 2) Procentuele saldi. 3) Afwijkingen van een indexwaarde van 50.
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
BOUWNIJVERHEID In het vierde kwartaal van 2012 liet de toegevoegde waarde in de bouwnijverheid voor het zevende achtereenvolgende kwartaal een negatieve groei optekenen. Tijdens die hele periode liep de toegevoegde waarde met bijna 6% terug. Kortetermijnindicatoren wijzen op een aanhoudend zwak verloop in de nabije toekomst, waaruit nogmaals de zwakke dynamiek in de bouwnijverheid blijkt. Uit de maandgegevens over de productie van de bouwnijverheid bleek dat die in december was afgenomen met 1,6% op maandbasis, wat door een negatief overloopeffect een slechte start voor het eerste kwartaal van 2013 inhoudt. Aan het begin van 2013 herstelden de PMI-index voor de productie in de bouwnijverheid en de indicator van het ondernemersvertrouwen van de Europese Commissie voor de bouwnijverheid zich van hun lage niveaus, maar wezen ze nog steeds op een krimp van de bedrijvigheid. Er werden ook vergelijkbare verbeteringen opgetekend voor vooruitlopende indicatoren zoals de enquêtes over orderontvangsten en de beoordeling door de bedrijven van hun orderportefeuilles. DIENSTEN In het laatste kwartaal van 2012 nam de toegevoegde waarde in de dienstensector enigszins af op kwartaalbasis, na gedurende de voorgaande vier kwartalen te zijn gestagneerd. Tussen het derde kwartaal van 2009 en het vierde kwartaal van 2012 (dat is de periode na het einde van de recessie van 2008) lag de gemiddelde groei van de toegevoegde waarde in de dienstensector op kwartaalbasis aanzienlijk lager dan die in de industrie ongerekend de bouwnijverheid (met respectieve gemiddelden van 0,2% en 0,8% op kwartaalbasis). De laatste gegevens wijzen erop dat de recente daling relatief sterker was in de marktgerichtesdiensten, waar de toegevoegde waarde in het laatste kwartaal van 2012 met 0,3% kromp op kwartaalbasis, terwijl de toegevoegde waarde in overwegend niet-marktgerichte diensten (die het openbaar bestuur, onderwijs, gezondheidszorg en sociaal werk omvatten) een lichte stijging liet optekenen op kwartaalbasis. Voor de toekomst wijzen enquêtes op een aanhoudend zwakke activiteit in de dienstensector in het eerste kwartaal van 2013, hoewel de achteruitgang naar verwachting enigszins zal vertragen. Hoewel de bedrijvigheidsindex van de PMI-enquête voor de dienstensector in de eerste twee maanden van 2013 onder de theoretische referentiewaarde van 50 voor nulgroei bleef, is het peil ervan verbeterd sinds het laatste kwartaal van 2012. De vertrouwensindicator van de Europese Commissie voor de dienstensector wijst eveneens op een relatieve verbetering van de bedrijvigheid in de dienstensector in het eerste kwartaal van 2013.
4.3 ARBEIDSMARKT De arbeidsmarktsituatie in het eurogebied is de laatste kwartalen verder verslechterd als gevolg van de zwakke economische bedrijvigheid en van aanhoudende arbeidsmarktaanpassingen in verscheidene landen van het eurogebied. Toekomstgerichte indicatoren, zoals die gebaseerd op enquêtes, wijzen niet op enige verbetering in de komende periode. Het totale aantal gewerkte uren nam in het derde kwartaal van 2012 met 0,2% af, waarmee de in de voorgaande drie kwartalen opgetekende daling werd voortgezet (zie Tabel 11). Op sectorniveau nam het aantal gewerkte uren fors af in de bouwnijverheid en in de industrie (ongerekend de bouwnijverheid), terwijl de dienstensector een lichte toename van het aantal gewerkte uren te zien gaf. Het aantal werkenden nam in het derde kwartaal van 2012 af, nadat dit in het tweede kwartaal stabiel was gebleven. Het werkgelegenheidsverlies deed zich hoofdzakelijk voor in de bouwnijECB Maandbericht Maart 2013
77
Tabel 11 Werkgelegenheidsgroei (procentuele mutaties t.o.v. voorgaande periode; voor seizoen gecorrigeerd) Personen Twaalfmaands cijfers 2010 2011
Gehele economie waarvan: Landbouw en visserij Industrie Industrie m.u.v. bouwnijverheid Bouwnijverheid Dienstensector Handel en transport Informatie en communicatie Financiële dienstverlening en verzekeringen Onroerend-goedactiviteiten Professionele dienstverlening Openbaar bestuur Overige diensten
1)
Uren
Kwartaalcijfers 2012
2012
2012
I
II
III
Twaalfmaands cijfers 2010 2011
Kwartaalcijfers 2012
2012
2012
I
II
III
-0,5
0,3
-0,3
0,0
-0,2
0,0
0,2
-0,3
-0,6
-0,2
-1,1 -3,2 -2,8 -3,9 0,4 -0,7 -1,3 -0,7 -0,3 1,6 1,0
-2,2 -1,0 0,3 -4,0 0,8 0,7 1,9 -0,2 3,0 2,5 0,1
-0,2 -0,7 -0,4 -1,5 -0,2 -0,3 0,7 -0,2 -1,4 -0,6 -0,1
0,8 -0,5 -0,5 -0,6 0,1 0,0 0,7 -0,7 1,0 0,6 0,1
-0,5 -0,6 -0,2 -1,5 -0,1 -0,2 -0,5 -0,9 -1,3 0,1 0,0
-0,9 -1,6 -0,3 -4,0 0,6 -0,3 -0,8 -0,2 0,7 2,3 1,1
-2,4 -0,8 0,9 -4,1 0,7 0,3 1,9 -0,1 3,6 2,7 0,1
-0,4 -0,5 -0,1 -1,1 -0,3 -0,7 0,7 -0,3 -1,5 -0,7 0,1
-0,4 -1,1 -0,7 -2,0 -0,5 -0,4 0,0 -1,3 0,2 0,0 -0,3
-0,5 -1,5 -1,5 -1,6 0,2 0,2 0,0 -0,3 -0,7 0,1 0,1
0,9
0,2
0,6
-0,3
0,3
0,6
-0,1
0,4
-1,9
1,4
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. 1) Met inbegrip van huishoudelijke diensten, de kunst en activiteiten van exraterritoriale organisaties.
verheid, de vastgoedactiviteiten en de financiële en verzekeringsactiviteiten, terwijl alleen in de kunst- en amusementssector werkgelegenheidsgroei werd opgetekend. Werkgelegenheidsenquêtes wijzen erop dat de banencreatie in het vierde kwartaal van 2012 en begin 2013 waarschijnlijk verder verslechterde, voornamelijk als gevolg van de krimpende ecoGrafiek 53 Werkgelegenheidsgroei en -verwachtingen (mutaties in procenten per jaar; procentuele saldi; voor seizoen gecorrigeerd) werkgelegenheidsgroei in de industrie m.u.v. bouwnijverheid (links) werkgelegenheidsverwachtingen in de verwerkende industrie (rechts)
werkgelegenheidsverwachtingen in de bouwnijverheid werkgelegenheidsverwachtingen in de detailhandel werkgelegenheidsverwachtingen in de dienstensector
4
20
25
25
3
15
20
20
2
10
15
15
1
5
0
0
10
10
-1
-5
5
5
-2
-10
-3
-15
-4
-20
-5 -6 -7
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
0
0
-5
-5
-10
-10
-25
-15
-15
-30
-20
-20
-35
-25
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Bronnen: Eurostat en conjuctuurenquêtes van de Europese Commissie. Toelichting: De procentuele saldi zijn gecorrigeerd voor afwijkingen van het gemiddelde.
78
ECB Maandbericht Maart 2013
-25
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
Grafiek 54 Arbeidsproductiviteit per werkende
Grafiek 55 Werkloosheid
(mutaties in procenten per jaar)
(maandgegevens; voor seizoen gecorrigeerd) mutatie per maand in duizenden (links) percentage van de beroepsbevolking (rechts)
gehele economie (links) industrie m.u.v. bouwnijverheid (rechts) dienstensector (links) 8
16
7
14
6
12
5
10
4
8
3
6
2
4
1
2
0
0
-1
-2
-2
-4
-3
-6
-4
-8
-5
-10
-6
-12
-7
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
-14
700
12,0
600
11,5
500
11,0
400
10,5
300
10,0
200
9,5
100
9,0
0
8,5
-100
8,0
-200
7,5
-300
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
7,0
Bron: Eurostat.
nomische bedrijvigheid in het eurogebied. Met name de samengestelde PMI van het eurogebied inzake de werkgelegenheidsverwachtingen (die slaat op zowel de verwerkende industrie als de dienstensector) bleef in het vierde kwartaal van 2012 alsook in de eerste twee maanden van 2013 onder de nulgroeidrempel. De conjunctuurenquêtes van de Europese Commissie schetsen een soortgelijk beeld (zie Grafiek 53). Op jaarbasis liet de groei van de arbeidsproductiviteit per werkende, die al twee jaar aan het vertragen is, een verdere achteruitgang optekenen tot 0,1% in het derde kwartaal van 2012 (zie Grafiek 54). Ook de groei van de productiviteit per gewerkt uur nam af, zij het in een gematigder tempo en vanaf een hoger peil. Naar verwachting is de productiviteitsgroei in het vierde kwartaal van 2012 en in het begin van 2013 zwak gebleven, als gevolg van de gematigde economische bedrijvigheid. De werkloosheidsgraad steeg met 0,1 procentpunt tot 11,9% in januari 2013, het hoogste peil dat sinds het begin van de tijdreeks werd opgetekend. De werkloosheidsgraad is met 2,0 procentpunt toegenomen sinds april 2011, toen de stijging werd ingezet (zie Grafiek 55). Het gebrek aan werkgelegenheidscreatie en de zwakke enquêteresultaten wijzen samen op een verdere stijging van de werkloosheid op korte termijn.
4.4 VOORUITZICHTEN VOOR DE ECONOMISCHE BEDRIJVIGHEID Wat 2013 betreft, wijzen de recente gegevens en indicatoren erop dat de economische bedrijvigheid zich in de eerste helft van het jaar zou beginnen te stabiliseren. In de tweede helft zou een geleidelijk herstel aanvangen, omdat de uitvoergroei zou moeten profiteren van een versteECB Maandbericht Maart 2013
79
viging van de mondiale vraag en de binnenlandse vraag zou moeten worden ondersteund door het accommoderende monetaire beleid. Bovendien zouden de sinds juli vorig jaar verbeterde omstandigheden op de financiële markten en de voortgaande implementatie van structurele hervormingen doorwerken in de economie. Tegelijkertijd zullen de noodzakelijke balansaanpassingen in de overheidssector en de private sector, en de daaraan verbonden krappe kredietvoorwaarden, de economische bedrijvigheid blijven drukken. Deze beoordeling wordt ook weerspiegeld in de door medewerkers van de ECB in maart 2013 samengestelde macro-economische projecties voor het eurogebied, die een gemiddelde reële bbp-groei op jaarbasis voorzien van tussen -0,9% en -0,1% in 2013 en tussen 0,0% en 2,0% in 2014. Vergeleken met de door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde macroeconomische projecties van december 2012 zijn de marges licht naar beneden bijgesteld. De bijstelling voor 2013 weerspiegelt hoofdzakelijk een negatiever overloopeffect van het resultaat voor de reële bbp-groei in het vierde kwartaal van 2012, terwijl de projecties van het herstel al met al onveranderd zijn gebleven (zie ook Kader 5). De risico’s ten aanzien van de economische vooruitzichten voor het eurogebied blijven neerwaarts gericht. Deze hangen samen met de mogelijkheid van een zwakker dan verwachte binnenlandse vraag en uitvoer en met een trage of ontoereikende implementatie van structurele hervormingen in het eurogebied. Deze factoren kunnen de verbetering van het vertrouwen temperen en zodoende het herstel vertragen.
Kader 5
DOOR MEDEWERKERS VAN DE ECB SAMENGESTELDE MACRO-ECONOMISCHE PROJECTIES VOOR HET EUROGEBIED Op basis van de tot en met 22 februari 2013 beschikbare informatie hebben medewerkers van de ECB projecties samengesteld voor de macro-economische ontwikkelingen in het eurogebied. 1 Volgens deze projecties zal de gemiddelde reële bbp-groei op jaarbasis in 2013 tussen -0,9% en -0,1% uitkomen en in 2014 tussen 0,0% en 2,0%. De inflatie wordt geraamd tussen 1,2% en 2,0% in 2013, en tussen 0,6% en 2,0% in 2014. Technische aannames betreffende de rente, de wisselkoersen, de grondstoffenprijzen en het begrotingsbeleid De technische aannames met betrekking tot de rente en de prijzen van zowel energie- als niet-energiegrondstoffen zijn gebaseerd op marktverwachtingen (waarvoor de afsluitdatum 14 februari 2013 was). 1 De door de medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties vormen een aanvulling op de door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde macro-economische projecties die halfjaarlijks gezamenlijk door deskundigen van de ECB en van de nationale centrale banken van het eurogebied worden geproduceerd. De gebruikte technieken zijn consistent met die van de door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde projecties zoals beschreven in de in juni 2001 door de ECB gepubliceerde ‘A guide to Eurosystem staff macroeconomic projection exercises’, die te vinden is op de website van de ECB. Om uitdrukking te geven aan de onzekerheid waarmee de projecties zijn omgeven, worden voor de uitkomsten van elke variabele marges gebruikt. De marges zijn gebaseerd op de verschillen tussen de werkelijke uitkomsten en eerdere projecties die gedurende een aantal jaren zijn uitgevoerd. De breedte van de marges is tweemaal de gemiddelde absolute waarde van deze verschillen. De gebruikte methode, waarin een correctie voor uitzonderlijke gebeurtenissen is opgenomen, wordt beschreven in ‘New procedures for constructing Eurosystem and ECB staff projection ranges’, gepubliceerd door de ECB in december 2009 en eveneens te vinden op de website van de ECB.
80
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
De aanname voor de korte rente is van puur technische aard. De korte rente wordt afgemeten aan de driemaandse EURIBOR, waarbij de marktverwachtingen worden afgeleid van de termijnrentes. Deze methodologie levert een gemiddeld niveau van de korte rente van 0,3% voor 2013 en 0,5% voor 2014 op. De marktverwachtingen betreffende het nominale rendement op tienjaars overheidsobligaties in het eurogebied impliceren een gemiddeld niveau van 3,2% voor 2013 en van 3,6% voor 2014. In lijn met het beloop van de rentetarieven op de termijnmarkten en de geleidelijke doorwerking van wijzigingen in deze marktrentetarieven in de kredietrentetarieven, zullen de samengestelde bancaire debetrentes voor leningen aan de niet-financiële particuliere sector binnen het eurogebied naar verwachting in de eerste helft van 2013 hun laagste stand bereiken en daarna geleidelijk weer stijgen. De voorwaarden voor kredietverlening zullen in 2013 naar verwachting nog steeds een, gemiddeld, negatieve invloed hebben op de economische bedrijvigheid in het eurogebied, maar in 2014 zullen deze neutraler zijn. Op grond van het prijsbeloop dat wordt geïmpliceerd door de termijnmarkten in de twee weken tot en met de afsluitdatum wordt voor grondstoffen verondersteld dat de prijs van ruwe Brent-olie in 2012 gemiddeld USD 114,1 per vat zal bedragen in 2013 en USD 106,8 in 2014. De in Amerikaanse dollar luidende prijzen van grondstoffen anders dan energie 2 zullen, zo is de aanname, in 2013 met 1,2% stijgen, en in 2014 met 2,3%. Aangenomen wordt dat de bilaterale wisselkoersen gedurende de projectieperiode onveranderd zullen blijven op het gemiddelde niveau van de twee weken tot en met de afsluitdatum van 14 februari 2013. Dit impliceert een gemiddelde EUR/USD-wisselkoers van 1,35 in 2013 en 2014, een stijging ten opzichte van USD 1,29 in 2012. Van de effectieve wisselkoers van de euro wordt aangenomen dat deze in 2013 met 4,2% zal stijgen en in 2014 met 0,1%. De aannames betreffende het begrotingsbeleid zijn gebaseerd op beleidsmaatregelen die reeds door het betreffende nationale parlement zijn goedgekeurd of die reeds in voldoende detail door overheden zijn bepaald en het wetgevingsproces waarschijnlijk zullen doorstaan. Hoewel in 2013 aanzienlijke consolidatiemaatregelen, waaronder zowel belastingverhogingen als uitgavenbeperkingen, zijn uitgevoerd of naar verwachting zullen worden uitgevoerd, bevatten de aannames voor 2014 tot nu toe slechts zeer beperkte begrotingsconsolidatiemaatregelen Projecties betreffende het internationale klimaat Volgens de projecties zal de groei van het reële mondiale bbp (exclusief het eurogebied) gedurende de projectieperiode geleidelijk aantrekken en van 3,7% in 2012 licht stijgen naar 3,8% in 2013 en verder naar 4,4% in 2014. Deze verwachting wordt geschraagd door PMIenquêtes (buiten het eurogebied), die in de afgelopen maanden naar hun langetermijngemiddelden zijn gestegen, wat op een verbetering in het ondernemerssentiment duidt. Daarnaast is de situatie op de mondiale financiële markten verder verbeterd, zoals blijkt uit de gestegen aandelenkoersen, lagere financiëlemarktvolatiliteit en de verkrapping van belangrijke spreads
2 De aannames voor de olie- en voedselprijzen zijn gebaseerd op de koersen van futures tot en met het einde van de projectieperiode. Voor andere grondstoffen wordt aangenomen dat de prijzen de futures volgen tot het eerste kwartaal van 2014 en zich daarna ontwikkelen in lijn met de mondiale economische bedrijvigheid.
ECB Maandbericht Maart 2013
81
Ta b e l A M a c ro - e c o n o m i s c h e p ro j e c t i e s vo o r h e t e u rog e b i e d (gemiddelde procentuele mutaties op jaarbasis) 1) 2012 HICP Reëel bbp Particuliere consumptie Overheidsconsumptie Bruto investeringen in vaste activa Uitvoer (goederen en diensten) Invoer (goederen en diensten)
2,5 -0,5 -1,2 0,0 -4,0 2,9 -0,7
2013 1,2 -0,9 -1,3 -0,9 -3,8 -1,3 -2,1
– 2,0 – -0,1 – -0,3 – -0,1 – -1,0 – 3,5 – 2,3
2014 0,6 0,0 -0,3 -0,4 -0,9 0,8 1,0
– – – – – – –
2,0 2,0 1,5 1,2 3,5 7,8 7,2
1) De projecties voor het reële bbp en de componenten daarvan hebben betrekking op voor werkdagen gecorrigeerde gegevens. Bij de projecties voor de uitvoer en de invoer is de handel binnen het eurogebied inbegrepen.
op de financiële markten. De middellangetermijnvooruitzichten voor de belangrijkste ontwikkelde economieën blijven echter gematigd. Ondanks de vooruitgang die is geboekt bij het in evenwicht brengen van de schulden van de particuliere sector, blijft de schuldenlast van huishoudens in de ontwikkelde economieën verhoogd, terwijl de noodzaak van een krapper begrotingsbeleid de groeivooruitzichten in de komende jaren zou moeten temperen. Tegelijkertijd wordt voorzien dat de groei in de opkomende economieën robuust blijft. Globaal in overeenstemming met de vooruitzichten voor de groei van de wereldeconomie, is de verwachting dat de buitenlandse vraag naar goederen uit het eurogebied in 2013 zal groeien met 3,5% en in 2014 met 6,3%, na 3,2% in 2012. Projecties voor de reële bbp-groei Het reële bbp van het eurogebied is in het vierde kwartaal van 2012 met 0,6% gedaald. Deze daling volgde op een daling van 0,1% in het derde kwartaal en van 0,2% in het tweede kwartaal. De binnenlandse vraag in het eurogebied daalde in het vierde kwartaal van het jaar aanzienlijk, waarbij zowel de particuliere consumptie als de investeringen terugliepen. De uitvoer daalde eveneens, als gevolg van de zwakke handelsontwikkelingen eind vorig jaar. Vooruitblikkend, zal naar verwachting de reële bbp-groei zich gedurende de eerste helft van het jaar stabiliseren en vanaf de tweede helft van 2013 geleidelijk herstellen. In 2013 zal een geleidelijke toename van de groei van de uitvoer – ondersteund door gunstiger externe vraagontwikkelingen, die slechts gedeeltelijk worden gecompenseerd door verlies aan concurrentievermogen ten gevolge van de versterking van de euro – waarschijnlijk de groei een positieve stimulans geven. Het herstel zal naar verwachting ook worden ondersteund door een gunstige invloed van de accommoderende monetairbeleidskoers op de binnenlandse particuliere vraag, alsook door de gunstige invloed op het reëel besteedbaar inkomen van een daling van de inflatie, die op haar beurt deels gestuwd wordt door de appreciatie van de euro en deels door de aangenomen verzwakking van de grondstoffenprijzen. De zwakte van de binnenlandse vraag, die voortvloeit uit de over het geheel genomen nog steeds lage niveaus van het sentiment en uit de resterende schuldenafbouw en noodzaak tot begrotingsconsolidatie in enkele landen, zal echter naar verwachting blijven voortduren, waarbij de binnenlandse vraag gedurende de projectieperiode slechts geleidelijk zal herstellen. Over het geheel genomen blijft het geprojecteerde herstel naar historische maatstaven gematigd, hetgeen resulteert in een negatieve “output gap” gedurende de gehele projectieperiode. Op jaarbasis zal het reële bbp, zo is de verwachting, groeien met tussen -0,9% en -0,1% in 2013 en met tussen 0,0% en 2,0% in 2014.
82
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
Wanneer in iets meer detail wordt gekeken naar de vraagcomponenten, zal de groei van de uitvoer uit het eurogebied volgens de projectie in de loop van 2013 en daarna aan kracht winnen. Deze vooruitzichten worden ondersteund door de geleidelijke versterking van de buitenlandse vraag van het eurogebied, hoewel deze, zo wordt aangenomen, gedeeltelijk zal worden gematigd door verlies aan concurrentievermogen ten gevolge van de versterking van de euro. De bedrijfsinvesteringen, na waarschijnlijk in het laatste kwartaal van 2012 te zijn teruggelopen, zullen, zo wordt voorzien, in de eerste helft van 2013 iets verder verzwakken, ten gevolge van nog steeds relatief zwakke niveaus van het sentiment, lage capaciteitsbenutting, kwetsbare vraagvooruitzichten en negatieve krdietverstrekkingsvoorwaarden in enkele landen. Na, als percentage bbp, historisch zeer lage niveaus te hebben bereikt, zullen de bedrijfsinvesteringen, zo is de projectie, vanaf de tweede helft van 2013 aantrekken, ondersteund door de geleidelijke versterking van de binnenlandse en externe vraag en door het zeer lage niveau van de rente. De investeringen in woningen zullen naar verwachting in de komende kwartalen verder dalen ten gevolge van de zwakke groei van het besteedbaar inkomen, het nog steeds kwetsbare en slechts weifelend herstellend consumentenvertrouwen en de verdere noodzaak tot aanpassingen in de huizenmarkt in enkele landen. Deze negatieve invloeden zullen, zo is de verwachting, het effect van de relatieve aantrekkelijkheid van investeringen in woningen in enkele andere landen, waar de investeringen in woningen worden ondersteund door historisch lage hypotheekrentetarieven, ruim compenseren. De overheidsinvesteringen zullen, zo is de verwachting, gedurende de gehele projectieperiode dalen ten gevolge van de verwachte begrotingsconsolidatiemaatregelen in een aantal landen van het eurogebied. De particuliere consumptie daalde in het vierde kwartaal van 2012. Dit was waarschijnlijk het gevolg van een scherpe daling in het reëel besteedbaar inkomen die slechts gedeeltelijk werd gecompenseerd door een daling van de spaarratio naarmate huishoudens hun consumptie trachtten af te vlakken. De particuliere consumptie zal naar verwachting in de eerste helft van 2013 verder dalen en gedurende de tweede helft van het jaar licht herstellen, globaal in tred met het patroon van de groei van het reëel besteedbaar inkomen. In 2014 zal, zo is de projectie, de particuliere consumptie aan kracht winnen dankzij het aantrekken van het inkomen uit arbeid naarmate de situatie op de arbeidsmarkt verbetert en de negatieve invloed van begrotingsconsolidatiemaatregelen afneemt. Een stijging van de spaarratio – ten gevolge van de aanhoudend hoge werkloosheidscijfers en de noodzaak de schuldenlast van huishoudens te verminderen – zal naar verwachting het herstel van de particuliere consumptie in 2014 drukken. De overheidsconsumptie zal, zo wordt geprojecteerd, in 2013 dalen ten gevolge van de begrotingsconsolidatie-inspanningen en in 2014 slechts in bescheiden mate toenemen. De invoer van buiten het eurogebied zal, zo is de projectie, in de loop van 2013 en daarna opveren van zijn recente zwakte dankzij het geleidelijke herstel van de totale vraag. Met een sterker groei van de uitvoer dan van de invoer zal het uitvoersaldo naar verwachting positief bijdragen aan de bbp-groei gedurende de projectieperiode, hoewel in mindere mate dan in 2012. Het overschot op de lopende rekening zal gedurende de projectieperiode naar verwachting toenemen dankzij een stijgend handelsoverschot. Projecties betreffende prijzen en kosten De totale HICP-inflatie, die volgens de voorlopige (flash) raming van Eurostat in februari 2013 uitkwam op 1,8%, zal, zo is de verwachting, in de loop van 2013 verder dalen, na de geprojecteerde sterke daling van de energieprijsinflatie op jaarbasis en, in mindere mate, de voedselprijsinflatie vanaf de verhoogde niveaus die in 2012 werden opgetekend. De geprojecECB Maandbericht Maart 2013
83
Ta b e l B Ve rg e l i j k i n g m e t d e p ro j e c t i e s va n s e p t e m b e r 2 0 1 2 (gemiddelde procentuele mutaties op jaarbasis)
Reëel bbp – december 2012 Reëel bbp – maart 2013 HICP – december 2012 HICP – maart 2013
2013
2014
-0.9 – -0.3 -0.9 – -0.1
0,2 – 2,2 0,0 – 2,0
1,1 – -2,1 1,2 – -2,0
0,6 – 2,2 0,6 – 2,0
teerde daling van de energieprijsinflatie weerspiegelt deels neerwaartse basiseffecten van het verwachte wegebben van de invloed van stijgingen van de olieprijs in het verleden, alsook de aangenomen geleidelijke daling van de olieprijs gedurende de projectieperiode. Net zo weerspiegelt de geprojecteerde daling van de voedingsmiddeleninflatie neerwaartse basiseffecten naarmate de invloed van stijgingen uit het verleden wegebt, en de aanname dat de internationale en Europese prijzen van voedingsgrondstoffen gedurende de projectieperiode licht zullen dalen. De HICP-inflatie exclusief voeding en energie zal volgens de projectie in 2013 marginaal ontspannen, als gevolg van de appreciatie van de euro en gematigde economische ontwikkelingen. Deze inflatiemaatstaf zal, zo wordt voorzien, in 2014 slechts licht stijgen, als gevolg van het bescheiden herstel van de bedrijvigheid. In termen van het gemiddelde op jaarbasis zal, zo is de projectie, de HICP-inflatie dalen van 2,5% in 2012 tot tussen 1,2% en 2,0% in 2013, en verder tot tussen 0,6% en 2,0% in 2014. Wat gedetailleerder bekeken, is de externe prijsdruk de recente maanden afgenomen ten gevolge van de appreciatie van de euro. Het groeicijfer op jaarbasis van de invoerdeflator zal, zo is de projectie, in 2013 dalen alvorens zich in 2014 licht te stabiliseren, naarmate de neerwaartse invloed van de sterkere wisselkoers van de euro, zo wordt aangenomen, zal afnemen. Wat betreft de binnenlandse prijsdruk zal de loonsom per werknemer op jaarbasis, zo is de verwachting, in 2013 en 2014 gematigd blijven ten gevolge van de zwakte van de arbeidsmarktsituatie. Rekening houdend met de geprojecteerde daling van de consumptieprijsinflatie, zal de reële loonsom per werknemer, zo is de projectie, gedurende de projectieperiode geleidelijk toenemen, na dalingen in 2011 en 2012. De groei van de arbeidskosten per eenheid product zal, zo wordt voorzien, in 2013 relatief verhoogd blijven, aangezien de productiviteitsgroei aanzienlijk zwakker zal zijn dan de loongroei. Aangezien wordt verwacht dat de productiviteitsgroei in 2014 zal aantrekken ten gevolge van een sneller herstel van de bedrijvigheid dan van de werkgelegenheid, zullen de arbeidskosten per eenheid product, zo wordt voorzien, dalen. De winstmarge-indicator, berekend als de verhouding van de bbpdeflator tegen basisprijzen tot de arbeidskosten per eenheid product, zal naar verwachting, na een sterker daling in 2012, in 2013 enigszins verder dalen en aldus de relatief sterke stijging van de arbeidskosten per eenheid product compenseren. Daarna zullen, zo is de verwachting, lagere groei van de arbeidskosten per eenheid product en geleidelijk verbeterende economische omstandigheden steun geven aan een herstel van de winstmarges. Als onderdeel van begrotingsconsolidatieplannen zullen, zo is de verwachting, verhogingen van door de overheid gereguleerde prijzen en indirecte belastingen een relatief grote bijdrage leveren aan de HICP-inflatie in 2013 en 2014, zelfs wanneer deze consolidatie iets geringer is dan in 2012. Vergelijking met de door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde projecties van december 2012 Vergeleken met de door medewerkers van het Eurosysteem samengestelde macro-economische projecties die in het Maandbericht van december 2012 zijn gepubliceerd, is de boven-
84
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Productie, vraag en de arbeidsmarkt
Ta b e l C Ve rg e l i j k i n g va n p rog n o s e s vo o r d e re ë l e bb p - g ro e i e n d e H I C P - i n f l a t i e va n h e t e u rog e b i e d (gemiddelde procentuele mutaties op jaarbasis) Datum van publicatie OESO Europese Commissie IMF Survey of Professional Forecasters Consensus Economics Forecast Eurozone Barometer Projecties door ECB-medewerkers
november 2012 februari 2013 januari 2013 februari 2013 februari 2013 februari 2013 maart 2013
Bbp-groei 2013 2014 -0,1 1,3 -0,3 1,4 -0,2 1,0 0,0 1,1 -0,2 1,0 -0,1 1,2 -0,9 – -0,1 0,0 – 2,0
HICP-inflatie 2013 2014 1,6 1,8 1,6 1,8 1,8 1,9 1,2 – 2,0
1,2 1,5 1,4 1,8 1,7 1,8 0,6 – 2,0
Bronnen: European Commission Economic Forecast, winter 2013; IMF World Economic Outlook Update, januari 2013, voor de reële bbp-groei en World Economic Outlook Update, oktober 2012, voor inflatie, OECD Economic Outlook, november 2012; Consensus Economics Forecasts; MJEconomics; en de “Survey of Professional Forecasters” van de ECB. Toelichting: De door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties en de OESO-prognoses hanteren voor het aantal werkdagen gecorrigeerde groeicijfers op jaarbasis, terwijl bij de Europese Commissie en het IMF de groeicijfers op jaarbasis niet zijn gecorrigeerd voor het aantal werkdagen per jaar. Uit de andere prognoses wordt niet duidelijk of de gegevens al dan niet zijn gecorrigeerd voor het aantal werkdagen.
grens van de voor 2013 voorziene marge voor de reële bbp-groei in het eurogebied neerwaarts bijgesteld. Deze bijstelling weerspiegelt voornamelijk de zwakke uitkomst van het reële bbp in het vierde kwartaal van 2012, die een mechanisch negatiever doorwerkingseffect impliceert op het gemiddelde groeicijfer op jaarbasis voor 2013. Het driemaandelijkse groeiprofiel voor 2013 is echter globaal onveranderd. De marge voor de gemiddelde reële bbp-groei op jaarbasis in 2014 is licht neerwaarts bijgesteld. Wat betreft de HICP-inflatie is de projectiemarge voor 2013 enigszins versmald. Voor 2014 ligt de bovengrens van de marge iets lager dan in de projectie van december 2012, hetgeen voornamelijk het gevolg is van de invloed van de sterkere wisselkoers van de euro. Vergelijking met prognoses door andere instellingen Diverse instellingen, zowel internationale organisaties als organisaties in de particuliere sector, hebben prognoses voor het eurogebied uitgebracht (zie Tabel C). Strikt genomen zijn deze prognoses echter niet met elkaar of met de door medewerkers van de ECB samengestelde macro-economische projecties vergelijkbaar, aangezien zij zijn opgesteld op verschillende tijdstippen. Daarnaast maken zij gebruik van andere (deels niet nader gespecificeerde) methoden om aannames af te leiden betreffende de financiële, externe en begrotingsvariabelen, waaronder de olieprijs en andere grondstoffenprijzen. Tot slot verschillen de prognoses in de gehanteerde methodes voor de correctie van de invloed van het aantal werkdagen. Volgens de op dit moment beschikbare prognoses van andere organisaties en instellingen zal het reële bbp in het eurogebied in 2013 tussen -0,3% en 0,0% liggen, hetgeen valt vlakbij de bovengrens van de marge van de prognoses van de medewerkers van de ECB. Voor 2014 variëren de beschikbare prognoses tussen 1,0% tot 1,4%, hetgeen valt binnen de marges van de projecties van medewerkers van de ECB. Ten aanzien van de inflatie voorzien de beschikbare prognoses een gemiddelde HICP-inflatie op jaarbasis van tussen 1,6% en 1,9% in 2013, en tussen 1,2% en 1,8% in 2014, beide binnen de marges van de door medewerkers van de ECB samengestelde projecties.
ECB Maandbericht Maart 2013
85
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Begrotingsontwikkelingen
5 BEGROTINGSONTWIKKELINGEN Volgens de eerste volwaardige Europese Economische Prognose van de Europese Commissie (Winter 2013) zal de begrotingsconsolidatie doorgaan. Het overheidstekort van het eurogebied is in 2012 naar verwachting gedaald tot 3,5% en zal volgens de prognose in 2013 en 2014 verder slinken. Tegelijkertijd zal de overheidsschuldquote verder oplopen, zij het langzamer dan voorheen, tot 95,2% bbp in 2014. Verdere begrotingsombuigingen blijven noodzakelijk om risico’s voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te verkleinen en het vertrouwen in het functioneren van de EMU te borgen. Landen waarvoor een buitensporigtekortprocedure geldt, dienen hun buitensporige tekorten te corrigeren conform de bepalingen van het Pact voor Stabiliteit en Groei.
BEGROTINGSONTWIKKELINGEN IN 2012 EN 2013 Volgens de eerste volwaardige Europese Economische Prognose van de Europese Commissie (Winter 2013) zal de begrotingsconsolidatie verdergaan, zij het in een iets lager tempo dan voorzien in de najaarsprognose van de Commissie. Het overheidstekort van het eurogebied is van 4,2% in 2011 naar verwachting gedaald tot 3,5% in 2012 (zie Tabel 12 en Grafiek 56). Deze verbetering is te danken aan een stijging van de inkomstenquote met 0,9 procentpunt tot 46,3% bbp in 2012 (met name door hogere inkomsten-, vermogens- en indirecte belastingen), terwijl de uitgavenquote marginaal toenam (zie Grafiek 57). De schuldquote van de overheid in het eurogebied is volgens de raming met 5 procentpunt gestegen tot 93,1% bbp, voornamelijk als gevolg van een positieve stock/flowaanpasing (veroorzaakt door de financiële programmasteun aan sommige eurolanden en door overheidssteun aan de financiële sector), en een verbreding van het groei-rente-ecart (het zogeheten sneeuwbaleffect) veroorzaakt door het slechte macroeconomische klimaat, terwijl de verhoging van de overheidsschuld als gevolg van het primaire tekort naar verwachting relatief beperkt zal zijn. Vergeleken met de najaarsprognose 2012 is de stijging van de schuldquote in 2012 toegenomen, vooral in verband met een hoger primair tekort. Voor 2013 wordt een daling van het begrotingstekort tot 2,8% bbp voorzien, in 2014 gevolgd door een marginale verdere daling tot 2,7% bbp (zie Tabel 12). De begrotingsconsolidatie zal (tot en met 2013) vooral samenhangen met hogere inkomsten en geleidelijke bestedingsombuigingen (lonen, openbare investeringen en intermediaire consumptie). Wat de vooruitzichten voor de schuld betreft, wordt verwacht dat de schuldquote gedurende de ramingshorizon zal blijven toenemen, zij het in een trager tempo. De voorziene stijging van de schuldquote hangt vooral samen met de nog altijd positieve, zij het afnemende invloed van het groei-rente-ecart, vooral als gevolg van een pover herstel van de bbp-groei binnen de voorspelhorizon, en door Ta b e l 1 2 B eg ro t i n g s o n t w i k ke l i n g e n i n h e t e u rog e b i e d (in procenten bbp; totale overheid) a, Totale inkomsten b, Totale uitgaven waarvan: c, Rentelasten d, Primaire uitgaven (b-c) Begrotingssaldo (a-b) Primair begrotingssaldo (a-d) Voor de conjunctuur gecorrigeerd begrotingssaldo Bruto schuld PM: reëel bbp (mutaties in procenten)
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
45,0 47,1
44,9 51,2
44,8 51,0
45,4 49,5
46,3 49,8
46,8 49,5
46,5 49,2
3,0 44,1 -2,1 0,9 -3,0 70,2 0,4
2,9 48,4 -6,3 -3,5 -4,5 80,0 -4,4
2,8 48,1 -6,2 -3,4 -5,1 85,6 2,0
3,0 46,5 -4,2 -1,1 -3,5 88,1 1,4
3,1 46,7 -3,5 -0,4 -2,4 93,1 -0,6
3,1 46,5 -2,8 0,4 -1,3 95,1 -0,3
3,1 46,2 -2,7 0,5 -1,6 95,2 1,4
Bronnen: Economische winterprognose 2013 van de Europese Commissie en berekeningen van de ECB. Toelichting: Als gevolg van afronding kunnen zich verschillen voordoen.
ECB Maandbericht Maart 2013
87
Grafiek 56 Determinanten van de begrotingsontwikkelingen in het eurogebied (procenten bbp; mutaties in procenten) a) Reële bbp-groei en twaalfmaands mutatie van het begrotingssaldo
b) Twaalfmaands mutaties in het voor de conjunctuur gecorrigeerde saldo en in de conjuncturele component van het feitelijke saldo
mutatie van het begrotingssaldo reële bbp-groei potentiële bbp-groei
3
3
2
2
1
1
0
0
-1
-1
-2
-2
-3
-3
-4
-4
-5
-5
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
2,0
mutatie in de conjuncturele component van het feitelijke saldo mutatie in het voor de conjunctuur gecorrigeerde feitelijke saldo 2,0
1,5
1,5
1,0
1,0
0,5
0,5
0,0
0,0
-0,5
-0,5
-1,0
-1,0
-1,5
-1,5
-2,0
-2,0
-2,5
-2,5
-3,0
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
-3,0
Bronnen: Economische winterprognose 2013 van de Europese Commissie en berekeningen van de ECB. De gegevens betreffen de totale overheid.
G r a f i e k 5 7 K w a r t a a l s t a t i s t i e ke n e n - p ro j e c t i e s m e t b e t re k k i n g t o t d e ove r h e i d s f i n a n c i ë n vo o r h e t e u rog e b i e d totale totale totale totale
inkomsten, op kwartaalbasis uitgaven, op kwartaalbasis inkomsten, op jaarbasis (Europese Commissie) uitgaven, op jaarbasis (Europese Commissie)
a) Jaar-op-jaar procentuele groei als vierkwartaals voortschrijdende totalen
b) Vierkwartaals voortschrijdende totalen in procenten bbp
7
7
6
6
5
5
4
4
3
3
2
2
1
1
0
0
-1
-1
-2
-2
-3
-3
-4
-4
-5
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
-5
52
52
50
50
48
48
46
46
44
44
42
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014
42
Bronnen: Berekeningen van de ECB op basis van gegevens van Eurostat en nationale gegevens, en de economische winterprognose 2013 van de Europese Commissie. Toelichting: De gegevens betreffen de totale overheid. De grafieken tonen de ontwikkeling van de totale inkomsten en totale uitgaven als vierkwartaals voortschrijdende totalen voor de periode van 2007-I tot en met 2012-III en de jaarlijkse projecties voor 2012, 2013 en 2014 uit de economische winterprognose 2013 van de Europese Commissie.
88
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Begrotingsontwikkelingen
het wegebben van het effect van de stock-flow-aanpassing (onder de aanname dat de financiële steun aan andere landen van het eurogebied zal afnemen), die maar ten dele worden gecompenseerd door primaire overschotten. In vergelijking met de najaarsprognose 2012 van de Europese Commissie zal de schuldquote van de totale overheid in het eurogebied in 2013 en 2014 0,6 respectievelijk 0,9 procentpunt hoger uitvallen.
BEGROTINGSONTWIKKELINGEN EN PLANNEN IN INDIVIDUELE LANDEN Op nationaal niveau zijn aanzienlijke inspanningen verricht om de nominale tekorten terug te dringen en zo de buitensporige tekorten binnen de voorziene termijn te corrigeren, niettegenstaande grote onderlinge verschillen tussen landen. Volgens de winterprognose 2013 van de Europese Commissie lijkt Italië zijn buitensporig tekort binnen de gestelde termijn in 2012 te hebben geëlimineerd, terwijl Cyprus, en mogelijk ook België, de streefcijfers in 2012 niet lijken te hebben gehaald. Bovendien geeft de prognose van de Europese Commissie aan dat sommige landen van het eurogebied hun in 2013 aflopende BTP-termijnen niet zullen halen zonder een verdere structurele consolidatieslag. Hieronder volgt een kort verslag van de begrotingsontwikkelingen in de grootste eurolanden, de landen waarvoor een EU/IMF-aanpassingprogramma geldt en Cyprus. In Duitsland bereikte, volgens voorlopige gegevens in de nationale rekeningen, het nominale begrotingssaldo van de overheid in 2012 een overschot van 2,2 miljard of 0,1% bbp. De voornaamste oorzaak hiervan was een daling van het tekort bij de overheidssector ongerekend sociale zekerheid en een lichte stijging van het overschot van het sociale zekerheidsstelsel. Gezien deze verbetering in het nationale begrotingssaldo lijkt Duitsland al in 2012, zijn structurele begrotingsdoelstelling voor de middellange termijn te hebben gerealiseerd. Voor 2013 voorziet de begroting van de centrale overheid geen belangrijke nieuwe ombuigingsmaatregelen. In Frankrijk is door het parlement op 20 december 2012 een nieuwe begrotingswet aangenomen met daarin begrotingsombuigingen die voornamelijk voorzien in belastingverhogingen tot een bedrag van rond 1,2% bbp. Inmiddels is het voorgestelde tarief van 75% inkomstenbelasting voor huishoudens met hoge inkomens echter alweer aangevochten door de Constitutionele Raad. Volgens de winterprognose 2013 van de Commissie zal het begrotingstekort in 2013 oplopen tot 3,7% bbp, wat inhoudt dat het buitensporige tekort zonder aanvullende maatregelen niet zal worden geëlimineerd binnen de BTP-termijn, dat wil zeggen in 2013. In Italië heeft het nationale bureau voor de statistiek, ISTAT, op 1 maart 2013 de eerste raming van het overheidstekort in 2012 gepubliceerd, namelijk 3% bbp. Als dit cijfer wordt bevestigd door Eurostat dan zou dat betekenen dat de BTP voor Italië, die loopt sinds 2009, wordt beëindigd. Wel is de Italiaanse schuldquote volgens ISTAT in 2012 opgelopen tot 127% bbp. Deze schattingen worden globaal onderschreven in de winterprognose 2013 van de Europese Commissie. In Spanje, heeft de regering bekendgemaakt dat het tekort van de overheid in 2012 – ongerekend de steun aan de bancaire sector – 6,7% bbp heeft bedragen, tegen 9,0% bbp in 2011. Dit cijfer ligt boven de streefwaarde in het jongste BTP-advies (6,3% bbp), maar iets onder de verwachting van de meeste waarnemers. Kapitaaloverdrachen door de overheid uit hoofde van kapitaalinjecties bij banken in het kader van het Spaanse programma voor de financiële sector belopen 3,3% van het bbp, waarmee het totale overheidstekort in 2012 uitkomt op 10,0% bbp. ECB Maandbericht Maart 2013
89
De centraal geregistreerde belastingontvangsten in 2012 (op contantbasis) waren in overeenstemming met de voorspelling in de staatsbegroting voor 2013. In Nederland voorziet de Commissie in haar wintervoorspelling 2013 een daling van het overheidstekort van 4,1% bbp in 2012 tot 3,6% bbp in 2013. De voorspellingen zijn iets hoger dan die in de recente prognose van het Nederlandse Centraal Planbureau. In beide voorspellingen is rekening gehouden met de op 1 februari 2013 bekendgemaakte nationalisatie van SNS REAAL Bank, waardoor het tekort met 0,6 procentpunt wordt vergroot en uitkomt ruim boven de BTPdoelstelling voor 2013. In België zal het overheidstekort, indien Eurostat besluit dat de herkapitalisering van Dexia in december 2012 ten laste van het overheidssaldo 2012 moet worden gebracht, naar verwachting de BTP-doelstelling voor 2012 overschrijden (met 0,8% bbp). De winterprognose 2013 van de Commissie voorziet een begrotingstekort van 3% bbp in 2012 (evenals in 2013), ongerekend de eenmalige invloed van de genoemde herkapitalisering. In Griekenland boekte het contante primaire overheidssaldo (dat wil zeggen zonder de invloed van de steunmaatregelen voor de financiële sector) een overschot van EUR 434 miljoen (0,2% bbp), terwijl het totale tekort EUR 12,5 miljard (6,4% bbp) beliep – vergeleken met EUR 20,5 miljard (9,9% bbp) in 2011. De verbetering ten opzichte van 2011 was het gevolg van de invloed van begrotingsombuigingen in het kader van het tweede EU/IMF-aanpassingsprogramma, en woog ruimschoots op tegen de nadelige effecten van het verslechterende macro-economische klimaat. Het nominale overheidstekort bleef eveneens aanzienlijk beneden de begrotingsdoelstelling voor 2012, doordat tegenvallende inkomsten ruimschoots werden gecompenseerd door het schrappen van bepaalde operationele uitgaven en investeringen door de overheid. Deze laatste maatregel werd ingegeven door liquiditeitskrapte, met als oorzaken het uitstel van de tweede steunbetaling tot medio december 2012 en de oplopende betalingsachterstand met name bij de gezondheidszorg. Tegelijkertijd wijzen Eurostat-cijfers uit de nationale rekeningen over het derde kwartaal van 2012 op verslechtering van de overheidsfinanciën, met een cumulatief primair tekort van rond 4,7% bbp tegenover 2,8% in de overeenkomstige periode van 2011. Deze verslechtering is overigens geheel toe te schrijven aan de overheidssteun voor het bankwezen – geboekt als kapitaaloverdracht – en met name de resolutie van de bank ATE. Zonder deze eenmalige post zouden de Griekse overheidsfinanciën een verbetering hebben vertoond. Daarbij komt dat de efficiëntie van de fiscale administratie slechts heel langzaam verbetert en dat tal van prestatie-indicatoren sterk achterbleven bij de streefcijfers voor ultimo 2012. Aangaande het fiscaal beleid, een van de mijlpaal-criteria voor de subtranche-steunbetaling van januari 2013, heeft het Griekse parlement wetswijzigingen aangenomen waarin de hoofdlijnen van het fiscale hervormingsbeleid zijn vastgelegd. Deze hervormingen moeten leiden tot complete vernieuwing van het stelsel van inkomstenbelasting, die eind mei 2013 aan het parlement zal worden voorgelegd. Bestuurlijke hervormingen verkopen langzaam en de personeelsplanning voor de ministeries, een cruciaal onderdeel van de strategie ter verbetering van het personeelsbeleid van de overheid, heeft beduidende vertraging opgelopen. Tot slot heeft het parlement op 18 februari, in het kader van de mijlpaal voor de steunbetaling van februari 2013, een bijstelling van het begrotingsbeleid voor de middellange termijn (2013-2016) aangenomen, die rekening houdt met de gevolgen van de schuldwederinkoop en die voorziet in driejaars uitgavenplafonds voor de departementen en de gezondheidszorg. Deze plafonds zullen de eerstkomende twee jaar bindend zijn.
90
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Begrotingsontwikkelingen
In Portugal verwachten de autoriteiten een tekort van iets beneden 5% bbp over 2012, ongerekend de herkapitalisering van banken, overeenkomstig de doelstelling van het EU/IMFaanpassingsprogramma. Deze raming is inclusief de opbrengst van een luchthavenconcessie, waarvoor de statistische behandeling nog niet is vastgesteld. Ingeval de statistische autoriteiten deze koop aanmerken als een niet-financiële transactie die geen gevolgen heeft voor het nominale begrotingssaldo, zal het tekort uitkomen op rond 5,5% bbp. In Ierland vordert de begrotingsconsolidatie volgens plan. Het begrotingstekort voor 2012 zal naar verwachting ruim onder de doelstelling uitkomen, mede dank zij hoge inkomsten in december. Voorlopige cijfers voor 2013 bevestigen de trendmatige versterking van de overheidsinkomsten, zodat Ierland zijn doelstellingen voor het laatste jaar van het EU/IMFaanpassingprogramma lijkt te gaan halen. Ook de financieringspositie is verbeterd met de verkoop van activa in de financiële sector (CoCos en Irish Life) en de recente afwikkeling van IBRC. In Cyprus wijzen begrotingscijfers op een nominaal tekort van rond 5% bbp in 2012. Volgens de winterprognose 2013 van de Europese Commissie zal het totale overheidstekort in 2012 uitkomen op 5,5% bbp, wat zou betekenen dat Cyprus de BTP-termijn niet heeft gehaald. Het Cypriotische parlement heeft recent een omvangrijk pakket begrotingsmaatregelen voor de periode tot 2015 aangenomen, met daarin korting op overheidssalarissen en de sociale uitkeringen en btw- en accijnsverhogingen. Intussen vorderen de onderhandelingen met de trojka van Europese Commissie, ECB en IMF over een principeakkoord (Memorandum of Understanding).
UITDAGINGEN VOOR HET BEGROTINGSBELEID Landen in het eurogebied hebben de laatste jaren aanzienlijke inspanningen verricht om hun begrotingen op orde te brengen. Verdere begrotingsombuigingen blijven echter noodzakelijk om risico’s voor de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te verkleinen en het vertrouwen in het functioneren van de EMU te herstellen. De Europese Commissie heeft onlangs haar Verslag Houdbaarheid Overheidsfinanciën (Fiscal Sustainability Report) 2012 uitgebracht, met daarin een integrale beoordeling van de risico’s voor de houdbaarheid van overheidsbegrotingen, gebaseerd op een veelheid van indicatoren. Volgens het Verslag lijkt het directe gevaar van financiële nood bij overheden sinds het vorige Verslag uit 2009 te zijn geweken, maar plaatst de houdbaarheid van de overheidsfinanciën op de (middel)lange termijn een aantal eurolanden nog voor grote uitdagingen, veroorzaakt door onder meer het vergrijzingseffect en de ambitieuze structurele inspanningen die nodig zijn om het nog steeds stijgende niveau van de overheidsschuld terug te dringen tot de referentiewaarde van 60% bbp. Tenzij deze hoge overheidsschuld voortvarend wordt aangepakt, kan zij nadelig gaan uitwerken op de vooruitzichten voor economische groei, zoals ook blijkt uit tal van analyses in de literatuur (zie Kader 6). Voor herstel van vertrouwen in de houdbaarheid van de overheidsfinanciën is het daarom van cruciaal belang dat de begrotingsstrategie van de betrokken eurolanden zorgt voor tijdige correctie van buitensporige tekorten overeenkomstig hun verplichtingen op grond van het Stabiliteits- en Groeipact. Er is geen haalbaar alternatief voor krachtdadige begrotingsombuiging. Landen met een grote consolidatie-achterstand dienen daarom met spoed aanvullende structurele ombuigingsmaatregelen te treffen die ertoe strekken het nominale begrotingstekort op een houdbare wijze terug te brengen tot beneden 3% van het bbp. Daarbij zal het algeheel
ECB Maandbericht Maart 2013
91
welslagen en de macro-economische consequenties van de ombuigingen overigens sterk afhangen van de vorm en kwaliteit van die ombuigingen. Met name geldt dat begrotingsmaatregelen vooral gericht moeten zijn op het snijden in onproductieve overheidsconsumptie (waaronder sociale zekerheids- en pensioenaanspraken). Maatregelen in fiscale sfeer dienen gericht te zijn op markt-neutrale heffingen om nadelige gevolgen ervan voor de particuliere investeringen en de werkgelegenheid te voorkomen. Hoewel het Stabiliteits- en Groeipact enige speelruimte biedt voor landen die onverwacht te kampen hebben met economische tegenwind zal ieder besluit tot incidentele verlenging van BTP-termijnen moeten berusten op zorgvuldige afwegingen en indachtig de centrale doelstelling, namelijk de houdbaarheid van de overheidsfinanciën. Recent is opmerkelijke vooruitgang geboekt met betrekking tot de versterking van het EU-kader voor begrotingsbeheer. Op 1 januari is namelijk het begrotingsakkoord, onderdeel van een breder intergouvernementeel verdrag, van kracht geworden na te zijn geratificeerd door twaalf eurolanden. Daarmee ontstaat de verplichting om de hoofdelementen van dit akkoord, waaronder de begrotingsevenwicht-regel met automatisch correctiemechanisme, uiterlijk per 1 januari 2014 in de nationale wetgeving op te nemen. Bovendien hebben landen van het eurogebied voortgang geboekt bij het implementeren van de bepalingen van de Richtlijn inzake nationale begrotingskaders, als onderdeel van het zogeheten six-pack, al moet er nog meer gebeuren vóór de uiterste termijn voor invoering, ultimo 2013. 1 Voorts zijn de drie onderhandelingspartijen (de Europese Commissie, het Voorzitterschap van de EU en het Europese Parlement) uiteindelijk op 20 februari tot overeenstemming gekomen over de ‘two-pack’ van regels gebaseerd op een voorstel van de Europese Commissie van november 2011. Een van de regels in het ‘two-pack’ voorziet onder meer in een tijdpad voor ontwerpbegrotingen, waarbij de Europese Commissie herziening van een ontwerpbegroting kan verlangen als die niet voldoet aan de eisen van het Stabiliteits- en Groeipact, alsook in versterkte monitoring voor landen met een buitensporigtekortregeling. Met betrekking tot de opgave om een route naar verdieping van de economische en monetaire unie uit te stippelen heeft de Europese Raad op 13 en 14 december 2012 enige vooruitgang geboekt, namelijk wat betreft de vestiging van een bankenunie. In de verdere toekomst is het belangrijk om verder te gaan op de ingeslagen weg en op de weg naar een hoger niveau van gedeelde soevereiniteit, vooral op begrotingsgebied. 1 Zie ook het artikel ‘The importance and effectiveness of national fiscal frameworks in the EU’ in het Monthly Bulletin van februari 2013.
KADER 6
GROEIEFFECTEN VAN HOGE OVERHEIDSSCHULD De overheidsschuld in de ontwikkelde economieën is gestegen tot niveaus die in vredestijd zelden worden waargenomen (Grafiek A). Tegelijkertijd neemt de bezorgdheid over de langetermijngroei in deze economieën toe (Grafiek B). De overheidsschuldquotes zijn na de financiële en economische crisis hoog opgelopen en zullen naar verwachting voorlopig hoog blijven. Gezien de forse impliciete verplichtingen in verband met de verouderende bevolking heerst er onder marktpartijen voorts een toenemende bezorgdheid aangaande de duurzaamheid van de overheidsfinanciën in de ontwikkelde economieën. Bovendien is uit recent empirisch onderzoek naar voren gekomen dat een hoge overheidsschuld een nadelig kan zijn voor de groei op de lange termijn, vooral wanneer de schuldquote eenmaal bepaalde grenzen heeft
92
ECB Maandbericht Maart 2013
ECONOMISCHE EN MONETAIRE ONTWIKKELINGEN Begrotingsontwikkelingen
overschreden. In dit kader wordt de toenemende hoeveelheid literatuur over de gevolgen van overheidsschuld op de economische groei besproken. Grafiek A Bruto overheidsschuld
Grafiek B Vijfjaarsgemiddelde groei van de potentiële productie
(in procenten bbp)
(mutaties in procenten per jaar)
eurogebied Verenigde Staten Verenigd Koninkrijk Japan
eurogebied Verenigde Staten Verenigd Koninkrijk Japan
240
240
3,5
3,5
210
210
3,0
3,0
180
180
2,5
2,5
150
150
2,0
2,0
120
120
90
90
1,5
1,5
60
60
1,0
1,0
30
30
0,5
0,5
0
0,0
0 1990
1993
1996
1999
2002
2005
2008
2011
Bron: World Economic Outlook van het IMF, oktober 2012.
1995
1998
2001
2004
2007
2010
0,0
Bron: World Economic Outlook van het IMF, oktober 2012.
De theoretische literatuur is verdeeld over de vraag of de overheidsschuld een nadelig effect heeft op de bbp-groei per hoofd van de bevolking.1 De eerste publicaties 2 stelden dat de staatsschuld een last voor volgende generaties zou zijn, die tot uiting zou komen in de vorm van een geringere inkomensstroom gegenereerd door een verminderde voorraad particulier kapitaal (immers: groei van de overheidsschuld verdringt particuliere investeringen). De zogeheten debt overhang-theorie 3 voorspelt een nadelig effect van schuld op de economische groei, namelijk wanneer boven een bepaald bedrag de schuld ‘topzwaar’ wordt en een negatieve uitwerking krijgt op de bereidheid van investeerders om kapitaal bij te storten. Uit sommige modellen van ‘endogene groei’ blijkt dat schuld ook een positieve invloed op de groei kan hebben, afhankelijk van het type publieke goederen die met de schuld worden gefinancierd, of binnen zekere grenzen als de schuld wordt geïnvesteerd in productief publiek kapitaal. 4
1 Modellen voor exogene groei zijn alleen te variëren voor niveau, niet voor langetermijn effecten op het groeitempo, althans gedurende het aanpassingstraject naar begrotingsstabilitieit. 2 Zie Modigliani, F., “Long-Run Implications of Alternative Fiscal Policies and the Burden of the National Debt”, Economic Journal, Nr. 71 (284), 1961, pp. 730-775. 3 De term “debt overhang” is gemunt door Krugman (1988) met betrekking tot buitenlandse schuld en is sindsdien tevens toegepast op overheidsschuld in modellen voor endogene groei. Zie Krugman, P., “Financing vs. Forgiving a Debt Overhang”, NBER Working Paper, Nr. 2486, 1988. 4 See Aizenman, J., Kletzer, K. en Pinto B., “Economic Growth with Constraints on Tax Revenues and Public Debt: Implications for Fiscal Policy and Cross-Country Differences”, NBER Working Paper, Nr. 12750, 2007; Aschauer, D.A., “Do States Optimize? Public Capital and Economic Growth”, Annals of Regional Science, Nr. 34, 2000, pp. 343-363; en Kamps, C., “Is there a lack of public capital in the European Union?”, EIB Papers, 10/1, 2005, pp. 72-93.
ECB Maandbericht Maart 2013
93
Tot voor kort was empirisch onderzoek naar het verband tussen schuld en groei schaars, maar sinds het uitbreken van de crisis trekt dit onderwerp meer en meer de aandacht. Tal van publicaties 5 vinden een negatief verband tussen overheidsschuld en reële bbp-groei (per hoofd), vooral boven een bepaalde grenswaarde (zie ook Grafiek C voor een eenvoudige statistiek betreffende reële bbp-groei gedurende een zeer lange periode [1790-2009], zoals gepubliceerd door Reinhart and Rogoff, 2010).
Grafiek C Reële bbp-groei en schuld van de centrale overheid, enkele ontwikkelde economieën, 1790-2009 (in procenten bbp; mutaties in procenten per jaar) x-as: schuldquote van de centrale overheid y-as: bbp-groei gemiddelde mediaan 4,5
4,5
4,0
4,0
3,5
3,5
3,0
3,0
2,5
2,5
2,0
2,0
Een van deze studies, een onderzoek dat 1,5 1,5 twaalf eurolanden omspant 6, vindt aanwij1,0 1,0 zingen voor een niet-lineair effect van de 0,5 0,5 initiële schuldquote op de latere bbp-groei per hoofd gedurende 1970-2008. Boven een 0,0 0,0 lager dan 30 30 tot 60 60 tot 90 90 en hoger grenswaarde van 90% à 100% bbp heeft de overheidsschuld gemiddeld een negaBron: Reinhart & Roffel (2010). tief effect op de langetermijngroei. Voor dezelfde landen maar over een meer recent tijdvak (1990-2010) is er nader onderzoek 7 waaruit naar voren komt dat een schuldquote tot aan de referentiewaarde uit het Verdrag van Maastricht op korte termijn geen nadelig effect op de reële bbp-groei heeft, terwijl bij een hoge schuldquote (boven 95% bbp) een verdere schuldgroei gemiddeld significant negatief uitwerkt op de kortetermijngroei – wat strookt met eerdere onderzoeksresultaten. Vanuit het oogpunt van algemeen beleid onderstreept dit hoe belangrijk het is de overheidsschuld terug te dringen om de houdbaarheid van de overheidsfinanciën te herstellen en daarmee ook de groeivooruitzichten voor de langere termijn te verbeteren. Ook blijkt uit het onderzoek de mate van prudentie die is ingebouwd in de Maastrichtse referentiewaarde, 60% bbp. EU-lidstaten dienen hun schuldquote terug te brengen tot op of zelfs onder dit niveau om een voldoende veilige marge te hebben ingeval zich een nieuwe crisis voordoet. In het huidige economische klimaat is een ambitieuze beleidsstrategie gericht op schuldvermindering van essentieel belang. Wanneer regeringen besluiten om begrotingsombuigingen uit te stellen, zal dat de groeivooruitzichten ondermijnen en de houdbaarheid van de overheidsfinanciën verder onder druk zetten.
5 See Reinhart, C.M. en Rogoff, K.S., “Growth in a Time of Debt”, NBER Working Paper, Nr. 15639, 2010; Kumar, M. en Woo, J., “Public Debt and Growth”, IMF Working Paper, Nr. 10/174, 2010; en Cecchetti, S.G., Mohanty, M.S. en Zampolli, F., “The Real Effects of Debt”, BIS Working Papers, Nr. 352, 2011. 6 Checherita, C. en Rother P., “The impact of high and growing government debt on economic growth: an empirical investigation in the euro area”, Working Paper Series, Nr. 1237, ECB, Frankfurt am Main, augustus 2010, verschenen in de European Economic Review, Nr. 56, 2012, pp. 1392-1405. 7 Baum, A., Checherita-Westphal, C. en Rother P., “Debt and growth: new evidence for the euro area”, Working Paper Series, Nr. 1450, ECB, Frankfurt am Main, juli 2012, published in the Journal of International Money and Finance, Nr. 32, 2013, pp. 809-821.
94
ECB Maandbericht Maart 2013
S tat i s t i e k e n vo o r h e t e u ro g e b i e d
ECB Maandbericht Maart 2013
S 1
Inhoud 1 1
2
3
4
5
OVER Z I C HT S TABE L VOOR HET EUROGEBIED Overzichtstabel van de economische indicatoren voor het eurogebied
S5
S TATI S TIEKEN M ONETAIR BE L EID 1.1 Geconsolideerde financiële rekening van het Eurosysteem 1.2 Belangrijkste rentetarieven van de ECB 1.3 Monetaire beleidstransacties van het Eurosysteem toegewezen via tenderprocedures 1.4 Statistieken minimumreserves en liquiditeit
S6 S7 S8 S9
M ONETAIRE e n BAN C AIRE ONT W IKKE L INGEN EN ov e r i g e f i n a n c i ë l e v e n n o ot sc h a p p e n 2.1 Geaggregeerde balans van de MFI’s in het eurogebied 2.2 Geconsolideerde balans van de MFI’s in het eurogebied 2.3 Monetaire statistieken 2.4 Leningen van MFI’s: uitsplitsing 2.5 Bij MFI’s aangehouden deposito’s: uitsplitsing 2.6 Door MFI’s aangehouden effecten: uitsplitsing 2.7 Uitsplitsing naar valuta van enkele posten op de balans van de MFI’s 2.8 Geaggregeerde balans van de beleggingsfondsen in het eurogebied 2.9 Door beleggingsfondsen aangehouden effecten, uitgesplitst naar emittent van de effecten 2.10 Geaggregeerde balans van de lege financiële instellingen in het eurogebied 2.11 Geaggregeerde balans van de verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen in het eurogebied
S10 S11 S12 S14 S17 S20 S21 S22 S23 S24 S25
REKENINGEN VAN HET EUROGEBIED 3.1 Geïntegreerde economische en financiële rekeningen naar institutionele sector 3.2 Niet-financiële rekeningen van het eurogebied 3.3 Huishoudens 3.4 Niet-financiële vennootschappen 3.5 Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen
S26 S30 S32 S33 S34
FINAN C IË L E M ARKTEN 4.1 Effecten m.u.v. aandelen, naar oorspronkelijke looptijd, ingezetenschap van emittent en valuta 4.2 Effecten m.u.v. aandelen, uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, naar sector van de emittent en instrumenttype 4.3 Groei van effecten m.u.v. aandelen, uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied 4.4 Genoteerde aandelen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied 4.5 Door MFI’s op in euro luidende deposito’s van en leningen aan ingezetenen van het eurogebied toegepaste rentetarieven 4.6 Geldmarktrente 4.7 Rendementscurves in het eurogebied 4.8 Effectenbeursindices
S35 S36 S38 S40
PRI J Z EN , PRODU C TIE , VRAAG EN ARBEID S M ARKT 5.1 HICP, andere prijzen en kosten 5.2 Productie en vraag 5.3 Arbeidsmarkt
S42 S44 S45 S46
S47 S50 S54
1) Nadere gegevens zijn te vinden op:
[email protected]. Op de website van de ECB (in het Statistical Data Warehouse in het Statistics-deel) op http://sdw.ecb. europa.eu zijn langere reeksen en gedetailleerdere gegevens te vinden.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 3
6
7
8
9
OVERHEID S FINAN C IËN 6.1 Ontvangsten, uitgaven en tekort/overschot 6.2 Schuld 6.3 Schuldmutatie 6.4 Ontvangsten, uitgaven en tekort/overschot op kwartaalbasis 6.5 Schuld en schuldmutatie op kwartaalbasis
S56 S57 S58 S59 S60
E X TERNE S TRO M EN EN S TANDEN 7.1 Samenvattende betalingsbalans 7.2 Lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening 7.3 Financiële rekening 7.4 Monetaire opstelling van de betalingsbalans 7.5 Goederenhandel
S61 S62 S64 S70 S71
W I S S E L KOER S EN 8.1 Effectieve wisselkoersen 8.2 Bilaterale wisselkoersen
S73 S74
ONT W IKKE L INGEN BUITEN HET EUROGEBIED 9.1 In andere EU-lidstaten 9.2 In de Verenigde Staten en Japan
S75 S76
GRAFIEKEN
S77
TE C HNI S C HE AANTEKENINGEN
S79
TOE L I C HTING
S85
Verklaring der tekens “-” geen gegevens beschikbaar “.” gegevens nog niet beschikbaar “…” nul of verwaarloosbaar (v) voorlopig
S 4
ECB Maandbericht Maart 2013
1
Ov e r z i c h t s ta b e l vo o r h e t e u ro g e b i e d Overzichtstabel van de economische indicatoren voor het eurogebied (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
1. Monetaire ontwikkelingen en rentevoeten 1) M1 2)
M2 2)
M3 2), 3)
M3 2), 3) voortschrijdend driemaands gemiddelde (gecentreerd)
Leningen van MFI’s aan ingezetenen van het eurogebied m.u.v. MFI’s en overheid 2)
1 2,1 4,1 2,4 2,9 4,8 6,3 5,0 6,5 6,7 6,3 6,7 .
2 2,3 3,2 2,5 2,8 3,2 4,2 3,1 4,3 4,5 4,4 4,4 .
3 1,5 2,9 2,2 2,7 3,1 3,6 2,6 3,9 3,8 3,4 3,5 .
4 3,1 3,4 3,7 3,5 . .
5 2,2 -0,2 0,7 -0,1 -0,6 -0,8 -0,9 -0,8 -0,8 -0,7 -0,9 . Industriële p roductie m.u.v. bouw nijverheid 5 3,3 -2,4 -2,4 -2,3 -3,2 -2,8 -3,4 -4,0 -2,3 . .
2011 2012 2012 I II III IV 2012 sept. okt. nov. dec. 2013 jan. feb.
In euro luidende effecten m.u.v. aandelen uitgegeven door niet-financiële en niet-monetaire financiële vennootschappen 2) 6 0,7 1,3 0,2 2,6 1,0 1,2 1,1 0,5 0,8 4,0 . .
Driemaands rentevoet (EURIBOR; % per jaar; gemiddelden per periode)
10-jaars spot-rente (% per jaar, ultimocijfers) 4)
7 1,39 0,58 1,04 0,69 0,36 0,20 0,25 0,21 0,19 0,19 0,20 0,22
8 2,65 1,72 2,60 2,32 1,94 1,72 1,94 1,95 1,80 1,72 2,02 1,88
Bezettingsgraad Werkgelegenheid in verwerkende (seizoenvrij) industrie (%)
Werkloosheid (% beroeps bevolking; seizoenvrij) 8 10,2 11,4 11,3 11,5 11,8 11,6 11,7 11,8 11,8 11,9 .
2. Prijzen, productie, vraag en arbeidsmarkt 5)
2011 2012 2012 II III IV 2012 sept. okt. nov. dec. 2013 jan. feb.
HICP 1)
Industriële producenten prijzen
Arbeidskosten per uur
Reëel bbp (seizoenvrij)
1 2,7 2,5 2,5 2,5 2,3 2,6 2,5 2,2 2,2 2,0 1,8
2 5,9 2,6 2,2 2,3 2,3 2,6 2,6 2,1 2,1 1,9 .
3 2,2 . 1,9 2,0 . -
4 1,4 -0,6 -0,5 -0,6 -0,9 -
3. Externe statistieken
6 80,5 78,3 78,9 77,5 77,0 76,9 77,2 -
7 0,3 . -0,7 -0,7 . -
(EUR miljard, tenzij anders aangegeven) Betalingsbalans (netto stromen)
2011 2012 2012 I II III IV 2012 sept. okt. nov. dec. 2013 jan. feb.
Lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening 1 23,9 122,0 -2,6 16,0 44,5 64,1 13,3 13,4 22,5 28,2 . .
Goederen 2 9,2 104,2 6,3 25,2 30,5 42,2 10,4 12,5 16,7 13,0 . .
Directe investeringen en effectenverkeer samengenomen 3 119,2 13,2 -74,5 77,9 -34,9 44,8 -34,5 35,3 30,3 -20,7 . .
Officiële Netto internareserves tionale investe(standen per ringspositie (als ultimo) % van bbp) 4 667,1 689,4 671,2 701,5 733,8 689,4 733,8 715,8 718,2 689,4 675,3 .
5 -14,0 . -10,7 -12,9 -12,6 . -
Bruto externe Effectieve wisselkoers euro t.o.v. schuld (als % 20 handelspartners 6) (1999 I =.100) van bbp) Nominaal Reëel (CPI) 6 117,1 . 117,5 124,8 124,5 . -
7 103,4 97,8 99,5 98,2 95,9 97,8 97,2 97,8 97,2 98,7 100,4 101,6
USD/EUR wisselkoers
8 100,7 95,5 96,9 95,9 93,7 95,6 95,0 95,5 94,9 96,3 98,1 99,3
9 1,3920 1,2848 1,3108 1,2814 1,2502 1,2967 1,2856 1,2974 1,2828 1,3119 1,3288 1,3359
Bronnen: ECB, Europese Commissie (Eurostat en DG Economische en financiële aangelegenheden), en Thomson Reuters. Toelichting: Voor meer gegevens wordt verwezen naar de desbetreffende tabellen verder in deze reeks. 1) D e gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 2) De mutaties in procenten per jaar in de maandgegevens verwijzen naar de maandultimo, terwijl die in kwartaal- en jaargegevens verwijzen naar de twaalfmaands mutatie in het gemiddelde per periode van de reeks. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Technische aantekeningen. 3) In M3 en de componenten van M3 zijn geen door niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden aandelen/participaties in geldmarktfondsen en schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar begrepen. 4) G ebaseerd op eurogebiedrendementscurves voor overheidsobligaties met een AAA-rating. Voor meer informatie, zie Tabel 4.7. 5) De gegevens hebben betrekking op de Euro 17, tenzij anders vermeld. 6) V oor een definitie van de groepen handelspartners en overige informatie wordt verwezen naar de Toelichting.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 5
1
statistiekEN Monetair beleid
1.1 Geconsolideerde financiële rekening van het Eurosysteem (EUR miljoen)
1. Activa Goud en goudvorderingen Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta Vorderingen op ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta Vorderingen op niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro Kredietverlening aan kredietinstellingen binnen het eurogebied, luidende in euro Basis-herfinancieringstransacties Langerlopende herfinancieringstransacties “Fine-tuning”-transacties met wederinkoop Structurele transacties met wederinkoop Marginale beleningsfaciliteit Kredieten u.h.v. margestortingen Overige vorderingen op kredietinstellingen binnen het eurogebied, luidende in euro Effecten uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro Voor monetaire-beleidsdoeleinden aangehouden effecten Overige effecten Overheidsschuld, luidende in euro Overige activa Totaal
1 feb. 2013
8 feb. 2013
15 feb. 2013
22 feb. 2013
1 maart 2013
438.687 255.050 28.703 22.045 1.015.482 124.149 891.327 0 0 7 0 127.288 575.967 270.869 305.099 29.912 276.561
438.688 253.271 191 21.299 1.017.150 129.308 887.843 0 0 0 0 87.170 576.795 270.617 306.178 29.912 315.095
438.688 254.040 28.537 19.902 1.010.614 128.680 880.153 0 0 1.781 0 83.669 607.057 270.511 336.546 29.912 283.306
438.690 253.120 28.071 20.507 1.008.537 132.172 876.363 0 0 1 0 80.121 607.492 269.878 337.614 29.912 282.375
438.690 252.891 30.765 21.490 946.086 131.116 814.484 0 0 486 0 73.592 608.024 269.558 338.466 29.912 279.169
2.769.695
2.767.571
2.755.725
2.748.823
2.680.619
1 feb. 2013
8 feb. 2013
15 feb. 2013
22 feb. 2013
1 maart 2013
883.854 797.938 408.150 180.957 208.500 0 331 6.792 0 107.581 179.126 4.509 7.549 54.952 234.435 407.378 85.581
883.401 806.283 443.102 157.198 205.500 0 483 6.668 0 104.011 174.285 3.384 6.567 54.952 235.085 407.378 85.557
881.058 803.865 466.468 131.885 205.500 0 12 6.799 0 103.015 170.772 3.537 7.721 54.952 230.592 407.378 86.035
878.294 788.007 415.950 166.437 205.500 0 119 6.374 0 118.875 166.003 3.236 7.682 54.952 231.988 407.378 86.035
881.919 724.500 374.205 144.710 205.500 0 85 6.846 0 115.427 165.481 2.604 7.456 54.952 226.155 407.378 87.900
2.769.695
2.767.571
2.755.725
2.748.823
2.680.619
2. Passiva Bankbiljetten in omloop Verplichtingen aan kredietinstellingen binnen het eurogebied, luidende in euro Rekeningen-courant (met inbegrip van reserveverplichtingen) Depositofaciliteit Termijndeposito’s “Fine-tuning”-transacties met wederinkoop Deposito’s u.h.v. margestortingen Overige verplichtingen aan kredietinstellingen binnen het eurogebied, luidende in euro Uitgegeven schuldbewijzen Verplichtingen aan overige ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in euro Verplichtingen aan ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta Verplichtingen aan niet-ingezetenen van het eurogebied, luidende in vreemde valuta Tegenwaarde toegewezen bijzondere trekkingsrechten in het IMF Overige passiva Herwaarderingsrekeningen Kapitaal en reserves Totaal Bron: ECB.
S 6
ECB Maandbericht Maart 2013
statistieken voor het eurogebied Statistieken monetair beleid
1.2 Belangrijke rentetarieven van de ECB
(niveaus in procenten per jaar; mutaties in procentpunten) Per: 1)
Depositofaciliteit
Basis-herfinancieringstransacties Vasterentetenders Vaste rentevoet
Marginale beleningsfaciliteit
Niveau 1 2,00 2,75 2,00 1,50 2,00
Mutatie 2 0,75 -0,75 -0,50 0,50
Niveau 3 3,00 3,00 3,00 2,50 3,00
Variabelerentetenders Minimale inschrijvingsrente Niveau 4 -
2000 4 feb. 17 maart 28 april 9 juni 28 3) 1 sept. 6 okt.
2,25 2,50 2,75 3,25 3,25 3,50 3,75
0,25 0,25 0,25 0,50 ... 0,25 0,25
3,25 3,50 3,75 4,25 -
4,25 4,50 4,75
0,25 0,25 0,25 0,50 ... 0,25 0,25
4,25 4,50 4,75 5,25 5,25 5,50 5,75
0,25 0,25 0,25 0,50 ... 0,25 0,25
2001 11 31 18 9
mei aug. sept. nov.
3,50 3,25 2,75 2,25
-0,25 -0,25 -0,50 -0,50
-
4,50 4,25 3,75 3,25
-0,25 -0,25 -0,50 -0,50
5,50 5,25 4,75 4,25
-0,25 -0,25 -0,50 -0,50
2002 6 dec.
1,75
-0,50
-
2,75
-0,50
3,75
-0,50
2003 7 maart 6 juni
1,50 1,00
-0,25 -0,50
-
2,50 2,00
-0,25 -0,50
3,50 3,00
-0,25 -0,50
2005 6 dec.
1,25
0,25
-
2,25
0,25
3,25
0,25
2006 8 15 9 11 13
maart juni aug. okt. dec.
1,50 1,75 2,00 2,25 2,50
0,25 0,25 0,25 0,25 0,25
-
2,50 2,75 3,00 3,25 3,50
0,25 0,25 0,25 0,25 0,25
3,50 3,75 4,00 4,25 4,50
0,25 0,25 0,25 0,25 0,25
2007 14 maart 13 juni
2,75 3,00
0,25 0,25
-
3,75 4,00
0,25 0,25
4,75 5,00
0,25 0,25
2008 9 juli 8 okt. 9 4) 15 5) 12 nov. 10 dec.
3,25 2,75 3,25 3,25 2,75 2,00
0,25 -0,50 0,50 ... -0,50 -0,75
3,75 3,25 2,50
4,25 -
0,25 -0,50 -0,50 -0,75
5,25 4,75 4,25 4,25 3,75 3,00
0,25 -0,50 -0,50 ... -0,50 -0,75
2009 21 11 8 13
jan. maart april mei
1,00 0,50 0,25 0,25
-1,00 -0,50 -0,25 ...
2,00 1,50 1,25 1,00
-
-0,50 -0,50 -0,25 -0,25
3,00 2,50 2,25 1,75
... -0,50 -0,25 -0,50
2011 13 13 9 14
april juli nov. dec.
0,50 0,75 0,50 0,25
0,25 0,25 -0,25 -0,25
1,25 1,50 1,25 1,00
-
0,25 0,25 -0,25 -0,25
2,00 2,25 2,00 1,75
0,25 0,25 -0,25 -0,25
0,00
-0,25
0,75
-
-0,25
1,50
-0,25
1999 1 jan. 4 2) 22 9 april 5 nov.
2012 11 juli
Mutatie 5 ... ... -0,50 0,50
Niveau 6 4,50 3,25 4,50 3,50 4,00
Mutatie 7 -1,25 1,25 -1,00 0,50
Bron: ECB. 1) Tussen 1 januari.1999 en 9 maart.2004 hebben de data betrekking op de depositofaciliteit en de marginale beleningsfaciliteit. Voor de basis-herfinancieringstransacties gaan mutaties in de rentevoet in per de eerste transactie na de aangegeven datum. De mutatie per 18 september.2001 is op diezelfde dag ingegaan. Met ingang van 10 maart.2004 hebben de data betrekking op zowel de depositofaciliteit en de marginale beleningsfaciliteit, als de basis-herfinancieringstransacties (waarbij de mutaties ingaan per de eerste basis-herfinancieringstransactie die plaatsvindt na het besluit van de Raad van Bestuur) tenzij anders aangegeven. 2) Op 22 december.1998 heeft de ECB aangekondigd dat, bij wijze van uitzondering, tussen 4 en 21 januari.1999 een smalle bandbreedte van 50 basispunten zou gelden tussen de marginale beleningsrente en de depositorente, om de overgang voor de marktdeelnemers naar het nieuwe stelsel te vergemakkelijken. 3) Op 8 juni.2000 heeft de ECB aangekondigd dat de basis-herfinancieringstransacties van het Eurosysteem, met ingang van de op 28 juni.2000 te verrekenen transactie, zouden worden uitgevoerd als variabele-rentetenders. De minimale inschrijvingsrente is de minimale rente waartegen tegenpartijen inschrijvingen kunnen indienen. 4) D e ECB heeft per 9 oktober.2008 de bandbreedte van de permanente faciliteiten teruggebracht van.200 basispunten tot.100 basispunten rond de rentevoet op de basis-herfinancieringstransacties. Per 21 januari.2009 is de bandbreedte van de permanente faciliteiten weer teruggebracht tot.200 basispunten. 5) Op 8 oktober.2008 heeft de ECB aangekondigd dat, met ingang van de op 15 oktober te verrekenen transactie, de wekelijkse basis-herfinancieringstransacties zouden worden uitgevoerd door middel van een vaste-rentetender, met volledige toewijzing tegen de rentevoet op de basis-herfinancieringstransacties. Deze verandering ging voorbij aan de eerdere (op dezelfde dag genomen) beslissing de minimale inschrijvingsrente op de als variabele-rentetenders uitgevoerde basis-herfinancieringstransacties met 50 basispunten te verlagen.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 7
1.3 Monetaire-beleidstransacties van het Eurosysteem toegewezen via tenderprocedures 1), 2) (EUR miljoen; rentevoeten in procenten per jaar)
1. Basis- en langerlopende herfinancieringstransacties 3) Datum verrekening
2012 28 5 12 19 28 2013 3 9 16 23 30 6 13 20 27 6
nov. dec.
2012 12 27 10 1 14 29 12 20 2013 16 31 13 28
sept.
Inschrijvingen (bedrag)
jan.
feb. maart
Aantal deelnemers
Toewijzing (bedrag)
Vaste rentetender procedures
Variabele-rentetenderprocedures
6
Gewogen gemiddelde rentevoet 7
8
-
-
7 7 7 9 6 6 7 7 7 7 7 7 7 7 7
-
-
28 84 35 91 28 91 35 98 28 84 28 91
Vaste rentevoet
Minimale inschrijvingsrente
Marginale rentevoet 4)
4
5
0,75 0,75 0,75 0,75 0,75 0,75 0,75 0,75 0,75 0,75 0,75 0,75 0,75 0,75 0,75
-
1
2
3
74.591 70.764 73.217 72.683 89.661 81.097 77.725 131.242 125.302 124.149 129.308 128.680 132.172 131.116 129.804
79 74 82 79 86 69 75 72 71 74 73 73 75 79 80
74.591 70.764 73.217 72.683 89.661 81.097 77.725 131.242 125.302 124.149 129.308 128.680 132.172 131.116 129.804
13.844 18.709 12.629 6.156 15.926 7.371 15.296 14.962 10.455 3.713 7.759 8.328
26 55 27 52 30 37 26 50 19 46 16 36
13.844 18.709 12.629 6.156 15.926 7.371 15.296 14.962 10.455 3.713 7.759 8.328
0,75 0,75 0,75 0,75 0,75 0,75 0,75 . 0,75 . 0,75 .
Aantal deelnemers
Toewijzing Vaste (bedrag) rentetender procedures Vaste rentevoet
Basis-herfinancieringstransacties
Looptijd (...) dagen
Langerlopende herfinancieringstransacties 5) okt. nov. 6)
dec. 6)
jan. 6)
feb. 6)
2. Overige tendertransacties Datum verrekening
2012 28 5 12 19 28 2013 3 9 16 23 30 6 16 20 27 6
nov. dec.
jan.
feb. maart
Soort transactie
Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s Aantrekken van termijndeposito’s
1
Inschrijvingen (bedrag)
2 400.817 415.855 405.362 354.791 197.559 324.054 344.451 356.291 298.933 284.235 335.198 349.536 349.191 311.971 301.604
3 60 53 57 52 43 61 64 61 60 66 91 93 90 89 91
4 208.500 208.500 208.500 208.500 197.559 208.500 208.500 208.500 208.500 208.500 205.500 205.500 205.500 205.500 205.500
-
5 -
Variabele-rentetenderprocedures
Looptijd (...) dagen
Minimale inschrijvingsrente
Maximale inschrijvingsrente
Marginale rentevoet 4)
Gewogen gemiddelde rentevoet
6 -
7 0,75 0,75 0,75 0,75 0,75 0,75 0,75 0,75 0,75 0,75 0,75 0,75 0,75 0,75 0,75
8 0,01 0,01 0,01 0,01 0,75 0,01 0,01 0,01 0,01 0,20 0,10 0,06 0,04 0,04 0,04
9 0,01 0,01 0,01 0,01 0,03 0,01 0,01 0,01 0,01 0,04 0,04 0,04 0,03 0,03 0,03
10 7 7 7 9 6 6 7 7 7 7 7 7 7 7 7
Bron: ECB. 1) De opgenomen bedragen kunnen enigszins afwijken van die in de Tabellenreeks 1.1 als gevolg van wel toegewezen maar niet verrekende transacties. 2) Met ingang van april.2002 worden gesplitste tendertransacties, (d.w.z. transacties met een looptijd van een week die als standaardtenderprocedures worden uitgevoerd naast een basis-herfinancieringstransactie), worden aangemerkt als basis-herfinancieringstransacties. 3) Op 8 juni.2000 heeft de ECB aangekondigd dat met ingang van de transactie die op 28 juni.2000 zou worden verrekend, de basisherfinancieringstransacties van het Eurosysteem als variabele-rentetenderprocedures zouden worden uitgevoerd. De minimale inschrijvingsrente is de minimale rente waartegen tegenpartijen inschrijvingen kunnen indienen. Op 8 oktober.2008 heeft de ECB aangekondigd dat met ingang van de op 15 oktober.2008 te verrekenen transactie, de wekelijkse basisherfinancieringstransacties zouden worden uitgevoerd door middel van een vaste-rentetenderprocedure, met volledige toewijzing tegen de rentevoet op de basisherfinancieringstransacties. Op 4 maart.2010 heeft de ECB besloten terug te keren naar variabele-rentetenderprocedures bij de reguliere driemaands langerlopende herfinancieringstransacties, met ingang van de transactie die zou worden toegewezen op 28 april.2010 en worden verrekend op 29 april.2010. 4) Bij liquiditeitsverruimende (-verkrappende) transacties is de marginale rentevoet de laagste (hoogste) rente waartegen middelen worden toegewezen. 5) Bij deze langerlopende herfinancieringstransactie is de rentevoet waartegen alle inschrijvingen worden toegewezen geïndexeerd aan de gemiddelde minimale inschrijvingsrente bij de basisherfinancieringstransacties gedurende de looptijd van de transactie. De getoonde rentetarieven voor deze geïndexeerde langerlopende herfinancieringstransacties zijn tot twee decimalen afgerond. Voor de precieze berekeningsmethode wordt verwezen naar de Technische aantekeningen. 6) Na één jaar hebben tegenpartijen de mogelijkheid welk deel dan ook van de liquiditeit die hen bij deze transactie is toegewezen terug te betalen, op welke dag dan ook die samenvalt met de verrekeningsdag van de basisherfinancieringstransactie.
S 8
ECB Maandbericht Maart 2013
statistieken voor het eurogebied Statistieken monetair beleid
1.4 Statistieken minimumreserves en liquiditeit
(EUR miljard; gemiddelden per periode van dagposities. Tenzij anders aangegeven; rente in procenten per jaar)
1. Reservebasis van reserveplichtige kredietinstellingen Reservebasis per (ultimo):
Totaal
2009 2010 2011 2012
1 18.318,2 18.948,1 18.970,0 18.565,1
2012 aug. sept. okt. nov. dec.
18.943,3 18.893,9 18.807,8 18.752,3 18.565,1
Passiva waarop een positieve 1) reservecoëfficiënt wordt toegepast
Passiva waarop een reservecoëfficiënt van 0% wordt toegepast
Girale deposito’s en Schuldbewijzen deposito’s met een vaste uitgegeven met een vaste looptijd of opzeg- looptijd tot en met 2 jaar termijn tot en met 2 jaar 2 3 9.808,5 760,4 9.962,6 644,3 9.790,9 687,7 9.972,1 637,5 9.977,3 9.992,3 9.973,0 9.923,7 9.972,1
Deposito’s met vaste looptijd of opzegtermijn van meer dan 2 jaar
Repo’s
4 2.475,7 2.683,3 2.781,2 2.583,9
5 1.170,1 1.335,4 1.303,5 1.163,1
Schuldbewijzen uitgegeven met een vaste looptijd van meer dan 2 jaar 6 4.103,5 4.322,5 4.406,8 4.208,4
2.643,9 2.632,8 2.607,6 2.603,1 2.583,9
1.287,7 1.300,1 1.304,6 1.315,7 1.163,1
4.320,1 4.277,9 4.247,0 4.242,1 4.208,4
714,4 690,9 675,6 667,7 637,5
2. Reserve-aanhoudingen Aanhoudings periode eindigend:
Verplichte reserves
Rekeningen-courant van kredietinstellingen
Overreserves
Tekorten Rente op verplichte reserves
2009 2010 2011 2012
1 210,2 211,8 207,7 106,4
2 211,4 212,5 212,2 509,9
3 1,2 0,7 4,5 403,5
4 0,0 0,5 0,0 0,0
5 1,00 1,00 1,25 0,75
2012 9 okt. 13 nov. 11 dec.
107,0 106,4 106,4
538,1 529,2 509,9
431,1 422,7 403,5
0,0 0,0 0,0
0,75 0,75 0,75
2013 15 jan. 12 feb. 12 maart
106,0 105,4 105,6
489,0 466,3 .
383,0 360,8 .
0,0 0,0 .
0,75 0,75 .
3. Liquiditeit Aanhoudings periode eindigend:
2009 2010 2011 2012 2012 11 9 13 11 2013 15 12
sept. okt. nov. dec. jan. feb.
Liquiditeitsverruimende factoren
Liquiditeitsverkrappende factoren
Monetaire-beleidstransacties van het Eurosysteem Netto activa BasisLangervan het herfinancielopende Eurosysteem ringstrans- herfinanciein goud en acties ringstransvreemde acties valuta
Marginale beleningsfaciliteit
Overige liquiditeitsverruimende transacties 2)
DepositoOverige Bankbiljetten Tegoeden faciliteit liquiditeits- in omloop van de verkrapcentrale pende overheid bij transhet Euro acties 3) systeem
Overige factoren (per saldo)
Rekeningen-courant van kredietinstellingen
Basisgeld
1 407,6 511,1 622,1 708,0
2 55,8 179,5 238,0 74,0
3 593,4 336,3 389,0 1.044,1
4 0,7 1,9 4,4 1,6
5 24,6 130,4 260,3 277,3
6 65,7 44,7 253,7 231,8
7 9,9 70,8 200,5 208,5
8 775,2 815,9 869,4 889,3
9 150,1 94,4 63,8 121,1
10 -130,2 -79,1 -85,9 144,5
11 211,4 212,5 212,2 509,9
12 1.052,3 1.073,1 1.335,3 1.631,0
676,8 681,5 708,5 708,0 683,9 656,5
130,6 117,6 84,4 74,0 78,2 127,5
1.076,8 1.062,8 1.053,8 1.044,1 1.036,8 960,3
0,8 1,1 1,0 1,6 3,7 0,3
279,7 279,6 278,9 277,3 276,8 273,4
328,6 305,4 256,1 231,8 238,4 184,3
210,5 209,0 209,3 208,5 206,6 207,8
897,6 892,7 890,0 889,3 903,5 883,5
107,0 101,4 95,7 121,1 100,1 90,8
81,0 96,0 146,4 144,5 141,7 185,5
540,0 538,1 529,2 509,9 489,0 466,3
1.766,2 1.736,2 1.675,3 1.631,0 1.630,9 1.534,1
Bron: ECB. 1) Een coëfficiënt van 1% wordt toegepast met ingang van de aanhoudingsperiode die begint op 18 januari.2012. Een coëfficiënt van 2% wordt toegepast op alle voorgaande aanhoudingsperiodes. 2) Met inbegrip van liquiditeit verschaft via het Eurosysteem-programma voor aankoop van gedekte obligaties en het Eurosysteem-Programma voor de effectenmarkten. 3) Met inbegrip van liquiditeit geabsorbeerd ten gevolge van deviezenswaptransacties van het Eurosysteem. Zie voor meer informatie: http://www.evb.europa.eu/mopo/liq/html/index.en.html
ECB Maandbericht Maart 2013
S 9
2
Monetaire EN BANCAIRE ONTWIKKELINGEN EN overige financiële vennootschappen
2.1 Geaggregeerde balans van de MFI’s in het eurogebied 1) (EUR miljard; uitstaande bedragen per ultimo)
1. Activa Totaal
Leningen aan ingezetenen van het eurogebied
Aangehouden effecten m.u.v. aandelen, AandeAanuitgegeven door ingezetenen van het len/parti- gehouden eurogebied cipaties aandelen/ in gelddeelTotaal Overheid Overige MFI’s markt- nemingen ingezete2) fondsen uitgegenen van ven door het euroingezetegebied nen van het eurogebied 6 7 8 9 10 11
Externe activa
Vaste activa
Overige activa 3)
12
13
14
Totaal
Overheid
Overige ingezetenen van het eurogebied
MFI’s
1
2
3
4
5
2011 2012
4.700,3 5.288,4
2.780,5 3.351,2
18,0 16,9
1,0 1,0
2.761,5 3.333,3
717,2 723,1
556,9 568,3
10,1 10,5
150,2 144,2
-
20,3 23,4
779,2 799,9
8,1 8,4
395,0 382,4
2012 III IV 2012 okt. nov. dec.
5.489,6 5.288,4
3.517,1 3.351,2
17,1 16,9
1,0 1,0
3.499,1 3.333,3
730,0 723,1
572,6 568,3
9,9 10,5
147,5 144,2
-
21,7 23,4
843,6 799,9
8,4 8,4
368,9 382,4
5.480,3 5.402,2 5.288,4
3.538,6 3.448,3 3.351,2
17,1 17,1 16,9
1,0 1,0 1,0
3.520,6 3.430,3 3.333,3
721,0 722,3 723,1
565,6 568,1 568,3
10,0 10,3 10,5
145,4 143,9 144,2
-
21,9 22,1 23,4
822,7 829,5 799,9
8,4 8,4 8,4
367,7 371,6 382,4
4.931,2
3.015,3
16,9
1,0
2.997,4
719,9
567,9
11,3
140,8
-
23,6
784,4
8,2
379,7
Eurosysteem
2013 jan. (v)
MFI’s met uitzondering van het Eurosysteem
2011 2012
33.540,3 32.699,1
18.483,3 17.992,6
1.159,6. 1.152,9.
11.162,9 11.043,5
6.160,7 5.796,2
4.765,3 4.906,6
1.395,9 1.628,8
1.517,5 1.418,1
1.852,0 1.859,7
50,2 66,9
1.211,8 1.227,8
4.253,5 4.045,3
232,3 214,6
4.544,0 4.245,3
2012 III IV
33.919,0 32.699,1
18.455,6 17.992,6
1.163,0. 1.152,9
11.186,8 11.043,5
6.105,8 5.796,2
4.885,6 4.906,6
1.619,3 1.628,8
1.376,6 1.418,1
1.889,6 1.859,7
60,9 66,9
1.221,3 1.227,8
4.201,7 4.045,3
222,4 214,6
4.871,4 4.245,3
2012 okt. nov. dec.
33.329,3 33.329,1 32.699,1
18.380,9 18.313,8 17.992,6
1.177,6. 1.168,0. 1.152,9.
11.167,1 11.160,0 11.043,5
6.036,1 5.985,8 5.796,2
4.878,9 4.905,0 4.906,6
1.636,6 1.674,3 1.628,8
1.373,9 1.354,0 1.418,1
1.868,5 1.876,7 1.859,7
63,7 66,6 66,9
1.219,1 1.223,6 1.227,8
4.190,2 4.167,3 4.045,3
223,1 223,5 214,6
4.373,5 4.429,3 4.245,3
2013 jan. (v)
32.824,4
17.902,6
1.156,5.
11.046,8
5.699,3
4.942,6
1.661,5
1.405,2
1.876,0
60,3
1.244,6
4.013,6
214,0
4.446,8
2. Passiva Totaal
Chartale geldomloop
Deposito’s van ingezetenen van het eurogebied Totaal Centrale Overige MFI’s overheid overheid/ overige ingezetenen van het eurogebied 3 4 5 6
Aandelen/ participaties in geldmarktfondsen 4)
Uitgegeven schuldbewijzen 5)
Kapitaal en reserves
Externe passiva
Overige passiva 3)
1
2
7
8
9
10
11
2011 2012
4.700,3 5.288,4
913,7 938,2
2.609,0 3.063,5
63,8 81,4
12,1 64,5
2.533,1 2.917,7
-
0,0 0,0
481,2 539,6
284,3 298,7
412,1 448,5
2012 III IV
5.489,6 5.288,4
917,8 938,2
3.257,7 3.063,5
91,9 81,4
21,2 64,5
3.144,6 2.917,7
-
0,0 0,0
575,2 539,6
303,8 298,7
435,1 448,5
2012 okt. nov. dec.
5.480,3 5.402,2 5.288,4
916,8 915,1 938,2
3.278,5 3.190,8 3.063,5
84,0 115,6 81,4
64,1 71,2 64,5
3.130,4 3.004,0 2.917,7
-
0,0 0,0 0,0
559,1 565,6 539,6
291,2 292,7 298,7
434,8 438,2 448,5
4.931,2
908,0
2.775,4
103,3
55,1
2.617,0
-
0,0
529,1
278,1
440,7
Eurosysteem
2013 jan. (v)
MFI’s met uitzondering van het Eurosysteem
2011 2012
33.540,3 32.699,1
-
17.318,5 17.202,8
195,5 171,7
10.752,3 10.870,3
6.370,7 6.160,9
570,6 522,9
5.008,2 4.854,9
2.231,1 2.348,7
3.803,4 3.498,5
4.608,5 4.271,3
2012 III IV
33.919,0 32.699,1
-
17.430,8 17.202,8
204,5 171,7
10.827,2 10.870,3
6.399,1 6.160,9
540,8 522,9
4.977,9 4.854,9
2.325,2 2.348,7
3.752,3 3.498,5
4.892,0 4.271,3
2012 okt. nov. dec.
33.329,3 33.329,1 32.699,1
-
17.358,1 17.378,0 17.202,8
189,6 197,5 171,7
10.815,1 10.837,1 10.870,3
6.353,5 6.343,4 6.160,9
548,6 549,8 522,9
4.930,6 4.906,6 4.854,9
2.330,2 2.330,3 2.348,7
3.738,0 3.655,8 3.498,5
4.423,7 4.508,5 4.271,3
2013 jan. (v)
32.824,4
-
17.091,1
183,6
10.868,4
6.039,1
518,8
4.827,3
2.354,6
3.491,5
4.541,0
Bron: ECB. 1) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 2) Door ingezetenen van het eurogebied uitgegeven bedragen. De door niet-ingezetenen van het eurogebied uitgegeven bedragen zijn begrepen in de externe activa. 3) In december.2010 is de door een lidstaat gehanteerde rapportagepraktijk voor derivaten gewijzigd, hetgeen geresulteerd heeft in een stijging van deze positie. 4) Door ingezetenen van het eurogebied aangehouden bedragen. 5) De door niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden bedragen aan schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar zijn begrepen in de externe passiva.
S 10
ECB Maandbericht Maart 2013
statistieken voor het eurogebied
Monetaire en bancaire ontwikkelingen en overige financiële vennootschappen
2.2 Geconsolideerde balans van de MFI’s in het eurogebied 1)
(EUR miljard; uitstaande bedragen per ultimo; transacties gedurende de periode)
1. Activa Totaal
Leningen aan ingezetenen van het eurogebied
1
Totaal
Overheid
Overige ingezetenen van het eurogebied
2
3
4
Aangehouden effecten m.u.v. aandelen, Aanuitgegeven door ingezetenen van het gehouden eurogebied aandelen/ deelTotaal Overheid Overige nemingen ingezetenen uitgegeven van het eurogebied door overige ingezetenen van het eurogebied 5
Externe Vaste activa activa
Overige activa 2)
6
7
8
9
10
11
Uitstaande bedragen
2011 2012
26.717,5 26.241,8
12.341,5 12.214,3
1.177,6 1.169,8
11.163,9 11.044,5
3.480,3 3.625,8
1.952,8 2.197,2
1.527,6 1.428,6
739,7 767,2
5.032,8 4.845,2
240,4 223,0
4.882,8 4.566,3
2012 III IV
27.160,7 26.241,8
12.367,9 12.214,3
1.180,1 1.169,8
11.187,8 11.044,5
3.578,4 3.625,8
2.191,9 2.197,2
1.386,5 1.428,6
749,2 767,2
5.045,3 4.845,2
230,8 223,0
5.189,1 4.566,3
2012 okt. nov. dec.
26.629,7 26.691,8 26.241,8
12.362,8 12.346,0 12.214,3
1.194,7 1.185,1 1.169,8
11.168,1 11.161,0 11.044,5
3.586,1 3.606,7 3.625,8
2.202,2 2.242,4 2.197,2
1.383,9 1.364,3 1.428,6
747,8 760,5 767,2
5.012,9 4.996,8 4.845,2
231,5 232,0 223,0
4.688,7 4.749,9 4.566,3
26.443,6
12.221,2
1.173,4
11.047,7
3.645,8
2.229,3
1.416,4
780,9
4.798,0
222,2
4.775,5
2013 jan. (v)
2011 2012
Transacties 992,9 74,1
60,3 -40,0
-55,6 -5,0
115,8 -35,0
127,6 107,3
151,8 182,8
-24,2 -75,4
-29,9 39,7
-37,3 -151,1
7,8 -17,3
864,2 135,7
2012 III IV
-46,8 -416,0
5,8 -101,2
-7,6 -10,0
13,4 -91,1
-71,1 18,3
6,4 -22,1
-77,5 40,4
16,5 16,1
-58,4 -94,2
2,4 -7,4
58,0 -247,4
2012 okt. nov. dec.
-128,5 76,1 -363,6
1,2 -12,4 -90,0
14,7 -9,6 -15,1
-13,5 -2,8 -74,8
-2,7 7,8 13,2
1,2 27,5 -50,8
-3,9 -19,7 63,9
-3,8 12,5 7,4
8,6 -12,0 -90,8
0,7 0,6 -8,8
-132,6 79,6 -194,4
2013 jan. (v)
-94,4
28,2
3,8
24,4
18,3
29,4
-11,1
12,3
57,7
-0,8
-210,1
2. Passiva Totaal
Chartale geldomloop
1
2
Deposito’s Deposito’s van Aandelen/ van de cen- overige over- participaties trale overheid heid/overige in geldmarktingezetenen fondsen 3) van het eurogebied 3
4
5
Uitgegeven schuldbewijzen 4)
Kapitaal en reserves
Externe passiva
Overige passiva 2)
Overschot inter-MFI passiva t.o.v. inter-MFI activa
6
7
8
9
10
Uitstaande bedragen
2011 2012
26.717,5 26.241,8
857,5 876,8
259,3 253,0
10.764,5 10.934,7
520,4 456,0
3.006,1 2.851,0
2.219,9 2.404,3
4.087,7 3.797,2
5.020,6 4.719,7
-18,5 -50,9
2012 III IV
27.160,7 26.241,8
866,7 876,8
296,4 253,0
10.848,4 10.934,7
479,9 456,0
2.940,8 2.851,0
2.406,6 2.404,3
4.056,1 3.797,2
5.327,2 4.719,7
-61,2 -50,9
2012 okt. nov. dec.
26.629,7 26.691,8 26.241,8
864,3 864,1 876,8
273,5 313,1 253,0
10.879,2 10.908,3 10.934,7
485,0 483,2 456,0
2.916,8 2.886,0 2.851,0
2.396,1 2.410,7 2.404,3
4.029,1 3.948,5 3.797,2
4.858,5 4.946,6 4.719,7
-72,8 -68,7 -50,9
26.443,6
857,0
286,8
10.923,5
458,5
2.810,5
2.396,4
3.769,6
4.981,7
-40,6
2013 jan. (v)
2011 2012
Transacties 992,9 74,1
49,1 19,4
-0,8 -4,2
168,0 185,8
-29,0 -20,1
49,9 -129,8
141,6 165,5
-200,0 -253,5
860,7 134,9
-46,6 -23,8
2012 III IV
-46,8 -416,0
-1,1 10,1
-36,9 -43,8
0,8 94,6
-17,0 -22,1
-11,0 -68,9
30,7 54,3
-84,4 -215,5
82,9 -237,6
-10,8 13,0
2012 okt. nov. dec.
-128,5 76,1 -363,6
-2,4 -0,2 12,7
-22,8 39,6 -60,6
32,5 29,6 32,5
5,6 -1,1 -26,6
-17,7 -26,8 -24,4
2,3 5,9 46,1
-13,3 -76,6 -125,6
-98,5 100,8 -240,0
-14,1 4,9 22,2
2013 jan. (v)
-94,4
-19,8
33,9
-2,2
7,4
-7,9
2,5
29,4
-152,7
15,0
Bron: ECB. 1) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 2) In december.2010 is de door een lidstaat gehanteerde rapportagepraktijk voor derivaten gewijzigd, hetgeen geresulteerd heeft in een stijging van deze positie. 3) Door ingezetenen van het eurogebied aangehouden bedragen. 4) De door niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden bedragen aan schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar zijn begrepen in de externe passiva.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 11
2.3 Monetaire statistieken 1)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo, transacties gedurende de periode)
1. Monetaire aggregaten 2) en tegenposten M3
2011 2012 2012 III IV 2012 okt. nov. dec. 2013 jan. (v)
2011 2012 2012 III IV 2012 okt. nov. dec. 2013 jan. (v)
M2
M3-M2
2
3
4
4.792,3 5.089,0 5.025,7 5.089,0 5.096,0 5.118,2 5.089,0 5.113,3
3.799,7 3.880,9 3.844,6 3.880,9 3.876,2 3.871,5 3.880,9 3.890,0
8.592,0 8.969,9 8.870,3 8.969,9 8.972,2 8.989,7 8.969,9 9.003,2
82,7 302,0 127,1 67,2 70,8 22,4 -26,0 28,8
71,3 78,0 -37,4 42,6 32,5 -1,1 11,2 12,1
154,0 380,0 89,7 109,8 103,2 21,3 -14,8 40,9
M1
M2-M1
1
M3 voortschr. 3-maands gemiddelde (gecentreerd)
Langer- Kredietver- Kredietverlening aan overige ingezelopende lening aan tenen van het eurogebied 3) financiële de overheid passiva Leningen PM Leningen gecorrigeerd voor verkopen en securitisatie 5) 7 8 9 10 11
Netto externe activa 4)
5
6
886,6 772,1 815,7 772,1 824,2 795,9 772,1 765,7
9.478,6 9.742,0 9.686,0 9.742,0 9.796,4 9.785,6 9.742,0 9.768,9
-
7.680,2 7.571,1 7.663,8 7.571,1 7.634,7 7.626,2 7.571,1 7.545,9
3.156,7 3.397,2 3.383,6 3.397,2 3.407,0 3.432,8 3.397,2 3.405,1
13.287,5 13.057,8 13.107,1 13.057,8 13.095,0 13.043,8 13.057,8 13.023,5
11.022,5 10.863,2 10.950,6 10.863,2 10.944,8 10.928,2 10.863,2 10.835,0
-
930,8 1.032,8 967,8 1.032,8 974,7 1.047,9 1.032,8 1.026,3
-10,2 -62,6 -32,2 -42,8 9,0 -27,6 -24,1 12,3
143,9 317,5 57,5 66,9 112,2 -6,3 -38,9 53,2
-
210,9 -114,1 -5,8 -18,0 -9,5 -16,6 8,2 6,7
94,8 181,6 42,8 -13,7 14,3 13,2 -41,2 5,3
50,2 -108,1 -62,3 -0,7 -9,6 -47,2 56,0 -13,5
104,1 -73,0 -14,7 -35,2 0,5 -12,4 -23,3 -7,0
130,6 -18,1 -1,2 -2,4 6,4 -12,4 3,6 -10,9
162,6 101,4 18,3 127,5 34,3 73,2 20,0 41,4
3,2 5,8 8,7 5,8 9,3 8,4 5,8
0,4 -0,8 -1,2 -0,8 -1,5 -1,6 -0,8
1,0 -0,7 -0,9 -0,7 -0,8 -0,8 -0,7
1,2 -0,2 -0,4 -0,2 -0,5 -0,5 -0,2
162,6 101,4 -77,3 101,4 -3,5 87,0 101,4
4,6
-1,1
-0,9
-0,4
174,4
Uitstaande bedragen
Transacties
12
Groeipercentages 2011 2012 2012 III IV 2012 okt. nov. dec.
1,8 6,3 5,0 6,3 6,5 6,7 6,3
2013 jan. (v)
6,7
G1. Monetaire aggregaten
1,9 2,1 0,6 2,1 1,7 1,7 2,1
1,8 4,4 3,1 4,4 4,3 4,5 4,4
-1,2 -7,5 -1,5 -7,5 -0,4 -3,7 -7,5
1,5 3,4 2,6 3,4 3,9 3,8 3,4
1,7 3,5 3,1 3,5 3,4 3,7 3,5
2,9 -1,5 -1,4 -1,5 -1,8 -1,8 -1,5
1,6
4,4
-6,2
3,5
.
-1,6
G2. Tegenposten
1)
(twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd)
1)
(twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd)
M1 M3
langerlopende financiële passiva leningen aan de overheid leningen aan overige ingezetenen van het eurogebied
20
20
20
15
15
15
15
10
10
10
10
5
5
5
5 0
0
-5
-5
0
0
20
-5 -10 -10 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 Bron: ECB. 1) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. Maandelijkse en overige korte-termijngroeipercentages voor bepaalde posten zijn beschikbaar op http://www.ecb.europa.eu/stats/money/aggregates/aggr/html/index.en.html. 2) De monetaire aggregaten omvatten de monetaire passiva van de MFI’s en de centrale overheid (postkantoren, schatkist) ten opzichte van de niet tot de MFI-sector behorende ingezetenen van het eurogebied, met uitzondering van de centrale overheid (voor de definities van M1, M2 en M3 wordt verwezen naar de Lijst van termen). 3) Met uitzondering van repo’s met wederinkoopverplichting met centrale tegenpartijen per juni 2010. Transacties en groeicijfers zijn voor dit effect gecorrigeerd. 4) De cijfers in het onderdeel ‘Groeipercentages’ zijn totalen van transacties gedurende de twaalf maanden die aflopen in de aangegeven periode. 5) Correctie voor het niet langer opnemen van leningen in de balans van de MFI-sector ten gevolge van hun verkoop of securitisatie. -5
S 12
ECB Maandbericht Maart 2013
statistieken voor het eurogebied
Monetaire en bancaire ontwikkelingen en overige financiële vennootschappen
2.3 Monetaire statistieken 1)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo; transacties gedurende de periode)
2. Componenten van de monetaire aggregaten en van de langerlopende financiële passiva Chartale geldomloop
Girale deposito’s
Deposito’s met vaste looptijd tot en met 2 jaar
Deposito’s met opzegtermijn tot en met 3 maanden
1
2
3
4
Repo’s 2)
Aandelen/ Schuld Schuld Deposito’s Deposito’s particibewijzen bewijzen met opzegmet vaste paties in met looptijd met looptijd termijn van looptijd van geldmarkttot en van meer meer dan meer dan fondsen met 2 jaar dan 2 jaar 3 maanden 2 jaar
5
Kapitaal en reserves
6
7
8
9
10
11
Uitstaande bedragen
2011 2012
843,2 864,3
3.949,1 4.224,7
1.841,2 1.804,0
1.958,4 2.076,9
144,5 123,3
535,5 468,8
206,6 180,0
2.820,6 2.691,0
115,4 106,1
2.542,8 2.390,5
2.201,4 2.383,5
2012 III IV
867,2 864,3
4.158,5 4.224,7
1.802,8 1.804,0
2.041,9 2.076,9
120,6 123,3
482,1 468,8
213,0 180,0
2.721,4 2.691,0
109,3 106,1
2.425,4 2.390,5
2.407,7 2.383,5
2012 okt. nov. dec.
869,9 862,5 864,3
4.226,1 4.255,6 4.224,7
1.812,0 1.797,0 1.804,0
2.064,3 2.074,5 2.076,9
125,6 126,6 123,3
490,8 483,5 468,8
207,8 185,8 180,0
2.706,7 2.704,5 2.691,0
108,0 108,0 106,1
2.421,1 2.411,0 2.390,5
2.399,0 2.402,7 2.383,5
862,1
4.251,1
1.806,8
2.083,2
140,2
462,1
163,4
2.662,9
103,8
2.390,3
2.388,9
2013 jan. (v)
Transacties
2011 2012
49,4 21,3
33,3 280,7
34,7 -37,7
36,6 115,8
-13,5 -16,6
-29,8 -22,2
33,1 -23,8
18,8 -106,9
-2,5 -11,6
55,6 -158,7
139,0 163,0
2012 III IV
6,2 -2,9
121,0 70,1
-70,0 9,8
32,6 32,8
-0,6 1,6
-18,6 -11,6
-13,0 -32,9
4,6 -9,6
-3,3 -4,6
-43,7 -35,8
36,6 32,0
2012 okt. nov. dec.
2,7 -7,3 1,8
68,1 29,7 -27,7
10,1 -12,8 12,4
22,4 11,7 -1,3
5,0 1,0 -4,5
9,2 -6,7 -14,1
-5,3 -22,0 -5,6
-8,4 1,8 -3,0
-1,3 -1,3 -1,9
-3,9 -12,2 -19,8
4,2 -5,0 32,8
-2,2
31,0
5,7
6,4
18,5
-1,7
-4,5
-7,5
-2,3
0,8
15,7
2013 jan. (v)
Groeipercentages 2011 2012
6,2 2,5
0,9 7,1
1,9 -2,0
1,9 5,9
-8,1 -12,0
-5,2 -4,4
24,0 -12,1
0,7 -3,8
-2,1 -10,0
2,2 -6,2
6,8 7,3
2012 III IV
4,2 2,5
5,1 7,1
-3,0 -2,0
4,1 5,9
-23,3 -12,0
-1,0 -4,4
17,1 -12,1
-5,0 -3,8
-8,4 -10,0
-4,5 -6,2
7,4 7,3
2012 okt. nov. dec.
3,5 2,2 2,5
7,1 7,7 7,1
-1,8 -2,0 -2,0
4,9 5,2 5,9
-22,1 -20,0 -12,0
1,9 0,4 -4,4
13,8 0,6 -12,1
-4,8 -4,6 -3,8
-9,2 -9,0 -10,0
-5,9 -5,6 -6,2
7,3 6,6 7,3
2013 jan. (v)
1,4
7,8
-3,2
6,2
-8,7
-4,0
-10,0
-3,8
-11,2
-6,5
7,0
G3. Componenten van de monetaire aggregaten 1)
G4. Componenten van de langerlopende financiële passiva 1)
(twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd)
60
(twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd)
chartale geldomloop girale deposito’s deposito’s met opzegtermijn tot en met 3 maand
60
15
10
10
5
5
0
0
-20
-5
-5
-40
-10
40
20
20
0
0
-40
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
20
15
40
-20
20
schuldbewijzen met looptijd van meer dan 2 jaar deposito’s met vaste looptijd van meer dan 2 jaar kapitaal en reserves
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
-10
Bron: ECB. 1) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 2) Met uitzondering van repo’s met centrale tegenpartijen per juni 2010. Transacties en groeicijfers zijn voor dit effect gecorrigeerd.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 13
2.3 Monetaire Statistieken 1)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; voor seizoen gecorrigeerd; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo; transacties gedurende de periode)
3. Leningen als tegenpost van M3
Verzekerings- Overige instellingen financiële en pensioen- intermedifondsen airs 2) Totaal Totaal
1
2
Niet-financiële vennootschappen
3
Totaal Tot en Meer dan Leningen met 1 jaar 1 jaar tot en met 5 jaar gecorrigeerd voor verkopen en securisatie 3) 4 5 6
2011 2012 2012 III IV 2012 okt. nov. dec. 2013 jan. (v)
2013 jan. (v)
Meer dan 5 jaar
7
8
Totaal Leningen gecorrigeerd voor verkopen en securisatie 4 9
Consumptief krediet
Woning hypotheken
Overige leningen
10
11
12
2.715,0 2.617,3 2.686,7 2.617,3 2.677,3 2.675,1 2.617,3 2.612,3
5.233,2 5.243,3 5.240,1 5.243,3 5.242,7 5.248,5 5.243,3 5.247,0
-
626,3 602,0 603,2 602,0 601,6 599,4 602,0 599,9
3.778,3 3.824,8 3.812,7 3.824,8 3.814,9 3.822,3 3.824,8 3.830,9
828,6 816,5 824,2 816,5 826,2 826,8 816,5 816,1
56,7 -61,9 -3,6 -47,7 -8,7 -0,6 -38,5 0,3
80,6 25,4 -4,5 7,5 3,9 6,1 -2,5 7,9
101,3 34,1 5,4 7,9 8,3 5,7 -6,2 3,3
-11,5 -17,6 -8,8 -0,9 -1,2 -0,3 0,6 -0,9
84,8 48,5 5,4 11,1 2,7 6,2 2,3 7,8
7,3 -5,5 -1,1 -2,7 2,4 0,3 -5,4 1,0
2,1 -2,3 -0,4 -2,3 -0,9 -1,0 -2,3 -2,5
1,6 0,5 0,0 0,5 0,4 0,4 0,5 0,5
2,0 0,7 0,8 0,7 0,8 0,8 0,7 0,5
-1,8 -2,8 -2,9 -2,8 -2,9 -2,9 -2,8 -3,1
2,3 1,3 0,7 1,3 1,2 1,2 1,3 1,4
0,9 -0,7 -0,8 -0,7 -0,6 -0,7 -0,7 -0,9
Uitstaande bedragen 91,1 89,0 87,1 89,0 90,9 88,1 89,0 94,2
975,5 985,0 968,0 985,0 969,0 959,9 985,0 966,7
4.722,7 4.545,8 4.655,4 4.545,8 4.642,2 4.631,7 4.545,8 4.527,1
-
1.148,2 1.133,7 1.141,2 1.133,7 1.141,4 1.140,6 1.133,7 1.125,4
1,3 -1,9 3,2 2,0 3,8 -2,9 1,0 5,3
-35,7 9,8 11,7 21,6 2,2 -8,1 27,5 -11,8
57,9 -106,3 -25,1 -66,4 -9,4 -7,6 -49,3 -8,2
63,7 -59,9 -20,5 -33,9 -8,0 -7,2 -18,7 -8,4
23,4 0,9 -7,4 0,5 2,2 -2,7 1,0 -5,4
2011 2012 2012 III IV 2012 okt. nov. dec.
Huishoudens totaal 3)
859,6 794,8 827,5 794,8 823,5 816,1 794,8 789,4
Transacties -22,2 -45,2 -14,1 -19,2 -2,9 -4,3 -11,9 -3,1
Groeipercentages 2011 2012 2012 III IV 2012 okt. nov. dec.
1,5 -2,1 -8,9 -2,1 -2,3 -4,4 -2,1 7,4
2013 jan. (v)
-3,6 1,0 -2,0 1,0 -2,0 -1,5 1,0 -1,0
1,2 -2,3 -1,5 -2,3 -1,8 -1,9 -2,3 -2,5
1,4 -1,3 -1,2 -1,3 -1,5 -1,5 -1,3 -1,5
2,1 0,1 -2,1 0,1 -2,2 -2,0 0,1 -0,5
G5. Leningen aan overige financiële intermediairs en niet-financiële vennootschappen 2)
-2,5 -5,3 -4,1 -5,3 -4,4 -4,5 -5,3 -5,0
G6. Leningen aan huishoudens 2)
(twaalfmaands groeipercentages; niet voor seizoen gecorrigeerd)
(twaalfmaands groeipercentages; niet voor seizoen gecorrigeerd) overige financiële intermediairs niet-financiële vennootschappen 30
30
25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
0
15
consumptief krediet woninghypotheken overige leningen
10
10
5
5
0
0
-5 -5 -5 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2000 2002 2004 2006 2008 2010 Bron: ECB. 1) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 2) Met uitzondering van repo’s met wederinkoopverplichting met centrale tegenpartijen per juni 2010. Transacties en groeicijfers zijn voor dit effect gecorrigeerd. 3) Met inbegrip van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens. 4) Aanpassing voor het niet langer opnemen van leningen op de MFI-balans ten gevolge van hun verkoop of securitisatie.
S 14
ECB Maandbericht Maart 2013
15
2012
-5
statistieken voor het eurogebied
Monetaire en bancaire ontwikkelingen en overige financiële vennootschappen
2.4 Leningen van MFI’s: uitsplitsing 1), 2)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo; transacties gedurende de periode)
1. Leningen aan financiële intermediairs en niet-financiële vennootschappen Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen Totaal Tot en met 1 jaar
1
Overige financiële intermediairs 3)
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
3
4
2
Totaal Tot en met 1 jaar Repo’s met weder inkoop met centrale tegen partijen 5 6 7
2012 2012 III IV 2012 nov. dec. 2013 jan. (v)
Meer dan 5 jaar
Totaal Tot en met 1 jaar
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
8
9
10
11
12
12
599,9 629,2 599,9 606,4 599,9 618,2
229,3 226,4 229,3 226,8 229,3 222,8
337,1 343,5 337,1 349,4 337,1 341,1
4.542,6 4.652,8 4.542,6 4.636,0 4.542,6 4.530,7
1.125,5 1.140,7 1.125,5 1.142,9 1.125,5 1.129,3
794,8 828,3 794,8 816,5 794,8 787,4
2.622,3 2.683,8 2.622,3 2.676,7 2.622,3 2.613,9
20,7 45,7 -26,0 -17,1 -5,0 22,9
13,1 2,6 3,5 1,2 2,9 -5,8
14,6 1,5 -5,7 7,5 -11,7 5,0
-107,3 -33,6 -67,1 1,2 -56,9 -1,4
0,3 -17,7 -7,3 3,3 -9,5 6,8
-45,2 -12,6 -19,9 -5,1 -12,3 -5,1
-62,5 -3,3 -39,8 3,1 -35,1 -3,1
3,5 -1,6 3,5 -3,7 3,5 2,9
6,1 7,3 6,1 4,5 6,1 -1,1
4,5 4,5 4,5 8,4 4,5 5,5
-2,3 -1,5 -2,3 -1,9 -2,3 -2,5
0,0 -2,1 0,0 -2,0 0,0 -0,5
-5,3 -4,1 -5,3 -4,5 -5,3 -5,0
-2,3 -0,4 -2,3 -0,9 -2,3 -2,5
Uitstaande bedragen 81,6 89,8 81,6 88,7 81,6 90,4
64,2 71,9 64,2 71,4 64,2 73,3
4,5 5,7 4,5 4,8 4,5 4,3
12,9 12,3 12,9 12,6 12,9 12,9
1.166,3 1.199,1 1.166,3 1.182,6 1.166,3 1.182,1
-1,7 4,4 -8,2 -4,2 -7,1 8,9
0,6 4,4 -7,6 -3,7 -7,1 9,1
-1,8 0,3 -1,2 -0,6 -0,3 -0,2
-0,5 -0,2 0,6 0,1 0,3 0,0
48,4 49,8 -28,1 -8,4 -13,9 22,1
2012 2012 III IV 2012 nov. dec. 2013 jan. (v)
Niet-financiële vennootschappen
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
196,2 221,7 196,2 217,0 196,2 223,8
Transacties 38,7 44,6 -25,5 -9,1 -20,7 27,6
Groeipercentages 2012 2012 III IV 2012 nov. dec. 2013 jan. (v)
-2,0 -8,7 -2,0 -4,4 -2,0 7,1
0,9 -8,9 0,9 -3,4 0,9 12,6
-28,6 6,2 -28,6 -9,9 -28,6 -29,5
-3,5 -13,2 -3,5 -7,9 -3,5 -3,3
4,3 1,7 4,3 1,1 4,3 2,9
24,7 23,0 24,7 14,9 24,7 24,2
2. Leningen aan huishoudens 3) Totaal
1
Consumptief krediet
Woninghypotheken
Totaal
Tot en met 1 jaar
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
2
3
4
5
2012 2012 III IV 2012 nov. dec. 2013 jan. (v)
Tot en met 1 jaar
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
Totaal Tot en Meer dan 1 jaar Eenmans met 1 jaar tot en met zaken 5 jaar
Meer dan 5 jaar
6
7
8
9
10
11
12
13
14
14,3 14,4 14,3 14,3 14,3 14,4
56,6 56,8 56,6 57,1 56,6 56,4
3.760,2 3.744,8 3.760,2 3.751,0 3.760,2 3.760,1
817,7 824,1 817,7 830,4 817,7 814,9
419,4 414,6 419,4 415,9 419,4 417,1
139,9 138,7 139,9 144,8 139,9 139,4
80,7 83,0 80,7 82,3 80,7 79,6
597,1 602,4 597,1 603,4 597,1 596,0
0,1 0,3 0,0 0,0 0,1 0,1
0,3 0,3 -0,2 0,1 -0,5 -0,1
48,3 9,3 14,3 4,2 8,9 1,6
-5,5 -7,0 -1,4 6,0 -7,7 -1,5
-6,1 -3,3 2,7 -1,3 3,8 -1,8
-1,2 -6,2 1,5 6,4 -4,7 -0,3
-5,7 -2,1 -1,7 -0,3 -1,2 -1,1
1,3 1,2 -1,2 0,0 -1,8 -0,1
0,6 1,8 0,6 1,4 0,6 0,3
1,3 0,7 1,3 1,2 1,3 1,4
-0,7 -0,8 -0,7 -0,7 -0,7 -0,9
-1,5 0,3 -1,5 0,0 -1,5 -1,7
-0,8 -5,1 -0,8 -2,9 -0,8 -1,4
-6,5 -4,7 -6,5 -4,8 -6,5 -7,6
0,2 0,8 0,2 0,5 0,2 0,2
Uitstaande bedragen 5.253,0 5.245,1 5.253,0 5.252,6 5.253,0 5.243,5
604,2 604,9 604,2 599,8 604,2 597,6
136,3 134,2 136,3 132,7 136,3 132,9
175,2 176,8 175,2 175,9 175,2 174,4
292,7 293,9 292,7 291,2 292,7 290,4
25,5 -7,2 12,2 8,6 3,0 -5,3
-17,6 -10,1 -0,5 -1,7 2,3 -5,4
-3,2 -2,1 2,4 -0,6 3,7 -2,2
-6,1 -2,9 -1,5 -0,9 -0,6 -1,5
-8,3 -5,0 -1,4 -0,2 -0,8 -1,7
2012 2012 III IV 2012 nov. dec. 2013 jan. (v)
Overige leningen
Totaal
3.831,1 3.816,0 3.831,1 3.822,4 3.831,1 3.830,9
Transacties 48,7 9,9 14,0 4,3 8,5 1,6
Groeipercentages 2012 2012 III IV 2012 nov. dec. 2013 jan. (v)
0,5 0,0 0,5 0,4 0,5 0,5
-2,8 -2,8 -2,8 -2,9 -2,8 -3,1
-2,3 -2,6 -2,3 -2,8 -2,3 -3,3
-3,3 -3,6 -3,3 -3,4 -3,3 -3,6
-2,7 -2,5 -2,7 -2,6 -2,7 -2,8
1,3 0,7 1,3 1,2 1,3 1,4
0,6 2,4 0,6 2,9 0,6 2,8
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 3) Met inbegrip van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 15
2.4 Leningen van MFI’s: uitsplitsing 1), 2)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; niet voor seizoen gecorrigeerd; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo; transacties gedurende de periode)
3. Leningen aan de overheid en aan niet-ingezetenen van het eurogebied Overheid Totaal
Centrale overheid
1
Niet-ingezetenen van het eurogebied
Overige overheid DeelstaatLagere overheid overheid
2
3
Totaal Wettelijke socialeverzekeringsinstellingen 5
4
Totaal
Niet-banken Overheid
Overige
Banken 3)
6
7
8
9
10
Uitstaande bedragen
2010 2011
1.217,9 1.159,6
397,5 348,9
225,2 221,7
549,1 567,4
46,1 21,7
2.963,2 3.021,4
2.010,9 2.022,5
952,3 998,9
49,5 62,4
902,8 936,4
2012 I II III IV (v)
1.137,5 1.169,9 1.163,0 1.152,9
322,6 339,6 341,4 341,8
224,0 240,1 231,5 221,6
566,9 565,1 564,0 565,3
24,0 25,1 26,2 24,1
3.006,6 3.086,9 3.006,8 2.867,2
1.998,8 2.063,9 1.988,9 1.909,8
1.007,8 1.023,0 1.017,9 959,1
59,4 58,0 59,7 60,9
948,4 965,0 958,1 898,2
2010 2011
204,2 -54,9
156,3 -45,9
14,9 -0,4
21,1 14,6
11,9 -23,3
-0,4 15,4
4,3 -26,4
-5,0 41,6
0,5 13,0
-5,5 28,7
2012 I II III IV (v)
-21,2 34,9 -7,7 -9,9
-25,9 19,5 1,8 0,6
-1,7 16,1 -9,3 -9,9
4,1 -1,8 -1,3 1,3
2,3 1,1 1,1 -1,9
42,1 -14,3 -54,5 -101,9
18,5 -3,6 -59,4 -54,9
23,7 -10,8 5,0 -45,2
-2,2 -3,0 2,3 2,1
25,9 -7,7 2,7 -47,4
Transacties
Groeipercentages 2010 2011
20,3 -4,5
67,1 -11,6
7,1 -0,2
4,0 2,7
35,1 -51,6
0,3 0,6
0,3 -1,2
-0,4 4,4
0,6 26,7
-0,5 3,2
2012 I II III IV (v)
-4,2 1,8 1,7 -0,3
-10,4 -1,5 0,0 -1,1
-2,8 7,2 2,7 -2,2
1,9 2,0 2,1 0,4
-41,6 -6,7 6,9 12,3
0,1 -1,9 -5,6 -4,2
-0,3 -1,6 -7,1 -4,9
0,8 -2,5 -2,6 -2,8
7,1 -8,5 -7,0 -1,4
0,5 -2,2 -2,3 -2,8
G7. Leningen aan de overheid
G8. Leningen aan niet-ingezetenen van het eurogebied
2)
(twaalfmaands groeipercentages; niet voor seizoen gecorrigeerd)
70
2)
(twaalfmaands groeipercentages; niet voor seizoen gecorrigeerd)
overheid overige overheid
70
60
60
50
50
40
40
30
40
niet-ingezeten banken niet-ingezeten niet-banken
40
30
30
20
20
30
10
10
20
20
0
0
10
10
0
0
-10 -20
-10 2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
-20
-10
-10
-20
-20
-30
2000
2002
2004
2006
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 3) Met “banken” worden in deze tabel instellingen buiten het eurogebied aangeduid die vergelijkbaar zijn met MFI’s.
S 16
ECB Maandbericht Maart 2013
2008
2010
2012
-30
statistieken voor het eurogebied
Monetaire en bancaire ontwikkelingen en overige financiële vennootschappen
2.5 Bij MFI’s aangehouden deposito’s: uitsplitsing 1), 2)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo; transacties gedurende de periode)
1. Door financiële intermediairs aangehouden deposito’s Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen Totaal
Giraal
1
2
Overige financiële intermediairs 3)
Met vaste looptijd Met opzegtermijn Tot en Meer dan Tot en Meer met 2 2 jaar met 3 dan 3 jaar maanden maanden 3
4
5
Repo’s
Totaal
Giraal
7
8
9
10
11
12
6
Met vaste looptijd Met opzegtermijn Tot en Meer dan Tot en Meer met 2 2 jaar met 3 dan 3 jaar maanden maanden
Repo’s
Met centrale tegen partijen
13
14
15
Uitstaande bedragen
2011 2012
704,0 691,5
92,1 107,1
79,9 81,4
512,4 483,8
4,0 6,4
0,2 0,2
15,5 12,6
2.220,7 2.013,2
390,0 410,0
284,9 236,6
1.190,7 1.018,3
14,7 13,6
0,5 0,3
339,9 334,4
260,0 256,7
2012 III IV
692,7 691,5
101,9 107,1
79,0 81,4
494,6 483,8
6,3 6,4
0,2 0,2
10,6 12,6
2.110,4 2.013,2
434,4 410,0
239,4 236,6
1.034,8 1.018,3
13,0 13,6
0,3 0,3
388,5 334,4
297,6 256,7
2012 okt. nov. dec.
693,2 684,9 691,5
107,0 103,4 107,1
79,5 76,6 81,4
489,6 485,7 483,8
6,4 6,2 6,4
0,2 0,2 0,2
10,5 12,8 12,6
2.076,6 2.077,4 2.013,2
420,3 423,1 410,0
247,3 237,0 236,6
1.027,3 1.029,4 1.018,3
12,8 13,0 13,6
0,3 0,4 0,3
368,6 374,7 334,4
283,7 292,8 256,7
705,7
120,4
82,5
482,9
6,9
0,4
12,5
2.032,3
426,4
238,9
1.010,0
14,2
0,2
342,5
256,3
2013 jan. (v)
2011 2012
Transacties 0,2 -10,9
11,7 15,5
4,2 2,6
-14,2 -27,6
1,1 2,0
-0,1 0,0
-2,6 -3,4
8,8 -179,4
28,8 23,2
-29,2 -49,5
5,6 -168,3
3,9 -2,0
0,1 -0,2
-0,4 17,4
5,5 14,6
2012 III IV
0,1 -0,5
3,1 5,2
0,3 3,2
-5,0 -10,7
0,5 -0,3
0,0 0,0
1,3 2,2
-42,1 -91,8
26,7 -21,7
-15,1 -1,4
-58,8 -15,1
-1,5 0,2
-0,1 0,0
6,7 -53,9
2,2 -39,5
2012 okt. nov. dec.
0,1 -6,8 6,3
5,2 -3,6 3,7
0,5 -2,6 5,3
-5,0 -3,9 -1,8
0,1 -0,2 -0,2
0,0 0,0 0,0
-0,7 3,6 -0,7
-32,9 1,0 -60,0
-13,7 2,8 -10,7
8,1 -10,3 0,8
-7,2 2,2 -10,0
-0,2 0,2 0,2
0,1 0,0 -0,1
-19,9 6,2 -40,2
-13,8 9,1 -34,7
14,4
13,5
1,2
-0,9
0,5
0,2
-0,1
23,2
18,0
2,9
-6,7
0,7
-0,1
8,3
-1,2
2013 jan. (v)
Groeipercentages
2011 2012
0,0 -1,5
14,4 16,9
5,6 3,4
-2,7 -5,4
43,3 50,8
-
-13,1 -24,9
0,4 -8,2
8,1 5,9
-9,3 -17,3
0,4 -14,2
36,0 -14,0
-
-0,2 4,3
2,1 4,8
2012 III IV
-2,9 -1,5
15,7 16,9
-6,7 3,4
-4,5 -5,4
63,7 50,8
-
-44,6 -24,9
-8,1 -8,2
12,9 5,9
-23,3 -17,3
-11,5 -14,2
9,5 -14,0
-
-6,8 4,3
-7,5 4,8
2012 okt. nov. dec.
-3,4 -2,7 -1,5
15,1 17,2 16,9
-6,4 -3,1 3,4
-5,5 -5,8 -5,4
60,1 47,1 50,8
-
-43,0 -27,1 -24,9
-9,1 -8,1 -8,2
9,1 6,5 5,9
-17,7 -18,8 -17,3
-13,7 -12,8 -14,2
12,3 -34,8 -14,0
-
-7,3 1,0 4,3
-8,1 1,6 4,8
2013 jan. (v)
-1,7
11,0
0,9
-5,1
59,1
-
-15,8
-8,6
3,6
-13,6
-14,6
-4,8
-
0,8
0,4
G9. Totale deposito’s naar sector 2)
G10. Totale deposito’s en in M3 begrepen deposito’s naar sector 2)
(groeipercentages op jaarbasis)
(groeipercentages op jaarbasis)
verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (totaal) overige financiële intermediairs (totaal)
40
verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (totaal) overige financiële intermediairs (totaal) verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen (opgenomen in M3) 3) overige financiële intermediairs (opgenomen in M3) 4)
40
40
40
30
30
30
30
20
20
20
20
10
10
10
10
0
0
0
0
-10 -20
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
-10
-10
-20
-20
-10 2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
-20
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 3) Omvat deposito’s in kolommen 2, 3, 5 en 7. 4) Omvat deposito’s in kolommen 9, 10, 12 en 14.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 17
2.5 Bij MFI’s aangehouden deposito’s: uitsplitsing 1), 2)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo; transacties gedurende de periode)
2. Door niet-financiële vennootschappen en huishoudens aangehouden deposito’s Niet-financiële vennootschappen Totaal
Giraal
Met vaste looptijd Tot en Meer dan met 2 jaar 2 jaar
1
2
3
Huishoudens 3)
Met opzegtermijn Tot en met 3 maanden
4
Totaal
Giraal
Meer dan 3 maanden
5
Repo’s
Met vaste looptijd Tot en Meer dan met 2 jaar 2 jaar
6
7
Met opzegtermijn
Repo’s
Tot en met 3 maanden
Meer dan 3 maanden
8
9
10
11
12
13
14
Uitstaande bedragen
2011 2012
1.687,3 1.767,5
1.050,6 1.153,2
448,4 409,2
97,7 106,8
72,3 85,4
2,0 2,0
16,3 10,9
5.894,0 6.119,8
2.255,7 2.346,6
948,3 980,0
723,7 747,5
1.837,0 1.937,3
106,7 98,0
22,7 10,4
2012 III IV
1.701,1 1.767,5
1.094,5 1.153,2
403,8 409,2
104,9 106,8
84,0 85,4
1,7 2,0
12,2 10,9
6.015,6 6.119,8
2.296,0 2.346,6
973,7 980,0
741,7 747,5
1.891,8 1.937,3
99,6 98,0
12,7 10,4
2012 okt. nov. dec.
1.716,4 1.728,6 1.767,5
1.100,4 1.115,1 1.153,2
411,6 408,4 409,2
106,4 106,5 106,8
83,6 84,8 85,4
1,7 2,0 2,0
12,7 11,9 10,9
6.016,9 6.035,1 6.119,8
2.285,1 2.299,6 2.346,6
976,7 974,3 980,0
739,8 740,7 747,5
1.904,5 1.909,4 1.937,3
98,9 99,4 98,0
11,9 11,7 10,4
1.720,4
1.110,8
397,5
108,0
88,3
1,9
13,9
6.130,8
2.337,0
982,6
750,0
1.954,4
96,2
10,8
2013 jan. (v)
Transacties
2011 2012
2,9 85,4
8,9 105,7
-7,7 -38,6
8,7 12,9
-7,3 9,5
0,4 0,0
-0,2 -4,0
139,0 225,0
7,4 90,5
42,5 33,7
55,3 21,8
43,5 102,2
-2,6 -11,0
-7,0 -12,3
2012 III IV
25,7 69,5
31,4 59,4
-10,5 8,5
3,5 2,0
2,6 -0,9
0,0 0,3
-1,2 0,1
15,9 104,9
8,3 51,0
-1,1 9,0
0,3 3,5
13,8 46,8
-3,8 -3,0
-1,7 -2,3
2012 okt. nov. dec.
16,3 12,8 40,4
6,0 14,9 38,6
8,2 -3,2 3,5
1,6 0,1 0,4
-0,5 1,2 -1,6
0,0 0,3 0,0
1,0 -0,5 -0,4
1,6 18,0 85,3
-10,9 14,6 47,3
3,2 -0,5 6,4
-1,9 -1,2 6,6
12,7 6,3 27,8
-0,7 -0,9 -1,4
-0,7 -0,2 -1,3
-43,9
-40,3
-10,8
1,3
3,0
-0,1
3,1
12,3
-8,9
4,1
1,6
17,1
-1,9
0,4
2013 jan. (v)
Groeipercentages 2011 2012
0,2 5,1
0,9 10,1
-1,7 -8,6
9,9 13,4
-9,3 13,0
28,9 -1,4
-3,4 -24,6
2,4 3,8
0,3 4,0
4,7 3,6
8,3 3,0
2,4 5,6
-2,4 -10,2
-23,6 -54,2
2012 III IV
2,3 5,1
9,2 10,1
-13,7 -8,6
12,2 13,4
4,7 13,0
0,4 -1,4
-34,7 -24,6
3,0 3,8
2,4 4,0
5,5 3,6
4,5 3,0
3,9 5,6
-8,5 -10,2
-62,3 -54,2
2012 okt. nov. dec.
3,1 4,5 5,1
9,5 10,6 10,1
-12,0 -10,1 -8,6
13,1 13,1 13,4
6,7 10,7 13,0
-16,1 0,4 -1,4
-33,2 -35,8 -24,6
3,1 3,6 3,8
2,2 3,4 4,0
5,3 4,3 3,6
3,9 3,6 3,0
4,6 5,2 5,6
-9,1 -9,4 -10,2
-63,1 -62,1 -54,2
2013 jan. (v)
5,9
11,1
-9,2
13,7
15,3
-8,3
4,5
3,8
4,8
2,0
2,7
5,6
-11,3
-52,2
G11. Totale deposito’s naar sector
G12. Totale deposito’s en in M3 begrepen deposito’s naar sector
2)
(groeicijfers op jaarbasis)
(groeicijfers op jaarbasis)
niet-financiële vennootschappen (totaal) huishoudens (totaal) 14
14
12
12
10
10
8
8
6
6
4
4
2
2
0
0
-2
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
-2
20
niet-financiële vennootschappen (totaal) huishoudens (totaal) niet-financiële vennootschappen (opgenomen in M3) 4) huishoudens (opgenomen in M3) 5)
S 18
20
15
15
10
10
5
5
0
0
-5
2000
2002
2004
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 3) Met inbegrip van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens. 4) Omvat deposito’s in kolommen 2, 3, 5 en 7. 5) Omvat deposito’s in kolommen 9, 10, 12 en 14.
ECB Maandbericht Maart 2013
2)
2006
2008
2010
2012
-5
statistieken voor het eurogebied
Monetaire en bancaire ontwikkelingen en overige financiële vennootschappen
2.5 Bij MFI’s aangehouden deposito’s: uitsplitsing 1), 2)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo; transacties gedurende de periode)
3. Door de overheid en niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden deposito’s Overheid Totaal
Centrale overheid
1
Niet-ingezetenen van het eurogebied
Overige overheid DeelstaatLagere overheid overheid
2
3
Totaal
4
5
Totaal
Niet-banken Overheid
Overige
Banken 3)
Wettelijke socialeverzekeringsinstellingen 6
7
8
9
10
Uitstaande bedragen
2010 2011
426,7 441,8
196,2 195,5
47,7 48,6
108,7 112,6
74,1 85,2
3 484,7 3 153,6
2 487,5 2 175,0
997,1 978,6
45,9 44,3
951,2 934,3
2012 I II III IV (v)
466,7 507,1 512,0 449,9
192,5 190,9 204,5 171,7
65,0 98,4 93,1 62,8
113,4 112,3 111,3 111,4
95,9 105,5 103,1 104,0
3 314,2 3 243,7 3 131,2 2 891,3
2 331,4 2 290,4 2 176,6 2 009,0
982,8 953,3 954,5 876,9
54,7 41,6 42,8 38,8
928,1 911,7 911,8 838,1
50,0 16,9
47,4 3,3
4,3 0,6
-5,0 2,3
2,9 10,6
-15,1 -334,9
-85,9 -314,6
70,8 -20,3
7,5 -2,1
63,3 -18,2
25,9 25,0 4,8 -62,6
-2,9 0,8 13,7 -33,3
16,5 18,9 -5,5 -30,2
1,3 -1,3 -0,9 0,1
10,9 6,7 -2,5 0,9
193,5 -133,6 -93,1 -210,0
180,6 -76,4 -101,1 -146,8
12,9 -57,2 8,0 -68,8
11,0 -13,9 1,4 -3,6
1,8 -43,3 6,6 -65,2
2010 2011
13,3 3,9
32,2 1,3
9,9 1,3
-4,4 2,1
4,1 14,3
-0,1 -9,8
-3,3 -12,8
8,2 -1,9
12,7 -4,4
7,8 -1,8
2012 I II III IV (v)
-1,6 -5,5 7,1 -1,2
-18,3 -27,4 -2,0 -11,2
23,5 51,5 45,5 10,3
5,6 0,8 1,1 -0,7
21,2 17,5 14,1 18,8
-1,9 -5,3 -7,9 -7,6
-2,7 -4,2 -6,5 -6,6
-0,3 -8,2 -11,4 -10,7
29,7 -16,3 -15,8 -11,7
-1,6 -7,8 -11,2 -10,7
Transacties
2010 2011 2012 I II III IV (v)
Groeipercentages
G13. Door de overheid en niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden deposito’s 2) (groeipercentages)
overheid niet-ingezeten banken niet-ingezeten niet-banken
30
30
25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
0
-5
-5
-10
-10
-15
-15
-20
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
-20
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting. 3) Met “banken” worden in deze tabel instellingen buiten het eurogebied aangeduid die vergelijkbaar zijn met MFI’s.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 19
2.6 Door MFI’s aangehouden effecten: uitsplitsing 1), 2)
(EUR miljard en twaalfmaands groeipercentages; uitstaande bedragen en groeipercentages per ultimo; transacties gedurende de periode) Effecten m.u.v. aandelen Totaal
MFI’s Euro
Andere valuta’s
2
3
1
Aandelen en deelnemingen
NietOverheid Overige ingezetenen van ingezetenen het eurogebied van het Euro Andere Euro Andere eurogebied valuta’s valuta’s 4
5
6
Totaal
MFI’s Niet-MFI’s
Nietingezetenen van het eurogebied
7
8
9
10
11
12
Uitstaande bedragen
2011 2012
5.697,7 5.779,9
1.764,2 1.757,0
87,8 102,7
1.373,0 1.596,1
22,9 32,8
1.489,2 1.394,4
28,3 23,7
932,5 873,3
1.507,2 1.528,6
485,1 475,6
726,6 752,3
295,4 300,8
2012 III IV
5.787,2 5.779,9
1.784,9 1.757,0
104,7 102,7
1.587,4 1.596,1
31,9 32,8
1.351,1 1.394,4
25,5 23,7
901,6 873,3
1.510,6 1.528,6
486,5 475,6
734,8 752,3
289,3 300,8
2012 okt. nov. dec.
5.757,4 5.785,1 5.779,9
1.765,0 1.768,3 1.757,0
103,5 108,5 102,7
1.605,2 1.641,0 1.596,1
31,4 33,3 32,8
1.345,0 1.330,4 1.394,4
28,9 23,5 23,7
878,5 880,2 873,3
1.511,1 1.512,1 1.528,6
485,9 477,9 475,6
733,2 745,7 752,3
292,0 288,4 300,8
5.771,8
1.769,9
106,1
1.630,0
31,5
1.382,2
23,0
829,1
1.545,7
478,8
765,8
301,1
2013 jan. (v)
Transacties
2011 2012
-29,2 87,9
45,1 -7,2
7,8 16,2
-2,6 190,8
5,5 10,6
-24,9 -72,6
-0,1 -3,9
-60,1 -46,1
17,0 51,2
60,2 6,5
-31,5 39,0
-11,7 5,6
2012 III IV
-60,6 -18,3
13,1 -30,6
7,0 -0,1
14,2 -12,0
-1,5 1,7
-78,5 41,7
0,3 -1,8
-15,4 -17,1
20,4 18,9
2,1 -8,7
16,3 15,9
2,0 11,7
2012 okt. nov. dec.
-33,6 18,4 -3,1
-20,6 1,9 -12,0
-0,7 5,2 -4,7
11,0 26,7 -49,7
-0,3 2,0 0,0
-6,9 -14,7 63,3
3,0 -5,3 0,5
-19,2 2,6 -0,6
0,2 -0,5 19,2
0,8 -9,1 -0,4
-3,9 12,5 7,3
3,3 -3,9 12,3
13,0
-0,4
6,9
31,5
-0,1
-11,9
0,1
-13,1
13,5
1,0
12,2
0,3
2013 jan. (v)
Groeipercentages 2011 2012
-0,5 1,5
2,7 -0,4
7,7 18,6
-0,2 14,0
33,7 48,5
-1,6 -4,9
-0,8 -13,7
-6,2 -4,9
1,1 3,4
13,8 1,3
-4,1 5,4
-3,8 1,9
2012 III IV
3,3 1,5
5,3 -0,4
19,4 18,6
13,8 14,0
39,6 48,5
-5,5 -4,9
1,4 -13,7
-4,6 -4,9
1,6 3,4
4,2 1,3
1,8 5,4
-3,3 1,9
2012 okt. nov. dec.
2,2 2,6 1,5
3,9 3,8 -0,4
15,6 19,1 18,6
15,7 17,2 14,0
36,9 51,4 48,5
-8,5 -9,6 -4,9
10,6 -13,0 -13,7
-5,8 -3,9 -4,9
2,3 1,9 3,4
4,8 2,7 1,3
1,9 3,0 5,4
-1,0 -2,0 1,9
2013 jan. (v)
-0,2
-2,0
22,2
11,5
40,4
-6,5
-2,5
-7,7
3,2
-0,3
5,9
2,1
G14. Door MFI’s aangehouden effecten 2) (twaalfmaands groeipercentages)
effecten m.u.v. aandelen aandelen en deelnemingen
30
30
25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
0
-5
-5
-10
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) De gegevens hebben betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting.
S 20
ECB Maandbericht Maart 2013
2010
2011
2012
-10
statistieken voor het eurogebied
Monetaire en bancaire ontwikkelingen en overige financiële vennootschappen
2.7 Uitsplitsing naar valuta van enkele posten op de balans van de MFI’s 1), 2) (percentages van totaal; uitstaande bedragen in EUR miljard; ultimocijfers)
1. Leningen, aangehouden effecten met uitzondering van aandelen, en deposito’s MFI’s 3) Alle valuta’s (uitstaand bedrag) 1
Euro
4)
Niet-MFI’s Andere valuta’s
Totaal
2
3
USD
JPY
CHF
GBP
4
5
6
7
Alle valuta’s (uitstaand bedrag)
Euro 4)
8
9
Andere valuta’s Totaal USD
JPY
CHF
GBP
10
11
12
13
14
Leningen Aan ingezetenen van het eurogebied 2010 2011
5.517,3 6.160,7
-
-
-
-
-
-
12.245,0 12.322,6
96,0 96,2
4,0 3,8
2,1 1,9
0,2 0,3
1,1 1,1
0,4 0,4
2012 III IV (v)
6.105,8 5.796,2
-
-
-
-
-
-
12.349,8 12.196,4
96,3 96,4
3,7 3,6
1,8 1,7
0,2 0,2
1,0 1,0
0,4 0,5
2010 2011
2.010,9 2.022,5
44,9 44,5
55,1 55,5
30,7 35,6
2,9 2,5
3,2 2,7
11,6 9,3
952,3 998,9
39,9 38,2
60,1 61,8
42,8 41,2
1,4 2,6
3,7 3,3
6,7 7,8
2012 III IV (v)
1.988,9 1.909,8
47,2 47,3
52,8 52,7
31,3 31,8
2,6 1,9
3,2 3,5
10,0 10,2
1.017,9 959,1
39,2 40,3
60,8 59,7
38,9 38,2
2,5 2,0
2,9 2,9
9,4 9,7
Aan niet-ingezetenen van het eurogebied
Aangehouden effecten met uitzondering van aandelen Uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied
2010 2011
1.886,4 1.852,0
94,3 95,3
5,7 4,7
3,3 2,5
0,1 0,1
0,3 0,3
1,7 1,5
3.062,5 2.913,3
98,5 98,2
1,5 1,8
0,8 1,0
0,1 0,2
0,1 0,1
0,4 0,4
2012 III IV (v)
1.889,6 1.859,7
94,5 94,5
5,5 5,5
2,7 2,7
0,1 0,1
0,3 0,3
2,0 2,0
2.995,9 3.046,9
98,1 98,1
1,9 1,9
1,1 1,2
0,1 0,1
0,1 0,1
0,5 0,4
2010 2011
545,9 457,0
49,9 56,4
50,1 43,6
27,6 21,1
0,3 0,3
0,5 0,3
16,8 16,0
506,2 475,4
33,3 32,2
66,7 67,8
40,4 39,4
3,9 5,8
0,9 0,7
13,6 13,7
2012 III IV (v)
446,8 436,9
54,3 54,7
45,7 45,3
19,2 19,6
0,3 0,3
0,6 0,3
19,9 19,4
454,8 436,4
33,7 34,2
66,3 65,8
37,7 39,1
6,3 5,5
0,7 0,9
12,6 11,5
Uitgegeven door niet-ingezetenen van het eurogebied
Deposito’s Door ingezetenen van het eurogebied 2010 2011
5.774,7 6.370,7
92,9 92,1
7,1 7,9
4,1 5,1
0,3 0,2
1,3 1,2
0,8 0,7
10.739,7 10.947,8
97,1 97,0
2,9 3,0
1,9 2,0
0,2 0,1
0,1 0,1
0,4 0,4
2012 III IV (v)
6.399,1 6.160,9
93,5 93,7
6,5 6,3
3,9 3,8
0,2 0,2
1,1 1,1
0,7 0,6
11.031,7 11.041,9
97,0 97,0
3,0 3,0
2,0 2,0
0,1 0,1
0,1 0,1
0,4 0,4
2010 2011
2.487,5 2.175,0
52,0 59,2
48,0 40,8
31,8 25,6
2,2 2,1
1,8 1,8
8,7 7,2
997,1 978,6
58,8 56,1
41,2 43,9
29,3 30,0
1,2 2,0
1,4 1,5
5,1 5,1
2012 III IV (v)
2.176,6 2.009,0
59,8 58,3
40,2 41,7
25,5 27,9
2,1 1,6
1,1 1,0
7,3 7,3
954,5 876,9
53,8 52,3
46,2 47,7
30,1 31,3
2,1 1,9
1,3 1,1
5,8 6,3
Door niet-ingezetenen van het eurogebied
2. Schuldbewijzen uitgegeven door MFI’s in het eurogebied Alle valuta’s (uitstaand bedrag)
Euro 4)
Andere valuta’s Totaal USD
JPY
CHF
GBP
2010 2011
1 5.083,2 5.236,8
2 81,6 82,0
3 18,4 18,0
4 9,7 9,4
5 1,8 1,7
6 2,1 2,0
7 2,5 2,6
2012 III IV (v)
5.197,5 5.073,9
82,0 81,8
18,0 18,2
9,5 9,6
1,6 1,6
1,9 1,9
2,5 2,5
Bron: ECB. 1) MFI-sector met uitzondering van het Eurosysteem; de sectorclassificatie is gebaseerd op ESR 95. 2) Gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied. Zie voor aanvullende informatie de Toelichting. 3) Voor niet-ingezetenen van het eurogebied duidt de term “MFI’s” op instellingen die vergelijkbaar zijn met MFI’s in het eurogebied. 4) Waaronder posten luidende in de nationale uitdrukkingen van de euro.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 21
2.8 Geaggregeerde balans van de beleggingsfondsen in het eurogebied 1) (EUR miljard; uitstaande bedragen per ultimo; transacties gedurende de periode)
1. Activa Totaal
Deposito’s en leningsvorderingen
1
2
Effecten m.u.v. Aandelen en overige aandelen deelnemingen (m.u.v. aandelen in beleggingsfondsen/ geldmarktfondsen) 3 4
Aandelen in beleggingsfondsen/ geldmarktfondsen
Niet-financiële activa
Overige activa (m.i.v. financiële derivaten)
5
6
7
1.816,3 1.891,0 1.887,6 1.919,3 1.911,9 1.936,6 1.985,5
880,4 915,5 918,2 925,4 931,9 944,8 961,9
244,1 247,0 244,5 243,8 246,6 246,5 244,2
555,2 582,9 579,6 588,7 564,4 579,1 540,1
-13,9 0,3 20,2
-5,5 16,0 28,8
2,7 1,8 3,5
-13,4 20,1 -70,6
Uitstaande bedragen
2012 juni juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
6.707,3 6.947,7 6.957,4 7.034,0 7.045,0 7.139,5 7.170,5
480,6 488,2 483,9 501,9 493,5 494,0 472,6
2.730,7 2.823,1 2.843,5 2.855,0 2.896,8 2.938,5 2.966,2
17,8 129,6 37,0
12,2 28,8 -26,3
35,7 62,5 81,5
Transacties
2012 II III IV (v)
2. Passiva Totaal
Ontvangen deposito’s en leningen
Totaal
2
3
1
Uitgegeven aandelen in beleggingsfondsen
Aangehouden door ingezetenen van het eurogebied 4
Beleggingsfondsen 5
4.493,1 4.632,3 4.654,0 4.668,1 4.685,4 4.742,6 4.808,2 -1,0 31,8 73,9
Overige passiva (m.i.v. financiële derivaten)
Aangehouden door niet-ingezetenen van het eurogebied 6
7
664,4 699,5 703,8 717,5 726,4 739,6 757,9
1.577,8 1.646,2 1.639,1 1.680,6 1.699,5 1.723,0 1.749,6
502,4 532,0 523,4 534,7 513,6 523,9 469,2
-12,5 29,5 32,9
40,7 52,2 49,2
-28,3 25,9 -78,9
Uitstaande bedragen
2012 juni juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
6.707,3 6.947,7 6.957,4 7.034,0 7.045,0 7.139,5 7.170,5
134,0 137,2 140,9 150,7 146,5 150,1 143,5
6.070,9 6.278,5 6.293,1 6.348,7 6.384,9 6.465,5 6.557,9
17,8 129,6 37,0
6,6 19,7 -7,2
39,5 84,0 123,1
Transacties
2012 II III IV (v)
3. Aandelen in beleggingsfondsen uitgesplitst naar beleggingsbeleid en type fonds Totaal
Fonds naar beleggingsbeleid Gemengde Vastgoedfondsen fondsen 3 4 5
Obligatiefondsen Aandelenfondsen 1
2
2012 mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
Fondsen naar typen PM: GeldOpen-endClosed-end- marktfondsen fondsen fondsen 8 9 10
6
Overige fondsen 7
138,1 138,3 140,7 138,6 139,7 137,5 136,3 141,0
395,8 397,6 409,8 413,0 412,5 410,2 415,9 419,8
5.938,5 5.989,8 6.197,0 6.211,9 6.266,3 6.302,5 6.382,8 6.477,7
86,6 81,1 81,5 81,2 82,4 82,4 82,8 80,1
999,9 969,5 964,5 970,0 942,3 945,4 945,6 911,1
-0,1 -0,4 -1,0 -0,4 -1,3 -1,9 3,8
-0,2 4,1 -0,1 -1,6 0,0 2,5 2,5
15,0 44,7 17,0 22,0 39,7 31,4 51,5
-4,4 0,2 -0,1 0,2 -0,1 0,2 0,4
-25,7 -14,9 13,1 -22,0 6,3 1,6 -29,5
Uitstaande bedragen 6.025,2 6.070,9 6.278,5 6.293,1 6.348,7 6.384,9 6.465,5 6.557,9
2.160,8 2.173,3 2.249,7 2.261,8 2.274,3 2.312,3 2.351,3 2.373,0
1.540,3 1.570,9 1.630,8 1.625,6 1.654,9 1.648,0 1.668,4 1.707,2
1.478,8 1.479,4 1.529,9 1.538,1 1.551,5 1.557,8 1.573,3 1.598,8
10,6 44,9 16,9 22,2 39,6 31,6 51,9
17,8 23,8 17,4 12,3 30,9 27,4 16,0
-3,5 -2,4 -2,8 5,0 2,0 -1,2 17,7
-4,6 17,2 2,7 5,9 5,8 4,5 11,5
2012 juni juli aug. sept. okt. nov. dec. (v)
Hedge funds
311,3 311,4 317,6 316,0 315,9 319,2 320,4 318,0
Transacties 1,2 2,7 0,7 1,0 2,2 0,4 0,2
Bron: ECB. 1) Niet zijnde geldmarktfondsen (die als PM-post worden getoond in kolom 10 van Tabel 3 in deze reeks). Voor nadere gegevens wordt verwezen naar de Toelichting.
S 22
ECB Maandbericht Maart 2013
statistieken voor het eurogebied
Monetaire en bancaire ontwikkelingen en overige financiële vennootschappen
2.9 Door beleggingsfondsen 1) aangehouden effecten, uitgesplitst naar emittent van de effecten (EUR miljard; uitstaande bedragen per ultimo; transacties gedurende de periode)
1. Effecten m.u.v. aandelen Totaal Totaal
MFI’s
2
3
1
Eurogebied Overheid Overige Verzekerings financiële instellingen intermediairs en pensioen fondsen 4
2012 I II III IV (v)
EU-lidstaten buiten het eurogebied
Verenigde Staten
Japan
6
7
8
9
10
11
5,7 5,1 6,1 7,8
184,5 185,3 202,1 211,2
1.171,2 1.222,8 1.286,7 1.343,5
313,1 315,5 322,6 331,9
453,4 467,6 494,0 510,9
15,5 17,8 18,3 16,1
-0,4 0,5 1,2
2,9 11,7 6,5
25,2 44,0 53,7
-5,9 -0,8 8,8
-8,3 28,2 16,8
1,1 -0,4 -1,4
Uitstaande bedragen 2.674,1 2.730,7 2.855,0 2.966,2
1.502,8 1.507,9 1.568,3 1.622,7
424,6 414,7 416,5 418,0
678,8 694,9 711,7 744,8
35,7 62,5 81,5
10,5 18,6 27,9
-9,4 -7,4 -3,6
16,7 -4,5 21,0
2012 II III IV (v)
5
Rest van de wereld Nietfinanciële vennoot schappen
209,0 207,9 231,9 240,7
Transacties 0,8 18,2 2,9
2. Aandelen en overige deelnemingen (m.u.v. aandelen in beleggingsfondsen en geldmarktfondsen) Totaal
Totaal
MFI’s
2
3
1
Eurogebied Overheid Overige Verzekerings financiële instellingen intermediairs en pensioen fondsen 4
2012 I II III IV (v)
Verenigde Staten
Japan
7
8
9
10
11
24,1 22,3 24,1 27,6
566,7 532,5 563,0 581,3
1.198,4 1.177,3 1.234,7 1.264,6
162,7 163,6 172,0 175,8
389,8 391,9 412,1 407,8
75,3 78,1 72,1 78,1
0,2 -1,0 0,5
-5,4 -6,7 -6,3
-4,3 3,7 20,3
0,2 -0,3 0,7
-0,9 4,7 6,1
3,6 -4,0 4,6
Eurogebied Overheid Overige Verzekerings financiële instellingen intermediairs 2) en pensioen fondsen
Nietfinanciële vennoot schappen
Uitstaande bedragen 1.887,4 1.816,3 1.919,3 1.985,5
689,0 638,9 684,5 720,9
56,4 45,5 52,9 60,8
-
-13,9 0,3 20,2
-9,4 -3,4 -0,1
-2,8 0,5 1,8
-
2012 II III IV (v)
EU-lidstaten buiten het eurogebied
6
5
Rest van de wereld Nietfinanciële vennoot schappen
41,7 38,6 44,5 51,1
Transacties -1,4 3,8 3,9
3. Aandelen in beleggingsfondsen/geldmarktfondsen Totaal
1
Totaal
MFI’s 2)
2
3
4
2012 I II III IV (v)
Verenigde Staten
Japan
6
7
8
9
10
11
-
-
136,1 136,5 132,8 131,6
25,2 24,9 27,4 28,7
41,2 43,0 40,0 40,2
0,6 0,6 0,6 0,6
-
-
-2,1 -6,7 -0,7
-0,2 1,0 1,2
0,4 -3,0 0,5
0,0 0,0 0,0
Uitstaande bedragen 889,3 880,4 925,4 961,9
753,2 744,0 792,6 830,3
69,0 79,5 75,1 72,4
-
-5,5 16,0 28,8
-3,4 22,7 29,5
9,1 -6,8 -3,3
-
2012 II III IV (v)
5
Rest van de wereld EU-lidstaten buiten het eurogebied
684,1 664,4 717,5 757,9
Transacties -12,5 29,5 32,9
Bron: ECB. 1) Niet zijnde geldmarktfondsen (die als PM-post worden getoond in kolom 10 van Tabel 3 in deze reeks). Voor nadere gegevens wordt verwezen naar de Toelichting. 2) Aandelen in beleggingsfondsen (m.u.v. aandelen in geldmarktfondsen) worden uitgegeven door overige financiële intermediairs. Aandelen in geldmarktfondsen worden uitgegeven door MFI’s.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 23
2.10 Geaggregeerde balans van de lege financiële instellingen in het eurogebied
(EUR miljard; uitstaande bedragen per ultimo; transacties gedurende de periode)
1. Activa
Totaal Deposito’s en leningsvorderingen
Effecten Overige Aandelen m.u.v. gesecuri- en overige Afkomstig aandelen tiseerde deelnevan buiten aandelen mingen het euro gebied
Gesecuritiseerde leningen Totaal
Afkomstig van binnen het eurogebied MFI’s Overige Nietfinanciële financiële Op de MFIvennootbalans intermediairs, schappen blijvend 1) verzekeringsinstellingen en pensioen fondsen 4 5 6 7
1
2
3
2011 IV 2012 I II III IV
2.283,6 2.232,4 2.156,1 2.078,1 2.041,6
328,1 321,3 306,2 302,0 284,0
1.533,6 1.504,6 1.458,7 1.397,7 1.377,1
1.218,7 1.197,8 1.149,4 1.086,1 1.061,8
581,2 551,6 513,2 476,1 469,8
2011 IV 2012 I II III IV
72,2 -52,4 -83,0 -80,6 -39,9
2,8 -6,5 -14,8 -4,1 -17,8
67,2 -26,9 -48,6 -61,3 -18,6
62,7 -19,1 -51,0 -64,2 -22,4
-
Overheid
Uitstaande bedragen 154,6 149,5 154,1 158,5 162,8
23,4 23,6 22,9 23,4 24,3
Overige activa
8
9
10
11
12
13
4,8 4,8 4,4 4,4 4,0
132,0 129,0 127,9 125,3 124,2
225,9 213,1 210,5 196,2 198,9
89,5 86,7 84,8 86,0 87,9
37,0 35,9 30,8 28,6 27,9
69,5 70,8 65,1 67,6 65,7
-0,4 0,0 -0,4 0,0 -0,4
-3,3 -3,1 -1,5 -2,0 -1,0
0,0 -13,2 -3,0 -15,0 0,7
1,5 -1,8 -1,9 1,5 2,4
-1,0 -1,0 -5,3 -2,2 -0,6
1,6 -3,0 -9,4 0,5 -6,1
Transacties
2. Passiva
Totaal
7,4 -5,0 5,0 4,3 4,1
0,8 0,3 -0,7 0,5 1,1
Uitgegeven schuldbewijzen
Ontvangen leningen en deposito’s
Totaal
1
2
3
2011 IV 2012 I II III IV
2.283,6 2.232,4 2.156,1 2.078,1 2.041,6
154,9 155,2 150,4 144,4 138,1
1.876,6 1.820,6 1.750,6 1.680,5 1.655,3
2011 IV 2012 I II III IV
72,2 -52,4 -83,0 -80,6 -39,9
18,6 1,2 -5,1 -5,7 -5,4
63,6 -54,9 -72,6 -71,4 -26,3
Kapitaal en reserves
Overige passiva
5
6
7
66,4 59,5 55,7 54,6 54,1
1.810,2 1.761,1 1.694,9 1.626,0 1.601,3
35,5 34,7 28,5 27,0 27,0
216,6 221,9 226,6 226,1 221,1
3,8 -7,6 -3,8 -1,4 -0,4
59,8 -47,3 -68,8 -70,1 -25,8
-0,6 -0,9 -5,8 -0,9 -0,1
-9,5 2,2 0,4 -2,6 -8,0
Tot en met 2 jaar
Meer dan 2 jaar
4
Uitstaande bedragen
Transacties
3. Aangehouden gesecuritiseerde leningen afkomstig van MFI’s in het eurogebied en effecten m.u.v. aandelen Totaal
Gesecuritiseerde leningen afkomstig van MFI’s in het eurogebied Kredietnemende Kredietnemende sector binnen het eurogebied 2 Huis- Niet-financiële Overige VerzekeringsOverheid sector buiten het eurogebied houdens vennootfinanciële instellingen en schappen intermediairs pensioenfondsen
1
2
3
4
5
2011 IV 2012 I II III IV
1.218,7 1.197,8 1.149,4 1.086,1 1.061,8
890,1 879,5 833,0 787,5 770,3
254,6 245,6 244,6 231,8 228,6
18,0 18,2 18,7 17,1 17,4
2011 IV 2012 I II III IV
62,7 -19,1 -51,0 -64,2 -22,4
66,4 -10,4 -48,5 -47,0 -17,8
6,5 -8,2 -1,1 -12,6 -2,1
-0,8 0,3 0,5 -1,0 0,4
Totaal
Effecten m.u.v. aandelen Ingezetenen van het eurogebied Nietingezetenen Totaal MFI’s Niet-MFI’s van het Lege financiële eurogebied instellingen 9 10 11 12 13
6
7
8
0,2 0,2 0,2 0,2 0,2
6,6 6,4 6,3 5,5 5,4
32,5 32,2 33,1 31,4 28,9
225,9 213,1 210,5 196,2 198,9
123,7 117,8 117,7 110,7 113,7
42,1 41,4 42,6 38,6 39,7
81,6 76,4 75,2 72,2 74,1
33,4 32,9 31,7 29,9 30,8
102,1 95,3 92,8 85,5 85,1
-0,1 0,0 0,0 0,0 0,0
-3,0 -0,2 -0,1 -0,8 -0,1
-4,2 0,6 0,3 -1,8 -1,1
0,0 -13,2 -3,0 -15,0 0,7
-0,6 -6,0 0,1 -7,1 2,5
-1,5 -0,7 0,9 -4,4 0,7
0,9 -5,3 -0,7 -2,7 1,8
0,5 -0,5 -1,4 -1,1 1,2
0,6 -7,2 -3,1 -7,9 -1,8
Uitstaande bedragen
Transacties
Bron: ECB. 1) Leningen die zijn gesecuritiseerd middels lege financiële instellingen in het eurogebied die op de balans van de desbetreffende MFI blijven, m.a.w. die niet niet langer op de balans worden opgenomen. Of leningen al dan niet niet op de balans van de MFI worden opgenomen hangt af van de desbetreffende financieel-administratieve regels. Voor verdere informatie, zie de Toelichting. 2) Met uitzondering van securitisaties van leningen tussen MFI’s onderling.
S 24
ECB Maandbericht Maart 2013
statistieken voor het eurogebied
Monetaire en bancaire ontwikkelingen en overige financiële vennootschappen
2.11 Geaggregeerde balans van de verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen in het eurogebied
(EUR miljard; uitstaande bedragen per ultimo)
1. Activa Totaal Chartaal geld en deposito’s
2009 IV 2010 I II III IV 2011 I II III IV 2012 I II III
1 6.655,0 6.889,2 6.908,9 7.083,0 7.018,6 7.106,7 7.122,3 7.118,5 7.123,5 7.386,5 7.448,4 7.652,6
Leningen
Effecten m.u.v. aandelen
Aandelen en overige deelnemingen
Aandelen in beleggingsfondsen
Aandelen in geldmarktfondsen
3 431,3 437,6 441,1 449,2 453,5 454,6 462,1 461,4 471,5 470,3 469,2 477,4
4 2.488,0 2.616,8 2.647,7 2.738,7 2.677,2 2.730,8 2.741,8 2.765,8 2.725,5 2.844,3 2.872,0 2.978,0
5 799,4 803,8 781,2 796,6 826,1 833,4 833,0 782,8 791,5 802,3 815,9 827,9
6 1.447,1 1.526,4 1.514,3 1.555,0 1.586,3 1.597,4 1.598,4 1.547,0 1.574,2 1.683,1 1.683,0 1.757,8
7 91,1 90,8 86,9 82,9 72,1 73,8 79,1 90,2 95,2 98,4 103,1 108,7
2 784,1 781,1 782,3 780,5 768,5 768,9 771,6 788,6 780,5 791,2 780,2 782,7
Vooruitbetalingen van verzekeringspremies en reserves voor uitstaande aanspraken 8 254,6 260,3 265,7 267,3 267,2 275,6 267,0 267,0 265,0 266,7 270,4 273,5
Overige te Niet-financiële ontvangen/ activa betalen rekeningen en financiële derivaten 9 210,9 228,5 244,1 267,1 220,1 222,4 220,8 267,6 270,2 279,4 302,2 293,8
10 148,4 143,9 145,7 145,6 147,6 149,6 148,4 148,1 149,8 150,8 152,3 152,9
2. Aangehouden effecten m.u.v. aandelen Totaal
2009 IV 2010 I II III IV 2011 I II III IV 2012 I II III
Uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied
1 2.488,0 2.616,8 2.647,7 2.738,7 2.677,2 2.730,8 2.741,8 2.765,8 2.725,5 2.844,3 2.872,0 2.978,0
Totaal
MFI’s
Overheid
Overige financiële intermediairs
2 2.077,6 2.193,6 2.223,9 2.307,8 2.250,5 2.310,9 2.321,2 2.339,0 2.295,1 2.388,3 2.397,7 2.481,1
3 542,4 574,9 578,3 594,6 590,7 612,8 616,9 626,7 623,7 650,3 656,5 686,0
4 1.135,9 1.217,9 1.230,9 1.284,5 1.251,7 1.288,6 1.291,7 1.304,8 1.262,2 1.307,4 1.299,6 1.330,4
5 241,5 236,2 245,8 255,0 233,4 237,1 236,7 228,5 226,3 232,4 237,0 245,5
Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen 6 17,0 16,1 16,2 18,7 17,4 17,1 16,7 16,8 16,4 17,0 16,8 17,4
Niet-financiële vennootschappen
Uitgegeven door niet-ingezetenen van het eurogebied
7 140,8 148,5 152,7 154,9 157,2 155,3 159,1 162,2 166,5 181,1 187,9 202,0
8 410,4 423,2 423,8 430,9 426,7 419,9 420,6 426,8 430,4 456,0 474,3 496,9
3. Passiva en netto waarde Netto waarde
Passiva Totaal
2009 IV 2010 I II III IV 2011 I II III IV 2012 I II III
1 6.446,3 6.644,9 6.723,8 6.882,2 6.836,8 6.886,9 6.910,1 7.016,7 7.035,6 7.195,0 7.272,6 7.349,8
Ontvangen leningen
Effecten m.u.v. aandelen
Aandelen en overige deelnemingen
2 233,0 249,8 252,0 276,8 252,4 264,9 265,2 272,8 266,8 275,2 283,2 293,7
3 39,4 39,5 40,8 39,7 42,5 40,5 43,1 42,2 42,2 44,5 43,5 44,9
4 442,1 456,7 428,4 437,2 444,8 462,4 451,7 406,9 405,3 437,8 421,8 455,4
Verzekeringstechnische reserves Totaal Netto aandelen van huishoudens in levensverzekeringsreserves
5 5.533,2 5.708,7 5.808,6 5.948,1 5.928,7 5.943,3 5.973,5 6.104,6 6.132,9 6.247,5 6.320,1 6.360,3
6 3.040,9 3.126,8 3.157,0 3.220,7 3.257,8 3.285,6 3.309,2 3.290,8 3.299,4 3.339,8 3.342,4 3.395,4
Netto Vooruitaandelen van betalingen van huishoudens verzekeringsin pensioenpremies en fondsreserves reserves voor uitstaande aanspraken 7 1.692,8 1.753,4 1.821,9 1.902,3 1.846,4 1.817,5 1.830,5 1.981,8 2.006,2 2.061,4 2.130,9 2.120,5
8 799,5 828,5 829,8 825,1 824,4 840,2 833,9 832,0 827,3 846,3 846,7 844,3
Overige te ontvangen/ betalen rekeningen en financiële derivaten
9 198,6 190,3 194,0 180,4 168,4 175,8 176,6 190,2 188,4 190,1 204,1 195,6
10 208,7 244,3 185,0 200,8 181,8 219,8 212,2 101,8 87,9 191,6 175,7 302,8
Bron: ECB.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 25
3
Rekeningen van het eurogebied
3.1 Geïntegreerde economische en financiële rekeningen naar institutionele sector
(EUR miljard)
Aanwendingen
Externe rekening
Eurogebied
Huishoudens
2012 III
Nietfinanciële vennootschappen
Financiële vennootschappen
Overheid
Uitvoer van goederen en diensten Handelsbalans 1)
Rest van de wereld
632 -49
Gegenereerde inkomsten-rekening Bruto toegevoegde waarde (basisprijzen) Belastingen minus subsidies op producten Bruto binnenlands product (marktprijzen) Loonsom Overige belastingen minus productiesubsidies Verbruik vast kapitaal Netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen 1)
1.125 27 377 581
116 9 101 277
717 12 214 274
56 3 11 31
237 4 51 -1
Rekening betreffende toedeling primair inkomen Netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen Loonsom Belastingen minus productiesubsidies Inkomsten uit onroerend goed Rente Overige inkomsten uit onroerend goed Netto nationaal inkomen 1)
6 644 358 286 1.987
34 32 2 1.597
252 62 190 125
288 195 93 49
69 69 0 215
111 53 58
282 433 470 189 46 46 98 1.961
228 433 1 69 34
45
9
0
18 24 10
417 48 1
35 1.421
15 70
34 48 1 46 1 54
1 1 1 10 2 1 7
Secundaire inkomensverdelingsrekening Netto nationaal inkomen Lopende belastingen op inkomen, vermogen, etc. Sociale bijdragen Sociale uitkeringen anders dan sociale overdrachten in natura Overige inkomensoverdrachten Netto schadeverzekeringspremies Schadeverzekeringsaanspraken Overige Netto besteedbaar inkomen 1)
47 416
Inkomensbestedingsrekening Netto besteedbaar inkomen Finale-consumptie-uitgaven Individuele consumptie-uitgaven Collectieve consumptie-uitgaven Correctie voor mutatie in het netto aandeel van huishoudens in pensioenfondsreserves Netto besparingen / lopende externe rekening 1)
1.865 1.677 188
1.373 1.373
491 303 188
14 96
0 62
1 69
13 41
0 -76
438 436 2
142 140 2
233 233 0
10 10 0
53 53 0
0 45 7 38
-1 9 7 3
1 0 0 0
0 1 0 1
0 34 34
0 5 0 5
38 0
24 3
74 -3
45 0
-104 0
-38 0
0 -36
Vermogensoverdrachtenrekening Netto besparingen / lopende externe rekening Bruto investeringen in activa Bruto investeringen in vaste activa Voorraadmutaties en saldo aan- en verkoop van waarden Verbruik vast kapitaal Netto aan- en verkoop niet-geproduceerde niet-financiële activa Kapitaaloverdrachten Kapitaalbelastingen Overige kapitaaloverdrachten Netto kredietverlening (+) / netto kredietneming (-) (van vermogensoverdrachtenrekening) 1) Statistische discrepantie
Bronnen: ECB en Eurostat. 1) Zie de Technische aantekeningen voor details betreffende de berekening van de sluitposten.
S 26
ECB Maandbericht Maart 2013
statistieken voor het eurogebied
Rekeningen van het eurogebied
3.1 Geïntegreerde economische en financiële rekeningen naar institutionele sector (vervolg)
(EUR miljard)
Middelen
2012 III Externe rekening Invoer van goederen en diensten Handelsbalans Gegenereerde-inkomstenrekening Bruto toegevoegde waarde (basisprijzen) Belastingen minus subsidies op producten Bruto binnenlands product (marktprijzen) 2) Loonsom Overige belastingen minus productiesubsidies Verbruik vast kapitaal Netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen Rekening betreffende toedeling primair inkomen Netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen Loonsom Belastingen minus productiesubsidies Inkomsten uit onroerend goed Rente Overige inkomsten uit onroerend goed Netto nationaal inkomen Secundaire inkomensverdelingsrekening Netto nationaal inkomen Lopende belastingen op inkomen, vermogen, etc. Sociale bijdragen Sociale uitkeringen anders dan sociale overdrachten in natura Overige inkomensoverdrachten Netto schadeverzekeringspremies Schadeverzekeringsaanspraken Overige Netto besteedbaar inkomen Inkomensbestedingsrekening Netto besteedbaar inkomen Finale-consumptie-uitgaven Individuele consumptie-uitgaven Collectieve consumptie-uitgaven Correctie voor mutatie in het netto aandeel van huishoudens in pensioenfondsreserves Netto besparingen / lopende externe rekening Vermogensoverdrachtenrekening Netto besparingen / lopende externe rekening Bruto investeringen in activa Bruto investeringen in vaste activa Voorraadmutaties en saldo aan- en verkoop van waarden Verbruik vast kapitaal Netto aan- en verkoop niet-geproduceerde niet-financiële activa Kapitaaloverdrachten Kapitaalbelastingen Overige kapitaaloverdrachten Netto kredietverlening (+) / netto kredietneming (-) (van vermogensoverdrachtenrekening) Statistische discrepantie
Eurogebied
Huishoudens
Nietfinanciële vennootschappen
Financiële vennootschappen
Overheid
Rest van de wereld
583
2.110 241 2.352
503
1 216
101
290
581 1.128 268 654 354 299
277 1.128
274
31
-1
227 55 172
103 39 64
307 251 56
268 17 9 8
1.987 282 433 468 165 46 44 75
1.597
125
49
1 468 86
19
49
13
19
35 50
7 6
47 46 1 0
1.961
1.421
70
54
416
14
14
96
62
69
41
-76
377
101
214
11
51
48 7 41
10
25
5
10
25
5
7 7 0
4 1 100 56 44
215 282 364
1 2 3 34 2 2 30
0 19
0
-36
2 0 2
Bronnen: ECB en Eurostat. 2) Bruto binnenlands product is gelijk aan de bruto toegevoegde waarde van alle binnenlandse sectoren plus de netto belastingen (belastingen minus subsidies) op producten.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 27
3.1 Geïntegreerde economische en financiële rekeningen naar institutionele sector (vervolg)
(EUR miljard)
Activa
Eurogebied
Huishoudens
Nietfinanciële vennootschappen
MFI’s
Overige financiële inter mediairs
Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen
19.123
16.592
15.776
7.040
4.211
17.944
6.917 53 1.316 76 57 4.054 700 2.011 1.344 6.045 662
2.033 95 289 3.093 1.826 7.404 1.282 5.751 370 176 3.502
35.886 495 12.195 583 6.409 13.441 10.436 1.734 322 1.123 289 3 1.026
2.263 428 2.632 3.888 2.720 6.322 1.981 3.315 1.026 0 243
800 65 2.798 473 353 2.525 501 305 1.719 233 146
854 35 429 681 579 1.388 195 1.027 167 4 821
3.664 643 3.980 2.120 . 6.720 . . . 256 562
26
110
202
43
-62
15 4 -30 1 .0 -7 -9 7 -5 26 16
27 -4 0 29 57 21 7 13 2 -2 39
-491 0 -385 -14 -61 10 -14 0 11 4 -15 0 -40
-27 3 104 20 0 68 16 31 20 0 34
1 7 15 8 4 11 0 -3 15 3 -2
-41 0 -7 -1 19 6 0 0 6 0 -19
34 0 -71 -25 38 17 . 54 . . . 2 18
196
186
212
196
32
134
-2 -1 15 0 .0 124 26 51 48 60 -2
-6 -3 5 -4 -4 233 57 175 1 0 -38
58 35 -27 4 21 -27 -15 55 13 37 5 0 -4
10 -6 64 -22 -18 161 102 29 30 0 5
0 0 96 2 1 96 22 2 72 2 -1
-3 0 8 3 0 20 7 8 4 0 5
-22 1 40 1 . 130 . . . -3 -12
19.344
16.889
7.279
4.181
18.112
2.054 89 294 3.118 1.879 7.658 1.347 5.939 373 174 3.502
35.454 530 11.783 573 6.370 13.424 10.406 1.789 347 1.163 279 3 982
16.190
6.930 56 1.301 77 57 4.172 716 2.069 1.387 6.132 676
2.247 424 2.801 3.885 2.702 6.551 2.099 3.375 1.076 0 282
801 72 2.908 484 358 2.633 522 304 1.806 238 143
810 34 429 682 599 1.414 202 1.036 177 4 807
3.571 619 4.058 2.138 . 6.903 . . . 255 568
2012 III
Overheid Rest van de wereld
Openingsbalans, financiële activa Totaal financiële activa Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) Chartaal geld en deposito’s Kortlopende schuldbewijzen Langlopende schuldbewijzen Leningen waarvan: Langlopend Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Verzekeringstechnische reserves Overige te ontvangen posten en financiële derivaten Netto financiële waarde Financiële rekening, transacties in financiële activa Totaal transacties in financiële activa Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) Chartaal geld en deposito’s Kortlopende schuldbewijzen Langlopende schuldbewijzen Leningen waarvan: Langlopend Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Verzekeringstechnische reserves Overige te ontvangen posten en financiële derivaten Mutaties in netto financiële waarde ten gevolge van transacties Overige mutaties-rekening, financiële activa Totaal overige mutaties in financiële activa Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) Chartaal geld en deposito’s Kortlopende schuldbewijzen Langlopende schuldbewijzen Leningen waarvan: Langlopend Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Verzekeringstechnische reserves Overige te ontvangen posten en financiële derivaten Overige mutaties in netto financiële waarde Eindbalans, financiële activa Totaal financiële activa Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) Chartaal geld en deposito’s Kortlopende schuldbewijzen Langlopende schuldbewijzen Leningen waarvan: Langlopend Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Verzekeringstechnische reserves Overige te ontvangen posten en financiële derivaten Netto financiële waarde Bron: ECB.
S 28
ECB Maandbericht Maart 2013
statistieken voor het eurogebied
Rekeningen van het eurogebied
3.1 Geïntegreerde economische en financiële rekeningen naar institutionele sector (vervolg)
(EUR miljard)
Passiva
Eurogebied
Huishoudens
Nietfinanciële vennootschappen
MFI’s
6.797
25.694
34.738
15.524
7.153
10.024
16.148
25.648 691 4.655
8
30 99 864 8.484 6.115 12.151 3.336 8.815
0 3 47 301 114 407 102 304
268 713 6.349 2.075 1.739 4 0 4
36 532 12.326
347 3.718 -9.102
2.503 315 1.218 969 68 1.173 1.149
32 82 2.812 3.504 1.907 8.931 197 2.812 5.923 1 162 252
6.264 131 -113
1 615 -5.813
2.747 314 3.126 3.187 . 6.144 . . .
-2
39
-509
173
45
42
73
-442 7 -12
0
1 -8 42 0 25 19 5 14
0 0 1 11 0 2 2 0
6 -9 31 -15 23 0 0 0
0 2 27
1 -15 71
-18 3 3 -24 0 -44 18
0 -10 -48 68 22 105 4 32 70 0 57 29
28 2 -2
0 30 -104
-46 -11 46 24 . 45 . . .
-9
411
94
181
84
153
65
-38 -2 26
0
0 0 19 -6 -34 427 215 212
0 0 0 0 0 27 13 14
0 1 141 0 0 0 0 0
0 -6 205
0 -30 -224
103 45 62 -3 0 6 -36
0 0 21 -16 -15 204 20 -17 202 0 -28 30
60 -3 112
0 12 -121
-11 -2 41 -23 . 57 . . .
6.786
26.144
34.323
15.878
7.282
10.220
16.285
25.168 696 4.668
8
31 91 926 8.479 6.105 12.597 3.555 9.042
0 3 48 313 115 436 117 318
275 704 6.521 2.059 1.762 4 0 4
36 528 12.558
347 3.673 -9.255
32 72 2.785 3.556 1.915 9.241 220 2.826 6.194 1 191 312
6.352 130 -3
1 657 -6.039
2.690 301 3.213 3.187 . 6.247 . . .
2012 III
Overige Verzekefinanciële ringsinstelinter lingen en mediairs pensioenfondsen
Overheid Rest van de wereld
Openingsbalans, passiva Totaal passiva Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) Chartaal geld en deposito’s Kortlopende schuldbewijzen Langlopende schuldbewijzen Leningen waarvan: Langlopend Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Verzekeringstechnische reserves Overige te betalen posten en financiële derivaten Netto financiële waarde 1) Financiële rekening, transacties in passiva Totaal transacties in passiva Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) Chartaal geld en deposito’s Kortlopende schuldbewijzen Langlopende schuldbewijzen Leningen waarvan: Langlopend Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Verzekeringstechnische reserves Overige te betalen posten en financiële derivaten Mutaties in netto financiële waarde ten gevolge van transacties
6.221 5.864 8
-1.301
-4 4 0
1)
38
629
15 -38
Overige mutaties-rekening, passiva Totaal overige mutaties in passiva Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) Chartaal geld en deposito’s Kortlopende schuldbewijzen Langlopende schuldbewijzen Leningen waarvan: Langlopend Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Verzekeringstechnische reserves Overige te betalen posten en financiële derivaten Overige mutaties in netto financiële waarde 1) Eindbalans, passiva Totaal passiva Monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s) Chartaal geld en deposito’s Kortlopende schuldbewijzen Langlopende schuldbewijzen Leningen waarvan: Langlopend Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Verzekeringstechnische reserves Overige te betalen posten en financiële derivaten Netto financiële waarde 1)
-3 -2 0
-34
6.214 5.866 8
-1.297
2.588 363 1.283 942 69 1.134 1.131
2 69
647
Bron: ECB.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 29
3.2 Niet-financiële rekeningen van het eurogebied
(EUR miljard; vierkwartaalsstromen gecumuleerd)
Aanwendingen
2008
2009
2010
2010 IV2011 III
2011 I2011 IV
2011 II2012 I
2011 III2012 II
2011 IV2012 III
4.463 94 1.361 2.359
4.448 86 1.387 2.101
4.505 83 1.417 2.217
4.594 93 1.453 2.260
4.621 96 1.466 2.253
4.638 104 1.477 2.247
4.648 113 1.486 2.229
4.659 114 1.495 2.214
3.947 2.385 1.562 7.802
2.964 1.594 1.370 7.545
2.808 1.378 1.430 7.773
2.962 1.490 1.472 7.917
2.970 1.530 1.440 7.954
2.991 1.548 1.443 7.986
2.979 1.533 1.446 7.992
2.955 1.504 1.451 8.012
1.145 1.672 1.657 772 188 189 395 7.700
1.029 1.677 1.774 773 180 181 412 7.437
1.055 1.704 1.811 777 182 182 413 7.663
1.103 1.739 1.832 781 183 184 414 7.810
1.112 1.753 1.841 782 184 184 415 7.845
1.123 1.761 1.851 786 184 185 417 7.874
1.139 1.770 1.862 790 185 186 419 7.876
1.154 1.774 1.875 792 186 187 420 7.896
7.139 6.403 736
7.152 6.382 770
7.319 6.542 778
7.452 6.674 778
7.477 6.698 779
7.505 6.723 781
7.513 6.731 782
7.518 6.736 783
70 561
61 285
56 343
58 358
59 368
60 370
61 364
60 377
2.072 2.010 62
1.705 1.753 -47
1.790 1.766 24
1.871 1.821 50
1.871 1.830 41
1.853 1.829 24
1.820 1.815 5
1.791 1.798 -7
1 152 24 128
1 183 34 149
1 221 25 196
1 171 27 144
0 174 31 143
1 167 29 138
3 172 29 143
3 179 29 150
-143
-26
-19
-51
-25
4
40
93
Gegenereerde-inkomstenrekening Bruto toegevoegde waarde (basisprijzen) Belastingen minus subsidies op producten Bruto binnenlands product (marktprijzen) Loonsom Overige belastingen minus productiesubsidies Verbruik vast kapitaal Netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen 1) Rekening betreffende toedeling primair inkomen Netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen Loonsom Belastingen minus productiesubsidies Inkomsten uit onroerend goed Rente Overige inkomsten uit onroerend goed Netto nationaal inkomen 1) Secundaire inkomensverdelingsrekening Netto nationaal inkomen Lopende belastingen op inkomen, vermogen, etc. Sociale bijdragen Sociale uitkeringen anders dan sociale overdrachten in natura Overige inkomensoverdrachten Netto schadeverzekeringspremies Schadeverzekeringsaanspraken Overige Netto besteedbaar inkomen 1) Inkomensbestedingsrekening Netto besteedbaar inkomen Finale-consumptie-uitgaven Individuele consumptie-uitgaven Collectieve consumptie-uitgaven Correctie voor mutatie in het netto aandeel van huishoudens in pensioenfondsreserves Netto besparingen 1) Vermogensoverdrachtenrekening Netto besparingen Bruto investeringen in activa Bruto investeringen in vaste activa Voorraadmutaties en saldo aan- en verkoop van waarden Verbruik vast kapitaal Netto aan- en verkoop niet-geproduceerde niet-financiëleactiva Kapitaaloverdrachten Kapitaalbelastingen Overige kapitaaloverdrachten Netto kredietverlening (+) / netto kredietneming (-) (van vermogensoverdrachtenrekening) 1)
Bronnen: ECB en Eurostat. 1) Zie de Technische aantekeningen voor details betreffende de berekening van de sluitposten.
S 30
ECB Maandbericht Maart 2013
statistieken voor het eurogebied
Rekeningen van het eurogebied
3.2 Niet-financiële rekeningen van het eurogebied (vervolg)
(EUR miljard; vierkwartaalsstromen gecumuleerd)
Middelen
2008
2009
2010
2010 IV2011 III
2011 I2011 IV
2011 II2012 I
2011 III2012 II
2011 IV2012 III
8.277 946 9.224
8.022 894 8.916
8.222 942 9.164
8.401 971 9.372
8.437 975 9.411
8.466 976 9.442
8.476 974 9.450
8.482 974 9.456
Netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen Loonsom Belastingen minus productiesubsidies Inkomsten uit onroerend goed Rente Overige inkomsten uit onroerend goed Netto nationaal inkomen Secundaire inkomensverdelingsrekening
2.359 4.472 1.047 3.870 2.328 1.542
2.101 4.458 998 2.952 1.550 1.403
2.217 4.518 1.039 2.808 1.333 1.475
2.260 4.608 1.076 2.934 1.449 1.486
2.253 4.634 1.081 2.955 1.488 1.467
2.247 4.651 1.090 2.988 1.506 1.482
2.229 4.661 1.096 2.984 1.499 1.485
2.214 4.672 1.098 2.983 1.477 1.506
Netto nationaal inkomen Lopende belastingen op inkomen, vermogen, etc. Sociale bijdragen Sociale uitkeringen anders dan sociale overdrachten in natura Overige inkomensoverdrachten Netto schadeverzekeringspremies Schadeverzekeringsaanspraken Overige Netto besteedbaar inkomen
7.802 1.154 1.670 1.649 671 189 184 298
7.545 1.034 1.675 1.768 668 181 177 309
7.773 1.059 1.702 1.805 669 182 178 309
7.917 1.109 1.738 1.826 675 184 180 312
7.954 1.118 1.752 1.835 675 184 180 311
7.986 1.129 1.759 1.845 676 185 180 311
7.992 1.143 1.768 1.856 678 186 181 311
8.012 1.157 1.772 1.869 681 187 181 313
7.700
7.437
7.663
7.810
7.845
7.874
7.876
7.896
70
61
56
58
59
60
61
60
561
285
343
358
368
370
364
377
1.361
1.387
1.417
1.453
1.466
1.477
1.486
1.495
161 24 137
192 34 158
232 25 207
181 27 154
185 31 154
178 29 149
185 29 156
192 29 164
Gegenereerde-inkomstenrekening Bruto toegevoegde waarde (basisprijzen) Belastingen minus subsidies op producten Bruto binnenlands product (marktprijzen) 2) Loonsom Overige belastingen minus productiesubsidies Verbruik vast kapitaal Netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen Rekening betreffende toedeling primair inkomen
Inkomensbestedingsrekening Netto besteedbaar inkomen Finale-consumptie-uitgaven Individuele consumptie-uitgaven Collectieve consumptie-uitgaven Correctie voor mutatie in het netto aandeel van huishoudens in pensioenfondsreserves Netto besparingen Vermogensoverdrachtenrekening Netto besparingen Bruto investeringen in activa Bruto investeringen in vaste activa Voorraadmutaties en saldo aan- en verkoop van waarden Verbruik vast kapitaal Netto aan- en verkoop niet-geproduceerde niet-financiële activa Kapitaaloverdrachten Kapitaalbelastingen Overige kapitaaloverdrachten Netto kredietverlening (+) / netto kredietneming (-) (van vermogensoverdrachtenrekening)
Bronnen: ECB en Eurostat. 2) Bruto binnenlands product is gelijk aan de bruto toegevoegde waarde van alle binnenlandse sectoren plus de netto belastingen (belastingen minus subsidies) op producten.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 31
3.3 Huishoudens
(EUR miljard; vierkwartaalsstromen gecumuleerd; uitstaande bedragen aan het einde van de periode)
Inkomsten, besparingen en mutaties in netto waarde Loonsom (+) Bruto exploitatieoverschot en gemengd inkomen (+) Te ontvangen rente (+) Te betalen rente (-) Overige te ontvangen inkomsten uit onroerend goed (+) Overige te betalen inkomsten uit onroerend goed (-) Lopende belastingen op inkomen en vermogen (-). Netto sociale bijdragen (-) Netto sociale uitkeringen (+) Netto te ontvangen inkomensoverdrachten (+) = Bruto besteedbaar inkomen Finale-consumptie-uitgaven (-) Mutaties in netto waarde in pensioenfondsen (+) = Bruto besparingen Verbruik vast kapitaal (-) Netto te ontvangen kapitaaloverdrachten (+) Overige mutaties in netto waarde (+) = Mutaties in netto waarde Investeringen, financiering en mutaties in netto waarde Netto verwerving van niet-financiële activa (+) Verbruik vast kapitaal (-) Beleggingen (+) Kortlopende activa Chartaal geld en deposito’s Aandelen in geldmarktfondsen Schuldbewijzen 1) Langlopende activa Deposito’s Schuldbewijzen Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Levensverzekerings- en pensioenfondsreserves Financiering (-) Leningen waarvan: Bij MFI’s binnen het eurogebied Overige mutaties in activa (+) Niet-financiële activa Financiële activa Aandelen en overige deelnemingen Levensverzekerings- en pensioenfondsreserves Resterende netto stromen (+) = Mutaties in netto waarde Balans Niet-financiële activa Financiële activa (+) Kortlopende activa Chartaal geld en deposito’s Aandelen in geldmarktfondsen Schuldbewijzen 1) Langlopende activa Deposito’s Schuldbewijzen Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde en niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Levensverzekerings- en pensioenfondsreserves Resterende netto activa (+) Passiva (-) Leningen waarvan: Bij MFI’s binnen het eurogebied = Netto waarde
2008
2009
2010
2010 IV2011 III
2011 I2011 IV
2011 II2012 I
2011 III2012 II
2011 IV2012 III
4.472 1.525 347 251 787 10 873 1.668 1.644 70 6.045 5.240 70 874 375 0 -1.767 -1.268
4.458 1.440 233 146 726 10 842 1.672 1.763 73 6.023 5.164 60 920 379 10 -884 -333
4.518 1.441 201 124 727 10 848 1.699 1.800 73 6.080 5.295 56 840 385 14 772 1.240
4.608 1.471 221 141 749 10 876 1.734 1.821 71 6.179 5.417 57 819 393 12 -97 341
4.634 1.477 228 145 746 10 881 1.748 1.830 70 6.201 5.439 58 820 396 10 -647 -214
4.651 1.482 232 146 754 10 892 1.756 1.840 69 6.223 5.460 59 822 398 9 -658 -226
4.661 1.482 231 142 748 10 906 1.765 1.851 69 6.219 5.466 60 813 401 9 -1.099 -679
4.672 1.483 229 137 745 10 921 1.769 1.864 69 6.224 5.469 60 815 403 9 -854 -433
648 375
553 379
557 385
572 393
576 396
576 398
571 401
565 403
450 437 -3 16 56 -25 30 -82
7 121 -40 -74 456 71 8 151
38 118 -59 -21 376 57 -14 96
126 146 -23 3 245 57 40 -8
124 118 -21 28 212 55 49 -17
146 155 -22 13 210 53 29 26
160 168 -20 13 174 41 -21 60
170 178 -27 19 135 27 -39 53
67 -149 133
122 29 226
97 0 237
32 -40 155
35 -52 124
64 -38 102
87 -27 94
64 -10 94
257 83
108 65
126 147
123 148
96 81
79 34
47 13
26 1
-411 -1.430 -1.165 -235 51 -1.268
-1.201 297 99 189 42 -333
676 138 46 125 -33 1.240
347 -466 -389 -20 32 341
-263 -434 -411 20 62 -214
-499 -235 -340 98 54 -226
-832 -315 -399 101 11 -679
-1.274 390 179 179 10 -433
27.917
26.890
27.738
28.115
27.656
27.380
27.196
27.003
5.778 5.321 320 137 10.785 911 1.327 3.847
5.774 5.474 246 54 11.595 961 1.388 4.130
5.815 5.596 189 30 12.096 1.020 1.328 4.271
5.890 5.659 191 40 11.699 1.062 1.309 3.776
5.953 5.726 172 55 11.870 1.074 1.336 3.838
5.969 5.755 156 57 12.171 1.084 1.368 4.007
6.023 5.825 145 53 12.053 1.092 1.316 3.909
6.033 5.841 135 56 12.250 1.089 1.301 4.037
2.881 966 4.701 370
2.984 1.146 5.116 388
3.044 1.227 5.478 424
2.688 1.089 5.551 496
2.723 1.115 5.622 477
2.803 1.204 5.711 463
2.711 1.198 5.736 471
2.785 1.252 5.823 490
5.806 4.914 39.044
5.935 4.968 38.711
6.121 5.213 39.951
6.205 5.313 39.994
6.219 5.281 39.738
6.206 5.269 39.777
6.221 5.294 39.522
6.214 5.283 39.562
Bronnen: ECB en Eurostat. 1) Schuldbewijzen uitgegeven door MFI’s met een looptijd van minder dan.2 jaar en schuldbewijzen uitgegeven door andere sectoren met een looptijd van minder dan 1 jaar.
S 32
ECB Maandbericht Maart 2013
statistieken voor het eurogebied
Rekeningen van het eurogebied
3.4 Niet-financiële vennootschappen
(EUR miljard; vierkwartaalsstromen gecumuleerd; uitstaande bedragen aan het einde van de periode) 2008
2009
2010
2010 IV2011 III
2011 I2011 IV
2011 II2012 I
2011 III2012 II
2011 IV2012 III
4.758 2.841 46 1.871 765 1.106 628 238 390 426 1.309 1.008 235 68 66 48 20
4.520 2.787 41 1.693 782 911 529 168 361 298 1.142 927 152 71 68 47 19
4.679 2.824 35 1.820 799 1.021 558 160 398 258 1.321 941 168 69 69 44 167
4.812 2.901 41 1.869 822 1.047 555 167 388 282 1.321 981 184 72 69 45 113
4.833 2.925 42 1.866 830 1.036 555 169 386 288 1.303 970 188 73 70 47 102
4.850 2.938 45 1.867 836 1.031 559 170 388 290 1.300 970 188 74 70 48 98
4.857 2.948 51 1.858 842 1.017 565 169 395 284 1.298 984 190 74 70 48 80
4.860 2.957 49 1.854 847 1.007 577 166 411 277 1.307 989 189 74 71 48 84
368 1.074 765 58
71 902 782 -50
163 938 799 24
208 985 822 44
204 994 830 40
186 994 836 27
160 990 842 12
135 981 847 1
61 14 33 14 645 34 -25 350 285 -33
95 88 39 -32 199 1 23 104 72 64
44 68 -23 -1 449 19 8 270 152 -24
4 46 -40 -1 473 61 2 289 120 -57
-32 0 -43 11 444 75 -5 240 133 -36
-8 9 -35 18 471 53 -12 270 160 -45
0 9 -30 20 403 43 -1 202 158 -8
21 32 -24 13 294 16 -1 134 145 50
657 391 46 287 -7 294 74 20
77 -108 90 249 59 190 82 19
143 -19 62 254 31 223 66 167
203 86 44 244 28 217 67 113
228 66 48 182 27 155 69 102
230 -3 73 207 19 187 68 98
204 -35 90 201 15 186 70 80
192 -76 105 142 15 127 78 84
1.848 1.538 192 117 9.421 247 217 6.340 2.617 156
1.932 1.632 214 86 10.249 236 238 7.108 2.666 167
1.966 1.696 192 79 10.769 247 254 7.430 2.838 -5
1.919 1.683 159 78 10.369 296 255 6.851 2.967 -18
1.942 1.706 147 89 10.599 313 260 7.031 2.994 15
1.919 1.682 141 97 11.093 336 286 7.446 3.025 56
1.928 1.698 135 95 10.987 335 289 7.269 3.093 -10
1.932 1.717 126 89 11.280 336 294 7.532 3.118 34
9.247 4.857 695 11.147 2.953 8.194
9.268 4.702 815 12.398 3.503 8.895
9.514 4.672 877 12.935 3.799 9.136
9.660 4.761 878 11.755 3.126 8.629
9.682 4.712 884 11.993 3.281 8.712
9.696 4.682 934 12.572 3.569 9.003
9.794 4.697 963 12.151 3.336 8.815
9.843 4.642 1.017 12.597 3.555 9.042
Inkomsten en besparingen Bruto toegevoegde waarde (basisprijzen) (+) Loonsom (-) Overige belastingen minus productiesubsidies (-) = Bruto exploitatieoverschot (+) Verbruik van vast kapitaal (-) = Netto exploitatieoverschot (+) Te ontvangen inkomsten uit onroerend goed (+) Te ontvangen rente Overige te ontvangen inkomsten uit onroerend goed Te betalen rente en huren (-) = Netto inkomsten uit onderneming (+) Uitgekeerde inkomsten (-) Te betalen belastingen op inkomen en vermogen (-) Te ontvangen sociale bijdragen (+) Te betalen sociale uitkeringen (-) Netto overige te betalen inkomensoverdrachten (-) = Netto besparingen Investeringen, financiering en besparingen Netto verwerving van niet-financiële activa (+) Bruto investeringen in vaste activa (+) Verbruik van vast kapitaal (-) Netto verwerving van overige niet-financiële activa (+) Beleggingen (+) Kortlopende activa Chartaal geld en deposito’s Aandelen in geldmarktfondsen Schuldbewijzen 1) Langlopende activa Deposito’s Schuldbewijzen Aandelen en overige deelnemingen Overige (voornamelijk intragroepsleningen) Resterende netto activa (+) Financiering (-) Schuld waarvan: Leningen bij MFI’s binnen het eurogebied waarvan: Schuldbewijzen Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Netto te ontvangen kapitaaloverdrachten (-) = Netto besparingen Financiële balans Financiële activa Kortlopende activa Chartaal geld en deposito’s Aandelen in geldmarktfondsen Schuldbewijzen 1) Langlopende activa Deposito’s Schuldbewijzen Aandelen en overige deelnemingen Overige (voornamelijk intragroepsleningen) Resterende netto activa Passiva Schuld waarvan: Leningen bij MFI’s binnen het eurogebied waarvan: Schuldbewijzen Aandelen en overige deelnemingen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen
Bronnen: ECB en Eurostat. 1) Schuldbewijzen uitgegeven door MFI’s met een looptijd van minder dan 2 jaar en schuldbewijzen uitgegeven door andere sectoren met een looptijd van minder dan 1 jaar.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 33
3.5 Verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen
(EUR miljard; gecumuleerde stromen op jaarbasis; uitstaande bedragen ultimo 2008
2009
2010
2010 IV2011 III
2011 I2011 IV
2011 II2012 I
2011 III2012 II
2011 IV2012 III
69 57 12 1 129 6 77 20 -15 17 25 10
-47 -33 0 -14 293 15 102 8 -44 -21 233 15
-16 -9 -17 10 291 -5 183 30 11 0 73 14
7 5 -8 10 242 9 106 16 8 12 91 -40
48 14 11 23 131 7 38 7 0 0 79 -40
88 29 47 12 78 -2 12 5 -3 -5 71 -47
75 15 48 12 81 -5 32 -1 -5 2 57 -15
59 3 45 11 87 -13 56 10 -5 -6 44 -12
5 30 8 123
5 -4 5 250
1 7 7 273
3 13 3 157
3 6 2 123
5 8 2 101
1 11 4 101
3 14 5 107
122
242
252
146
121
103
94
101
1 43
8 4
20 1
10 34
2 7
-1 4
8 24
6 5
-545 42
198 35
113 -8
-92 -87
-112 13
-22 135
-36 117
189 173
-171 -250
12 159
-6 140
-42 -18
-46 19
-31 102
-35 106
41 183
-243
189
130
-19
19
100
107
187
-7 -82
-30 62
10 -28
1 -119
0 -72
2 42
-1 10
-4 139
376 224 98 54 5.097 598 2.289 432 480 324 974 236
324 195 90 39 5.663 610 2.467 435 503 309 1.339 209
313 190 74 49 6.054 603 2.637 466 540 302 1.505 233
343 199 83 61 6.066 615 2.700 470 493 301 1.488 242
348 193 84 72 6.042 606 2.647 473 499 299 1.517 246
380 208 107 65 6.278 608 2.773 473 515 301 1.608 236
370 195 110 65 6.292 605 2.798 473 501 305 1.610 247
386 200 113 72 6.512 601 2.908 484 522 304 1.692 251
36 281 418 5.164
43 270 435 5.573
46 283 436 5.985
47 298 390 6.062
47 286 392 6.127
49 296 424 6.235
49 301 407 6.264
51 313 436 6.352
4.364
4.795
5.177
5.243
5.317
5.409
5.437
5.531
800 -190
778 -124
809 -151
819 -147
810 -216
825 -110
827 -113
821 -3
Financiële rekening, financiële transacties Beleggingen (+) Kortlopende activa Chartaal geld en deposito’s Aandelen in geldmarktfondsen Schuldbewijzen 1) Langlopende activa Deposito’s Schuldbewijzen Leningen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Resterende netto activa (+) Financiering (-) Schuldbewijzen Leningen Aandelen en overige deelnemingen Verzekeringstechnische reserves Netto kapitaal van huishoudens in levensverzekeringsen pensioenfondsreserves Vooruitbetalingen van verzekeringspremies en reserves voor uitstaande aanspraken = Mutaties in netto financiële waarde ten gevolge van transacties Overige-mutatiesrekening Overige mutaties in financiële activa (+) Aandelen en overige deelnemingen Resterende netto activa Overige mutaties in passiva (-) Aandelen en overige deelnemingen Verzekeringstechnische reserves Netto kapitaal van huishoudens in levensverzekeringsen pensioenfondsreserves Vooruitbetalingen van verzekeringspremies en reserves voor uitstaande aanspraken = Overige mutaties in netto financiële waarde Financiële balans Financiële activa (+) Kortlopende activa Chartaal geld en deposito’s Aandelen in geldmarktfondsen Schuldbewijzen 1) Langlopende activa Deposito’s Schuldbewijzen Leningen Beursgenoteerde aandelen Niet-beursgenoteerde aandelen en overige deelnemingen Beleggingsfondsaandelen Resterende netto activa (+) Passiva (-) Schuldbewijzen Leningen Aandelen en overige deelnemingen Verzekeringstechnische reserves Netto aandeel van huishoudens in levensverzekeringsen pensioenfondsreserves Vooruitbetalingen van verzekeringspremies en reserves voor uitstaande aanspraken = Netto financieel vermogen
Bron: ECB. 1) Schuldbewijzen uitgegeven door MFI’s met een looptijd van minder dan 2 jaar en schuldbewijzen uitgegeven door andere sectoren met een looptijd van minder dan 1 jaar.
S 34
ECB Maandbericht Maart 2013
4
Financiële markten 4.1 Effecten m.u.v. aandelen, naar oorspronkelijke looptijd, ingezetenschap van emittent en valuta
(EUR miljard en groeipercentages gedurende de periode; voor seizoen gecorrigeerd; transacties gedurende de maand en uitstaande bedragen per ultimo; nominale bedragen) Totaal in euro 1)
Door ingezetenen van het eurogebied
Uitstaande bedragen
Bruto uitgiften
Netto uitgiften
Uitstaande bedragen
In euro Bruto uitgiften
1
2
3
4
5
2011 dec. 2012 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
In alle valuta’s Netto Twaalf uitgiften maands groei
Netto uitgiften
Uitstaande bedragen
Bruto uitgiften
Seizoenvrij 2) Netto Zesmaands uitgiften groei
6
7
8
9
10
11
12
57,5 89,6 144,4 42,7 -8,4 42,6 -1,4 -8,3 -13,7 -10,6 16,3 29,4 -60,0
16.522,1 16.595,0 16.737,5 16.727,0 16.727,5 16.830,6 16.799,2 16.850,8 16.797,1 16.748,8 16.776,1 16.824,3 16.734,4
1.176,3 1.250,4 1.168,2 1.229,1 904,6 980,1 961,4 957,0 800,1 842,9 899,9 794,6 709,0
56,0 82,3 161,0 79,2 -1,8 59,6 -18,6 28,9 -36,9 -24,1 36,0 49,4 -74,5
3,9 3,8 4,2 4,7 4,4 4,0 3,7 4,0 3,6 3,4 3,2 2,9 2,1
144,9 62,1 96,6 81,5 -8,3 -2,0 13,3 56,4 -6,5 32,2 25,3 -23,8 15,5
4,5 5,1 5,7 5,9 5,0 4,6 3,0 2,9 1,6 1,0 1,4 1,2 1,2
14.923,2 14.967,5 15.097,5 15.080,6 15.081,5 15.189,3 15.198,0 15.218,6 15.181,1 15.183,3 15.222,6 15.280,6 15.237,9
246,5 332,7 340,8 331,5 206,5 244,3 261,9 271,7 142,0 251,2 249,1 222,5 218,9
63,4 52,1 145,7 75,6 1,5 68,2 20,4 0,2 -22,4 23,4 46,3 61,0 -27,9
4,0 3,8 4,2 4,6 4,1 4,0 3,8 3,9 3,8 4,0 3,8 3,6 3,0
107,8 69,4 86,8 76,0 -8,2 15,3 13,6 38,4 19,4 81,1 43,5 -7,4 19,0
4,2 4,9 5,6 6,0 4,9 4,7 3,4 3,0 2,1 2,1 2,8 2,5 2,6
Totaal 16.851,0 16.947,9 17.133,9 17.182,2 17.136,2 17.177,6 17.183,4 17.178,4 17.159,8 17.145,1 . . .
1.127,6 1.192,3 1.137,0 1.237,3 839,1 919,0 932,7 890,0 752,1 809,3 . . .
58,2 97,1 186,5 143,3 -35,2 42,7 6,3 -4,7 -21,2 -5,5 . . .
14.681,4 14.770,9 14.914,8 14.863,3 14.844,4 14.885,7 14.883,6 14.874,9 14.863,7 14.844,0 14.858,7 14.890,3 14.829,0
1.085,2 1.120,8 1.050,0 1.094,3 801,1 866,6 871,4 832,8 708,1 757,4 777,2 679,7 627,5
Langlopend 2011 dec. 2012 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
15.376,5 15.461,9 15.632,5 15.667,8 15.634,6 15.685,0 15.719,3 15.699,4 15.689,9 15.707,6 . . .
238,2 347,9 366,7 388,6 188,7 233,0 278,5 264,8 147,0 256,7 . . .
47,1 85,8 170,1 130,8 -22,5 50,4 35,1 -19,9 -11,5 25,7 . . .
13.302,6 13.365,5 13.501,9 13.459,3 13.437,5 13.487,2 13.524,9 13.496,8 13.488,9 13.506,1 13.537,2 13.584,3 13.563,6
228,9 303,7 310,1 280,9 175,0 208,6 246,2 233,1 126,8 225,3 212,3 194,3 199,1
61,6 63,4 135,9 52,1 -11,2 49,4 38,7 -28,0 -9,8 25,2 31,4 46,9 -18,8
G15. Totale uitstaande bedragen en bruto uitgiften van effecten m.u.v. aandelen door ingezetenen van het eurogebied
(EUR miljard)
totale bruto uitgiften (rechter schaal) totale uitstaande bedragen (linker schaal) uitstaande bedragen in euro (linker schaal)
18.000
1.800
16.000
1.600
14.000
1.400
12.000
1.200
10.000
1.000
8.000
800
6.000
600
4.000
400
2.000.
200
0
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
0
Bronnen: ECB en BIS (voor uitgiften door niet-ingezetenen van het eurogebied). 1) Totale in euro luidende effecten met uitzondering van aandelen, uitgegeven door ingezetenen en niet-ingezetenen van het eurogebied. 2) Voor details betreffende de berekening van de groei wordt verwezen naar de Technische aantekeningen. De zesmaands groeipercentages zijn op jaarbasis.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 35
4.2 Effecten m.u.v. aandelen, uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, naar sector van de emittent en instrumenttype
(EUR miljard; transacties gedurende de maand en uitstaande bedragen per ultimo; nominale bedragen)
1. Uitstaande bedragen en bruto uitgiften Uitstaande bedragen Totaal
MFI’s (m.i.v. het Euro systeem)
Niet-MFI’s NietNietmonetaire financiële financiële vennootvennootschappen schappen 3 4
1
2
2011 2012 2012 I II III IV 2012 sept. okt. nov. dec.
16.522 16.734 16.727 16.799 16.749 16.734 16.749 16.776 16.824 16.734
5.525 5.432 5.627 5.589 5.559 5.432 5.559 5.532 5.514 5.432
3.283 3.360 3.316 3.290 3.223 3.360 3.223 3.247 3.262 3.360
873 990 905 938 970 990 970 980 984 990
2011 2012 2012 I II III IV 2012 sept. okt. nov. dec.
1.599 1.497 1.646 1.601 1.565 1.497 1.565 1.553 1.544 1.497
702 601 711 678 667 601 667 652 638 601
106 140 122 120 106 140 106 106 108 140
79 81 83 97 89 81 89 87 84 81
2011 2012 2012 I II III IV 2012 sept. okt. nov. dec.
14.923 15.238 15.081 15.198 15.183 15.238 15.183 15.223 15.281 15.238
4.822 4.831 4.916 4.912 4.891 4.831 4.891 4.880 4.876 4.831
3.177 3.220 3.194 3.170 3.117 3.220 3.117 3.141 3.154 3.220
794 909 822 841 881 909 881 892 900 909
2011 2012 2012 I II III IV 2012 sept. okt. nov. dec.
10.016 10.574 10.227 10.407 10.497 10.574 10.497 10.532 10.630 10.574
2.764 2.837 2.875 2.876 2.859 2.837 2.859 2.853 2.848 2.837
1.151 1.332 1.199 1.245 1.278 1.332 1.278 1.312 1.332 1.332
699 813 727 748 786 813 786 798 803 813
2011 2012 2012 I II III IV 2012 sept. okt. nov. dec.
4.405 4.233 4.343 4.332 4.239 4.233 4.239 4.243 4.200 4.233
1.789 1.740 1.774 1.769 1.768 1.740 1.768 1.764 1.767 1.740
1.873 1.788 1.835 1.813 1.734 1.788 1.734 1.728 1.721 1.788
91 93 92 89 91 93 91 91 93 93
Bruto uitgiften 1) Overheid Centrale Overige overheid overheid
5
Totaal
MFI’s (m.i.v. het Euro systeem)
6 7 Totaal 6.217 624 1.000 6.268 684 958 6.209 670 1.216 6.285 697 949 6.299 698 867 6.268 684 801 6.299 698 843 6.316 701 900 6.368 696 795 6.268 684 709 Kortlopend 634 77 748 610 64 702 641 91 881 624 83 711 626 77 645 610 64 571 626 77 592 627 81 651 641 72 572 610 64 490 Langlopend 2) 5.583 547 252 5.658 620 256 5.568 580 335 5.661 614 238 5.673 622 222 5.658 620 230 5.673 622 251 5.689 620 249 5.727 623 222 5.658 620 219 waarvan: Langlopend met vaste rente 4.994 408 150 5.149 444 164 5.004 421 229 5.101 437 148 5.132 441 139 5.149 444 142 5.132 441 189 5.129 441 170 5.202 446 154 5.149 444 103 waarvan: Langlopend met variabele rente 513 139 85 437 175 79 486 156 90 486 175 77 466 179 72 437 175 78 466 179 52 483 177 69 443 176 55 437 175 111
8
Niet-MFI’s NietNietmonetaire financiële financiële vennootvennootschappen schappen 9 10
Overheid Centrale Overige overheid overheid
11
12
609 588 765 584 538 463 480 531 459 401
98 84 108 80 63 85 65 70 56 128
62 67 71 71 63 64 71 70 58 63
191 187 223 183 177 164 199 200 194 99
39 32 49 30 26 25 28 29 28 19
511 489 609 498 455 392 408 452 393 332
48 37 63 33 24 29 22 27 21 39
53 52 55 58 48 46 44 51 43 44
107 104 125 102 100 88 98 100 100 63
29 21 29 20 17 16 19 20 15 12
98 99 156 86 82 71 72 78 66 69
51 47 45 48 38 56 44 43 35 89
9 15 16 13 16 18 26 19 15 19
84 83 99 81 77 77 100 100 94 36
10 12 20 10 8 9 9 9 13 6
54 54 103 42 37 36 43 46 28 33
12 18 17 21 14 20 24 25 23 13
8 15 15 12 15 17 26 19 14 17
70 71 83 68 68 64 91 74 82 35
7 7 11 6 4 6 5 5 8 4
37 38 46 38 41 30 25 27 32 31
32 26 25 24 23 34 19 16 10 75
1 1 1 1 1 1 0 0 1 2
11 8 10 9 4 10 4 22 7 1
3 5 8 4 4 4 4 4 5 2
Bron: ECB. 1) Maandgegevens betreffende bruto uitgiften hebben betrekking op transacties gedurende de maand. Voor vergelijkingsdoeleinden hebben kwartaal- en jaargegevens betrekking op de respectieve maandgemiddelden. 2) Het verschil tussen het totaal aan langlopende schuldbewijzen en langlopende schuldbewijzen met een vaste of variabele rente bestaat uit obligaties met een nul-couponrente en herwaarderingseffecten.
S 36
ECB Maandbericht Maart 2013
statistieken voor het eurogebied Financiële markten
4.2 Effecten m.u.v. aandelen, uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied, naar sector van de emittent en instrumenttype
(EUR miljard tenzij anders aangegeven; transacties gedurende de periode; nominale bedragen)
2. Netto uitgiften Niet seizoenvrij Totaal
MFI’s (m.i.v. het Euro systeem)
1
2
Seizoenvrij
1)
Niet-MFI’s NietNietmonetaire financiële financiële vennootvennootschappen schappen 3 4
Overheid Centrale Overige overheid overheid
5
6
Totaal
MFI’s (m.i.v. het Euro systeem)
7
8
1)
Niet-MFI’s NietNietmonetaire financiële financiële vennootvennootschappen schappen 9 10
Overheid Centrale Overige overheid overheid
11
12
Totaal 2011 2012
51,6 28,4
22,6 -6,0
-3,5 8,0
3,7 10,2
23,2 13,1
5,6 3,1
-
-
-
-
-
-
2012 I II III IV
107,5 13,0 -10,7 3,6
38,0 -19,8 -4,7 -37,5
12,1 -5,8 -21,7 47,3
11,8 10,2 10,7 8,0
29,6 27,8 4,3 -9,5
15,9 0,7 0,7 -4,8
80,1 1,0 27,4 5,7
16,5 -14,4 0,1 -26,5
22,2 -8,5 -7,7 26,5
9,4 7,8 11,9 11,8
15,7 13,4 20,7 2,0
16,3 2,7 2,3 -8,2
2012 sept. okt. nov. dec.
-24,1 36,0 49,4 -74,5
-53,7 -20,1 -18,4 -74,0
-11,8 25,4 15,7 100,8
18,1 11,0 4,9 8,1
25,5 17,7 52,3 -98,6
-2,2 1,8 -5,2 -11,0
32,2 25,3 -23,8 15,5
-38,4 -4,9 -21,8 -52,8
18,6 6,5 -16,0 89,1
18,5 10,0 4,8 20,7
35,6 19,7 14,1 -27,7
-2,1 -6,0 -4,9 -13,8
2011 2012
47,4 37,0
11,9 2,6
-2,2 5,2
2,8 10,0
31,0 15,1
3,9 4,2
-
-
-
-
-
-
2012 I II III IV
91,1 30,0 0,4 26,4
35,0 -7,7 -1,9 -15,2
7,0 -5,3 -17,1 36,0
10,5 5,7 13,3 10,5
27,5 33,6 3,4 -4,2
11,1 3,8 2,7 -0,6
77,4 6,9 46,3 18,4
20,6 -13,3 4,8 -1,6
17,8 -7,2 -5,3 15,8
10,0 3,2 15,0 11,9
19,2 21,5 26,3 -6,9
9,8 2,7 5,5 -0,9
2012 sept. okt. nov. dec.
23,4 46,3 61,0 -27,9
-21,3 -6,7 -2,0 -36,8
-4,4 25,8 13,4 68,8
25,0 12,6 7,8 11,2
21,2 17,3 38,3 -68,4
3,0 -2,7 3,5 -2,7
81,1 43,5 -7,4 19,0
-8,9 5,2 6,7 -16,8
21,5 8,6 -19,8 58,7
23,6 12,4 7,3 16,1
39,6 20,7 -4,5 -36,8
5,2 -3,4 3,0 -2,2
Langlopend
G16. Netto uitgiften van effecten m.u.v. aandelen: wel en niet voor seizoen gecorrigeerd
(EUR miljard; transacties gedurende de maand; nominale bedragen)
250
netto uitgiften netto uitgiften, seizoenvrij
250
200
200
150
150
100
100
50
50
0
0
-50
-50
-100
-100
-150
-150
-200
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
-200
Bron: ECB. 1) Maandgegevens betreffende netto uitgiften hebben betrekking op transacties gedurende de maand. Voor vergelijkingsdoeleinden hebben kwartaal- en jaargegevens betrekking op de respectieve maandgemiddelden.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 37
4.3 Groei van effecten m.u.v. aandelen, uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied 1)
(mutaties in procenten)
Twaalfmaands groei (niet seizoenvrij) Totaal
MFI’s (m.i.v. het Euro systeem)
1
2
Niet-MFI’s NietNietmonetaire financiële financiële vennootvennootschappen schappen 3
Zesmaands groei (seizoenvrij)
Overheid Centrale Overige overheid overheid
4
5
2011 dec. 2012 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
3,9 3,8 4,2 4,7 4,4 4,0 3,7 4,0 3,6 3,4 3,2 2,9 2,1
5,2 4,3 4,5 4,8 4,1 2,9 3,4 4,1 3,6 2,4 2,0 1,1 -1,3
-1,3 -1,3 -0,7 1,7 2,5 3,1 1,5 1,2 0,6 0,5 0,2 0,4 2,9
5,5 6,4 7,1 8,0 9,5 9,2 10,5 10,4 10,9 12,5 12,6 12,3 14,0
4,7 4,8 4,8 4,5 3,7 3,8 3,5 3,4 3,3 3,9 3,8 3,9 2,5
2011 dec. 2012 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
4,0 3,8 4,2 4,6 4,1 4,0 3,8 3,9 3,8 4,0 3,8 3,6 3,0
3,1 2,4 2,9 3,5 2,6 1,8 1,9 2,2 2,2 1,6 1,7 1,6 0,6
-0,8 -0,8 -0,7 1,5 2,3 3,0 1,6 1,2 0,6 0,6 0,2 0,3 2,0
4,4 5,8 6,5 7,5 7,2 7,1 8,7 9,7 10,6 13,5 13,9 13,9 15,1
7,2 7,0 7,0 6,3 5,4 5,5 5,4 5,3 5,3 6,0 5,7 5,2 3,3
6
Totaal
12,1 15,4 19,8 17,9 15,7 12,6 11,7 14,8 12,5 10,9 10,8 8,0 6,1
Totaal
MFI’s (m.i.v. het Euro systeem)
Niet-MFI’s NietNietmonetaire financiële financiële vennootvennootschappen schappen
Overheid Centrale Overige overheid overheid
7
8
9
10
11
12
4,5 5,1 5,7 5,9 5,0 4,6 3,0 2,9 1,6 1,0 1,4 1,2 1,2
6,7 6,8 7,0 6,4 4,7 2,3 0,2 1,7 0,4 -1,5 -0,6 0,0 -2,8
0,5 0,9 2,8 3,8 4,4 6,2 2,6 1,4 -1,6 -2,9 -3,9 -5,1 3,5
9,3 9,5 9,5 11,7 11,8 11,4 12,0 11,3 12,3 13,3 13,4 13,2 15,8
4,1 4,5 4,6 4,6 3,5 4,0 2,8 2,3 2,1 3,3 4,2 3,8 2,2
4,8 14,3 16,2 17,8 18,5 14,1 19,2 15,4 9,0 4,4 3,6 2,3 -5,0
4,2 4,9 5,6 6,0 4,9 4,7 3,4 3,0 2,1 2,1 2,8 2,5 2,6
3,0 3,2 4,2 4,3 3,0 1,5 0,9 1,2 0,3 -1,0 0,4 1,7 0,4
1,2 1,6 2,8 3,5 3,5 5,4 2,1 0,9 -1,4 -2,3 -3,0 -4,6 2,0
7,4 9,1 9,8 13,5 10,9 9,3 10,2 10,3 11,6 13,6 16,9 18,6 20,3
6,4 7,1 7,1 6,9 5,5 5,9 4,4 3,6 3,6 5,2 5,9 4,6 2,1
7,2 10,3 14,4 15,2 14,4 11,9 14,2 13,8 8,6 8,5 7,0 7,3 4,6
Langlopend 9,4 11,1 13,5 12,7 11,7 10,6 10,7 12,1 11,5 11,8 10,7 9,6 9,3
G17. Twaalfmaands groei langlopende schuldbewijzen, naar sector van de emittent, in alle valuta’s tezamen
(mutaties in procenten per jaar)
overheid MFI’s (m.i.v. het Eurosysteem) niet-MFI’s
35
35
30
30
25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
0
-5
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
Bron: ECB. 1) Voor details betreffende de berekening van de groeipercentages wordt verwezen naar de Technische aantekeningen. De zesmaands groeipercentages zijn op jaarbasis.
S 38
ECB Maandbericht Maart 2013
-5
statistieken voor het eurogebied Financiële markten
4.3 Groei van effecten m.u.v. aandelen, uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied 1) (vervolg)
(mutaties in procenten) Totaal
13
Langlopend met vaste rente MFI’s Niet-MFI’s (m.i.v. het NietNietEuro monetaire financiële systeem) financiële vennootvennootschappen schappen 14
15
Overheid Centrale Overige overheid overheid
16
17
18
Totaal
Langlopend met variabele rente MFI’s Niet-MFI’s Overheid (m.i.v. het NietNietCentrale Overige Euro monetaire financiële overheid overheid systeem) financiële vennootvennootschappen schappen
19
20
21
22
23
24
In alle valuta’s tezamen 2011 2012 2012 I II III IV 2012 juli aug. sept. okt. nov. dec.
6,4 5,4 5,7 5,2 5,0 5,7 4,8 5,1 5,6 5,7 6,0 5,2
4,8 4,4 5,3 4,9 4,0 3,5 4,3 4,1 3,4 3,6 3,6 3,3
3,6 2,3 2,1 1,9 1,3 3,9 1,2 1,0 1,7 3,3 4,9 5,2
6,3 10,3 6,7 8,1 11,1 15,2 10,1 11,2 14,3 15,0 15,1 16,5
7,8 5,8 6,4 5,6 5,5 5,9 5,0 5,6 6,4 6,0 6,2 4,6
2011 2012 2012 I II III IV 2012 juli aug. sept. okt. nov. dec.
6,5 5,7 6,1 5,5 5,3 5,8 5,0 5,3 6,0 5,9 6,1 5,2
4,0 5,0 5,6 5,4 4,9 3,9 5,2 5,0 4,2 4,1 3,8 3,4
3,6 2,0 2,5 1,6 0,8 3,3 0,6 0,2 1,6 3,0 4,0 4,3
6,7 10,8 6,6 8,6 11,4 16,5 10,4 11,4 15,2 16,0 16,7 18,2
8,1 5,9 6,6 5,7 5,5 5,9 5,0 5,7 6,5 6,0 6,3 4,6
7,7 7,3 9,0 6,7 7,0 6,8 7,0 6,9 7,7 6,5 6,8 6,7
-0,7 -0,7 -0,1 0,5 0,0 -3,0 0,4 -0,2 -1,2 -2,3 -3,8 -4,3
-1,3 -0,1 0,6 -0,2 -0,1 -0,6 -0,3 0,3 -0,4 -0,2 -0,2 -2,6
-5,6 -4,7 -5,5 -2,4 -3,5 -7,2 -3,1 -4,0 -4,9 -7,5 -8,4 -6,5
-2,0 -0,7 -1,0 -1,3 0,5 -0,9 0,7 0,9 1,2 -0,9 -1,6 -1,6
22,3 6,6 15,3 8,1 6,6 -2,4 9,2 5,3 1,6 2,8 -6,4 -8,6
16,1 23,3 21,5 25,9 25,5 20,2 27,1 25,0 24,0 22,9 17,6 16,7
7,2 7,2 9,8 6,6 6,4 6,3 6,5 6,2 7,1 6,0 6,3 5,9
-0,3 -0,4 0,5 0,7 0,2 -3,0 0,6 0,0 -1,0 -2,3 -4,0 -4,1
0,2 2,3 2,6 2,2 2,6 1,6 2,6 3,2 2,1 2,1 1,9 -0,6
-6,3 -6,3 -6,1 -4,2 -5,8 -9,2 -5,5 -6,4 -6,8 -9,8 -10,4 -7,6
-3,0 -1,4 -2,2 -2,5 0,4 -1,2 0,8 1,0 0,7 -1,5 -1,5 -1,7
22,2 6,3 15,0 7,9 6,3 -2,9 8,8 5,0 1,2 2,5 -7,2 -9,2
15,3 22,9 20,2 25,3 25,5 20,5 27,1 24,8 24,2 23,5 17,6 16,9
In euro
G18. Twaalfmaands groei kortlopende schuldbewijzen, naar sector van de emittent, in alle valuta’s tezamen
(mutaties in procenten per jaar)
overheid MFI’s (m.i.v. het Eurosysteem) niet-MFI’s
80
80
60
60
40
40
20
20
0
0
-20
-20
-40
-40
-60
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
-60
Bron: ECB. 1) De mutaties in procenten per jaar in maandgegevens hebben betrekking op het einde van de maand, die in de kwartaal- en jaargegevens hebben daarentegen betrekking op de mutatie op jaarbasis van het periodegemiddelde. Zie voor details de Technische aantekeningen.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 39
4.4 Genoteerde aandelen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied 1)
(EUR miljard, tenzij anders aangegeven; marktwaarde)
1. Uitstaande bedragen en twaalfmaands groeipercentages (uitstaande bedragen per ultimo)
Totaal Totaal
MFI’s
Index: dec. 2008 = 100
Twaalfmaands groeipercentage
Totaal
Twaalfsmaands groeipercentage
Niet-monetaire financiële Niet-financiële vennootschappen vennootschappen Totaal Twaalfsmaands Totaal Twaalfsmaands groeipercentage groeipercentage
1
2
3
4
5
6
7
8
9
2010 dec.
4.579,9
104,4
1,4
458,1
6,5
334,0
2,3
3.787,7
0,7
2011 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
4.743,8 4.829,9 4.751,8 4.875,3 4.760,2 4.705,1 4.487,5 3.959,8 3.733,0 4.026,1 3.875,2 3.887,8
104,6 104,7 104,8 105,0 105,0 105,5 105,7 105,9 105,9 105,9 106,0 106,1
1,4 1,5 1,4 1,5 1,5 1,7 1,9 2,1 2,0 1,7 1,5 1,6
513,9 534,6 491,3 497,3 475,8 491,5 458,6 382,9 350,5 360,5 329,8 339,3
6,1 6,7 6,2 6,8 7,4 10,2 12,1 13,4 13,1 9,9 8,9 9,3
365,9 379,0 363,3 371,6 356,3 350,6 325,6 281,7 264,4 288,0 271,6 270,8
3,0 3,9 4,1 4,1 4,1 4,6 4,9 4,9 5,8 5,8 4,6 4,9
3.864,0 3.916,2 3.897,2 4.006,5 3.928,1 3.863,0 3.703,3 3.295,2 3.118,1 3.377,6 3.273,8 3.277,7
0,6 0,6 0,5 0,6 0,4 0,4 0,4 0,4 0,3 0,3 0,3 0,4
2012 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
4.100,7 4.266,8 4.250,8 4.078,0 3.772,0 3.935,1 4.061,8 4.184,9 4.242,3 4.319,2 4.407,1 4.507,3
106,3 106,3 106,4 106,5 106,5 106,6 106,8 106,8 106,9 107,0 107,0 107,3
1,7 1,5 1,5 1,4 1,5 1,1 1,0 0,9 0,9 1,0 1,0 1,1
375,5 394,7 373,1 327,3 280,9 317,7 309,9 349,7 365,0 383,6 395,7 402,4
11,4 10,7 11,3 10,7 10,0 7,7 5,8 4,6 4,9 5,0 5,5 4,9
298,1 311,3 311,1 292,0 260,2 280,3 287,5 304,7 319,2 329,9 338,2 352,8
4,0 3,1 2,8 3,1 3,4 2,8 2,7 3,3 2,8 2,9 2,4 2,3
3.427,1 3.560,8 3.566,6 3.458,7 3.230,9 3.337,2 3.464,4 3.530,6 3.558,1 3.605,7 3.673,2 3.752,1
0,4 0,3 0,3 0,2 0,4 0,3 0,3 0,3 0,4 0,4 0,4 0,6
G19. Twaalfmaandse groei van genoteerde aandelen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied
(mutaties in procenten per jaar)
14
niet-financiële MFI’s niet-monetaire financiële vennootschappen niet-financiële vennootschappen
14
12
12
10
10
8
8
6
6
4
4
2
2
0
0
-2
-2
-4
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Bron: ECB. 1) Voor details betreffende de berekening van de index en de groeipercentages wordt verwezen naar de Technische aantekeningen.
S 40
ECB Maandbericht Maart 2013
2010
2011
2012
-4
statistieken voor het eurogebied Financiële markten
4.4 Genoteerde aandelen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied
(EUR miljard; marktwaarde)
2. Transacties gedurende de maand Totaal
2010 dec.
Bruto Aflossingen uitgiften 1 2 3,7 3,5
MFI’s Netto uitgiften 3 0,2
Bruto Aflossingen uitgiften 4 5 0,2 0,0
Netto uitgiften 6 0,2
Niet-monetaire financiële vennootschappen Bruto Aflossingen Netto uitgiften uitgiften 7 8 9 0,9 0,3 0,5
Niet-financiële vennootschappen Bruto Aflossingen uitgiften 10 11 2,7 3,2
Netto uitgiften 12 -0,5
2011 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
6,0 7,1 4,4 9,3 8,6 23,7 12,5 7,1 2,9 2,4 2,6 5,5
1,3 0,2 1,0 0,6 8,8 1,3 0,7 1,0 2,9 0,4 1,5 1,0
4,7 6,9 3,5 8,8 -0,2 22,5 11,8 6,1 0,0 2,0 1,1 4,5
1,6 2,9 0,1 2,7 6,8 14,7 9,3 5,5 0,0 0,0 0,7 1,5
0,0 0,0 0,0 0,0 2,1 0,0 0,0 0,0 0,9 0,0 0,0 0,0
1,6 2,9 0,1 2,7 4,6 14,7 9,3 5,5 -0,9 0,0 0,7 1,5
2,6 3,2 1,0 0,1 0,2 2,3 1,6 0,3 2,3 0,1 1,4 1,2
0,0 0,0 0,2 0,0 0,0 0,3 0,0 0,2 0,0 0,0 0,0 0,0
2,6 3,2 0,8 0,1 0,2 2,0 1,6 0,1 2,3 0,1 1,4 1,2
1,8 1,1 3,3 6,5 1,6 6,7 1,6 1,3 0,5 2,3 0,6 2,8
1,3 0,2 0,7 0,6 6,6 1,0 0,7 0,8 2,0 0,4 1,5 1,0
0,5 0,8 2,6 5,9 -5,0 5,7 0,9 0,5 -1,4 1,9 -1,0 1,8
2012 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
8,4 1,1 4,9 3,1 4,7 4,8 4,7 3,7 2,9 6,3 3,9 21,1
0,4 1,4 0,7 0,3 1,8 1,2 0,3 1,8 0,5 1,8 2,0 11,4
7,9 -0,3 4,3 2,8 2,9 3,6 4,4 1,8 2,3 4,5 1,9 9,7
7,5 0,0 2,0 0,0 1,1 2,6 0,2 0,4 0,1 0,5 2,5 0,0
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,5
7,5 0,0 2,0 0,0 1,1 2,6 0,2 0,4 0,1 0,5 2,5 -0,5
0,0 0,0 0,0 1,1 1,0 0,0 1,1 1,6 1,2 0,5 0,1 1,4
0,1 0,2 0,1 0,0 0,1 0,1 0,0 0,1 0,1 0,1 0,1 0,0
-0,1 -0,2 -0,1 1,1 1,0 -0,1 1,1 1,5 1,0 0,4 0,0 1,3
0,9 1,0 2,9 2,0 2,5 2,2 3,5 1,6 1,7 5,3 1,3 19,7
0,3 1,2 0,6 0,3 1,7 1,1 0,3 1,7 0,4 1,7 1,9 10,8
0,6 -0,1 2,3 1,7 0,8 1,1 3,2 -0,1 1,3 3,6 -0,6 8,9
G20. Bruto uitgiften van genoteerde aandelen, naar sector van de emittent
(EUR miljard; transacties gedurende de maand; marktwaarde) niet-financiële vennootschappen MFI’s niet-monetaire financiële vennootschappen
45
45
40
40
35
35
30
30
25
25
20
20
15
15
10
10
5
5
0
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
0
Bron: ECB.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 41
4.5 Door MFI’s op in euro luidende deposito’s van en leningen aan ingezetenen van het eurogebied toegepaste rentetarieven 1)
(procenten per jaar; uitstaande bedragen per ultimo; nieuwe contracten als gemiddelden per periode, tenzij anders aangegeven)
1. Rente op deposito’s (nieuwe contracten) Deposito’s van huishoudens Met vaste looptijd
Giraal
Tot en met 1 jaar 1 0,52 0,51 0,49 0,48 0,47 0,45 0,44 0,42 0,41 0,40 0,39 0,38
2012 feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec. 2013 jan.
2 2,90 2,88 2,82 2,65 2,72 2,80 2,66 2,80 2,74 2,73 2,73 2,60
Meer dan 1 jaar tot en met 2 jaar 3 3,38 3,04 2,93 2,70 2,73 2,89 2,76 2,83 2,56 2,46 2,59 2,37
Deposito’s van niet-financiële vennootschappen Giraal Met vaste looptijd
Met opzegtermijn 2)
Meer dan 2 jaar
Tot en met 3 maanden
Meer dan 3 maanden
4 3,16 3,03 2,84 2,68 2,63 2,61 2,51 2,42 2,49 2,35 2,25 2,42
5 1,81 1,79 1,76 1,74 1,73 1,70 1,68 1,65 1,62 1,61 1,59 1,53
6 1,96 1,95 1,95 1,91 1,88 1,85 1,81 1,77 1,71 1,65 1,59 1,52
Tot en met 1 jaar 7 0,59 0,58 0,55 0,54 0,52 0,47 0,46 0,46 0,45 0,43 0,42 0,40
8 1,26 1,31 1,16 1,07 1,11 1,14 1,10 1,13 1,05 1,04 1,09 1,12
Meer dan 1 jaar tot en met 2 jaar 9 2,96 2,75 2,70 2,31 2,32 2,01 2,12 2,37 2,18 2,03 1,92 2,00
Repo’s
Meer dan 2 jaar 10 3,01 2,98 3,07 2,75 2,69 2,53 2,42 2,53 2,21 2,21 2,16 2,07
11 1,05 0,97 1,28 0,93 0,98 1,26 1,01 1,41 1,50 1,12 1,53 1,17
2. Rente op leningen aan huishoudens (nieuwe contracten) Doorlopende kredieten en rekening courant kredieten
Verlengde kredietkaartschuld 3)
1 8,41 8,39 8,26 8,26 8,25 8,15 8,12 8,14 8,04 7,96 7,94 7,97
2 17,05 16,98 17,10 17,10 17,06 17,01 16,96 16,96 16,97 16,95 17,04 17,06
2012 feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec. 2013 jan.
Consumptief krediet
Woninghypotheken
Naar oorspronkelijke rentelooptijd Effectieve Naar oorspronkelijke renteEffectieve rente in looptijd rente in Variabele Meer dan Meer dan procenten4) Variabele Meer dan Meer dan Meer dan procenten4) per jaar per jaar rente tot 1 jaar tot 5 jaar rente tot 1 jaar tot 5 jaar tot 10 jaar en met 1 en met en met 1 en met en met jaar 5 jaar jaar 5 jaar 10 jaar 3 4 5 6 7 8 9 10 11 5,70 6,59 8,09 7,63 3,45 3,64 3,70 3,95 3,92 5,55 6,44 7,94 7,45 3,32 3,57 3,61 3,91 3,83 5,43 6,31 7,95 7,35 3,20 3,58 3,59 3,96 3,79 5,65 6,39 7,95 7,48 3,14 3,54 3,53 3,84 3,72 5,61 6,28 7,73 7,27 3,11 3,48 3,46 3,69 3,66 5,76 6,26 7,82 7,37 3,09 3,40 3,31 3,62 3,58 5,79 6,28 7,67 7,37 2,94 3,33 3,21 3,52 3,48 5,78 6,18 7,62 7,25 2,92 3,27 3,21 3,49 3,45 5,62 6,13 7,67 7,15 2,88 3,24 3,15 3,49 3,42 5,62 6,09 7,67 7,13 2,87 3,18 3,14 3,40 3,35 5,32 6,05 7,55 6,93 2,86 3,24 3,25 3,45 3,41 5,73 6,11 7,86 7,24 2,86 3,17 3,03 3,35 3,34
Leningen aan eenmanszaken en personenvennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid Naar oorspronkelijke rentelooptijd Variabele Meer dan Meer dan rente tot 1 jaar tot 5 jaar en met 1 en met jaar 5 jaar 12 13 14 3,86 4,71 4,04 3,73 4,74 3,90 3,65 4,68 3,89 3,80 4,74 3,83 3,61 4,73 3,71 3,64 4,45 3,49 3,43 4,45 3,32 3,23 4,48 3,31 3,25 4,25 3,34 3,33 4,23 3,23 3,15 4,13 3,01 3,19 4,06 3,08
3. Rente op leningen aan niet-financiële vennootschappen (nieuwe contracten) Doorlopende kredieten en rekeningcourant kredieten
2012 feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec. 2013 jan.
1 4,58 4,60 4,46 4,42 4,39 4,29 4,20 4,18 4,21 4,17 4,18 4,21
Variabele rente tot en met 3 maanden 2 4,86 4,81 4,96 4,82 4,81 4,86 4,84 4,69 4,74 4,65 4,62 4,68
Overige leningen tot en met EUR 0,25 miljoen naar oorspronkelijke rentelooptijd Meer dan Meer dan Meer dan Meer dan 3 maanden 1 jaar tot 3 jaar tot 5 jaar tot tot en met en met en met en met 1 jaar 3 jaar 5 jaar 10 jaar 3 4 5 6 5,25 4,74 5,02 4,65 5,17 4,66 5,00 4,63 5,09 4,61 4,85 4,57 5,11 4,60 4,84 4,49 5,03 4,58 4,76 4,41 5,17 4,58 4,56 4,13 4,95 4,31 4,50 3,92 4,75 4,26 4,45 3,88 4,89 4,29 4,31 3,79 4,82 4,16 4,31 3,79 4,54 4,24 4,24 3,68 4,71 4,03 4,15 3,62
Meer dan 10 jaar 7 4,41 4,32 4,39 4,20 4,16 4,12 3,88 3,93 3,94 3,78 3,51 3,68
Variabele rente tot en met 3 maanden 8 2,50 2,39 2,39 2,37 2,44 2,23 2,05 2,15 2,12 2,11 2,17 2,09
Overige leningen van meer dan EUR 1 miljoen naar oorspronkelijke rentelooptijd Meer dan Meer dan Meer dan Meer dan 3 maanden 1 jaar tot 3 jaar tot 5 jaar tot tot en met en met en met en met 1 jaar 3 jaar 5 jaar 10 jaar 9 10 11 12 3,76 3,36 3,89 3,77 3,43 3,06 3,09 3,37 3,52 3,43 3,40 3,51 3,75 3,41 3,48 3,60 3,20 3,44 3,03 3,34 3,31 3,62 3,13 3,19 2,96 3,08 3,21 3,16 2,57 2,92 2,73 2,95 2,91 3,30 3,00 2,93 2,68 3,76 3,26 2,90 2,79 2,84 3,32 2,79 2,88 3,31 4,29 2,91
Meer dan 10 jaar 13 3,64 3,57 3,59 3,51 3,22 3,50 3,01 3,06 3,20 2,91 3,01 3,02
Bron: ECB. 1) De gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Toelichting. 2) Voor deze categorie zijn de huishoudens en de niet-financiële vennootschappen tezamen genomen en toegewezen aan huishoudens, omdat de uitstaande bedragen van de niet-financiële vennootschappen te verwaarlozen zijn, vergeleken bij die van huishoudens wanneer alle deelnemende lidstaten tezamen worden genomen. 3) Onder deze categorie valt niet de verleende gemakskredietkaartschuld, d.w.z. krediet verleend tegen 0% rente gedurende de factureringscyclus. 4) De effectieve rente in procenten per jaar omvat de totale kosten van een lening. dece totale kosten omvatten zowel rente als andere (aanverwante) kosten zoals informatiekosten, beheerskosten, documentaire kosten en garanties.
S 42
ECB Maandbericht Maart 2013
statistieken voor het eurogebied Financiële markten
4.5 Door MFI’s op in euro luidende deposito’s van en leningen aan ingezetenen van het eurogebied toegepaste rentetarieven 1) *
(procenten per jaar; uitstaande bedragen per ultimo; nieuwe contracten als gemiddelden per periode, tenzij anders aangegeven)
4. Rente op deposito’s (uitstaande bedragen) Giraal 2) 1 0,52 0,51 0,49 0,48 0,47 0,45 0,44 0,42 0,41 0,40 0,39 0,38
2012 feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec. 2013 jan.
Deposito’s van huishoudens Met vaste looptijd Met opzegtermijn 2), 3) Tot en met Meer dan Tot en met Meer dan 2 jaar 2 jaar 3 maanden 3 maanden 2 3 4 5 2,79 2,80 1,81 1,96 2,81 2,81 1,79 1,95 2,78 2,82 1,76 1,95 2,76 2,80 1,74 1,91 2,73 2,82 1,73 1,88 2,72 2,78 1,70 1,85 2,70 2,77 1,68 1,81 2,69 2,79 1,65 1,77 2,67 2,74 1,62 1,71 2,66 2,75 1,61 1,65 2,64 2,73 1,59 1,59 2,59 2,69 1,53 1,52
Deposito’s van niet-financiële vennootschappen Giraal 2) Met vaste looptijd Tot en met Meer dan 2 jaar 2 jaar 6 7 8 0,59 2,13 3,20 0,58 2,05 3,13 0,55 2,00 3,09 0,54 1,96 3,06 0,52 1,93 3,08 0,47 1,89 3,04 0,46 1,84 3,01 0,46 1,82 3,02 0,45 1,78 2,95 0,43 1,79 2,96 0,42 1,80 2,91 0,40 1,76 2,86
Repo’s
9 2,62 2,58 2,57 2,39 2,48 2,47 2,45 2,61 2,55 2,54 2,65 2,32
5. Rente op leningen (uitstaande bedragen) Leningen aan huishoudens Woninghypotheken, met een looptijd van Tot en met Meer dan Meer dan 5 jaar 1 jaar 1 jaar tot en met 5 jaar 1 2 3 4,04 3,69 3,86 4,03 3,68 3,85 3,93 3,64 3,80 3,88 3,62 3,77 3,86 3,60 3,76 3,78 3,54 3,72 3,74 3,51 3,67 3,72 3,51 3,66 3,65 3,45 3,61 3,53 3,42 3,60 3,49 3,39 3,56 3,46 3,35 3,55
2012 feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec. 2013 jan.
Leningen aan niet-financiële vennootschappen
Consumptief krediet en overige leningen, met een looptijd van Tot en met Meer dan Meer dan 5 jaar 1 jaar 1 jaar tot en met 5 jaar 4 5 6 8,09 6,39 5,27 8,07 6,37 5,25 7,97 6,31 5,20 7,95 6,29 5,16 7,83 6,30 5,14 7,78 6,26 5,08 7,77 6,23 5,05 7,80 6,30 5,03 7,76 6,25 4,97 7,59 6,23 4,95 7,75 6,18 4,92 7,75 6,21 4,90
G21. Nieuwe deposito’s met vaste looptijd
Met een looptijd van Tot en met 1 jaar 7 4,18 4,15 4,05 3,99 3,96 3,89 3,81 3,78 3,76 3,72 3,71 3,75
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar 8 3,78 3,66 3,61 3,58 3,53 3,47 3,41 3,40 3,29 3,30 3,28 3,29
Meer dan 5 jaar 9 3,67 3,60 3,54 3,50 3,46 3,40 3,36 3,34 3,26 3,25 3,22 3,21
G22. Nieuwe leningen met een variabele rente en met een voor maximaal 1 jaar vaste rente
(procenten per jaar, exclusief administratiekosten; gemiddelden per periode)
(procenten per jaar, exclusief administratiekosten; gemiddelden per periode)
huishoudens, tot en met 1 jaar niet-financiële vennootschappen, tot en met 1 jaar huishoudens, meer dan 2 jaar niet-financiële vennootschappen, meer dan 2 jaar
huishoudens, consumptief krediet huishoudens, woninghypotheken niet-financiële vennootschappen, tot en met EUR 1 miljoen niet-financiële vennootschappen, meer dan EUR 1 miljoen
5,00
9,00
4,50
4,50
8,00
8,00
4,00
4,00
7,00
7,00
3,50
3,50
6,00
6,00
3,00
3,00
2,50
2,50
5,00
5,00
2,00
2,00
4,00
4,00
1,50
1,50
3,00
3,00
1,00
1,00
2,00
2,00
0,50
1,00
5,00
0,50
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
9,00
2012
1,00
Bron: ECB. * Voor de bron van de gegevens in de tabel en de daarmee verband houdende voetnoten, zie blz. S42.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 43
4.6 Geldmarktrente
(procenten per jaar; gemiddelden per periode)
Girale deposito’s (EONIA)
Eenmaands deposito’s (EURIBOR)
Eurogebied 1), 2) Driemaands deposito’s (EURIBOR)
Zesmaands deposito’s (EURIBOR)
Twaalfmaands (EURIBOR)
Verenigde Staten Driemaands deposito’s (LIBOR)
Japan Driemaands deposito’s (LIBOR)
2010 2011 2012
1 0,44 0,87 0,23
2 0,57 1,18 0,33
3 0,81 1,39 0,58
4 1,08 1,64 0,83
5 1,35 2,01 1,11
6 0,34 0,34 0,43
7 0,23 0,19 0,19
2011 IV 2012 I II III IV
0,79 0,37 0,34 0,13 0,08
1,24 0,64 0,39 0,16 0,11
1,50 1,04 0,69 0,36 0,20
1,72 1,34 0,98 0,63 0,37
2,05 1,67 1,28 0,90 0,60
0,48 0,51 0,47 0,43 0,32
0,20 0,20 0,20 0,19 0,19
2012 feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
0,37 0,36 0,35 0,34 0,33 0,18 0,11 0,10 0,09 0,08 0,07
0,63 0,47 0,41 0,39 0,38 0,22 0,13 0,12 0,11 0,11 0,11
1,05 0,86 0,74 0,68 0,66 0,50 0,33 0,25 0,21 0,19 0,19
1,35 1,16 1,04 0,97 0,93 0,78 0,61 0,48 0,41 0,36 0,32
1,68 1,50 1,37 1,27 1,22 1,06 0,88 0,74 0,65 0,59 0,55
0,50 0,47 0,47 0,47 0,47 0,45 0,43 0,39 0,33 0,31 0,31
0,20 0,20 0,20 0,20 0,20 0,20 0,19 0,19 0,19 0,19 0,18
2013 jan. feb.
0,07 0,07
0,11 0,12
0,20 0,22
0,34 0,36
0,58 0,59
0,30 0,29
0,17 0,16
G23. Geldmarktrente in het eurogebied 1), 2)
G24. Driemaands geldmarktrente
(maandgemiddelden; procenten per jaar)
eenmaands driemaands twaalfmaands
(maandgemiddelden; procenten per jaar) eurogebied 1), 2) Japan Verenigde Staten
9,00
9,00
8,00
8,00
8,00
8,00
7,00
7,00
7,00
7,00
6,00
6,00
6,00
6,00
5,00
5,00
5,00
5,00
4,00
4,00
4,00
4,00
3,00
3,00
3,00
3,00
2,00
2,00
2,00
2,00
1,00
1,00
1,00
1,00
0,00
0 sw00 1994
9,00
0,00
1994
1996
1998
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
1996
1998
2000
9,00
2002
2004
2006
2008
2010
2012
0,00
Bron: ECB. 1) Vóór januari 1999 werden op basis van de nationale, met het bbp gewogen rentevoeten, rentevoeten voor het eurogebied geconstrueerd. Voor nadere gegevens wordt verwezen naar de Toelichting. 2) De gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Toelichting.
S 44
ECB Maandbericht Maart 2013
statistieken voor het eurogebied Financiële markten
4.7 Rendementscurves in het eurogebied 1)
(overheidsobligaties, eurogebied met AAA-rating; ultimo rentes in procenten per jaar; ecarts in procentpunten)
3 maanden
1 jaar
2 jaar
Spot-rentes 5 jaar 7 jaar
10 jaar
10 jaar - 3 maanden (ecart) 6 7
Onmiddellijke termijnrentes 1 jaar 2 jaar 5 jaar
10 jaar - 2 jaar (ecart) 8
10 jaar
1
2
3
4
5
9
10
11
12
2010 2011 2012
0,49 0,00 0,06
0,60 0,09 -0,04
0,93 0,41 -0,01
2,15 1,56 0,58
2,78 2,13 1,09
3,36 2,65 1,72
2,87 2,65 1,66
2,43 2,24 1,74
0,85 0,32 -0,09
1,70 1,15 0,17
3,99 3,24 1,84
4,69 3,84 3,50
2011 IV 2012 I II III IV
0,00 0,07 0,04 0,02 0,06
0,09 0,16 0,08 -0,01 -0,04
0,41 0,39 0,27 0,07 -0,01
1,56 1,36 1,17 0,76 0,58
2,13 1,95 1,73 1,29 1,09
2,65 2,60 2,32 1,94 1,72
2,65 2,53 2,27 1,92 1,66
2,24 2,21 2,05 1,87 1,74
0,32 0,34 0,20 0,00 -0,09
1,15 0,95 0,76 0,36 0,17
3,24 2,97 2,69 2,10 1,84
3,84 4,26 3,82 3,75 3,50
2012 feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
0,11 0,07 0,03 0,07 0,04 0,00 0,03 0,02 0,01 0,04 0,06
0,15 0,16 0,10 0,05 0,08 -0,09 -0,05 -0,01 -0,01 -0,02 -0,04
0,37 0,39 0,32 0,17 0,27 -0,02 0,01 0,07 0,09 0,04 -0,01
1,39 1,36 1,26 0,89 1,17 0,71 0,75 0,76 0,78 0,65 0,58
1,99 1,95 1,84 1,36 1,73 1,25 1,29 1,29 1,31 1,15 1,09
2,59 2,60 2,47 1,89 2,32 1,87 1,91 1,94 1,95 1,80 1,72
2,49 2,53 2,44 1,82 2,27 1,87 1,88 1,92 1,94 1,76 1,66
2,22 2,21 2,15 1,72 2,05 1,89 1,90 1,87 1,86 1,76 1,74
0,29 0,34 0,26 0,10 0,20 -0,11 -0,08 0,00 0,02 -0,03 -0,09
0,95 0,95 0,85 0,52 0,76 0,26 0,30 0,36 0,39 0,27 0,17
3,06 2,97 2,84 2,17 2,69 2,12 2,17 2,10 2,13 1,91 1,84
4,06 4,26 4,10 3,23 3,82 3,52 3,55 3,75 3,72 3,60 3,50
2013 jan. feb.
0,07 0,03
0,15 0,01
0,32 0,10
0,99 0,74
1,45 1,24
2,02 1,88
1,95 1,86
1,71 1,78
0,28 0,05
0,70 0,38
2,18 1,99
3,62 3,72
G25. Spot-rendementscurves, eurogebied 2)
G26. Spot-rentes en ecarts, eurogebied 2)
(procenten per jaar; ultimo)
(daggegevens; rentes in procenten per jaar; ecarts in procentpunten)
februari 2013 januari 2013 december 2012 4,0
4,0
3,5
3,5
3,0
3,0
2,5
2,5
2,0
2,0
1,5
1,5
1,0
1,0
0,5
0,5
0,0 -0,5 0
1-jaars rente 10-jaars rente ecart tussen 10-jaars en 3-maandsrentes ecart tussen 10-jaars en 2-jaarsrentes
0,0
5 jaars
10 jaars
15 jaars
20 jaars
25 jaars
30 jaars
-0,5
IV
I
II
2011
III
IV
I
II
2012
III
IV
I
Bron: ECB-berekeningen gebaseerd op onderliggende gegevens verschaft door EuroMTS en op ratings verschaft door Fitch Ratings. 1) De gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Toelichting. 2) De gegevens hebben betrekking op in het eurogebied uitgegeven overheidsobligaties met een AAA-rating.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 45
4.8 Effectenbeursindices
(indices in punten; gemiddelden per periode)
Referentie Ruime index
50
Dow Jones EURO STOXX indices 1) Belangrijkste sectoren Grond- Diensten Consump- Olie en gas Financieel Industrie stoffen voor contiegoesumenten deren
Verenigde Staten Technologie
Nuts- Telecom- Gezondbedrijven municatie heidszorg
Japan
Standard Nikkei 225 & Poor’s 500
2010 2011 2012
1 265,5 256,0 239,7
2 2.779,3 2.611,0 2.411,9
3 463,1 493,4 503,7
4 166,2 158,1 151,9
5 323,4 351,2 385,7
6 307,2 311,6 307,2
7 182,8 152,6 122,1
8 337,6 349,4 330,2
9 224,1 222,5 219,2
10 344,9 301,7 235,9
11 389,6 358,4 268,5
12 408,4 432,7 523,3
13 1.140,0 1.267,6 1.379,4
14 10.006,5 9.425,4 9.102,6
2011 IV 2012 I II III IV
222,4 243,7 224,0 238,7 252,0
2.277,8 2.473,6 2.226,2 2.400,9 2.543,3
427,1 499,1 472,5 505,9 536,8
142,1 150,3 140,8 152,7 163,6
327,1 372,3 370,7 392,3 407,4
295,5 324,6 285,3 307,8 310,5
117,2 129,7 108,2 117,2 133,0
296,6 333,3 311,6 327,7 347,7
201,8 221,7 207,4 215,9 231,6
256,5 253,7 223,4 234,0 232,0
320,3 300,6 261,9 265,6 245,4
432,4 480,6 493,2 548,5 570,7
1.225,7 1.348,8 1.349,7 1.400,9 1.418,1
8.580,6 9.295,3 9.026,5 8.886,4 9.208,6
2012 feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
247,2 250,7 235,0 221,9 216,2 226,5 240,5 250,1 248,7 248,7 259,7
2.508,2 2.532,2 2.340,8 2.198,5 2.152,7 2.258,4 2.424,5 2.530,7 2.503,5 2.514,0 2.625,6
507,2 512,9 497,6 469,5 453,1 479,1 509,4 531,4 528,4 526,1 559,5
152,1 152,0 145,9 139,7 137,4 145,8 154,6 158,2 159,1 162,8 170,0
377,3 388,0 380,9 373,7 358,3 379,4 399,7 398,1 398,3 403,8 422,7
327,0 329,5 301,1 281,6 275,1 290,4 313,0 321,0 311,7 308,0 312,0
134,4 134,6 116,8 105,0 104,0 106,5 116,8 129,5 130,2 131,2 138,5
336,3 344,6 327,8 310,4 298,4 313,9 330,3 339,8 340,2 343,7 361,5
223,9 234,3 221,2 204,5 198,0 204,4 220,8 223,0 219,9 230,6 246,8
254,6 257,7 237,7 218,9 215,4 224,3 231,8 247,2 241,9 226,9 225,8
300,1 296,7 275,2 261,4 250,4 257,3 265,7 274,6 255,9 239,0 240,2
477,6 490,5 488,5 492,0 498,9 534,2 552,5 559,7 567,6 563,3 583,1
1.352,5 1.389,2 1.386,4 1.341,3 1.323,5 1.359,8 1.403,4 1.443,4 1.437,8 1.394,5 1.422,3
9.242,3 9.962,3 9.627,4 8.842,5 8.638,1 8.760,7 8.949,9 8.948,6 8.827,4 9.059,9 9.814,4
2013 jan. feb.
269,1 264,7
2.715,3 2.630,4
568,4 561,0
176,4 180,7
434,1 439,1
319,7 301,4
148,6 143,2
373,9 372,7
255,3 256,0
228,5 218,5
251,7 231,1
588,6 586,7
1.480,4 1.512,3
10.750,9 11.336,4
G27. Dow Jones EURO STOXX ruime index, Standard & Poor’s 500 en Nikkei 225
(januari 1994 = 100; maandgemiddelden)
Dow Jones EURO STOXX ruime index 1) Standard & Poor’s 500 Nikkei 225
350
350
300
300
250
250
200
200
150
150
100
100
50
50
0
1994
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
2009
Bron: ECB 1) De gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Toelichting
S 46
ECB Maandbericht Maart 2013
2010
2011
2012
0
5
PRIJZEN, PRODUCTIE, VRAAG EN ARBEIDSMARKT 5.1 HICP, andere prijzen en kosten
(mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
1. Geharmoniseerde consumptieprijsindex 1) Totaal Goederen Totaal Totaal m.u.v. onbewerkte voedingsmiddelen en energie
Index: 2005 = 100
% totaal 2012
Diensten
Memorandumpost: Door de overheid Totaal (seizoenvrij; procentuele mutatie t.o.v. voorgaande periode) gereguleerde prijzen 2) Totaal Bewerkte Onbewerkte Industriële Energie Diensten Totaal HICP Door de voedings- voedingsgoederen (niet uitgezonderd overheid middelen middelen m.u.v. seizoendoor de gereguenergie vrij) overheid leerde gereguleerde prijzen prijzen
2009 2010 2011 2012
100,0 1 108,1 109,8 112,8 115,6
100,0 2 0,3 1,6 2,7 2,5
81,7 3 1,3 1,0 1,7 1,8
57,7 4 -0,9 1,8 3,3 3,0
42,3 5 2,0 1,4 1,8 1,8
100,0 6 -
12,0 7 -
7,3 8 -
27,4 9 -
11,0 10 -
42,3 11 -
87,9 12 0,1 1,6 2,6 2,3
12,3 13 1,7 1,7 3,6 3,8
2011 IV 2012 I II III IV
114,1 114,3 115,9 115,7 116,7
2,9 2,7 2,5 2,5 2,3
2,0 1,9 1,8 1,7 1,6
3,7 3,3 3,0 3,1 2,7
1,9 1,8 1,8 1,8 1,7
0,7 0,9 0,5 0,5 0,4
1,0 0,7 0,6 0,4 0,7
0,7 0,7 0,8 1,1 1,5
0,7 0,3 0,3 0,1 0,3
1,5 4,1 1,0 1,2 -0,1
0,3 0,5 0,5 0,5 0,3
2,8 2,6 2,3 2,3 2,0
3,6 3,5 3,5 4,0 4,1
2012 sept. okt. nov. dec.
116,4 116,7 116,5 116,9
2,6 2,5 2,2 2,2
1,6 1,6 1,5 1,6
3,2 3,0 2,6 2,5
1,7 1,7 1,6 1,8
0,2 0,1 -0,1 0,1
0,1 0,4 0,2 0,2
0,4 0,7 0,2 0,5
0,2 0,1 0,1 0,1
1,1 -0,5 -1,4 -0,5
0,0 0,1 0,0 0,3
2,4 2,3 1,9 2,0
4,2 4,2 4,1 4,1
2013 jan. feb. 3)
115,7 116,1
2,0 1,8
1,5 .
2,2 .
1,6 1,6
0,2 .
0,2 .
0,2 .
0,0 .
1,3 1,2
0,1 .
1,8 .
3,1 .
Goederen Voedingsmiddelen (m.i.v. alcoholische dranken en tabak) Totaal Bewerkte Onbewerkte voedingsmid- voedingsmiddelen delen % totaal 2012
Diensten Industriële goederen
Huisvesting
Totaal
Industriële goederen m.u.v. energie
Energie
Transport Communicatie
Huur
Recreatie en persoonlijke diensten
Diversen
19,4 14 0,7 1,1 2,7 3,1
12,0 15 1,1 0,9 3,3 3,1
7,3 16 0,2 1,3 1,8 3,0
38,3 17 -1,7 2,2 3,7 3,0
27,4 18 0,6 0,5 0,8 1,2
11,0 19 -8,1 7,4 11,9 7,6
10,3 20 2,0 1,8 1,8 1,8
6,0 21 1,8 1,5 1,4 1,5
7,2 22 2,9 2,3 2,9 2,9
3,1 23 -1,0 -0,8 -1,3 -3,2
14,7 24 2,1 1,0 2,0 2,2
7,1 25 2,1 1,5 2,1 2,0
2011 IV 2012 I II III IV
3,3 3,2 3,0 3,0 3,1
4,2 4,0 3,5 2,7 2,4
1,8 2,0 2,3 3,4 4,3
3,9 3,3 2,9 3,2 2,5
1,2 1,1 1,3 1,3 1,1
11,5 9,1 7,2 8,0 6,3
1,7 1,7 1,7 1,9 1,8
1,4 1,5 1,4 1,5 1,5
3,0 2,9 2,7 3,0 3,1
-1,8 -2,7 -3,1 -3,1 -3,8
2,1 2,1 2,2 2,2 2,1
2,1 2,4 2,0 1,9 1,9
2012 sept. okt. nov. dec.
2,9 3,1 3,0 3,2
2,5 2,4 2,4 2,4
3,7 4,3 4,1 4,4
3,4 3,0 2,4 2,2
1,2 1,1 1,1 1,0
9,1 8,0 5,7 5,2
1,8 1,9 1,9 1,8
1,5 1,5 1,5 1,4
2,8 3,1 2,8 3,4
-3,3 -3,5 -4,1 -3,8
2,2 2,0 2,1 2,3
1,8 2,1 1,8 1,7
2013 jan. 3) feb. 3)
3,2 2,7
2,3 .
4,8 .
1,7 .
0,8 0,8
3,9 4,0
1,8 .
1,5 .
3,3 .
-4,0 .
2,5 .
0,7 .
2009 2010 2011 2012
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. 1) De gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Toelichting. 2) Deze experimentele statistieken bieden slechts een ruwe maatstaf voor prijsregulering aangezien wijzigingen in door de overheid gereguleerde prijzen niet volledig kunnen worden geïsoleerd van de andere invloeden. Zie de website van Eurostat (http://epp.eurostat.ec.europe.eu/portal/page/portal/hicp/introduction), waar de methodologie wordt toegelicht die is gebruikt bij het samenstellen van deze indicator. 3) Een raming op basis van voorlopige nationale cijfers, die gewoonlijk rond 95% van het eurogebied dekken, alsmede vroege gegevens omtrent energieprijzen.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 47
5.1 HICP, andere prijzen en kosten
(mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
2. Industrie, bouwnijverheid en woningen Totaal (index: 2010 = 100) % totaal 2010
Totaal
Industriële producentenprijzen m.u.v. bouwnijverheid Industrie m.u.v. bouwnijverheid en de energiesector VerwerTotaal Half- InvesteringsConsumptiegoederen kende fabrikaten goederen Totaal Duurzaam Nietindustrie duurzaam 75,4 68,1 27,5 18,7 21,9 2,2 19,7 3 4 5 6 7 8 9 -5,3 -2,8 -5,5 0,4 -2,0 1,2 -2,4 3,5 1,7 3,7 0,3 0,4 0,8 0,4 5,6 4,0 6,2 1,3 3,2 2,0 3,4 2,1 1,4 0,9 0,9 2,4 1,7 2,5
2009 2010 2011 2012
100,0 1 97,2 100,0 105,9 108,7
100,0 2 -5,0 2,8 5,9 2,6
2011 IV 2012 I II III IV
106,7 108,3 108,4 108,9 109,2
5,0 3,7 2,2 2,3 2,3
4,5 3,0 1,7 1,9 2,0
2,9 1,8 1,1 1,0 1,6
3,5 1,3 0,4 0,3 1,4
1,4 1,1 1,1 0,9 0,7
3,3 2,9 2,0 2,2 2,3
2,4 2,2 1,9 1,5 1,1
2012 aug. sept. okt. nov. dec.
109,1 109,4 109,4 109,2 108,9
2,7 2,6 2,6 2,1 2,1
2,2 2,3 2,4 1,8 1,7
1,1 1,3 1,6 1,5 1,6
0,3 0,8 1,3 1,4 1,6
0,8 0,8 0,7 0,7 0,8
2,3 2,4 2,4 2,2 2,3
2013 jan.
109,6
1,9
1,2
1,4
1,3
0,7
2,2
Bouw- Woningen 2) 1) Energie nijverheid
31,9 10 -11,3 5,9 11,6 6,3
11 0,4 2,0 3,5 .
12 -3,2 1,0 1,0 .
3,5 3,0 2,1 2,3 2,5
11,1 9,2 5,7 6,0 4,3
3,1 2,0 1,8 1,4 .
-0,3 -0,9 -1,6 -2,6 .
1,6 1,3 1,3 1,1 1,0
2,3 2,5 2,6 2,4 2,4
7,5 6,5 5,5 3,9 3,6
-
-
0,9
2,4
2,8
-
-
3. Grondstoffen en bbp-deflatoren OlieGrondstoffenprijzen exclusief energie prijzen Invoergewogen 4) Aanwendingsgewogen 5) (EUR per Niet- Totaal Voedings Nietvat) 3) Totaal Voedings middelen voedings middelen voedings middelen middelen % totaal
Bbp deflatoren Totaal Totaal Binnenlandse vraag Uitvoer 6) (seizoensTotaal Particuliere OverheidsBruto vrij consumptie consumptie investeindex: ringen 2000 = 100) in vaste activa
Invoer 6)
2009 2010 2011 2012
1 44,6 60,7 79,7 86,6
100,0 2 -18,5 44,6 12,2 0,5
35,0 3 -8,9 21,4 22,4 1,1
65,0 4 -23,1 57,9 7,7 0,3
100,0 5 -18,0 42,1 12,8 2,6
45,0 6 -11,4 27,1 20,7 6,4
55,0 7 -22,8 54,5 7,5 -0,3
8 107,2 108,1 109,4 110,7
9 0,9 0,8 1,2 1,2
10 -0,1 1,5 2,0 1,6
11 -0,4 1,7 2,5 2,1
12 2,1 0,7 0,8 0,6
13 -0,3 0,8 2,0 1,2
14 -3,5 3,1 3,6 1,6
15 -6,3 5,0 5,7 2,4
2011 IV 2012 I II III IV
80,7 90,1 84,6 87,3 84,4
-2,5 -5,8 -1,1 5,3 4,4
3,6 -7,6 -3,4 10,4 6,0
-5,2 -4,9 0,1 2,7 3,7
-1,7 -4,8 1,1 7,8 7,0
4,3 -3,7 4,1 16,0 10,2
-6,0 -5,6 -1,2 1,6 4,5
109,8 110,2 110,5 111,0 111,2
1,3 1,2 1,2 1,3 1,3
2,1 1,8 1,6 1,7 1,4
2,6 2,4 2,1 2,0 1,8
1,6 1,2 1,0 1,1 0,0
2,0 1,6 1,2 1,1 0,9
2,7 1,9 1,4 1,6 1,3
4,6 3,2 2,3 2,5 1,7
2012 sept. okt. nov. dec.
87,9 85,6 84,8 82,8
4,6 5,7 5,2 2,5
8,1 8,1 6,8 3,1
2,9 4,6 4,4 2,2
7,7 7,9 8,0 5,1
14,2 11,7 11,8 7,1
2,8 4,9 4,9 3,5
-
-
-
-
-
-
-
-
2013 jan. feb.
84,2 86,7
-3,7 -3,6
-3,4 -3,4
-3,9 -3,7
-1,6 -2,4
0,2 -1,3
-3,1 -3,2
-
-
-
-
-
-
-
-
Bronnen: Eurostat, berekeningen van de ECB op basis van Eurostat-gegevens (kolom 7 in Tabel 5.1.2 en kolommen 8-15 in Tabel 5.1.3), berekeningen van de ECB op basis van gegevens van Thomson Reuters (kolom 1 in Tabel 5.1.3) en berekeningen van de ECB (kolom 12 in Tabel 5.1.2 en kolommen 2-7 in Tabel 5.1.3). 1) Inputprijzen voor woningen. 2) Experimentele gegevens op basis van niet-geharmoniseerde nationale bronnen (zie http://www.ecb.europa.eu/stats/intro/html voor nadere details). 3) Brent Blend (voor éénmaands-termijnlevering). 4) Heeft betrekking op in euro luidende prijzen. Gewogen naar de structuur van de invoer van het eurogebied in de periode.2004-2006. 5) Heeft betrekking op in euro luidende prijzen. Gewogen naar de binnenlandse vraag van het eurogebied (binnenlandse productie plus invoer minus uitvoer) in de periode.2004-2006. Experimentele gegevens (zie zie http://www.ecb.europa.eu/stats/intro/html voor nadere details). 6) De deflatoren voor de uitvoer en invoer hebben betrekking op goederen en diensten, met inbegrip van de grensoverschrijdende handel binnen het eurogebied.
S 48
ECB Maandbericht Maart 2013
statistieken voor het eurogebied Prijzen, productie, vraag en arbeidsmarkt
5.1 HICP, andere prijzen en kosten
(mutaties in procenten per jaar)
4. Arbeidskosten per eenheid product, loonsom per arbeidsinzet en arbeidsproductiviteit (kwartaalgegevens, voor seizoen gecorrigeerd; jaargegevens niet gecorrigeerd) Totaal (index: 2005 = 100)
Totaal
1
2
Naar bedrijfstak Landbouw, Verwerken- Bouwnijverbosbouw de industrie, heid en visserij energie en nutsbedrijven
3
4
Handel, transport en horeca
5
6
Informatie Financiële en commu- dienstverlenicatie ning en verzekeringen
7
Onroerend Professio goed nele, zakelijke en ondersteunende diensten
8
9
10
Openbaar bestuur, onderwijs, gezondheidszorg en sociale dienstverlening 11
Kunst- en entertainmentsector en overige dienstverlening
0,3 0,7 -0,7 1,4 -0,3 -0,3
3,4 4,0 3,6 1,2 0,3 -0,1
0,9 2,9 3,4 1,5 1,3 1,8
0,8 0,7 0,8 0,5 -0,1 0,4
1,9 1,1 0,9 1,4 1,2 2,5
1,7 1,0 -0,1 2,0 0,9 1,1
3,1 2,4 1,7 2,2 0,2 0,6
0,9 2,8 3,4 2,5 2,0 2,0
0,9 1,4 1,9 1,4 0,7 1,0
1,3 1,4 2,0 2,0 1,0 1,8
1,5 0,3 0,6 0,6 1,2 1,3
-0,2 -1,6 -1,8 1,1 -0,1 0,7
0,0 -0,1 0,0 1,0 0,7 0,2
0,1 0,6 1,0 0,9 0,8 0,7
-0,6 0,3 1,2 0,5 -0,2 -0,7
1,2 0,8 -0,2 2,5 1,6 1,8
2,3 1,8 2,8 4,9 3,8 4,2
0,1 2,6 3,1 3,1 2,3 2,6
0,8 1,4 1,7 1,4 0,7 1,0
1,3 1,7 2,5 3,1 2,9 2,8
1,0 0,2 0,6 1,1 1,8 1,8
-1,2 -2,2 -1,3 3,1 1,5 2,5
-0,6 -0,2 -0,2 1,6 1,2 0,8
0,0 0,7 0,9 0,9 0,8 0,6
-0,3 0,7 1,5 1,5 1,8 0,6
12
Arbeidskosten per eenheid product 1) 2010 2011 2011 IV 2012 I II III
109,2 110,3 111,2 111,5 111,9 112,2
-0,9 1,0 1,6 1,6 1,3 1,6
4,1 -2,6 -2,4 -0,3 1,5 3,3
-7,6 0,0 2,5 2,9 3,1 3,1
3,7 0,6 -1,6 1,1 0,9 1,5
2010 2011 2011 IV 2012 I II III
111,6 114,1 115,1 115,7 115,9 116,4
1,7 2,2 2,2 2,0 1,6 1,8
2,1 1,8 2,0 1,8 1,4 1,4
3,8 3,0 2,3 2,2 2,8 3,0
2,1 3,9 4,5 3,2 3,0 3,6
2010 2011 2011 IV 2012 I II III
102,2 103,4 103,5 103,7 103,6 103,7
2,5 1,2 0,7 0,4 0,3 0,1
-1,9 4,5 4,5 2,0 -0,1 -1,8
12,3 3,0 -0,2 -0,7 -0,3 -0,1
-1,6 3,3 6,2 2,1 2,1 2,1
2010 2011 2011 IV 2012 I II III
113,6 116,0 117,2 117,6 118,8 119,5
1,2 2,1 2,4 2,6 2,4 2,8
0,9 0,1 -0,2 4,3 3,4 3,4
1,1 2,3 2,7 2,3 2,8 4,7
2,5 4,3 5,5 4,6 4,9 5,8
2010 2011 2011 IV 2012 I II III
104,2 105,5 105,9 106,2 106,6 106,8
2,0 1,3 0,9 1,1 1,1 1,0
-2,1 4,6 4,1 2,6 0,4 -1,3
9,5 2,4 0,1 -0,5 -0,2 1,5
-1,5 3,5 6,8 3,6 4,2 4,2
-0,9 0,8 1,7 1,7 1,2 1,9
-0,2 2,9 3,7 4,0 4,2 4,3
Loonsom per werknemer 1,9 1,8 2,1 1,8 1,3 1,4
2,8 2,4 2,3 2,5 1,9 2,1
Arbeidsproductiviteit per werknemer 2) 2,8 1,0 0,4 0,1 0,1 -0,4
3,0 -0,5 -1,4 -1,5 -2,2 -2,1
Loonsom per gewerkt uur 1,6 2,0 2,4 2,9 2,8 2,8
2,2 2,4 2,2 3,1 2,2 2,5
Arbeidsproductiviteit per uur 2) 2,5 1,3 0,8 1,1 1,3 0,4
2,4 -0,4 -1,4 -0,9 -1,9 -2,1
5. Arbeidskosten per uur 3) Totaal (seizoenvrij, index: 2008 = 100)
Totaal
Naar component
% totaal in 2008
100,0
100,0
75,2
24,8
2011 2012
1 106,5 .
2 2,2 .
3 2,0 .
4 2,8 .
2012 I II III IV
100,3 112,2 106,0 .
1,6 1,9 2,0 .
1,7 2,1 2,0 .
1,4 1,4 1,7 .
Lonen
Naar bedrijfstak
Door werkgevers Delfstoffenwinning, betaalde socialeverwerkende verzekerings industrie en energie premies
PM: indicatoren van contractlonen 4)
Bouwnijverheid
Dienstensector
32,4
9,0
58,6
5 3,0 .
6 2,5 .
7 2,5 .
8 2,0 2,1
1,3 2,8 3,2 .
1,5 2,2 2,5 .
1,8 2,2 2,0 .
2,0 2,2 2,2 2,2
Bronnen: Eurostat, berekeningen van de ECB op basis van Eurostat-gegevens (Tabel 5.1.4) en berekeningen van de ECB (kolom 8 in Tabel 5.1.5). 1) Loonsom (tegen lopende prijzen) per werknemer gedeeld door de arbeidsproductiviteit per werknemer. 2) Totale bbp en toegevoegde waarde per bedrijfstak (volumes) per arbeidsinzet (werknemers en gewerkte uren). 3) De arbeidskosten per uur voor de gehele economie, met uitzondering van landbouw, openbaar bestuur, onderwijs, gezondheidszorg en diensten die niet elders zijn gerubriceerd. Door verschillen in dekking kan het voorkomen dat de schattingen voor de componenten niet consistent zijn met het totaal. 4) Experimentele gegevens (zie http://www.ecb.europa.eu/stats/intro/html voor nadere details).
ECB Maandbericht Maart 2013
S 49
5.2 Productie en vraag
(kwartaalgegevens voor seizoen gecorrigeerd; jaargegevens niet gecorrigeerd)
1. Bbp en uitgavencomponenten Bbp Totaal Totaal
1
2
Binnenlandse vraag Particuliere OverheidsBruto consumptie consumpties investeringen in vaste activa 3
4
Voorraadmutaties 2)
Totaal
Extern saldo 1) Uitvoer 1)
Invoer 1)
6
7
8
9
5
Lopende prijzen (EUR miljard) 2009 2010 2011 2012
8.920,2 9.176,1 9.421,2 9.483,4
8.801,9 9.053,6 9.285,3 9.228,0
5.134,2 5.269,1 5.407,2 5.450,7
1.988,2 2.017,1 2.031,0 2.043,3
1.730,7 1.743,0 1.805,1 1.751,3
-51,2 24,5 42,0 -17,3
118,3 122,4 135,9 255,4
3.285,4 3.769,5 4.150,1 4.325,8
3.167,1 3.647,1 4.014,2 4.070,4
2011 IV 2012 I II III IV
2.360,6 2.367,6 2.370,6 2.379,7 2.368,8
2.314,5 2.319,3 2.309,3 2.305,7 2.296,2
1.357,6 1.362,2 1.359,5 1.363,6 1.365,4
511,0 511,4 512,0 512,4 510,2
450,7 446,3 438,5 436,4 432,6
-4,8 -0,5 -0,7 -6,8 -12,1
46,0 48,2 61,3 74,0 72,7
1.050,1 1.064,4 1.080,2 1.097,3 1.087,5
1.004,1 1.016,1 1.019,0 1.023,3 1.014,9
100,0
97,3
57,5
21,5
18,5
-0,2
2,7
-
-
-
-
0,0 0,5 1,6 1,0 -0,9
-1,3 -0,4 0,6 0,1 -0,9
% bbp
2012
Kettingvolumes (prijzen van het voorgaande jaar) mutaties in procenten van kwartaal op kwartaal 2011 IV 2012 I II III IV
-0,3 -0,1 -0,2 -0,1 -0,6
-0,9 -0,5 -0,7 -0,5 -0,6
-0,7 -0,2 -0,5 -0,1 -0,4
0,0 0,2 -0,1 -0,1 -0,1
-0,5 -1,4 -1,7 -0,8 -1,1
2009 2010 2011 2012
-4,4 2,0 1,4 -0,6
-3,8 1,3 0,5 -2,2
-1,0 0,9 0,1 -1,3
2,6 0,7 -0,1 0,0
-12,7 -0,1 1,5 -4,1
-
-
-12,4 11,2 6,3 2,6
-11,1 9,6 4,2 -1,0
2011 IV 2012 I II III IV
0,6 -0,1 -0,5 -0,6 -0,9
-0,7 -1,7 -2,3 -2,5 -2,2
-0,9 -1,1 -1,1 -1,5 -1,2
-0,3 0,1 -0,1 -0,1 -0,2
0,8 -2,5 -3,9 -4,4 -4,9
-
-
3,6 2,5 3,6 3,2 2,2
0,6 -1,1 -0,7 -1,0 -0,6
2011 IV 2012 I II III IV
-0,3 -0,1 -0,2 -0,1 -0,6
-0,8 -0,5 -0,7 -0,5 -0,6
0,5 0,4 0,5 0,4 0,0
-
-
2009 2010 2011 2012
-4,4 2,0 1,4 -0,6
-3,7 1,3 0,5 -2,2
-0,6 0,5 0,1 -0,7
0,5 0,2 0,0 0,0
-2,7 0,0 0,3 -0,8
-0,9 0,6 0,2 -0,6
-0,7 0,7 0,9 1,6
-
-
2011 IV 2012 I II III IV
0,6 -0,1 -0,5 -0,6 -0,9
-0,7 -1,6 -2,3 -2,5 -2,1
-0,5 -0,6 -0,6 -0,9 -0,7
-0,1 0,0 0,0 0,0 0,0
0,1 -0,5 -0,8 -0,8 -0,9
-0,2 -0,5 -0,9 -0,8 -0,5
1,3 1,6 1,8 1,8 1,3
-
-
mutaties in procenten per jaar
bijdrage tot de mutaties in procenten in het bbp van kwartaal op kwartaal; procentpunten -0,4 -0,1 -0,3 0,0 -0,2
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
-0,1 -0,3 -0,3 -0,1 -0,2
-0,4 -0,1 0,0 -0,3 -0,1
bijdrage tot de mutaties in procenten per jaar in het bbp; procentpunten
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB. 1) Uitvoer en invoer hebben betrekking op goederen en diensten en omvatten mede de grensoverschrijdende handel binnen het eurogebied. Zij stemmen niet geheel overeen met de gegevens in Tabellen 3.1, 7.1.1, 7.2.3 en 7.5.1 en 7.5.3. 2) Inclusief aankopen minus verkopen van waarden.
S 50
ECB Maandbericht Maart 2013
statistieken voor het eurogebied Prijzen, productie, vraag en arbeidsmarkt
5.2 Productie en vraag
(kwartaalgegevens voor seizoen gecorrigeerd; jaargegevens niet gecorrigeerd)
2. Toegevoegde waarde naar bedrijfstak Bruto toegevoegde waarde (basisprijzen) Totaal
1
Landbouw, Verwerken- BouwnijverHandel, bosbouw de industrie, heid transport en en visserij energie en horeca nutsbedrijven
2
3
4
5
Informatie Financiële en commu- dienstverlenicatie ning en verzekeringen
6
Onroerend goed
7
8
Belastingen minus Openbaar Kunst- en subsidies op bestuur, entertain- producten onderwijs, mentsector gezonden overige heidszorg dienstverleen sociale ning dienstverlening 9 10 11 12
Professio nele, zakelijke en ondersteunende diensten
Lopende prijzen (EUR miljard) 2009 2010 2011 2012.
8.026,4 8.234,4 8.447,2 8.503,9
124,0 136,0 143,3 150,7
1.462,3 1.570,1 1.639,5 1.641,6
532,0 501,0 506,6 498,4
1.538,7 1.582,3 1.634,1 1.646,1
363,1 362,3 360,1 352,1
421,5 437,3 433,8 424,6
902,5 915,8 946,8 968,7
804,4 816,9 843,5 858,7
1.582,6 1.612,6 1.633,8 1.651,2
295,1 300,2 305,7 311,8
893,9 941,6 974,0 979,5
2011 IV 2012 I II III IV
2.118,9 2.123,4 2.126,1 2.133,4 2.123,4
35,9 37,1 37,3 37,8 38,5
407,8 408,8 410,8 413,4 409,3
127,1 126,2 125,0 124,1 123,2
411,5 410,5 410,2 412,4 413,9
89,6 89,1 88,1 87,6 87,3
108,1 108,3 107,1 105,2 104,3
239,0 239,3 241,7 243,7 244,4
213,0 214,0 214,4 215,9 214,8
409,6 412,5 414,2 414,8 409,0
77,3 77,6 77,3 78,5 78,7
241,7 244,1 244,5 246,3 245,4
100,0
1,8
19,3
5,9
19,4
11,4
10,1
19,4
3,7
-
0,4 0,3 0,4 0,4 0,0
0,1 0,2 0,0 0,4 -0,8
0,2 -0,2 0,4 0,0 0,1
0,5 0,0 -0,6 0,5 -0,2
-0,7 0,2 -0,6 -0,3 -1,2
% toegevoegde waarde 2012
4,1
5,0
Kettingvolumes (prijzen van het voorgaande jaar) mutaties in procenten van kwartaal op kwartaal 2011 IV 2012 I II III IV
-0,3 -0,1 -0,1 0,0 -0,5
0,0 -0,4 -0,5 -1,6 0,1
-1,5 0,2 -0,1 0,1 -1,7
0,0 -1,3 -1,1 -0,9 -0,8
-0,3 -0,2 -0,4 -0,4 -0,4
0,1 -0,3 -0,4 -0,1 0,2
-0,1 0,1 -0,2 -0,1 -0,6
2009 2010 2011 2012
-4,4 2,1 1,6 -0,5
1,3 -3,0 2,2 -1,6
-13,2 9,1 3,3 -1,6
-8,0 -5,4 -0,8 -3,6
-4,5 2,2 1,7 -0,9
1,7 1,6 1,4 -0,4
0,5 0,7 0,1 -0,3
0,5 -0,5 1,3 1,3
-7,5 1,7 2,4 0,4
1,3 1,1 0,7 0,5
-0,4 0,3 0,5 0,1
-4,2 1,0 0,4 -1,5
2011 IV 2012 I II III IV
0,9 0,0 -0,3 -0,5 -0,8
1,9 0,4 -1,0 -2,5 -2,4
0,0 -1,2 -1,4 -1,5 -1,6
0,8 -3,1 -3,1 -3,3 -4,1
0,6 -0,2 -0,7 -1,3 -1,3
0,9 0,2 -0,4 -0,7 -0,5
0,7 0,1 0,2 -0,3 -0,8
1,7 1,6 1,3 1,4 1,1
1,9 1,3 0,6 0,6 -0,2
0,9 0,8 0,6 0,4 0,3
1,1 0,9 0,3 0,4 -0,4
-1,6 -1,2 -1,8 -1,5 -1,9
2011 IV 2012 I II III IV
-0,3 -0,1 -0,1 0,0 -0,5
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
-0,3 0,0 0,0 0,0 -0,3
0,0 0,0 0,1 0,0 0,0
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
-
2009 2010 2011 2012
-4,4 2,1 1,6 -0,5
0,0 0,0 0,0 0,0
-2,6 1,7 0,6 -0,3
-0,5 -0,4 0,0 -0,2
-0,9 0,4 0,3 -0,2
0,1 0,1 0,1 0,0
0,0 0,0 0,0 0,0
0,1 -0,1 0,1 0,1
-0,8 0,2 0,2 0,0
0,2 0,2 0,1 0,1
0,0 0,0 0,0 0,0
-
2011 IV 2012 I II III IV
0,9 0,0 -0,3 -0,5 -0,8
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
0,0 -0,2 -0,3 -0,3 -0,3
0,0 -0,2 -0,2 -0,2 -0,2
0,1 0,0 -0,1 -0,2 -0,2
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
0,2 0,2 0,1 0,2 0,1
0,2 0,1 0,1 0,1 0,0
0,2 0,2 0,1 0,1 0,1
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
-
mutaties in procenten per jaar
bijdrage tot de mutaties in procenten van kwartaal op kwartaal in de toegevoegde waarde, procentpunten 0,0 -0,1 -0,1 -0,1 0,0
-0,1 0,0 -0,1 -0,1 -0,1
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
0,0 0,0 0,0 0,0 -0,1
bijdrage tot de mutaties in procenten per jaar in de toegevoegde waarde, procentpunten
Bronnen: Eurostat en berekeningen van de ECB.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 51
5.2 Productie en vraag
(mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
3. Industriële productie Totaal
Industrie m.u.v. bouwnijverheid Totaal (seizoenvrij; index: 2010 = 100
Totaal
Industrie m.u.v. bouwnijverheid en de energiesector Totaal HalfInveste Consumptiegoederen fabrikaten ringsTotaal Duurzaam Nietgoederen duurzaam
Verwerkende industrie
Bouw nijverheid
Energie
100,0
79,4
79,4
68,3
67,7
26,7
23,2
17,8
2,3
15,5
11,7
20,6
2010 2011 2012 2012 I II III IV 2012 juli aug. sept. okt. nov. dec.
1 4,0 2,3 -3,0 -2,7 -3,1 -2,8 -3,4 -3,5 -1,4 -3,1 -3,3 -4,2 -2,6
2 100,0 103,3 100,8 101,8 101,2 101,4 99,0 101,6 102,5 100,2 99,2 98,6 99,3
3 7,2 3,3 -2,4 -1,8 -2,4 -2,3 -3,2 -2,7 -1,3 -2,8 -3,4 -4,0 -2,3
4 7,6 4,4 -2,6 -1,5 -2,8 -2,4 -3,7 -2,6 -1,3 -3,0 -3,6 -4,4 -2,9
5 7,7 4,4 -2,5 -1,6 -2,9 -2,3 -3,2 -3,0 -1,5 -2,3 -3,2 -3,8 -2,7
6 9,8 3,9 -4,1 -3,3 -4,1 -4,1 -4,9 -4,1 -3,5 -4,6 -4,4 -5,6 -4,7
7 9,0 8,3 -1,3 1,5 -1,4 -1,2 -3,9 -1,7 0,0 -1,5 -4,5 -4,5 -2,5
8 2,9 0,4 -2,8 -3,1 -3,1 -2,4 -2,6 -3,3 -0,5 -3,2 -2,8 -3,2 -1,7
9 2,8 0,6 -5,1 -4,9 -5,0 -5,1 -5,5 -8,8 -2,7 -2,9 -6,3 -6,8 -2,8
10 2,9 0,3 -2,5 -2,8 -2,8 -2,1 -2,2 -2,4 -0,3 -3,3 -2,3 -2,7 -1,5
11 4,0 -4,9 -0,4 -3,7 1,8 0,1 0,8 0,2 -0,2 0,2 1,2 -0,2 1,4
12 -7,8 -0,9 -5,4 -6,7 -6,0 -4,6 -4,3 -5,7 -1,7 -4,6 -3,3 -4,6 -4,5
2012 juli aug. sept. okt. nov. dec.
0,3 1,1 -2,2 -0,9 -0,4 0,6
-
0,4 0,8 -2,3 -1,0 -0,6 0,7
0,8 0,7 -2,6 -1,0 -0,6 1,0
0,0 2,2 -3,2 -3,6 -0,7 1,9
-0,6 1,4 -2,7 1,2 -1,1 1,8
-2,0 0,7 0,2 -0,5 -1,2 -1,3
0,1 0,9 -1,9 0,2 -0,3 -1,6
% totaal in 2010
mutaties in procenten van maand op maand (seizoenvrij) 0,7 1,4 -3,1 -1,0 -0,6 0,9
0,0 0,3 -2,1 -0,6 -1,0 -0,2
2,1 1,2 -3,1 -2,7 0,4 1,3
-0,5 1,8 -2,6 0,4 -1,1 1,9
4. Orderontvangsten en omzet in de industrie, detailhandelsverkopen en registratie nieuwe personenauto’s 1) Orderontvangsten in de industrie 1)
Omzet in de Industrie
Detailhandelsverkopen m.u.v. autobrandstoffen
Verwerkende industrie 2) Verwerkende industrie Lopende (lopende prijzen) (lopende prijzen) prijzen Totaal (seizoenvrij; index: 2005 = 100)
Totaal
100,0 1
2010 2011 2012 2012 I II III IV 2012 sept. okt. nov. dec. 2013 jan. 2012 sept. okt. nov. dec. 2013 jan.
% totaal in 2010
Totaal
Registratie nieuwe personenauto’s
Constante prijzen
Totaal (seizoenvrij; index: 2010 = 100)
Totaal
Totaal (seizoenvrij; index: 2010 = 100)
Totaal Voedings middelen, dranken en tabak
Niet-voedingsmiddelen
100,0 2
100,0 3
100,0 4
100,0 5
100,0 6
100,0 7
40,1 8
51,1 9
9,4 10
11,9 11
8,8 12
13
14
102,8 111,6 . 108,2 . . . . . . . .
17,7 8,6 . -3,9 . . . . . . . .
100,0 109,0 108,4 109,5 108,3 109,0 106,9 107,7 107,3 106,4 107,0 .
10,3 9,0 -0,6 1,1 -0,8 -0,7 -2,1 -1,2 -1,0 -2,9 -2,2 .
0,2 1,7 0,3 1,4 0,4 0,7 -1,1 0,3 -1,1 -0,3 -1,7 -1,5
100,0 99,8 98,1 99,0 98,3 98,3 96,7 97,4 96,8 97,0 96,2 97,4
-1,0 -0,2 -1,7 -1,1 -1,6 -1,4 -2,7 -2,0 -3,2 -2,0 -3,0 -1,3
0,4 -1,0 -1,3 -0,8 -1,3 -0,8 -2,0 -1,2 -2,2 -1,6 -2,2 -1,5
1,7 0,7 -1,7 -0,7 -1,6 -1,4 -2,8 -1,5 -2,9 -2,2 -3,3 -3,1
2,2 -1,3 -2,2 -0,4 -5,6 -0,5 -2,6 3,0 -3,8 -2,4 -1,5 .
0,7 -0,1 -2,5 -1,6 -2,0 -2,0 -4,1 -2,3 -5,2 -3,2 -3,8 .
-2,9 -3,3 -5,0 -5,7 -4,9 -4,2 -5,1 -6,1 -6,8 -4,8 -3,6 -1,0
843 838 743 776 769 721 708 722 694 700 731 661
-8,5 -1,1 -11,0 -11,4 -6,8 -12,7 -14,2 -12,2 -15,1 -15,1 -12,1 -14,3
-
. . . . .
-
-2,9 -0,4 -0,8 0,6 .
0,0 -2,0 0,4 0,1 .
-1,7 -1,5 0,5 -1,4 .
-2,3 -0,3 1,0 0,2 -0,1
-
-2,2 -3,9 0,9 4,5 -9,6
Textiel, Huishoud kleding en artikelen schoeisel
TankTotaal stations (seizoen vrij; duizenden) 3)
Totaal
mutaties in procenten van maand op maand (seizoenvrij) -1,4 -0,5 0,1 -0,9 0,9
-
-1,6 -0,6 0,2 -0,8 1,2
-0,3 -0,5 -0,4 -0,6 0,8
-1,2 -0,6 -0,1 -1,1 2,0
Bronnen: Eurostat, met uitzondering van de kolommen 12 en 13 in Tabel 5.2.4 die bestaan uit berekeningen van de ECB op basis van gegevens van de European Automobile Manufacturers’ Association. 1) Na de wijziging van de Verordening betreffende korte-termijnstatistieken (zie de Toelichting) is gestopt met de productie van statistieken inzake de orderontvangsten in de industrie in het eurogebied; de laatste publicatie daarvan door Eurostat betrof maart 2012. 2) Met inbegrip van segmenten die voornamelijk op basis van orders werken, die in 2005 61,2% van de totale verwerkende industrie uitmaakten. 3) De jaar- en kwartaalcijfers zijn gemiddelden van maandcijfers in de desbetreffende periode.
S 52
ECB Maandbericht Maart 2013
statistieken voor het eurogebied Prijzen, productie, vraag en arbeidsmarkt
5.2 Productie en vraag
(procentuele saldi 1) , tenzij anders aangegeven; voor seizoen gecorrigeerd)
5. Conjunctuurenquêtes onder producenten en consumenten Conjunctuurindicator 2) (langlopend gemiddelde = 100)
Indicator van consumentenvertrouwen
Verwerkende industrie Indicator van producentenvertrouwen OrderVoorraden ProductieTotaal 4) portefeuille gereed verwach product tingen
Bezettingsgraad 3) (%)
Totaal 4)
Financiële Economische Werkloosheid situatie in situatie in in komende komende komende 12 maanden 12 maanden 12 maanden
Besparing in komende 12 maanden
1 80,6 101,4 102,0 90,5
2 -28,7 -4,7 0,2 -12,1
3 -56,7 -24,4 -6,5 -24,9
4 14,7 0,8 2,2 7,0
5 -14,7 11,2 9,3 -4,5
6 70,8 76,9 80,5 78,3
7 -24,8 -14,2 -14,5 -22,3
8 -7,0 -5,3 -7,4 -11,3
9 -26,1 -12,3 -18,1 -27,6
10 55,3 31,2 23,2 38,4
11 -10,7 -8,0 -9,1 -12,0
2011 IV 2012 I II III IV
94,5 95,4 92,4 87,4 87,0
-6,9 -6,4 -10,9 -15,4 -15,8
-14,2 -15,3 -22,5 -29,1 -32,7
6,9 6,1 6,7 8,2 6,9
0,5 2,2 -3,5 -8,9 -7,8
79,9 79,9 78,9 77,5 77,0
-20,5 -19,9 -19,5 -23,8 -26,2
-9,6 -10,0 -10,3 -11,8 -13,0
-28,3 -24,1 -24,2 -30,4 -31,7
33,7 34,4 32,3 40,7 46,3
-10,6 -10,9 -10,9 -12,4 -13,7
2012 sept. okt. nov. dec.
86,1 85,7 87,2 88,0
-15,9 -18,2 -14,9 -14,2
-30,3 -34,9 -31,9 -31,4
7,1 8,6 6,2 6,0
-10,4 -11,3 -6,8 -5,3
76,9 -
-25,7 -25,5 -26,7 -26,3
-13,4 -12,8 -13,8 -12,3
-32,6 -31,8 -31,8 -31,5
43,0 44,2 46,9 47,7
-14,0 -13,2 -14,2 -13,8
2013 jan. feb.
89,5 91,1
-13,8 -11,2
-31,8 -27,9
5,0 4,9
-4,7 -0,8
77,2 -
-23,9 -23,6
-11,7 -11,2
-28,9 -26,4
42,7 43,2
-12,4 -13,7
2009 2010 2011 2012
Indicator van vertrouwen bouwnijverheid Totaal 4)
Indicator van vertrouwen detailhandel
Order- Verwachtingen portefeuille ten aanzien van werk gelegenheid
Indicator van vertrouwen dienstensector
Totaal 4)
Huidig onder nemings klimaat
Volume voorraden
Verwacht onder nemings klimaat
Totaal 4)
Ondernemingsklimaat
Vraag afgelopen maanden
Vraag komende maanden
2009 2010 2011 2012
12 -33,1 -28,7 -26,2 -28,7
13 -42,1 -39,4 -33,9 -35,1
14 -24,1 -18,2 -18,5 -22,3
15 -15,5 -4,1 -5,4 -15,2
16 -21,4 -6,6 -5,6 -18,9
17 9,8 7,2 11,1 14,2
18 -15,4 1,6 0,6 -12,6
19 -16,6 6,2 6,6 -5,0
20 -21,6 3,9 3,6 -10,2
21 -18,7 5,9 7,0 -5,5
22 -9,5 9,1 9,3 0,6
2011 IV 2012 I II III IV
-26,3 -25,0 -27,2 -29,7 -33,0
-31,6 -30,7 -32,3 -36,9 -40,5
-21,0 -19,3 -22,1 -22,5 -25,5
-11,1 -13,7 -14,4 -16,8 -16,0
-13,5 -14,4 -18,2 -21,8 -21,3
14,0 16,3 14,8 14,5 11,4
-5,6 -10,5 -10,4 -14,1 -15,4
-0,5 1,4 -3,1 -9,2 -9,3
-4,7 -4,2 -8,7 -13,9 -13,9
-0,2 1,5 -2,3 -9,8 -11,3
3,4 6,9 1,8 -3,9 -2,6
2012 sept. okt. nov. dec.
-30,3 -31,6 -34,1 -33,3
-39,5 -39,9 -41,9 -39,8
-21,2 -23,4 -26,4 -26,8
-18,4 -17,3 -14,8 -15,9
-24,2 -21,5 -19,5 -23,0
15,1 12,5 11,2 10,5
-15,9 -18,0 -13,8 -14,3
-11,0 -9,9 -9,3 -8,6
-15,7 -14,3 -13,6 -13,8
-12,9 -12,8 -11,0 -10,1
-4,5 -2,5 -3,3 -2,0
2013 jan. feb.
-28,5 -29,8
-36,3 -37,7
-20,8 -21,8
-15,5 -16,0
-23,0 -24,0
11,4 10,3
-12,1 -13,6
-7,7 -5,4
-14,6 -10,6
-8,1 -6,6
-0,5 1,2
Bron: Europese Commissie (DG Economische en financiële aangelegenheden). 1) Het verschil tussen het percentage positieve en het percentage negatieve antwoorden. 2) De conjunctuurindicator is samengesteld uit de vertrouwensindicatoren voor producenten, diensten, consumenten, de bouwnijverheid en de detailhandel; aan de indicator van producentenvertrouwen wordt een gewicht van 40% toegekend, aan de indicator van vertrouwen in de dienstensector een gewicht van 30%, aan de indicator van consumentenvertrouwen een gewicht van 20% en aan de overige twee indicatoren een gewicht van elk 5%. Waarden van de conjunctuurindicator van meer (minder) dan.100 geven een boven (beneden) gemiddelde beoordeling van het economisch sentiment voor de periode vanaf 1990. 3) De gegevens worden jaarlijks verzameld in januari, april, juli en oktober. De kwartaalcijfers zijn het gemiddelde van twee opeenvolgende enqûetes. De jaarcijfers zijn afgeleid uit kwartaalgemiddelden. 4) De vertrouwensindicatoren worden berekend als enkelvoudig gemiddelde van de aangegeven componenten; de beoordelingen van de voorraden (de kolommen 4 en 17) en de werkloosheid (kolom 10) krijgen bij de berekening van de vertrouwensindicatoren een omgekeerd teken.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 53
5.3 Arbeidsmarkt 1)
(kwartaalgegevens voor seizoen gecorrigeerd; jaargegevens niet seizoen gecorrigeerd)
1. Werkgelegenheid Totaal
Naar soort werkgelegenheid Werk Zelf Landbouw, Verwer- BouwnijverHandel, nemers standigen bosbouw en kende indusheid transport en visserij trie, energie horeca en nutsbedrijven
Naar bedrijfstak Informatie en communicatie
Financiële dienstverlening en verzekeringen
Onroerend Professionele, goed zakelijke en ondersteunende diensten
7 Werknemers
8
9
10
Openbaar bestuur, onderwijs, gezondheidszorg en sociale dienstverlening
Kunst- en entertainmentsector en overige dienstverlening
11
12
13
1
2
3
4
5
6
2011
147.047
125.952
21.095
5.057
23.221
9.941
36.123
4.040
4.097
1.312
18.080
34.397
10.780
2011
100,0
85,7
14,3
3,4
15,8
6,8
24,6
2,7
2,8
0,9
12,3
23,4
7,3
2009 2010 2011 2011 IV 2012 I II III
-1,8 -0,5 0,3 -0,1 -0,5 -0,7 -0,7
-1,8 -0,5 0,5 0,1 -0,4 -0,7 -0,9
-1,9 -0,6 -0,8 -1,2 -1,1 -0,9 -0,1
-2,1 -1,1 -2,2 -2,5 -1,6 -0,9 -0,7
-5,0 -2,8 0,3 0,2 -0,5 -1,1 -1,4
-6,4 -3,9 -4,0 -5,0 -5,1 -5,2 -5,3
-1,6 -0,7 0,7 0,3 -0,3 -0,8 -0,8
-0,6 -1,3 1,9 2,3 1,7 1,8 1,5
0,4 -0,7 -0,2 0,0 -0,5 -1,0 -1,6
-3,7 -0,3 3,0 3,6 0,6 1,4 0,8
-2,6 1,6 2,5 1,9 0,2 -0,1 0,4
1,2 1,0 0,1 -0,1 -0,1 -0,2 -0,3
1,1 0,9 0,2 -0,1 0,4 0,5 1,1
2011 IV 2012 I II III
-0,2 -0,3 0,0 -0,2
-0,2 -0,4 0,0 -0,3
-0,3 0,4 -0,4 0,2
-0,8 -0,2 0,8 -0,5
-0,3 -0,4 -0,5 -0,2
-1,8 -0,3 -1,5 -0,3 -0,6 0,0 -1,5 -0,2 Gewerkte uren
0,6 0,7 0,7 -0,5
0,1 -0,2 -0,7 -0,9
2,5 -1,4 1,0 -1,3
0,3 -0,6 0,6 0,1
-0,2 -0,1 0,1 0,0
0,4 0,6 -0,3 0,3
2011
232.729
187.453
45.275
10.433
36.926
2011
100,0
80,5
19,5
4,5
15,9
2009 2010 2011 2011 IV 2012 I II III
-3,2 0,0 0,2 -0,3 -1,2 -1,5 -1,6
-3,6 0,1 0,5 0,0 -1,0 -1,5 -1,9
-1,7 -0,4 -1,1 -1,4 -1,9 -1,6 -0,6
-2,0 -0,9 -2,4 -2,1 -2,1 -1,4 -1,2
-8,9 -0,3 0,9 -0,1 -0,8 -1,2 -2,9
2011 IV 2012 I II III
-0,5 -0,3 -0,6 -0,2
-0,5 -0,3 -0,8 -0,4
-0,5 -0,7 0,0 0,6
-0,1 -0,4 -0,4 -0,5
-0,6 -0,1 -0,7 -1,5
1.583
1.488
2.146
2.063
1.590
2009 2010 2011 2011 IV 2012 I II III
-1,4 0,5 -0,1 -0,2 -0,7 -0,8 -0,9
-1,8 0,6 0,0 -0,1 -0,6 -0,8 -1,0
0,2 0,2 -0,3 -0,2 -0,8 -0,8 -0,5
0,1 0,2 -0,2 0,4 -0,5 -0,5 -0,5
2011 IV 2012 I II III
2,6 0,7 -2,8 -1,3
3,0 1,0 -3,7 -1,2
1,0 -1,7 1,3 -1,4
-2,6 -2,5 4,7 -0,2
2011
Bron: Eurostat 1) De werkgelegenheidscijfers zijn gebaseerd op ESR 95.
S 54
ECB Maandbericht Maart 2013
niveaus (duizenden)
% van totale werknemers
mutaties in procenten per jaar
mutaties in procenten van kwartaal op kwartaal
niveaus (miljoenen)
17.612
60.736
6.501
6.488
2.042
27.722
49.069
15.199
7,6
26,1
2,8
2,8
0,9
11,9
21,1
6,5
-7,3 -4,0 -4,1 -5,6 -6,5 -7,0 -7,2
-2,5 -0,3 0,3 -0,2 -1,3 -2,0 -1,6
-1,1 -0,8 1,9 2,3 1,1 1,5 1,4
-1,0 -0,2 -0,1 0,1 -1,0 -1,6 -2,1
-3,9 0,7 3,6 3,1 -1,4 -0,3 -1,1
-3,7 2,3 2,7 2,1 -0,3 -0,6 -0,2
0,9 1,1 0,1 0,0 -0,1 -0,2 -0,3
-0,2 0,6 -0,1 -0,4 -0,6 -1,5 -0,2
0,7 0,7 0,0 0,0
-0,2 -0,3 -1,3 -0,3
0,9 -1,5 0,2 -0,7
0,4 -0,7 0,0 0,1
-0,2 0,1 -0,3 0,1
-0,1 0,4 -1,9 1,4
% van totale gewerkte uren
mutaties in procenten per jaar
mutaties in procenten van kwartaal op kwartaal -2,8 -0,7 -1,1 -0,7 -2,0 -0,4 -1,6 0,2 Gewerkte uren per werknemer
niveaus (duizenden)
1.772
1.681
1.609
1.584
1.556
1.533
1.427
1.410
-4,1 2,6 0,6 -0,3 -0,2 -0,1 -1,5
-0,9 -0,1 -0,2 -0,6 -1,5 -2,0 -2,1
-0,9 0,4 -0,3 -0,4 -1,0 -1,2 -0,8
-0,5 0,5 0,0 0,0 -0,6 -0,3 0,0
-1,4 0,5 0,1 0,1 -0,5 -0,6 -0,4
-0,2 1,0 0,6 -0,5 -1,9 -1,6 -1,8
-1,1 0,6 0,1 0,2 -0,6 -0,6 -0,6
-0,3 0,1 0,0 0,2 0,0 0,0 0,0
-1,3 -0,3 -0,4 -0,3 -1,0 -2,0 -1,2
3,7 1,1 -3,4 -3,0
0,1 -0,1 -0,9 -1,0
2,3 0,1 -2,1 -1,2
3,2 2,0 -5,1 0,2
2,9 1,8 -4,4 -0,4
0,6 1,1 -2,9 0,2
5,6 -0,2 -4,0 -2,0
3,2 2,3 -4,5 -0,9
1,5 0,1 -2,6 0,5
mutaties in procenten per jaar
mutaties in procenten van kwartaal op kwartaal
statistieken voor het eurogebied Prijzen, productie, vraag en arbeidsmarkt
5.3 Arbeidsmarkt
(voor seizoen gecorrigeerd, tenzij anders aangegeven)
2. Werkloosheid en vacatures 1) Werkloosheid Totaal Miljoenen
Naar leeftijd 3)
% beroeps bevolking
Volwassenen Miljoenen % beroeps bevolking
Vacature cijfers 2)
Naar geslacht 4)
Jeugd Miljoenen % beroeps bevolking
Mannen Miljoenen % beroeps bevolking
Vrouwen Miljoenen % beroeps bevolking
% totaal aantal banen
2009 2010 2011 2012
100,0 1 15,060 15,932 16,036 18,052
2 9,6 10,1 10,2 11,4
79,4 3 11,768 12,654 12,829 14,564
4 8,4 8,9 9,0 10,1
20,6 5 3,292 3,277 3,207 3,488
6 20,3 20,9 20,8 23,1
54,0 7 8,148 8,598 8,550 9,691
8 9,4 10,0 9,9 11,2
46,0 9 6,913 7,334 7,486 8,361
10 9,8 10,3 10,5 11,5
11 1,4 1,5 1,7 .
2011 IV 2012 I II III IV
16,757 17,290 17,897 18,283 18,738
10,6 10,9 11,3 11,5 11,8
13,461 13,910 14,447 14,770 15,130
9,4 9,7 10,0 10,2 10,5
3,295 3,380 3,450 3,513 3,608
21,5 22,2 22,8 23,4 23,9
8,967 9,250 9,630 9,826 10,058
10,4 10,7 11,1 11,3 11,6
7,790 8,040 8,268 8,457 8,680
10,8 11,2 11,4 11,7 11,9
1,7 1,7 1,7 1,5 .
2012 aug. sept. okt. nov. dec. 2013 jan.
18,259 18,416 18,653 18,764 18,797 18,998
11,5 11,6 11,7 11,8 11,8 11,9
14,761 14,869 15,055 15,147 15,188 15,355
10,2 10,3 10,4 10,5 10,5 10,6
3,497 3,547 3,598 3,617 3,609 3,642
23,3 23,6 23,8 24,0 24,0 24,2
9,812 9,909 10,014 10,066 10,094 10,210
11,3 11,4 11,6 11,6 11,7 11,8
8,447 8,507 8,639 8,698 8,703 8,788
11,6 11,7 11,9 11,9 12,0 12,1
-
% totaal in 2010
G28. Werkgelegenheid – werknemers en gewerkte uren
G29. Werkloosheidscijfers en vacaturecijfers 2)
(mutaties in procenten per jaar)
2,0 1,0
werkgelegenheid in termen van werknemers werkgelegenheid in termen van gewerkte uren
2,0 1,0
0,0
0,0
-1,0
-1,0
-2,0
-2,0
-3,0
-3,0
-4,0
-4,0
-5,0
-5,0 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
werkloosheidscijfer (linkerschaal) vacaturecijfer (rechterschaal)
12,0
5,0
11,5
4,5
11,0
4,0
10,5
3,5
10,0
3,0
9,5
2,5
9,0
2,0
8,5
1,5
8,0
1,0
7,5
0,5
7,0
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
0,0
Bron: Eurostat. 1) De werkloosheidsgegevens hebben betrekking op personen en zijn berekend volgens de aanbevelingen van de ILO. 2) Industrie, bouwnijverheid en diensten (m.u.v. huishoudens als werkgevers en buiten het eurogebied gevestigde organisaties en organen); niet voor seizoen gecorrigeerd. 3) Volwassenen: 25 jaar en ouder; jeugd; onder de 25; de cijfers zijn uitgedrukt als percentage van de beroepsbevolking voor de desbetreffende leeftijdsgroep. 4) De cijfers zijn uitgedrukt als percentage van de beroepsbevolking voor het desbetreffende geslacht.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 55
6
Overheidsfinanciën
6.1 Ontvangsten, uitgaven en tekort/overschot 1)
(% bbp)
1. Eurogebied – ontvangsten Totaal
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
1 44,9 44,5 44,8 45,3 45,3 45,1 44,9 44,8 45,4
Directe belastingen 2 44,2 44,0 44,3 45,0 45,1 44,9 44,6 44,5 45,1
Huishoudens
Bedrijven
4 8,8 8,5 8,6 8,8 8,9 9,1 9,2 8,9 9,1
5 2,7 2,9 3,0 3,4 3,6 3,2 2,3 2,5 2,7
3 11,5 11,5 11,7 12,3 12,7 12,5 11,6 11,5 11,9
Lopende ontvangsten Indirecte belastinOntvangen gen door EUinstellingen 6 7 13,2 0,4 13,2 0,3 13,3 0,3 13,4 0,3 13,3 0,3 12,9 0,3 12,8 0,3 12,9 0,3 13,0 0,3
Socialeverzekeringspremies
Verkopen Werk gevers
Werk nemers
8 15,7 15,5 15,4 15,3 15,1 15,3 15,8 15,6 15,7
9 8,2 8,1 8,1 8,0 8,0 8,1 8,3 8,2 8,2
10 4,6 4,5 4,5 4,5 4,4 4,4 4,5 4,5 4,5
Kapitaalontvangsten Vermogensbelasting
11 2,3 2,2 2,3 2,3 2,3 2,3 2,5 2,6 2,6
12 0,6 0,5 0,5 0,3 0,3 0,2 0,3 0,3 0,3
PM: belastingdruk 2)
13 0,5 0,4 0,3 0,3 0,3 0,3 0,4 0,3 0,3
14 40,9 40,6 40,7 41,3 41,3 40,9 40,6 40,4 40,9
2. Eurogebied – uitgaven Totaal
Totaal
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
1 48,0 47,4 47,3 46,7 46,0 47,3 51,3 51,0 49,5
2 44,1 43,5 43,4 42,8 42,2 43,3 47,0 46,6 46,0
Loonsom
Lopende uitgaven Rente Inkomens over drachten
Inter mediaire con sumptie
3 10,6 10,5 10,5 10,3 10,1 10,3 11,1 10,9 10,6
4 5,0 5,0 5,0 5,0 5,0 5,2 5,7 5,7 5,5
5 3,3 3,1 3,0 2,9 3,0 3,0 2,9 2,8 3,0
Sociale uit keringen
Subsidies
7 22,3 22,1 22,1 21,8 21,4 21,9 24,3 24,2 23,9
8 1,8 1,7 1,7 1,6 1,6 1,6 1,8 1,8 1,7
6 25,2 24,9 24,9 24,6 24,2 24,8 27,4 27,2 26,9
Kapitaaluitgaven Inves Kapitaal teringen over drachten
Betaald door EUinstellingen
PM: primaire uitgaven 3) Betaald door EUinstellingen
9 0,5 0,5 0,5 0,5 0,4 0,4 0,4 0,4 0,4
10 4,0 3,9 3,9 3,9 3,8 3,9 4,3 4,4 3,5
11 2,6 2,5 2,5 2,5 2,6 2,6 2,8 2,5 2,3
12 1,4 1,5 1,4 1,4 1,2 1,3 1,4 1,8 1,2
13 0,1 0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
14 44,7 44,3 44,3 43,8 43,1 44,2 48,4 48,1 46,5
CollecVerkopen tieve consumptie (–)
Individuele consumptie
3. Eurogebied – tekort/overschot, primair tekort/overschot en overheidsconsumptie Totaal
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
1 -3,2 -2,9 -2,5 -1,4 -0,7 -2,1 -6,3 -6,2 -4,1
Tekort (-)/overschot (+) Centrale DeelstaatLagere overheid overheid overheid
2 -2,5 -2,5 -2,3 -1,5 -1,2 -2,3 -5,2 -5,1 -3,3
3 -0,5 -0,4 -0,3 -0,1 0,0 -0,2 -0,5 -0,7 -0,7
Primair Wettelijke tekort (-)/ oversociale schot (+) verzekeringsinstellingen
4 -0,2 -0,3 -0,2 -0,2 0,0 -0,2 -0,3 -0,3 -0,2
5 0,1 0,2 0,2 0,4 0,6 0,5 -0,4 -0,1 0,0
6 0,2 0,2 0,5 1,5 2,3 0,9 -3,5 -3,4 -1,1
Overheidsconsumptie 4) Totaal
Loonsom
7 20,5 20,4 20,4 20,3 20,0 20,5 22,3 22,0 21,6
Inter Ovedrachten mediaire in natura via consumptie marktproducenten
8 10,6 10,5 10,5 10,3 10,1 10,3 11,1 10,9 10,6
9 5,0 5,0 5,0 5,0 5,0 5,2 5,7 5,7 5,5
Verbruik vast kapitaal
10 5,2 5,1 5,1 5,2 5,1 5,3 5,8 5,8 5,8
11 1,9 1,9 1,9 1,9 1,9 2,0 2,1 2,1 2,1
12 2,3 2,2 2,3 2,3 2,3 2,3 2,5 2,6 2,6
13 8,1 8,1 8,0 7,9 7,7 8,0 8,6 8,4 8,2
14 12,4 12,3 12,4 12,4 12,3 12,6 13,7 13,5 13,3
SK 16 -2,1 -8,0 -7,7 -4,9
FI 17 4,4 -2,5 -2,5 -0,6
4. Landen van het eurogebied – tekort (-)/overschot (+) 5) 2008 2009 2010 2011
BE 1 -1,0 -5,5 -3,8 -3,7
DE 2 -0,1 -3,1 -4,1 -0,8
EE 3 -2,9 -2,0 0,2 1,1
IE 4 -7,4 -13,9 -30,9 -13,4
GR 5 -9,8 -15,6 -10,7 -9,4
ES 6 -4,5 -11,2 -9,7 -9,4
FR 7 -3,3 -7,5 -7,1 -5,2
IT 8 -2,7 -5,4 -4,5 -3,9
CY 9 0,9 -6,1 -5,3 -6,3
LU 10 3,2 -0,8 -0,8 -0,3
MT 11 -4,6 -3,9 -3,6 -2,7
NL 12 0,5 -5,6 -5,1 -4,5
AT 13 -0,9 -4,1 -4,5 -2,5
PT 14 -3,6 -10,2 -9,8 -4,4
SI 15 -1,9 -6,0 -5,7 -6,4
Bronnen: ECB voor de geaggregeerde gegevens betreffende het eurogebied; Europese Commissie voor gegevens betreffende het tekort/overschot van landen. 1) De begrippen ‘ontvangsten’, ‘uitgaven’ en ‘tekort/overschot’ zijn op basis van ESR 95. Transacties waarbij de begroting van de EU is betrokken zijn inbegrepen en geconsolideerd. Transacties tussen overheden van lidstaten zijn niet geconsolideerd. 2) De belastingdruk omvat belastingen en sociale-verzekeringspremies. 3) Omvat totale uitgaven minus rentebetalingen. 4) Komt overeen met de finale-consumptie-uitgaven (P.3) van de overheid in ESR 95. 5) Met inbegrip van verrekeningen van swaps en rente-termijntransacties.
S 56
ECB Maandbericht Maart 2013
statistieken voor het eurogebied Overheidsfinanciën
6.2 Schuld 1)
(% bbp)
1. Eurogebied – naar financieel instrument en houderschap Totaal
Financiële instrumenten Munten en deposito’s
Leningen
2 2,7 2,1 2,2 2,4 2,5 2,2 2,3 2,5 2,4 2,4
3 11,9 12,5 12,1 12,3 11,9 11,3 11,6 12,7 15,4 15,5
1 68,0 69,2 69,6 70,5 68,7 66,4 70,2 80,0 85,4 87,3
2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
Houders Binnenlandse crediteuren 2)
Kortlopende effecten
Langlopende effecten
Totaal
MFI’s
Overige financiële vennoot schappen
Overige sectoren
4 4,6 5,1 4,8 4,5 4,0 3,9 6,5 8,3 7,3 7,4
5 48,9 49,6 50,5 51,3 50,3 48,9 49,8 56,5 60,2 62,1
6 40,8 40,1 38,7 37,0 34,9 32,7 33,2 37,3 40,4 42,7
7 19,6 19,8 18,9 18,1 18,3 17,1 17,8 20,7 22,8 24,0
8 10,8 11,3 11,1 11,3 9,3 8,6 7,9 9,2 10,4 10,9
9 10,5 9,1 8,7 7,6 7,3 7,0 7,5 7,5 7,2 7,9
Overige crediteuren 3)
10 27,2 29,1 30,9 33,5 33,7 33,6 37,0 42,6 44,9 44,6
2. Eurogebied – naar emittent, looptijd en valuta Totaal
2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
Uitgegeven door 4) Centrale overheid
Deelstaatoverheid
Lagere overheid
2 56,3 56,7 56,6 57,2 55,4 53,5 56,9 64,8 69,2 70,7
3 6,2 6,5 6,6 6,7 6,5 6,3 6,7 7,7 8,3 8,5
4 4,7 5,0 5,1 5,2 5,3 5,3 5,3 5,8 5,9 5,9
1 68,0 69,2 69,6 70,5 68,7 66,4 70,2 80,0 85,4 87,3
Oorspronkelijke looptijd Wettelijke Tot en met sociale1 jaar verzekeringsinstellingen 5 0,8 1,0 1,3 1,4 1,4 1,4 1,3 1,7 1,9 2,2
Meer dan 1 jaar
6 7,6 7,8 7,7 7,8 7,3 7,1 10,0 12,1 13,0 12,6
7 60,4 61,4 62,0 62,8 61,4 59,2 60,2 67,9 72,4 74,7
Resterende looptijd
Tot en met 1 jaar Variabele rente 8 5,3 5,1 4,7 4,6 4,4 4,3 5,0 5,0 5,2 6,2
Valuta’s
Meer dan 1 jaar tot en met 5 jaar
Meer dan 5 jaar
Euro of deelnemende valuta’s
Overige valuta’s
10 25,3 26,0 26,3 25,8 24,2 23,6 23,5 27,3 29,3 30,4
11 27,2 28,3 28,6 29,9 30,1 28,2 29,1 33,2 34,9 36,1
12 66,9 68,3 68,6 69,4 67,9 65,8 69,3 78,9 84,2 85,7
13 1,1 0,9 1,0 1,1 0,7 0,5 0,9 1,1 1,1 1,6
9 15,5 14,9 14,7 14,8 14,3 14,5 17,7 19,5 21,2 20,8
3. Landen van het eurogebied
2008 2009 2010 2011
BE
DE
EE
IE
GR
ES
FR
IT
CY
LU
MT
NL
AT
PT
SI
SK
FI
1 89,2 95,7 95,5 97,8
2 66,8 74,5 82,5 80,5
3 4,5 7,2 6,7 6,1
4 44,5 64,9 92,2 106,4
5 112,9 129,7 148,3 170,6
6 40,2 53,9 61,5 69,3
7 68,2 79,2 82,3 86,0
8 106,1 116,4 119,2 120,7
9 48,9 58,5 61,3 71,1
10 14,4 15,3 19,2 18,3
11 62,0 67,6 68,3 70,9
12 58,5 60,8 63,1 65,5
13 63,8 69,2 72,0 72,4
14 71,7 83,2 93,5 108,1
15 22,0 35,0 38,6 46,9
16 27,9 35,6 41,0 43,3
17 33,9 43,5 48,6 49,0
Bronnen: ECB voor de geaggregeerde gegevens betreffende het eurogebied; Europese Commissie voor gegevens betreffende de schulden van landen. 1) Bruto, tussen subsectoren van de overheid geconsolideerde, nominale overheidsschuld. De door niet-ingezeten overheden aangehouden schuld is niet geconsolideerd. De kredietverschaffing tussen overheden in de context van de financiële crisis is geconsolideerd. De gegevens zijn deels geraamd. 2) Houders die ingezetenen zijn van het land waarvan de overheid de schuld heeft uitgegeven. 3) Waaronder ingezetenen van landen van het eurogebied niet zijnde het land waarvan de overheid de schuld heeft uitgegeven. 4) Uitgezonderd schuld aangehouden door overheidsinstanties in het land waarvan de overheid de schuld heeft uitgegeven.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 57
6.3 Schuldmutatie 1)
(% bbp)
1. Eurogebied – naar bron, financieel instrument en houderschap Totaal
Mutatiebron Waarde ringseffecten 3)
Overige volumemutaties 4)
Chartaal geld en deposito’s
2 3,3 3,3 3,1 1,5 1,2 5,2 7,4 7,7 4,0
3 -0,2 -0,1 0,3 0,1 0,0 0,1 -0,2 -0,1 0,2
4 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
5 -0,6 0,2 0,3 0,2 -0,1 0,1 0,1 0,0 0,0
1 3,1 3,2 3,3 1,6 1,2 5,3 7,2 7,6 4,2
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
Financiële instrumenten
Finan cierings behoefte 2)
Leningen Kortlopende effecten
6 1,0 0,1 0,6 0,2 0,0 0,5 0,7 3,1 0,4
Houders LangBinnenlopende landse credieffecten teuren 5)
7 0,6 -0,1 -0,1 -0,3 0,1 2,7 1,6 -0,7 0,2
8 2,1 2,9 2,6 1,5 1,2 2,0 4,9 5,2 3,5
9 0,5 0,2 -0,3 -0,3 -0,4 1,2 3,0 4,1 3,4
MFI’s
Overige financiële vennootschappen
10 0,8 -0,1 -0,1 1,1 -0,3 1,1 2,2 2,7 1,9
11 0,8 0,3 0,5 -1,4 -0,3 -0,5 1,0 1,5 0,7
Overige crediteu ren 6)
12 2,7 3,0 3,7 1,9 1,6 4,1 4,3 3,5 0,8
2. Eurogebied – tekort-schuldaanpassing Schuldmutaties
2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011
1 3,1 3,2 3,3 1,6 1,2 5,3 7,2 7,6 4,2
Tekort (-)/ overschot (+) 7)
2 -3,2 -2,9 -2,5 -1,4 -0,7 -2,1 -6,3 -6,2 -4,1
Tekort-schuldaanpassing 8) Totaal
3 0,0 0,2 0,8 0,2 0,5 3,2 0,9 1,4 0,1
Transacties in de belangrijkste door de overheid aangehouden financiële activa Totaal
Chartaal geld en deposito’s
4 0,1 0,2 0,6 0,2 0,6 3,0 1,0 1,8 -0,2
5 0,1 0,2 0,3 0,3 0,2 0,8 0,3 0,0 0,2
Leningen Effecten
10)
6 0,0 0,0 0,0 -0,1 0,0 0,7 0,0 0,5 -0,2
7 0,0 0,1 0,1 0,2 0,2 0,7 0,3 1,1 -0,2
Aandelen en overige deelnemingen
Privatiseringen
Kapitaaldonaties
8 0,1 0,0 0,1 -0,2 0,1 0,9 0,4 0,1 -0,1
9 -0,2 -0,5 -0,3 -0,4 -0,3 -0,1 -0,3 0,0 -0,1
10 0,1 0,2 0,2 0,1 0,2 0,7 0,5 0,1 0,2
Waarde ringseffecten
11 -0,2 -0,1 0,3 0,1 0,0 0,1 -0,2 -0,1 0,2
Wissel koers effecten 12 -0,1 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
Overige Overige 9) volumemutaties
13 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
14 0,1 0,1 0,0 -0,1 -0,1 0,0 0,1 -0,3 0,1
Bron: ECB. 1) De gegevens zijn deels geraamd. Jaarlijkse mutatie van de bruto nominale geconsolideerde schuld als percentage van het bbp [schuld(t) – schuld (t-1)] ÷ bbp(t). De kredietverschaffing tussen overheden in de context van de financiële crisis is geconsolideerd. 2) De financieringsbehoefte is per definitie gelijk aan de transacties in de schuld. 3) Waaronder, naast het effect van wisselkoersontwikkelingen, effecten die verband houden met de meting tegen nominale waarde (bijvoorbeeld agio en disagio op uitgegeven effecten). 4) Omvat met name het effect van herrubriceringen van participaties en bepaalde soorten schuldverwerving. 5) Houders die ingezetenen zijn van het land waarvan de overheid de schuld heeft uitgegeven. 6) Waaronder ingezetenen van landen van het eurogebied niet zijnde het land waarvan de overheid de schuld heeft uitgegeven. 7) Het verschil tussen de jaarlijkse mutatie van de bruto nominale geconsolideerde schuld en het tekort als percentage van het bbp. 8) Omvat voornamelijk transacties in andere activa en passiva (handelskrediet, overige te ontvangen of betalen bedragen en financiële derivaten). 9) Met uitzondering van financiële derivaten.
S 58
ECB Maandbericht Maart 2013
statistieken voor het eurogebied Overheidsfinanciën
6.4 Ontvangsten, uitgaven en tekort/overschot op kwartaalbasis
1)
(% bbp)
1. Eurogebied – ontvangsten op kwartaalbasis Totaal
2006 III IV 2007 I II III IV 2008 I II III IV 2009 I II III IV 2010 I II III IV 2011 I II III IV 2012 I II III
1 43,6 49,1 42,2 45,8 43,6 49,3 42,3 45,2 43,4 48,9 42,3 45,3 42,9 48,8 42,1 45,0 43,1 48,7 42,9 45,2 43,8 49,4 43,1 46,0 44,3
2 43,1 48,5 41,8 45,3 43,2 48,8 42,0 44,9 43,1 48,4 42,2 44,7 42,6 47,9 41,9 44,5 42,7 47,9 42,6 44,8 43,5 48,4 43,0 45,8 44,0
Lopende ontvangsten
Kapitaalontvangsten
Directe belastingen
Indirecte belastingen
Socialeverzekeringspremies
Verkopen
Inkomsten uit onroerend goed
3 11,8 14,4 10,4 13,0 12,3 14,8 10,9 12,9 12,2 13,9 10,4 11,8 11,0 13,0 10,1 11,8 10,9 13,2 10,6 12,0 11,4 13,3 10,9 12,6 12,0
4 12,4 14,1 12,8 13,0 12,4 13,8 12,3 12,4 12,0 13,4 12,0 12,5 12,0 13,6 12,2 12,6 12,5 13,4 12,4 12,7 12,5 13,4 12,6 12,9 12,5
5 15,1 15,8 14,8 15,0 14,7 15,7 14,8 15,1 15,0 16,4 15,6 15,7 15,5 16,4 15,5 15,4 15,2 16,4 15,3 15,4 15,3 16,7 15,3 15,6 15,4
6 2,3 2,5 2,1 2,2 2,3 2,6 2,1 2,2 2,3 2,7 2,3 2,4 2,5 2,8 2,3 2,5 2,5 2,9 2,4 2,5 2,6 2,9 2,4 2,5 2,6
7 0,8 0,9 0,9 1,4 0,7 1,0 1,1 1,5 0,8 1,1 1,1 1,4 0,7 1,0 0,9 1,3 0,7 1,0 1,0 1,5 0,8 1,0 0,9 1,3 0,7
2. Eurogebied – uitgaven en tekort/overschot op kwartaalbasis Totaal
2006 III IV 2007 I II III IV 2008 I II III IV 2009 I II III IV 2010 I II III IV 2011 I II III IV 2012 I II III
1 45,4 49,6 44,8 44,9 44,7 49,3 45,4 45,9 45,9 51,4 49,4 50,6 50,2 54,6 50,3 49,4 50,5 53,5 48,5 48,4 48,3 52,6 48,2 49,0 48,8
Lopende uitgaven
Totaal
Loonsom
Inter mediaire consumptie
2 41,8 44,7 41,3 41,5 41,1 44,8 41,8 42,3 42,2 46,8 45,6 46,4 46,1 49,7 46,5 45,9 45,3 48,7 45,4 45,2 44,9 48,7 45,6 45,7 45,1
3 9,8 10,8 9,9 10,1 9,6 10,8 9,9 10,3 9,8 11,2 10,7 11,1 10,5 11,8 10,8 11,0 10,2 11,4 10,5 10,6 10,1 11,3 10,3 10,6 10,0
4 4,8 6,1 4,3 4,6 4,8 6,1 4,4 4,8 5,0 6,5 4,9 5,4 5,6 6,9 4,9 5,3 5,5 6,8 4,8 5,1 5,4 6,7 4,8 5,2 5,4
5 2,9 2,7 2,9 3,2 2,9 2,8 3,1 3,3 3,0 2,8 2,9 3,0 2,9 2,6 2,8 3,0 2,8 2,8 3,0 3,2 3,0 3,0 3,1 3,2 2,9
8 0,5 0,6 0,4 0,4 0,5 0,6 0,3 0,4 0,4 0,5 0,1 0,6 0,3 0,8 0,2 0,4 0,3 0,7 0,3 0,3 0,3 1,0 0,1 0,3 0,3
9 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,2 0,3 0,3 0,3 0,2 0,5 0,3 0,5 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,3 0,4 0,2 0,3 0,3
Kapitaaluitgaven
Rente Inkomens over Sociale drachten uitkeringen 6 24,3 25,0 24,1 23,6 23,8 25,0 24,5 23,9 24,3 26,2 27,0 26,9 27,1 28,4 28,0 26,7 26,8 27,7 27,2 26,2 26,4 27,7 27,4 26,7 26,8
7 20,9 21,3 20,7 20,6 20,5 21,2 20,8 20,8 21,2 22,2 23,0 23,3 23,5 24,0 23,6 23,2 23,1 23,6 23,1 22,9 23,0 23,6 23,3 23,3 23,4
Subsidies 8 1,2 1,3 1,1 1,1 1,1 1,5 1,2 1,1 1,1 1,4 1,3 1,3 1,3 1,5 1,4 1,3 1,3 1,5 1,3 1,2 1,2 1,5 1,2 1,1 1,1
9 3,6 4,9 3,5 3,4 3,6 4,5 3,6 3,6 3,7 4,6 3,8 4,2 4,1 4,9 3,9 3,5 5,2 4,7 3,1 3,2 3,5 3,9 2,6 3,3 3,7
PM: belastingdruk 2)
Vermogensbelasting
Inves teringen
Kapitaal over drachten
10 2,6 2,7 2,3 2,5 2,6 2,8 2,3 2,6 2,7 2,9 2,6 2,8 2,8 3,0 2,3 2,5 2,6 2,7 2,1 2,3 2,3 2,5 1,9 2,1 2,2
11 1,0 2,2 1,2 0,9 0,9 1,7 1,2 1,0 1,0 1,7 1,2 1,3 1,1 1,9 1,5 1,1 2,6 2,0 0,9 0,9 1,1 1,7 0,7 1,2 1,4
10 39,5 44,5 38,3 41,2 39,6 44,6 38,2 40,6 39,5 43,9 38,2 40,5 38,8 43,5 38,0 40,2 38,9 43,3 38,7 40,3 39,6 43,9 39,0 41,3 40,2
Tekort (-)/ overschot (+)
Primair tekort (-)/ overschot (+)
12 -1,8 -0,4 -2,6 0,9 -1,1 0,0 -3,1 -0,6 -2,4 -2,5 -7,0 -5,3 -7,2 -5,9 -8,2 -4,4 -7,5 -4,8 -5,7 -3,3 -4,5 -3,2 -5,1 -2,9 -4,4
13 1,1 2,3 0,3 4,1 1,9 2,9 0,0 2,7 0,6 0,3 -4,1 -2,3 -4,4 -3,3 -5,4 -1,5 -4,7 -2,0 -2,7 -0,1 -1,5 -0,2 -1,9 0,3 -1,5
Bronnen: Berekeningen van de ECB op basis van gegevens van Eurostat en nationale gegevens. 1) De begrippen ‘ontvangsten’, ‘uitgaven’ en ‘tekort/overschot’ zijn op basis van ESR 95. Transacties tussen de begroting van de EU en entiteiten buiten de overheidssector zijn niet inbegrepen. Voor het overige zijn, met uitzondering van verschillende uiterste data voor de aanlevering van de gegevens, de kwartaalgegevens in overeenstemming met de gegevens op jaarbasis. 2) De belastingdruk omvat belastingen en sociale-verzekeringspremies.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 59
6.5 Schuld en schuldmutatie op kwartaalbasis 1)
(% bbp)
1. Eurogebied – Maastricht-schuld naar financieel instrument Totaal
Financiële instrumenten Chartaal geld en deposito’s 2 2,5 2,4 2,4 2,4 2,4 2,4 2,4 2,4 2,4 2,5 2,5 2,5
1 80,0 81,6 82,9 83,0 85,4 86,2 87,1 86,8 87,3 88,2 89,9 90,0
2009 IV 2010 I II III IV 2011 I II III IV 2012 I II III
Leningen 3 12,7 12,9 13,5 13,4 15,4 15,2 15,0 15,2 15,5 15,8 16,7 16,5
Kortlopende effecten 4 8,3 8,2 7,8 7,9 7,3 7,4 7,5 7,8 7,4 7,6 7,3 7,2
Langlopende effecten 5 56,5 58,2 59,2 59,2 60,2 61,2 62,2 61,4 62,1 62,3 63,4 63,7
2. Eurogebied – tekort-schuldaanpassing Schuld mutaties
Tekort (-)/ overschot (+)
1 2,2 8,1 7,7 2,8 11,7 6,6 6,0 0,7 3,4 4,9 7,1 0,6
2009 IV 2010 I II III IV 2011 I II III IV 2012 I II III
2 -5,9 -8,2 -4,4 -7,5 -4,8 -5,7 -3,3 -4,5 -3,2 -5,1 -2,9 -4,4
Tekort-schuldaanpassing Totaal Transacties in de belangrijkste door de overheid aangehouden financiële activa
3 -3,7 -0,1 3,2 -4,7 6,9 1,0 2,8 -3,7 0,2 -0,2 4,1 -3,8
Totaal
Chartaal geld en deposito’s
Leningen
Effecten
Aandelen en overige deelnemingen
Waarderings effecten en overige volumemutaties
4 -2,7 0,8 3,3 -2,9 5,7 0,8 2,6 -3,7 -0,5 3,4 3,2 -1,9
5 -2,9 0,8 2,0 -2,3 -0,3 2,0 2,8 -3,7 -0,3 4,0 1,6 -2,0
6 -0,1 -0,1 1,1 -0,6 1,6 -0,7 0,6 -0,4 -0,2 -0,3 0,5 0,2
7 0,1 -0,3 -0,2 0,0 4,7 -0,3 -0,4 0,1 -0,1 -0,3 0,0 -0,3
8 0,2 0,3 0,4 0,0 -0,3 -0,1 -0,5 0,2 0,1 0,1 1,1 0,3
9 -0,2 -0,4 -0,1 0,0 0,0 -0,2 0,2 0,6 0,1 -3,7 -0,5 0,1
G30. Tekort, financieringsbehoefte en schuldmutatie
Overige
PM: Financieringsbehoefte
10 -0,8 -0,5 0,0 -1,8 1,2 0,3 0,0 -0,6 0,7 0,1 1,5 -2,0
11 2,4 8,5 7,8 2,8 11,7 6,8 5,8 0,2 3,3 8,6 7,6 0,5
G31. Maastricht-schuld
(voortschrijdend vierkwartaals totaal als % bbp)
(jaarlijkse mutatie van de schuldquote en onderliggende factoren) tekort-schuldaanpassing primair tekort/overschot groei/renteverschil mutatie van de schuldquote
tekort schuldmutatie financieringsbehoefte0 12,0
12,0
9,0
10,0
10,0
8,0
8,0
8,0
8,0
7,0
7,0
6,0
6,0
6,0
6,0
5,0
5,0
4,0
4,0
4,0
4,0
2,0
2,0
3,0
3,0
0,0
0,0
2,0
2,0
1,0
1,0
-2,0
-2,0
10,0
10,0
9,0
0,0
2002
2004
2006
2008
2010
0,0 2012
-4,0
Bronnen: Berekeningen van de ECB op basis van gegevens van Eurostat en van nationale gegevens. 1) De kredietverschaffing tussen overheden in de context van de financiële crisis is geconsolideerd.
S 60
ECB Maandbericht Maart 2013
2002
2004
2006
2008
2010
-4,0 2012
7
externe STROMEN EN STANDEN 7.1 Samenvattende betalingsbalans 1)
(EUR miljard; netto stromen) Lopende rekening Totaal Goederen Diensten Inkomens Inkomensover drachten
2010 2011 2012 2011 IV 2012 I II III IV 2011 dec.
VermogensVorderinoverdrachgensaldo tenrekening t.o.v. rest van de wereld (kolommen 1+6)
Financiële rekening Totaal
Directe Effecten- Financiële Overige Officiële investe- verkeer derivaten financiële reserves ringen transacties
Statis tische verschillen
1 3,1 12,5 110,8
2 18,2 9,2 104,2
3 54,3 67,2 89,6
4 40,4 43,0 28,2
5 -109,8 -106,9 -111,2
6 7,8 11,5 11,2
7 10,9 23,9 122,0
8 5,5 -45,3 -153,5
9 -95,0 -154,8 -50,9
10 124,1 274,0 64,1
11 17,8 -4,9 0,0
12 -30,8 -149,5 -152,8
13 -10,5 -10,2 -13,9
14 -16,4 21,4 31,5
36,6 -4,6 14,9 41,0 59,5
15,8 6,3 25,2 30,5 42,2
18,7 15,3 25,4 26,8 22,1
22,2 13,0 -10,2 13,2 12,3
-20,0 -39,2 -25,5 -29,5 -17,0
6,1 2,0 1,1 3,5 4,6
42,7 -2,6 16,0 44,5 64,1
-42,2 3,6 -20,4 -55,0 -81,6
-35,7 -3,5 -16,3 -25,7 -5,5
-34,0 -71,0 94,2 -9,3 50,2
-10,9 -6,7 -9,1 -0,6 16,4
45,1 86,9 -80,3 -19,4 -140,0
-6,7 -2,1 -9,0 -0,1 -2,8
-0,5 -1,0 4,4 10,5 17,5
23,4
9,0
7,9
9,1
-2,6
1,7
25,1
-21,6
10,9
-51,8
-5,1
29,7
-5,4
-3,4
2012 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
-11,7 -3,5 10,6 2,3 -4,8 17,4 20,8 8,5 11,8 11,6 20,8 27,0
-7,6 3,2 10,7 5,3 6,2 13,7 14,5 5,6 10,4 12,5 16,7 13,0
3,2 5,0 7,1 6,8 8,6 10,0 9,3 8,5 9,0 6,9 5,7 9,4
2,4 5,7 4,9 -0,6 -11,1 1,5 4,9 4,9 3,4 2,0 4,5 5,8
-9,7 -17,4 -12,1 -9,2 -8,5 -7,8 -7,8 -10,6 -11,1 -9,8 -6,0 -1,2
0,3 1,8 -0,1 0,2 1,3 -0,4 0,5 1,5 1,5 1,8 1,6 1,2
-11,3 -1,8 10,5 2,5 -3,5 17,0 21,3 9,9 13,3 13,4 22,5 28,2
19,2 6,5 -22,1 -3,8 1,9 -18,5 -21,0 -9,2 -24,8 -12,0 -22,7 -47,0
0,3 5,7 -9,4 -3,5 8,2 -21,0 -5,8 14,7 -34,6 -10,6 13,7 -8,6
-39,4 12,1 -43,7 3,2 25,6 65,4 9,2 -18,6 0,1 45,8 16,5 -12,1
-6,2 4,4 -4,9 0,8 -7,0 -2,8 -2,3 3,5 -1,8 4,0 10,5 1,9
65,6 -14,1 35,4 -1,3 -23,4 -55,6 -22,6 -7,3 10,5 -48,7 -62,4 -28,9
-1,1 -1,6 0,7 -3,0 -1,5 -4,5 0,5 -1,6 1,0 -2,4 -1,0 0,7
-7,9 -4,7 11,6 1,3 1,6 1,5 -0,3 -0,7 11,5 -1,5 0,2 18,8
2012 dec.
110,8
104,2
89,6
28,2
-111,2
64,1
0,0
-152,8
-13,9
31,5
0,7
0,0
-1,6
-0,1
0,3
twaalfmaands gecumuleerde transacties 11,2
122,0
-153,5
-50,9
twaalfmaands gecumuleerde transacties in % bbp 2012 dec.
1,2
1,1
0,9
0,3
-1,2
0,1
G32. Betalingsbalans van het eurogebied: saldo op de lopende rekening
1,3
-1,6
-0,5
G33. Betalingsbalans van het eurogebied: directe investeringen en effectenverkeer samengenomen
(voor seizoen gecorrigeerd; twaalfmaands gecumuleerde transacties als % bbp)
(twaalfmaands gecumuleerde transacties als % bbp)
lopende rekening balans
netto directe investeringen netto effectenverkeer
1,5
1,5
5,0
5,0
1,0
1,0
4,0
4,0
0,5
0,5
3,0
3,0
0,0
0,0
2,0
2,0
1,0
1,0
-0,5
-0,5
0,0
0,0
-1,0
-1,0
-1,0
-1,0
-1,5
-1,5
-2,0
-2,0
-3,0
-3,0
-2,0
2002
2004
2006
2008
2010
2012
-2,0
-4,0
2002
2004
2006
2008
2010
2012
-4,0
Bron: ECB. 1) De tekens worden verklaard in de Toelichting.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 61
7.2 Lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening
(EUR miljard; stromen)
1. Samenvattende lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening Totaal Ont Uitgaven vangsten
Lopende rekening Diensten Inkomens
Goederen Netto
Uitvoer
Invoer
Vermogens overdrachten rekening Uitgaven Ont Uitgaven Over vangsten boeking door werk nemers 12 13 14 15 196,8 27,1 20,3 12,5 201,4 27,8 25,0 13,5 205,6 . 25,5 14,3
Inkomensoverdrachten
Ont Uitgaven Ont Uitgaven vangsten vangsten
Ontvangsten Overboeking door werk nemers
1 2.693,5 2.975,0 3.128,2
2 2.690,4 2.962,5 3.017,4
3 3,1 12,5 110,8
4 1.566,8 1.775,5 1.912,2
5 1.548,6 1.766,2 1.807,9
6 541,7 576,6 615,2
7 487,4 509,4 525,6
8 498,0 528,4 506,5
9 457,6 485,4 478,2
10 87,0 94,5 94,4
11 6,3 6,6 .
2011 IV 2012 I II III IV
785,2 751,3 788,0 786,2 802,7
748,6 755,9 773,1 745,2 743,2
36,6 -4,6 14,9 41,0 59,5
463,6 464,0 479,0 479,1 490,1
447,8 457,7 453,8 448,5 447,9
151,6 137,1 154,7 164,6 158,7
133,0 121,9 129,3 137,8 136,6
137,6 124,3 133,5 125,7 123,0
115,5 111,3 143,6 112,5 110,8
32,4 25,8 20,9 16,8 30,9
1,6 1,5 1,6 1,8 .
52,4 65,0 46,3 46,3 47,9
7,0 6,3 6,6 6,6 .
11,3 4,8 5,2 6,4 9,1
5,2 2,8 4,1 2,9 4,4
2012 okt. nov. dec.
270,9 263,6 268,2
259,3 242,8 241,1
11,6 20,8 27,0
173,6 168,0 148,5
161,1 151,3 135,4
52,9 50,2 55,6
46,0 44,5 46,2
38,2 36,8 48,0
36,2 32,4 42,2
6,2 8,6 16,1
-
15,9 14,7 17,3
-
3,2 2,7 3,1
1,4 1,1 2,0
2012 I II III
787,0 793,2 780,2
760,4 762,9 742,5
26,6 30,2 37,7
480,3 483,9 481,9
455,3 458,2 444,9
154,8 155,5 155,5
132,1 133,3 133,0
127,8 129,6 119,9
121,0 119,7 116,5
24,2 24,1 22,9
-
52,0 51,8 48,0
-
-
-
2012 okt. nov. dec.
258,1 259,1 263,0
250,1 243,2 249,2
8,0 15,9 13,9
158,8 160,6 162,4
148,7 147,6 148,7
51,2 52,0 52,4
43,8 44,7 44,5
40,7 39,0 40,3
41,0 35,9 39,6
7,4 7,5 7,9
-
16,6 15,0 16,3
-
-
-
2012 dec.
3.130,0
3 013,9
116,1
1 913,2
1 805,8
95,5
-
204,3
-
-
-
-
2,2
-
-
-
2010 2011 2012
Voor seizoen gecorrigeerd
twaalfmaands gecumuleerde transacties 614,7
525,4
506,6
478,4
twaalfmaands gecumuleerde transacties in % bbp 2012 dec.
33,0
31,8
1,2
20,2
19,0
6,5
5,5
G34. Betalingsbalans van het eurogebied: goederenverkeer
22,0
5,0
1,0
G35. Betalingsbalans van het eurogebied: dienstenverkeer
(voor seizoen gecorrigeerd; twaalfmaands gecumuleerde transacties als % bbp) uitvoer (ontvangsten) invoer (uitgaven)
5,3
(voor seizoen gecorrigeerd; twaalfmaands gecumuleerde transacties als % bbp) uitvoer (ontvangsten) invoer (uitgaven)
22,0
7,0
20,0
20,0
6,5
6,5
18,0
18,0
6,0
6,0
16,0
16,0
5,5
5,5
14,0
14,0
5,0
5,0
4,5
4,5
12,0
12,0
4,0
4,0
10,0
10,0
3,5
3,5
8,0
8,0
3,0
3,0
6,0
2,5
6,0
2000
2002
Bron: ECB.
S 62
ECB Maandbericht Maart 2013
2004
2006
2008
2010
2012
2000
2002
2004
7,0
2006
2008
2010
2012
2,5
statistieken voor het eurogebied Externe stromen en standen
7.2 Lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening
(EUR miljard)
2. Inkomensrekening (stromen)
Inkomen uit arbeid
Inkomen uit kapitaal
Ont Uitgaven vangsten
Totaal
Directe investeringen
Ont Uitgaven vangsten
2009 2010 2011 2011 III IV 2012 I II III
Aandelen Ontvangsten
Schuld Uitgaven
1 22,5 25,1 26,7
2 12,0 11,9 12,4
3 411,8 472,9 501,7
4 413,3 445,7 473,0
5 163,6 242,0 252,7
Herinvestering van winsten 6 25,9 51,4 42,0
6,6 6,9 6,8 7,1 7,0
3,7 3,2 2,3 3,3 3,9
121,8 130,7 117,5 126,4 118,6
112,3 112,3 109,0 140,3 108,6
58,5 68,0 56,6 58,0 55,7
1,5 13,9 25,0 0,2 15,5
Inkomen uit effecten
7 100,4 150,2 154,2
Herinvestering van winsten 8 12,4 41,5 56,8
38,1 37,4 36,4 43,9 36,9
19,8 1,9 18,4 9,1 15,0
Aandelen
Overige financiële transacties Ont Uitgaven vangsten
Schuld
Ont Uitgaven Ont Uitgaven Ont Uitgaven vangsten vangsten vangsten
9 23,7 22,2 24,7
10 24,8 22,6 22,6
11 24,5 28,6 35,1
12 77,2 83,9 95,6
13 100,9 102,2 102,6
14 121,5 124,6 133,3
15 99,1 77,8 86,7
16 89,4 64,3 67,4
6,5 7,2 5,9 6,8 7,9
5,4 7,1 5,4 6,2 5,9
8,8 7,0 8,8 15,5 9,9
18,5 16,4 16,9 45,2 21,3
25,9 25,4 24,3 24,6 24,6
33,5 34,3 33,6 29,6 30,6
22,1 23,1 21,9 21,5 20,5
16,8 17,2 16,7 15,4 13,9
3. Geografische uitsplitsing (gecumuleerde stromen)
Totaal Totaal 2011 IV - 2012 III
1
2
EU-lidstaten buiten het eurogebied Brazi- Canada lië Dene Zwe Ver. Overige EU- marken den Konink EU- instel rijk landen lingen 3
4
5
6
7
8
9
China
India
Japan
Rus Zwitser Ver- Overige land land enigde landen Staten
10
11
12
13
14
15
16
Ontvangsten Lopende rekening Goederen Diensten Inkomens waarvan inkomen uit kapitaal Inkomensoverdrachten Vermogensoverdrachtenrekening
3.110,7 1.885,6 608,1 521,1
991,0 582,3 184,1 161,6
53,8 34,6 12,1 6,2
91,8 57,7 16,7 15,3
473,8 245,8 115,0 102,1
309,1 244,1 33,7 28,4
62,5 0,2 6,6 9,5
62,8 32,8 10,2 19,4
48,6 22,5 10,5 14,7
158,3 121,8 21,6 14,4
40,4 30,1 7,2 2,9
70,2 43,9 14,5 10,8
118,5 88,5 19,9 9,6
244,2 132,5 60,2 42,9
421,4 225,8 93,3 95,5
955,4 605,4 186,6 149,4
493,2 95,9
154,0 63,1
5,5 0,8
15,1 2,1
100,5 10,9
27,7 3,0
5,2 46,3
19,4 0,4
14,6 0,8
14,3 0,7
2,8 0,3
10,8 0,9
9,5 0,5
28,3 8,6
93,6 6,8
145,8 13,9
27,8
23,0
0,0
0,0
0,8
0,5
21,6
0,0
0,0
0,0
0,0
0,0
0,1
0,9
0,3
3,4
Uitgaven Lopende rekening Goederen Diensten Inkomens waarvan inkomen uit kapitaal Inkomensoverdrachten Vermogensoverdrachtenrekening
3.022,8 1.807,8 522,0 483,0
959,7 504,3 153,4 175,3
49,7 30,2 9,2 9,3
91,6 50,9 14,1 24,8
427,3 197,5 90,8 126,7
279,4 225,6 39,1 9,6
111,7 0,0 0,3 4,9
39,6 30,2 5,9 2,1
31,8 15,0 7,3 7,6
205,9 15,1 -
34,5 25,7 6,7 1,1
104,0 50,0 10,3 43,0
151,7 136,1 10,5 4,4
209,2 105,9 45,2 48,6
398,9 152,2 107,8 132,7
582,6 159,6 -
470,3 210,0
168,8 126,7
9,2 1,0
24,7 1,8
125,0 12,3
5,0 5,1
4,9 106,5
2,0 1,4
7,4 1,9
4,4
0,8 0,9
42,8 0,7
4,2 0,7
48,1 9,5
131,5 6,3
57,5
15,1
2,0
0,3
0,1
1,1
0,4
0,2
0,2
0,1
0,3
0,2
0,0
0,1
0,4
4,2
7,6
Netto Lopende rekening Goederen Diensten Inkomens waarvan inkomen uit kapitaal Inkomensoverdrachten Vermogensoverdrachtenrekening
88,0 77,8 86,2 38,1
31,3 78,1 30,6 -13,8
4,0 4,4 2,9 -3,1
0,2 6,8 2,6 -9,5
46,5 48,3 24,2 -24,6
29,7 18,5 -5,4 18,8
-49,2 0,2 6,3 4,6
23,2 2,6 4,2 17,3
16,7 7,6 3,2 7,1
-84,2 6,4 -
5,9 4,3 0,5 1,7
-33,8 -6,1 4,2 -32,2
-33,2 -47,6 9,4 5,2
35,0 26,6 15,0 -5,7
22,4 73,7 -14,5 -37,2
22,8 27,0 -
23,0 -114,1
-14,8 -63,6
-3,7 -0,2
-9,6 0,3
-24,5 -1,4
22,7 -2,1
0,3 -60,2
17,4 -1,0
7,2 -1,1
-3,7
2,0 -0,7
-32,1 0,2
5,3 -0,2
-19,8 -0,9
-37,9 0,5
-43,6
12,6
20,9
-0,2
0,0
-0,3
0,1
21,4
-0,1
0,0
-0,3
-0,2
0,0
0,1
0,5
-3,9
-4,3
Bron: ECB.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 63
7.3 Financiële rekening
(EUR miljard en groeicijfers op jaarbasis; uitstaande bedragen en groeicijfers per ultimo; stromen en andere mutaties gedurende periode)
1. Samenvattende financiële rekening Totaal 1)
Activa 1
Passiva 2
Totaal als % bbp
Netto 3
Activa 4
Passiva 5
Directe investeringen Netto 6
Activa 7
Effectenverkeer
Passiva 8
Activa 9
Netto financiële derivaten
Passiva 10
Overige investeringen
Officiële reserves
11
Activa 12
Passiva 13
14
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie) 2009 2010 2011
13.739,1 15.216,8 15.843,5
15.225,6 16.479,1 17.158,4
-1.486,4 -1.262,3 -1.314,9
154,0 165,8 168,2
170,7 179,6 182,1
-16,7 -13,8 -14,0
4.412,8 4.946,7 5.564,7
3.532,5 3.908,6 4.392,0
4.340,9 4.907,3 4.762,6
6.863,8 7.470,9 7.636,5
-1,3 -32,6 -24,3
4.527,2 4.807,6 4.877,2
4.829,3 5.099,5 5.129,9
459,6 587,8 663,4
2012 I II III
16.165,3 16.483,1 16.668,5
17.177,2 17.702,0 17.863,3
-1.012,0 -1.218,9 -1.194,9
170,9 174,1 175,9
181,7 187,0 188,5
-10,7 -12,9 -12,6
5.626,2 5.834,8 5.879,6
4.144,7 4.593,2 4.646,8
5.044,6 5.042,8 5.194,0
7.808,3 7.842,6 8.049,7
-24,1 -28,9 -20,5
4.847,3 4.932,9 4.881,5
5.224,3 5.266,2 5.166,8
671,2 701,5 733,8
-757,8 504,2 1.477,7 626,7
-428,8 387,6 1.253,5 679,3
-329,0 116,6 224,2 -52,6
-8,2 5,7 16,1 6,7
-4,6 4,3 13,7 7,2
-3,6 1,3 2,4 -0,6
189,2 497,0 533,9 618,0
38,2 272,5 376,1 483,3
-803,9 513,7 566,4 -144,7
-571,2 896,9 607,1 165,6
28,4 -0,9 -31,2 8,3
-198,5 -591,0 280,4 69,6
104,2 -781,8 270,2 30,4
27,0 85,4 128,2 75,6
2012 II III
317,8 185,4
524,7 161,4
-207,0 24,0
13,4 7,9
22,1 6,8
-8,7 1,0
208,6 44,8
448,5 53,6
-1,8 151,2
34,3 207,1
-4,9 8,5
85,6 -51,4
42,0 -99,4
30,3 32,3
2008 2009 2010 2011
421,0 -89,7 652,9 535,3
540,3 -74,6 658,4 490,0
-119,3 -15,1 -5,5 45,3
4,6 -1,0 7,1 5,7
5,8 -0,8 7,2 5,2
-1,3 -0,2 -0,1 0,5
338,3 352,9 356,7 408,0
107,4 285,9 261,7 253,1
4,7 96,0 135,9 -51,9
252,7 343,4 260,1 222,1
84,6 -19,0 -17,8 4,9
-10,0 -515,0 167,5 164,2
180,1 -703,8 136,7 14,7
3,4 -4,6 10,5 10,2
2012 II III IV
76,3 84,8 -36,9
55,9 29,8 -118,6
20,4 55,0 81,6
3,2 3,6 -1,5
2,4 1,3 -4,9
0,9 2,3 3,4
65,7 61,3 10,2
49,4 35,6 4,7
-58,9 41,3 82,0
35,3 32,1 132,3
9,1 0,6 -16,4
51,5 -18,5 -115,5
-28,8 -37,9 -255,5
9,0 0,1 2,8
2012 aug. sept. okt. nov. dec.
4,7 18,3 43,7 12,5 -93,0
-4,5 -6,6 31,7 -10,2 -140,1
9,2 24,8 12,0 22,7 47,0
-
-
-
24,8 22,8 20,7 -6,1 -4,5
39,4 -11,8 10,1 7,7 -13,1
22,5 27,1 -0,2 36,7 45,6
3,9 27,2 45,6 53,2 33,4
-3,5 1,8 -4,0 -10,5 -1,9
-40,6 -32,4 24,7 -8,7 -131,5
-47,9 -22,0 -24,0 -71,1 -160,4
1,6 -1,0 2,4 1,0 -0,7
2008 2009 2010 2011
-1.172,8 583,3 824,8 91,4
-967,6 456,2 595,1 189,4
-205,2 127,1 229,7 -97,9
-12,7 6,5 9,0 1,0
-10,5 5,1 6,5 2,0
-2,2 1,4 2,5 -1,0
-808,6 417,6 430,5 -92,8
-823,0 547,6 347,1 -56,5
-56,2 18,2 -13,4 3,4
-182,5 -86,6 112,9 -94,6
-75,2 -78,1 133,6 15,7
23,7 90,0 117,7 65,4
2008 2009 2010 2011
-49,8 -49,2 535,4 134,4
28,2 -56,0 323,1 164,2
-77,9 6,8 212,3 -29,8
-0,5 -0,6 5,8 1,4
0,3 -0,6 3,5 1,7
-0,8 0,1 2,3 -0,3
6,6 -29,8 180,0 41,5
41,9 -34,4 103,1 63,0
. . . .
-40,7 -11,5 176,3 68,3
20,1 -27,2 160,6 89,7
9,3 -2,7 13,0 7,7
2008 2009 2010 2011
-1.002,7 634,8 327,4 84,1
-975,6 493,1 156,5 -252,7
-27,1 141,7 170,9 336,8
-10,8 7,1 3,6 0,9
-10,6 5,5 1,7 -2,7
-0,3 1,6 1,9 3,6
-809,5 423,5 186,1 39,9
-915,0 463,8 154,1 -252,7
-56,0 18,2 -13,3 3,7
. . . .
. . . .
22,0 45,8 102,0 60,7
2008 2009 2010 2011
-118,7 -2,3 -37,9 -126,8
-26,2 19,1 115,4 277,9
-92,5 -21,4 -153,3 -404,7
-1,3 0,0 -0,4 -1,3
-0,3 0,2 1,3 2,9
-1,0 -0,2 -1,7 -4,3
-6,0 24,0 64,3 -174,2
42,3 118,3 89,9 133,2
. . . .
-141,8 -75,1 -63,5 -162,9
-95,9 -50,8 -27,0 -74,0
-7,7 46,9 2,7 -3,0
2008 2009 2010 2011
3,0 -0,7 4,6 3,6
3,5 -0,5 4,2 3,0
-
. . . .
. . . .
. . . .
9,2 8,9 7,8 8,3
3,3 8,8 7,2 6,7
-0,2 2,4 3,0 -1,2
4,0 5,6 3,7 3,0
. . . .
-0,2 -10,0 3,7 3,5
3,3 -12,5 2,8 0,3
1,0 -1,3 2,0 1,6
2,9 2,4 2,7
2,3 1,6 1,6
.
. . .
. . .
. . .
6,7 6,1 3,8
6,3 6,0 3,8
-1,1 1,2 3,9
-0,3 0,5 3,3
. . .
2,4 -0,8 0,1
3,2 -0,3 -2,9
2,1 2,7 2,1
Mutaties uitstaande bedragen 2008 2009 2010 2011
Transacties
Overige mutaties -149,2 144,1 177,2 210,0
-69,3 -13,4 114,4 230,2
t.g.v. wisselkoersmutaties -25,0 -5,3 166,0 16,9
-33,8 5,6 59,5 11,6
t.g.v. prijsmutaties -159,2 147,4 52,6 -20,3
-60,7 29,4 2,4 0,0
t.g.v. andere aanpassingen 36,7 2,0 -41,5 213,4
27,3 -48,3 52,5 218,6
Groeipercentages van de uitstaande bedragen
2012 II III IV
Bron: ECB. 1) Netto financiële derivaten zijn opgenomen in activa.
S 64
ECB Maandbericht Maart 2013
statistieken voor het eurogebied Externe stromen en standen
7.3 Financiële rekening
(EUR miljard en groeicijfers op jaarbasis; uitstaande bedragen en groeicijfers per ultimo; stromen gedurende periode)
2. Directe investeringen Door ingezetenen buiten het eurogebied Totaal
Kapitaaldeelnemingen en herinvestering van winsten Totaal
MFI’s
2
3
1
Door niet-ingezetenen in het eurogebied
Overig kapitaal (voornamelijk intragroepsleningen)
NietMFI’s
Totaal
MFI’s
NietMFI’s
4
5
6
7
Totaal
Kapitaaldeelnemingen en herinvestering van winsten
Overig kapitaal (voornamelijk intragroepsleningen) Totaal MFI’s NietMFI’s
Totaal
MFI’s
NietMFI’s
9
10
11
12
13
14
8
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie) 2010 2011
4.946,7 5.564,7
3.825,3 4.230,1
275,3 287,6
3.550,0 3.942,5
1.121,4 1.334,6
17,0 13,5
1.104,4 1.321,0
3.908,6 4.392,0
2.940,6 3.337,2
90,4 92,6
2.850,3 3.244,6
968,0 1.054,7
14,7 11,2
953,2 1.043,5
2012 II III
5.834,8 5.879,6
4.433,5 4.467,4
285,6 292,3
4.147,9 4.175,1
1.401,4 1.412,2
13,0 13,0
1.388,3 1.399,2
4.593,2 4.646,8
3.385,8 3.407,6
95,1 97,8
3.290,8 3.309,8
1.207,4 1.239,2
10,3 11,9
1.197,1 1.227,4
352,9 356,7 408,0
268,2 225,9 352,1
24,6 16,3 18,4
243,6 209,5 333,7
84,7 130,9 55,8
2,6 1,6 -3,5
82,1 129,3 59,3
285,9 261,7 253,1
275,1 284,1 283,3
5,4 6,4 3,2
269,7 277,7 280,1
10,8 -22,4 -30,2
-0,6 -7,7 -0,9
11,4 -14,7 -29,3
2012 II III IV
65,7 61,3 10,2
50,6 42,6 12,5
-1,7 0,8 -0,4
52,4 41,8 12,9
15,0 18,7 -2,3
-1,0 0,1 0,2
16,1 18,6 -2,5
49,4 35,6 4,7
43,9 31,0 18,2
0,7 1,4 -0,8
43,2 29,6 19,0
5,5 4,6 -13,5
0,1 1,7 -1,1
5,3 2,9 -12,4
2012 aug. sept. okt. nov. dec.
24,8 22,8 20,7 -6,1 -4,5
18,6 5,0 21,5 -2,3 -6,7
0,9 -2,4 0,7 -2,0 0,9
17,7 7,5 20,8 -0,3 -7,5
6,2 17,7 -0,8 -3,8 2,2
0,1 0,0 0,1 0,1 -0,1
6,1 17,7 -0,9 -3,9 2,3
39,4 -11,8 10,1 7,7 -13,1
39,0 -16,9 9,2 6,8 2,2
0,2 0,4 0,6 0,3 -1,7
38,9 -17,3 8,6 6,5 3,9
0,4 5,0 1,0 0,8 -15,3
-0,2 1,7 -1,0 0,2 -0,3
0,6 3,3 2,0 0,6 -15,0
2010 2011
7,8 8,3
6,3 9,3
6,8 6,8
6,2 9,5
13,2 5,0
10,6 -21,5
13,3 5,4
7,2 6,7
10,6 9,7
8,0 3,5
10,7 9,9
-2,4 -3,9
-37,9 -7,9
-1,6 -3,8
2012 II III IV
6,7 6,1 3,8
7,6 7,1 4,1
-0,7 -1,7 -1,3
8,3 7,8 4,5
3,5 2,8 3,0
-7,7 4,6 1,7
3,6 2,7 3,0
6,3 6,0 3,8
8,1 6,9 4,7
5,3 5,6 3,7
8,2 7,0 4,8
-0,5 2,5 0,8
-6,2 15,8 1,3
-0,4 2,3 0,8
Transacties 2009 2010 2011
Groeipercentages
G36. Internationale investeringpositie van het eurogebied
G37. Directe investeringen- en effectenverkeerpositie van het eurogebied
(uitstaande bedragen per ultimo; als % bbp)
(uitstaande bedragen per ultimo; als % bbp) netto directe investeringen netto effectenverkeer
netto internationale investeringpositie -4,0
-4,0
-6,0
-6,0
-8,0
-8,0
-10,0
-10,0
-12,0
-12,0
-14,0
-14,0
-16,0
-16,0
-18,0
-18,0
-20,0
2002
2004
2006
2008
2010
2012
-20,0
20,0
20,0
10,0
10,0
0,0
0,0
-10,0
-10,0
-20,0
-20,0
-30,0
-30,0
-40,0
2002
2004
2006
2008
2010
2012
-40,0
Bron: ECB.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 65
7.3 Financiële rekening
(EUR miljard en groeicijfers op jaarbasis; uitstaande bedragen en groeicijfers per ultimo; stromen gedurende periode)
3. Effectenverkeer: activa Totaal
Aandelen
Schuldbewijzen Obligaties en notes
Totaal
MFI’s
Niet-MFI’s
Euro system
Totaal
MFI’s
Overheid
1
2
3
4
5
2010 2011
4.907,3 4.762,6
1.907,7 1.703,4
81,2 62,5
3,6 3,1
2012 II III
5.042,8 5.194,0
1.805,6 1.879,1
60,0 60,3
2009 2010 2011
96,0 135,9 -51,9
51,0 77,5 -71,0
2012 II III IV
-58,9 41,3 82,0
2012 aug. sept. okt. nov. dec.
Geldmarktinstrumenten Niet-MFI’s
Euro system
Totaal
MFI’s
Overheid
Niet-MFI’s
Euro system
Overheid
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
1.826,5 1.640,8
47,6 39,6
2.579,3 2.592,9
807,6 725,7
15,6 16,0
1.771,7 1.867,2
74,5 94,2
420,3 466,3
316,3 300,6
41,7 57,5
104,0 165,7
0,2 0,5
2,8 2,8
1.745,6 1.818,8
39,5 41,4
2.740,7 2.821,6
683,7 676,5
15,4 15,2
2.056,9 2.145,0
102,2 103,3
496,5 493,3
320,5 317,7
52,3 55,5
176,0 175,6
0,6 0,4
-0,8 4,1 -15,7
0,0 -0,2 -0,2
51,8 73,3 -55,2
2,5 1,7 -7,3
-3,8 -0,8 0,3
132,0 230,8 43,5
17,5 51,5 -3,0
6,7 -46,1 30,6
12,3 -64,9 24,3
-12,9 -11,7 10,5
-5,6 18,8 6,4
0,9 -1,9 0,2
-25,9 5,6 45,9
-7,5 0,0 10,3
0,0 0,0 0,0
-18,4 5,6 35,6
0,0 0,8 .
-7,1 35,3 25,3
-28,5 -9,2 -5,9
-0,3 -0,4 2,4
21,4 44,5 31,2
-3,4 -0,1 .
-25,9 0,4 10,9
-22,0 -3,3 -2,9
-1,8 2,8 3,3
-3,9 3,7 13,8
0,2 -0,2 .
22,5 27,1 -0,2 36,7 45,6
1,6 8,5 6,5 -0,1 39,5
1,6 -0,7 3,3 -1,6 8,6
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
0,1 9,2 3,2 1,5 30,9
-
19,0 11,0 1,5 17,6 6,2
1,2 0,9 -9,0 1,7 1,3
-0,1 -0,3 -1,7 3,6 0,5
17,8 10,1 10,5 15,8 4,8
-
1,9 7,6 -8,3 19,3 -0,2
2,0 4,3 -14,2 9,7 1,5
4,0 2,7 -2,2 4,8 0,7
-0,1 3,3 5,9 9,6 -1,6
-
2010 2011
3,0 -1,2
4,9 -4,1
5,6 -20,3
-5,1 -6,0
4,8 -3,4
4,8 -15,9
4,2 -0,5
-13,6 -7,0
-4,9 2,2
14,8 2,5
124,1 -3,1
-10,3 7,4
-17,9 8,0
-25,4 26,6
22,4 6,1
-91,7 120,7
2012 II III IV
-1,1 1,2 3,9
-5,5 -2,2 2,6
-28,7 -18,1 11,0
-6,2 -5,9 2,8
-4,4 -1,5 2,3
-11,3 -4,7 .
0,3 2,2 4,2
-9,9 -9,2 -7,2
-15,2 -17,0 6,3
4,4 6,7 8,5
-5,7 -5,9 .
9,0 9,3 6,6
6,8 7,3 -0,2
-2,9 -5,0 -0,5
12,5 11,4 19,8
34,3 -21,6 .
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie)
Transacties 38,4 -93,6 104,5 -126,2 -11,5 -55,0
Groeipercentages
4. Effectenverkeer: passiva Totaal
Aandelen
Schuldbewijzen Obligaties en notes
Totaal
MFI’s
Niet-MFI’s
Totaal
MFI’s
Geldmarktinstrumenten
Niet-MFI’s
Totaal
MFI’s
Niet-MFI’s
4
5
6
7
Overheid 8
665,8 556,9
2.509,7 2.493,8
3.841,4 4.142,3
1.189,9 1.273,5
2.651,5 2.868,7
1.648,3 1.772,1
454,0 443,5
69,5 87,2
384,6 356,2
347,4 316,5
3.221,9 3.374,7
544,7 548,2
2.677,2 2.826,4
4.151,2 4.242,4
1.227,0 1.233,6
2.924,2 3.008,8
1.826,7 1.902,7
469,4 432,6
93,2 73,9
376,2 358,6
323,0 315,0
343,4 260,1 222,1
87,6 125,9 99,7
15,5 -13,8 20,4
72,0 139,7 79,3
143,0 177,8 166,2
-10,0 61,8 80,1
153,0 116,0 86,1
109,4 187,2 87,2
112,8 -43,6 -43,8
-11,1 14,7 2,7
123,9 -58,4 -46,5
145,5 -37,7 -34,7
35,3 32,1 132,3
-1,0 19,8 70,6
-11,9 -0,9 -22,3
10,9 20,7 92,9
28,6 47,9 58,7
-16,6 -1,4 -3,4
45,2 49,3 62,1
43,2 51,1 .
7,7 -35,7 3,0
13,1 -17,1 -4,6
-5,4 -18,6 7,6
-16,7 -7,3 .
3,9 27,2 45,6 53,2 33,4
6,6 20,9 28,4 12,8 29,4
8,6 -2,2 -4,4 -2,9 -15,0
-2,0 23,2 32,8 15,7 44,4
29,9 29,5 11,4 44,1 3,2
5,7 -0,5 1,4 0,7 -5,4
24,3 30,0 10,0 43,4 8,6
-
-32,6 -23,2 5,8 -3,6 0,8
-14,4 -6,1 8,2 -13,1 0,3
-18,3 -17,1 -2,4 9,5 0,5
-
3,7 3,0
4,4 3,2
-2,1 3,2
6,4 3,1
4,9 4,5
5,4 7,1
4,7 3,3
12,4 5,4
-8,7 -8,4
17,9 6,7
-13,1 -11,4
-9,5 -10,2
-0,3 0,5 3,3
1,4 2,3 4,0
2,2 3,9 -4,9
1,0 1,7 5,8
0,2 1,3 3,4
-3,4 -4,9 -3,0
1,8 4,0 6,2
1,6 5,7 .
-14,1 -15,7 -3,4
-15,6 -2,0 -7,3
-14,2 -19,0 -3,0
-16,8 -23,2 .
1
2
3
2010 2011
7.470,9 7.636,5
3.175,5 3.050,8
2012 II III
7.842,6 8.049,7
2009 2010 2011 2012 II III IV
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie)
9
10
11
Overheid 12
Transacties
2012 aug. sept. okt. nov. dec.
Groeipercentages 2010 2011 2012 II III IV Bron: ECB. .
S 66
ECB Maandbericht Maart 2013
statistieken voor het eurogebied Externe stromen en standen
7.3 Financiële rekening
(EUR miljard en groeicijfers op jaarbasis; uitstaande bedragen en groeicijfers per ultimo; stromen gedurende periode)
5. Overige financiële transacties: activa Totaal
Eurosystem Totaal Leningen/ chartaal geld en deposito’s
1
2
MFI’s (m.u.v. Eurosysteem) Overige Activa
3
4
2010 2011 2012 II III 2009 2010 2011 2012 II III IV 2012 aug. sept. okt. nov. dec. 2010 2011 2012 II III IV
Totaal Leningen/ chartaal geld en deposito’s
5
Overheid
Overige Activa
Handelskrediet
Overige sectoren
Leningen/chartaal geld en deposito’s
Handelskrediet
Leningen/chartaal geld en deposito’s
Chartaal geld en deposito’s
6
7
8
9
Chartaal geld en deposito’s
10
11
12
13
14
15
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie) 4.807,6 4.877,2 4.932,9 4.881,5
32,9 35,7 35,0 37,3
32,2 35,4 34,7 37,0
0,7 0,3 0,3 0,3
2.972,0 3.067,6 3.145,7 3.080,7
2.932,7 3.006,6 3.074,1 3.000,9
-515,0 167,5 164,2 51,5 -18,5 -115,5 -40,6 -32,4 24,7 -8,7 -131,5
-0,1 -2,9 -2,7 -2,4 6,2 5,7 -0,3 1,4 4,8 -2,1 3,1
-0,1 -2,8 -2,8 -2,4 6,2 . -
0,0 0,0 0,1 0,0 0,0 . -
-420,4 9,7 49,7 1,3 -40,8 -111,4 -30,1 -30,7 10,2 -19,1 -102,5
-399,9 0,9 20,3 -13,3 -47,1 . -
3,7 3,5 2,4 -0,8 0,1
-12,7 -5,4 -27,0 -8,1 31,1
-12,5 -5,5 -27,3 -8,2 .
-9,9 40,4 40,1 -1,0 .
0,4 1,8 -1,1 -5,0 -3,8
0,1 0,8 -2,0 -5,6 .
39,4 61,0 71,5 79,8
161,9 162,8 160,5 150,3
7,6 6,7 6,6 5,1
115,4 116,4 111,0 103,1
19,8 30,2 30,0 25,1
1.640,7 1.611,1 1.591,7 1.613,2
213,3 228,4 278,1 273,3
1.279,5 1.215,1 1.131,8 1.143,4
441,6 507,8 492,1 504,7
-20,5 8,8 29,4 14,6 6,3 . -
11,8 41,7 1,2 6,6 -9,2 16,9 -1,8 -7,0 8,4 6,6 1,8
-0,4 -0,3 -0,2 0,0 -1,5 . -
10,4 41,3 0,7 6,3 -7,6 . -
0,2 4,9 10,3 5,4 -4,9 3,7 -1,1 -5,6 -1,0 4,2 0,5
-106,3 119,0 116,0 46,1 25,3 -26,7 -8,4 3,8 1,3 5,9 -33,9
7,4 8,7 8,1 2,2 -2,7 . -
-108,5 86,5 82,6 47,0 13,3 . -
-20,2 52,4 49,3 16,1 9,6 -4,0 -11,7 4,0 7,7 3,0 -14,7
23,4 75,3 48,0 26,9 .
34,0 0,9 5,0 3,0 2,5
-3,1 -3,2 -3,9 -24,4 .
54,0 1,0 7,7 6,3 .
32,8 51,5 64,2 47,0 -4,9
7,7 7,3 9,9 7,3 7,0
4,2 3,8 9,1 6,6 .
7,2 6,7 9,8 7,7 .
12,7 11,4 11,7 9,1 11,5
Transacties
Groeipercentages
6. Overige financiële transacties: passiva Totaal
Eurosystem Totaal Leningen/ chartaal geld en deposito’s
1
2
3
MFI’s (m.u.v. Eurosysteem) Overige Passiva
4
2010 2011 2012 II III 2009 2010 2011 2012 II III IV 2012 aug. sept. okt. nov. dec. 2010 2011 2012 II III IV
Totaal Leningen/ chartaal geld en deposito’s 5
6
Overheid
Overige Passiva
Overige sectoren
Totaal Handels- Leningen krediet
7
8
9
Overige Passiva
Totaal Handels- Leningen krediet
Overige Passiva
10
11
12
13
14
15
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie) 5.099,5 5.129,9 5.266,2 5.166,8
269,1 408,9 413,4 432,0
266,1 406,1 411,8 430,8
3,0 2,8 1,6 1,3
3.491,0 3.208,3 3.316,8 3.206,5
3.445,0 3.140,6 3.237,6 3.125,0
-703,8 136,7 14,7 -28,8 -37,9 -255,5 -47,9 -22,0 -24,0 -71,1 -160,4
-233,0 8,9 134,6 73,4 21,0 -0,2 -1,4 -6,3 -12,4 1,9 10,3
-233,2 6,3 134,8 74,7 21,3 . -
0,2 2,6 -0,2 -1,3 -0,3 . -
-352,8 -9,3 -288,9 -116,0 -89,1 -204,5 -42,2 -21,9 -6,6 -70,6 -127,3
-341,6 -15,2 -327,6 -130,2 -93,2 . -
2,8 0,3 3,2 -0,3 -2,9
3,5 50,6 42,5 35,2 5,7
2,4 51,2 43,3 36,0 .
. . . . .
-0,2 -8,3 -4,0 -7,3 -6,9
-0,4 -9,6 -5,2 -8,1 .
46,0 67,6 79,2 81,5
148,0 223,9 238,4 231,7
0,0 0,1 0,1 0,1
141,8 217,1 231,7 225,0
6,2 6,8 6,7 6,6
1.191,5 1.288,8 1.297,5 1.296,6
202,7 224,0 238,5 234,5
842,1 871,7 849,0 843,6
146,7 193,2 210,0 218,5
-11,2 5,9 38,7 14,2 4,1 . -
17,2 65,6 74,1 7,3 -4,4 -5,4 -1,7 -3,9 3,1 3,3 -11,8
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 . -
17,2 65,1 74,0 6,9 -4,4 . -
0,0 0,5 0,0 0,5 0,0 . -
-135,2 71,4 94,9 6,5 34,6 -45,5 -2,5 10,0 -8,2 -5,6 -31,6
0,3 15,9 10,4 0,0 0,4 . -
-118,9 29,3 65,7 12,8 19,0 . -
-16,6 26,2 18,8 -6,3 15,1 . -
15,5 89,7 74,8 37,7 .
79,9 50,4 25,3 9,2 2,2
. . . . .
84,9 52,6 25,6 9,0 .
5,8 0,2 15,9 16,5 .
6,2 8,1 10,6 8,2 3,8
8,8 5,2 6,6 3,6 .
3,4 7,9 11,4 9,4 .
17,8 12,9 10,1 5,6 .
Transacties
Groeipercentages
Bron: ECB.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 67
7.3 Financiële rekening
(EUR miljard en groeicijfers op jaarbasis; uitstaande bedragen en groeicijfers per ultimo; stromen gedurende periode)
7. Officiële reserves 1)
Totaal
Officiële reserves
Monetair goud In EUR miljard
In troy ounces fijn (miljoenen)
2
3
1
Aange- ReserveDeviezen houden positie bijzon in het Totaal Chartaal geld en Effecten dere IMF deposito’s trek Bij mone Bij Totaal Aan- Obliga Geld kings taire auto- banken delen ties en markt rechten riteiten en notes instru (SDR’s) het BIB menten 4 5 6 7 8 9 10 11 12
2009 2010 2011 2012 I II III 2012 dec. 2013 jan.
Overige vorde Finan ringen ciële deri vaten
13
14
Overige activa in vreemde valuta
Reeds bekende netto kortlopende verplichtingen op vreemde valuta 15 16
SDRtoewijzingen
17
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie) 462,4 591,2 667,1 671,2 701,5 733,8 689,4 675,3
266,1 366,2 422,1 431,7 440,3 476,4 437,2 425,9
347,180 346,962 346,846 346,847 346,825 346,827 346,693 346,694
50,8 54,2 54,0 52,5 54,3 53,8 52,8 51,5
10,5 15,8 30,2 30,9 33,4 34,2 31,9 31,5
134,9 155,0 160,9 155,8 173,0 168,9 166,8 165,7
11,7 7,7 5,3 4,5 5,1 5,4 6,1 5,9
-4,6 10,5 10,2 9,0 0,1 2,8
-2,0 0,0 0,1 0,0 0,0 .
-
0,5 -0,1 -1,6 -0,3 0,0 .
3,4 4,9 12,9 1,3 1,1 .
-6,5 5,6 -1,2 7,8 -1,1 .
3,1 -5,4 -2,3 0,8 0,7 .
2009 2010 2011 2012 II III IV
PM:
8,1 16,0 7,8 7,6 8,6 8,2 8,8 11,0
115,2 131,3 148,1 143,5 159,7 155,2 151,3 147,9
0,5 0,5 0,8 0,7 0,6 0,2 0,2 0,2
92,0 111,2 134,1 129,6 137,4 136,1 130,9 127,0
22,7 19,5 13,3 13,2 21,7 18,9 20,2 20,7
-0,1 0,0 -0,4 0,1 -0,4 0,2 0,6 0,9
0,0 0,0 0,0 0,3 0,4 0,5 0,6 0,6
32,1 26,3 97,4 55,2 51,5 39,9 32,8 28,1
-24,2 -24,4 -86,0 -42,7 -41,9 -39,5 -35,0 -36,0
51,2 54,5 55,9 54,7 56,9 56,2 55,0 53,7
0,0 0,0 0,1 -0,1 -0,3 .
-14,2 10,6 15,9 -0,3 1,2 .
4,6 -6,3 -6,8 6,7 -2,6 .
1,2 0,0 0,0 0,0 0,0 .
0,0 0,0 0,0 0,2 0,1 .
-
-
-
28,0 1,0 -5,2 27,4 -20,6 -53,5 .
17,9 -12,8 10,3 14,3 8,8 6,9 .
-20,6 25,3 -24,5 -45,2 -7,9 41,2 .
-
-
-
-
-
Transacties -1,2 6,6 -8,3 0,7 -0,2 .
-9,6 4,3 9,3 6,3 -1,7 .
Groeipercentages 2008 2009 2010 2011 2012 II III IV
1,0 -1,3 2,0 1,6 2,1 2,7 2,1
-1,3 -0,9 0,0 0,0 0,0 0,0 .
-
-2,5 -2,6 -0,1 -3,0 -1,4 -1,7 .
105,5 45,5 46,7 82,3 34,2 25,4 .
8. Bruto externe schuld Totaal
2
2009 2010 2011 2012 I II III
67,8 41,1 -43,3 -30,0 10,9 20,3 .
-68,9 -21,3 75,9 -52,6 -40,6 -25,3 .
10,8 -7,3 3,6 6,9 7,6 9,7 .
Naar instrument Leningen, chartaal geld en deposito’s
1
1,7 -4,4 3,7 -1,2 3,7 7,6 .
Geldmarkt Obligaties en instrumenten notes 3
4
Naar sector (m.u.v. directe investeringen)
Handels krediet 5
Overige Directe schuldver- investeringen: plichtingen intragroeps leningen 6 7
Overheid
Eurosysteem MFI’s (m.u.v. Eurosysteem)
Overige sectoren
8
9
10
11
1.454,8 1.455,1 1.314,3 1.304,5 1.921,2 1.956,0
1.966,1 2.143,7 2.312,6 2.356,9 2.388,1 2.449,4
251,9 269,1 408,9 334,2 413,4 432,0
4.579,8 4.750,4 4.569,0 4.676,6 4.637,1 4.514,1
2.080,3 2.231,8 2.425,2 2.425,6 2.448,2 2.446,3
16,3 15,9 14,0 13,8 20,3 20,6
22,0 23,4 24,6 25,0 25,2 25,8
2,8 2,9 4,3 3,5 4,4 4,6
51,4 51,8 48,5 49,5 49,0 47,6
23,3 24,3 25,8 25,7 25,9 25,8
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie) 10.332,9 10.850,0 11.029,9 11.097,9 11.808,0 11.797,9
4.467,5 4.694,9 4.635,5 4.711,3 4.730,1 4.624,4
525,7 454,0 443,5 458,4 469,4 432,6
3.523,2 3.841,4 4.142,3 4.110,8 4.151,2 4.242,4
115,9 118,3 117,1 117,5 124,8 124,5
50,1 51,2 49,2 49,9 50,0 48,8
5,9 5,0 4,7 4,9 5,0 4,6
39,5 41,9 44,0 43,5 43,9 44,8
2009 2010 2011 2012 I II III
176,9 202,7 224,0 233,7 238,6 234,5
184,9 201,9 270,4 279,2 297,5 307,9
Uitstaande bedragen als % bbp 2,0 2,2 2,4 2,5 2,5 2,5
2,1 2,2 2,9 3,0 3,1 3,2
Bron: ECB. 1) De gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied, overeenkomstig de voor de reserves van het eurosysteem gehanteerde beleid. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Toelichting.
S 68
ECB Maandbericht Maart 2013
statistieken voor het eurogebied Externe stromen en standen
7.3 Financiële rekening
(EUR miljard; uitstaande bedragen en groeicijfers per ultimo; stromen gedurende periode)
9. Geografische splitsing Totaal
EU-lidstaten buiten het eurogebied Totaal
1
2
Dene- Zweden Ver. Overige marken Konink EUrijk landen 3 4 5 6
Overheid
MFI’s Overige sectoren
Overheid
MFI’s Overige sectoren
8
9
Japan Zwitser land
10
Verenigde Staten
OffInter Overige shore natio landen finan nale ciële organi centra saties
11
12
13
14
15
1.172,7 5.564,7
260,7 1.541,1
-10,6 28,7
-13,0 142,2
11,4 1.049,2
274,1 321,1
-1,3 0,0
84,4 183,8
73,2 85,1
-22,1 74,5
125,2 526,0
40,0 1.082,9
-146,5 487,1
-0,3 0,0
758,2 1.584,3
4.230,1 1.334,6 4.392,0
1.128,4 412,8 1.280,4
23,9 4,7 39,2
78,5 63,7 155,2
776,0 273,2 1.037,8
249,9 71,1 47,0
0,0 0,0 1,3
146,2 37,5 99,4
68,4 16,6 11,9
53,7 20,8 96,6
394,6 131,4 400,8
743,1 339,8 1.042,9
402,2 84,9 633,5
0,0 0,0 0,4
1.293,5 290,7 826,0
3.337,2 1.054,7 4.762,6 1.703,4 3.059,2 2.592,9 466,3 -252,8 4.877,2 162,8 3.103,3 1.611,1 5.129,9 223,9 3.617,1 1.288,8
1.052,4 228,0 1.536,9 341,8 1.195,1 1.050,8 144,3 -287,0 2.159,9 63,9 1.497,4 598,7 2.446,9 118,2 1.757,9 570,8
26,1 13,2 84,5 10,9 73,6 68,5 5,1 45,5 92,3 1,5 71,9 19,0 46,8 0,1 36,4 10,3
142,6 12,6 199,5 41,6 157,9 124,8 33,0 -30,0 91,0 4,1 49,7 37,2 121,0 0,4 84,8 35,8
855,5 182,2 1.005,5 275,9 729,6 629,5 100,1 -154,0 1.777,6 44,3 1.225,7 507,7 1.931,6 53,5 1.436,3 441,8
27,0 20,0 99,4 13,2 86,2 83,8 2,4 72,1 182,7 1,3 147,2 34,2 110,6 0,1 85,5 25,0
1,2 0,0 148,0 0,1 147,9 144,2 3,7 -220,6 16,3 12,7 2,9 0,7 236,9 64,1 115,0 57,8
83,4 16,0 100,7 39,1 61,6 56,8 4,8 -10,1 26,8 1,8 14,7 10,2 36,8 0,1 24,8 11,9
6,3 5,6 52,5 48,7 3,9 2,7 1,2 -13,5 46,1 3,2 20,9 22,0 59,6 0,1 30,8 28,8
76,9 19,7 208,0 90,4 117,6 46,3 71,3 10,9 99,5 2,3 80,2 17,0 88,6 0,1 61,4 27,0
236,0 164,8 124,3 102,0 22,2 15,4 6,9 -75,1 257,4 1,0 130,1 126,3 332,5 1,2 256,7 74,6
789,1 253,8 1.557,1 553,1 1.004,0 828,0 175,9 63,8 763,5 8,5 473,3 281,6 699,7 33,2 416,0 250,4
370,2 263,3 384,9 215,8 169,1 155,1 13,9 82,8 589,1 2,4 439,6 147,1 506,3 1,4 414,0 91,0
0,1 0,3 35,2 1,4 33,8 32,7 1,0 -71,6 36,7 30,4 5,7 0,6 108,3 66,6 38,8 3,0
722,7 103,3 763,0 311,0 452,0 405,1 46,9 47,1 898,2 49,3 441,4 407,5 851,1 3,1 616,7 231,4
81,2 325,6
72,4 120,2
-0,7 1,2
0,2 3,8
62,1 101,9
10,8 13,2
0,0 0,0
11,0 18,3
7,6 11,5
-2,6 -1,7
-24,9 -9,1
-80,5 43,6
24,9 39,2
0,0 0,0
73,2 103,7
287,6 38,0 244,4
108,6 11,6 47,8
1,0 0,3 1,9
2,3 1,5 3,6
91,2 10,7 39,8
14,1 -0,9 2,4
0,0 0,0 0,0
17,1 1,2 7,3
9,0 2,5 3,9
-3,2 1,5 0,9
-8,7 -0,3 15,9
45,3 -1,8 124,0
35,0 4,2 14,2
0,0 0,0 0,0
84,5 19,2 30,5
221,9 22,5 62,3 -36,5 98,9 59,2 39,7 -32,3 -45,5 3,7 -163,8 114,6 -13,2 19,6 -136,6 103,8
47,4 0,4 10,1 4,0 6,0 -16,2 22,3 74,2 -5,0 12,2 -35,9 18,6 -79,2 -5,6 -109,5 35,9
1,5 0,4 4,7 1,4 3,3 3,6 -0,3 -13,0 -2,1 -0,2 -4,3 2,3 10,8 0,2 14,6 -4,0
3,9 -0,2 24,9 2,4 22,4 14,6 7,8 -36,6 2,1 -0,1 0,2 1,9 38,7 0,1 37,6 1,0
36,8 3,0 -44,7 -0,2 -44,5 -60,1 15,6 151,7 9,2 12,6 -15,2 11,9 -142,5 -18,5 -160,9 36,9
5,2 -2,8 2,1 0,4 1,8 2,9 -1,1 -24,1 -15,1 -0,1 -17,5 2,5 9,0 0,0 10,7 -1,7
0,0 0,0 23,1 0,0 23,1 22,8 0,2 -3,9 0,9 0,0 0,9 0,0 4,8 12,6 -11,6 3,8
11,6 -4,3 5,4 4,9 0,5 -0,1 0,6 6,5 0,8 0,1 0,1 0,6 -5,8 0,0 -6,6 0,8
1,6 2,3 1,2 0,6 0,6 0,0 0,6 -22,3 4,0 0,0 5,3 -1,3 26,3 0,0 24,4 1,9
3,0 -2,1 -10,7 -6,8 -3,8 -3,0 -0,8 -12,8 -1,3 -1,1 -1,3 1,0 11,5 0,0 9,1 2,3
-4,0 19,9 -3,1 -0,3 -2,8 0,0 -2,8 -27,6 1,6 0,0 -2,9 4,6 29,2 -0,5 30,2 -0,5
135,8 -11,7 19,6 -26,0 45,6 32,8 12,8 36,4 -11,2 -2,9 -47,2 38,9 -47,6 -3,8 -65,0 21,2
-0,2 14,4 -37,6 -19,6 -18,0 -15,4 -2,6 -19,8 -56,4 -0,9 -58,6 3,1 -36,6 -0,2 -45,0 8,6
0,0 0,0 -3,0 0,0 -3,0 -3,4 0,5 -12,1 -3,0 0,2 -3,2 0,1 9,1 26,8 -17,8 0,0
26,8 3,7 80,5 6,7 73,8 64,7 9,1 -54,9 25,0 -3,7 -20,2 49,0 79,9 2,9 43,6 33,5
Gecumuleerde transacties
2011 IV - 2012 III Directe investeringen In het buitenland Aandelen/geherinvesteerde vorderingen Overig kapitaal In het eurogebied Aandelen/geherinvesteerde vorderingen Overig kapitaal Portfolio investeringsactiva Aandelen Schuldbewijzen Obligaties en notes Geldmarktinstrumenten Overige investeringen Activa Overheid MFI’s Overige sectoren Passiva
China
Uitstaande bedragen (internationale investeringspositie)
2011 Directe investeringen In het buitenland Aandelen/geherinvesteerde vorderingen Overig kapitaal In het eurogebied Aandelen/geherinvesteerde vorderingen Overig kapitaal Portfolio investeringsactiva Aandelen Schuldbewijzen Obligaties en notes Geldmarktinstrumenten Overige investeringen Activa Overheid MFI’s Overige sectoren Passiva
EUinsti tuten 7
Canada
Bron: ECB.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 69
7.4 Monetaire opstelling van de betalingsbalans 1)
(EUR miljard; stromen)
2010 2011 2012
Totaal
Lopende rekening en vermogens overdrachtenrekening
1 -213,7 74,4 123,4
2 9,6 23,9 121,7
-31,3 -54,3 4,2 38,3 135,2
42,7 -2,6 16,0 44,5 63,8
2011 IV 2012 I II III IV
Betalingbalansposten die de netto transacties van MFI’s weerspiegelen Transacties door niet-MFI’s Directe investeringen Effectenverkeer Overige financiële transacties Activa Passiva Activa Passiva Door Door Aandelen Schuld Aandelen Schuld ingezetenen ingezetenen bewijzen bewijzen buiten het in het euroeurogebied gebied 3 4 5 6 7 8 9 10 -338,5 262,6 -73,2 -249,5 139,8 57,7 -159,9 136,9 -393,1 250,9 55,2 -49,9 79,3 39,6 -117,2 169,0 -216,0 158,3 -39,9 -196,1 156,0 167,4 -114,9 55,1 -124,2 -76,9 -68,4 -60,3 -10,3
86,0 70,7 48,5 32,5 6,6
28,1 -17,2 18,4 -5,6 -35,6
4,9 -85,4 -17,5 -48,2 -45,0
-17,5 31,5 10,9 20,7 92,9
-63,7 27,3 39,7 30,7 69,6
6,4 -56,0 -52,6 -16,1 9,9
Finan ciële deri vaten
Statistische verschillen
11 17,7 -4,9 0,0
12 -17,0 21,4 31,8
-10,9 -6,7 -9,1 -0,6 16,4
-0,5 -1,0 4,4 10,5 17,8
17,4 62,0 13,8 30,2 -50,9
2011 dec.
44,1
25,1
-38,9
48,5
5,7
-2,5
19,2
-44,1
34,7
4,7
-5,1
-3,4
2012 jan. feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
-49,8 13,7 -18,2 -28,6 18,7 14,1 11,2 20,5 6,5 12,6 71,4 51,2
-11,3 -1,8 10,5 2,5 -3,5 17,0 21,3 9,9 13,3 13,4 22,3 28,1
-33,3 -21,0 -22,6 -27,2 -14,6 -26,6 -11,4 -23,8 -25,2 -19,8 4,2 5,3
35,7 21,9 13,1 22,4 21,6 4,5 7,1 39,4 -14,0 10,5 7,2 -11,1
-2,0 -5,6 -9,6 -2,5 8,4 12,5 3,7 -0,1 -9,2 -3,2 -1,5 -30,9
-23,2 -35,6 -26,6 -8,8 -8,9 0,2 -17,1 -17,7 -13,5 -16,4 -25,4 -3,2
-6,1 0,2 37,4 -3,8 -1,2 15,9 -0,4 -2,0 23,2 32,8 15,7 44,4
1,5 52,3 -26,4 -12,1 32,2 19,5 11,8 6,0 12,9 7,6 52,9 9,1
-21,4 -18,7 -15,9 2,8 -32,6 -22,8 -29,5 10,2 3,2 -9,7 -12,5 32,1
24,4 22,3 15,2 -4,2 22,8 -4,7 28,3 -4,3 6,2 -5,1 -2,4 -43,4
-6,2 4,4 -4,9 0,8 -7,0 -2,8 -2,3 3,5 -1,8 4,0 10,5 1,9
-7,9 -4,7 11,6 1,3 1,6 1,5 -0,3 -0,7 11,5 -1,5 0,4 18,9
2012 dec.
123,4
121,7
-216,0
158,3
167,4
-114,9
55,1
0,0
31,8
twaalfmaands gecumuleerde transacties -39,9
-196,1
156,0
G38. Belangrijkste betalingsbalanstransacties die de ontwikkelingen in de externe activa van de MFI’s weerspiegelen 1) (EUR miljard; twaalfmaands gecumuleerde transacties)
600
totaal dat de netto externe activa van MFI’s weerspiegelt saldo lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening directe investeringen en effectenverkeer buiten het eurogebied door niet-MFI’s effectenverkeer (passiva) van niet-MFI’s in de vorm van schuldbewijzen
600
400
400
200
200
0
0
-200
-200
-400
-400
-600
2007
2008
2009
2010
Bron: ECB. 1) De gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting.
S 70
ECB Maandbericht Maart 2013
2011
2012
-600
statistieken voor het eurogebied Externe stromen en standen
7.5 Goederenhandel
1. Waarde, volume en waarde per eenheid naar categorie goederen 1) (voor seizoen gecorrigeerd, tenzij anders aangegeven) Totaal (niet seizoenvrij) Uitvoer Invoer
1
2
Uitvoer (f.o.b.)
Half fabrikaten
Totaal Investerings goederen
4
5
3
Invoer (c.i.f.) PM: Con Verwerkende industrie sumptie goederen 6
Half fabrikaten
7
8
Totaal PM: Inves- Consumptie Verwerkende terings goederen industrie goederen
9
10
Olie
11
12
13
367,5 . 92,1 91,0 92,8 . 30,9 31,2 30,7 31,1 30,1 .
1.105,9 1.089,1 275,0 275,7 274,1 264,3 92,3 91,9 89,8 89,9 88,1 86,2
321,7 . 90,0 89,1 90,7 . 29,2 31,9 29,5 31,7 30,2 .
143,7 144,6 142,5 139,4 138,0 135,7 137,4 136,4 135,7 135,1 139,2 134,1
128,1 134,0 130,9 129,8 129,8 126,3 128,5 128,1 126,4 124,3 126,2 123,1
104,9 101,9 104,8 101,5 102,1 105,7 109,7 110,4 108,8 97,8 108,5 105,8
Waarde (EUR miljard; mutaties in procenten per jaar voor de kolommen 1 en 2) 2010 2011 2012 I II III IV 2012 juli aug. sept. okt. nov. dec.
13,2 7,4 8,6 8,1 7,4 5,5 11,2 10,3 1,1 14,3 5,3 -3,1
13,2 1,8 4,1 1,5 0,7 0,8 3,3 2,8 -3,9 7,8 0,0 -5,9
14,9 7,7 3,5 4,5 3,7 2,6 7,4 6,7 5,0 -3,4 10,6 1,7
10,7 3,0 -2,5 -1,5 -3,1 -5,2 -0,6 -1,0 -3,8 -10,4 2,7 -3,2
2010 2011 2011 IV 2012 I II III 2012 juni juli aug. sept. okt. nov.
1.745,1 1.869,6 463,8 467,0 473,1 465,7 155,1 160,2 157,8 155,6 156,5 153,6
879,2 . 233,1 230,4 232,5 . 76,1 79,2 77,2 77,3 77,2 .
353,2 . 94,7 96,7 96,5 . 31,7 32,3 32,5 31,3 32,6 .
474,7 . 126,5 129,0 131,9 . 43,7 44,6 43,5 42,9 43,0 .
1.427,3 1.522,0 376,3 382,0 385,7 378,0 127,0 133,0 125,8 126,0 127,9 124,1
1.759,0 1.787,1 454,4 448,1 448,5 436,1 148,8 152,2 147,5 148,5 146,0 141,7
1 126,5 . 292,7 287,2 284,5 . 93,4 97,1 94,1 95,5 94,0 .
240,1 . 61,2 62,0 61,5 . 21,0 20,8 19,7 19,9 19,0 .
Volume (index 2000 = 100; mutaties in procenten per jaar voor de kolommen 1 en 2) 137,1 148,6 150,6 153,1 153,3 153,6 155,8 151,9 155,5 153,6 152,3 153,4
132,9 143,6 144,6 148,0 145,9 146,2 148,2 144,5 148,6 145,6 146,0 146,0
138,6 153,0 155,4 160,2 161,7 158,9 162,4 156,6 159,2 160,9 157,3 163,3
144,4 155,9 158,7 159,6 162,1 162,7 163,9 162,4 164,8 161,0 159,6 160,9
133,9 145,5 147,3 149,8 151,2 150,9 151,2 149,2 155,6 148,0 149,0 151,0
121,4 125,0 122,7 123,3 121,7 120,2 122,3 122,0 121,3 117,3 120,1 119,2
113,7 118,1 115,9 116,9 114,8 113,3 116,2 114,7 114,7 110,5 113,6 114,0
132,3 136,4 134,7 132,4 133,5 129,7 137,0 132,7 132,0 124,5 129,8 122,4
2. Prijzen 2)
(mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven) Industriële producentenuitvoerprijzen (f.o.b.) 3) Totaal Totaal PM: Totaal (index: (index: Half InvesCon Energie Fabrikaten 2010=100) 2005=100) fabrikaten terings sumptie goederen goederen % totaal 2011 2012 2012 II III IV 2012 aug. sept. okt. nov. dec. 2013 jan.
100,0 1 104,5 107,6 107,5 108,2 107,6 108,8 108,3 107,9 107,8 107,1 107,1
100,0 2 4,5 3,0 3,0 3,3 2,0 4,1 3,0 2,6 2,2 1,2 0,2
30,1 3 5,8 1,3 1,5 0,7 0,7 0,8 0,7 0,8 0,8 0,6 -0,2
42,0 4 1,3 2,2 2,5 2,5 1,5 2,7 2,1 1,8 1,7 1,1 0,1
18,5 5 1,7 2,3 2,5 2,6 2,1 2,7 2,5 2,3 2,2 1,8 .
9,4 6 23,4 9,9 8,3 11,3 3,9 15,7 11,6 8,2 3,7 0,0 -2,2
96,4 7 4,1 2,8 2,8 3,1 2,0 3,9 2,9 2,6 2,1 1,3 0,0
100,0 8 108,0 111,3 111,2 111,9 110,5 112,7 111,7 110,9 110,7 109,9 109,8
Industriële invoerprijzen (c.i.f.) Totaal Half InvesCon fabrikaten terings sumptie goederen goederen 100,0 9 8,0 3,0 3,1 3,5 1,3 4,7 2,8 2,0 1,4 0,4 -0,8
29,0 10 5,6 1,0 1,5 1,2 0,9 1,5 0,5 1,2 0,9 0,6 -0,2
25,4 11 -0,8 1,3 1,9 2,4 0,4 2,6 1,7 0,9 0,6 -0,2 -1,3
23,3 12 3,6 2,8 3,1 3,8 2,2 4,5 2,8 2,5 2,4 1,7 0,7
PM: Energie Fabrikaten 22,4 13 25,5 7,7 6,7 7,5 2,2 11,1 6,6 4,3 2,0 0,3 -2,4
80,4 14 4,0 1,9 2,0 2,5 1,3 3,0 2,0 1,8 1,4 0,7 -0,7
Bron: Eurostat. 1) D e productgroepen zoals gerubriceeerd in de Broad Economic Categories. In tegenstelling tot de in Tabel 2 getoonde productgroepen, zijn bij halffabrikaten- en consumptieproductgroepen landbouw- en energieproducten inbegrepen. 2) D e productgroepen zoals gerubriceerd in de mein Industrial Groupings (industriële hoofdsectoren). In tegenstelling tot de in Tabel 1 getoonde productgroepen, zijn bij halffabrikaten en consumptiegoederen energie- en landbouwproducten niet inbegrepen. De component ‘Fabrikaten’ heeft vergeleken met de in kolommen 7 en 12 van Tabel 1 getoonde gegevens een andere samenstelling. De getoonde gegevens zijn prijsindices die voor een productenmandje de zuivere prijsmutatie volgen, en het zijn niet eenvoudige ratio’s van de in Tabel 1 getoonde waarde- en volumegegevens, die onderhevig zijn aan veranderingen in de samenstelling en kwaliteit van verhandelde goederen. Deze indices verschillen van de bbp-deflatoren voor de invoer en uitvoer (getoond in Tabel 5.1.3), voornamelijk omdat deze deflatoren zowel op alle goederen en diensten als op de grensoverschrijdende handel binnen het eurogebied betrekking hebben. 3) D e industriële producentenuitvoerprijzen hebben betrekking op de rechtstreekse transacties tussen binnenlandse producenten en niet-binnenlandse cliënten. In tegenstelling tot de in Tabel 1 voor de waardes en volumes getoonde gegevens, worden hier uitvoer vanuit de groothandel en wederuitvoer buiten beschouwing gelaten.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 71
7.5 Goederenhandel
(EUR miljard, tenzij anders aangegeven; voor seizoen gecorrigeerd)
3. Geografische uitsplitsing Totaal
EU-lidstaten buiten het eurogebied Denemarken
1
2
Zweden Verenigd Konink rijk 3
4
Rusland Zwitser land
Turkije
Overige EUlanden 5
6
7
Verenigde Staten
8
Azië
Afrika
China
Japan
Latijns Overige Amerika landen
9
10
11
12
13
14
15
Uitvoer (f.o.b.) 2011 2012
1.745,1 1.869,6
32,9 .
60,4 .
213,4 .
241,4 .
79,7 90,4
109,2 116,5
56,7 59,4
200,5 223,6
406,3 440,2
115,5 120,5
39,4 44,7
112,1 126,1
84,6 97,3
147,9 .
2011 III IV
435,4 446,9
8,4 8,2
15,6 14,4
53,7 54,2
61,2 60,3
20,5 21,0
28,8 28,3
13,6 13,5
49,1 52,2
101,6 106,2
28,7 30,6
10,1 10,5
28,2 28,7
21,5 22,4
33,2 37,6
2012 I II III IV
463,8 467,0 473,1 465,7
8,4 8,6 8,5 .
15,1 14,8 14,9 .
56,5 57,2 57,9 .
61,3 61,1 61,6 .
22,2 22,7 22,8 22,7
29,4 29,2 29,2 28,7
14,8 14,6 14,8 15,1
55,7 55,9 58,3 53,7
109,4 109,1 110,3 111,3
31,3 30,3 29,8 29,1
10,6 11,3 11,5 11,2
31,0 31,3 31,3 32,6
23,7 24,3 24,5 24,7
36,3 38,3 39,0 .
2012 juli aug. sept. okt. nov. dec.
155,1 160,2 157,8 155,6 156,5 153,6
2,8 2,8 2,8 2,8 2,9 .
4,9 5,2 4,8 4,8 4,9 .
18,7 20,2 18,9 19,6 19,2 .
20,3 21,2 20,1 20,8 20,3 .
7,6 7,7 7,5 7,5 7,7 7,4
9,5 10,1 9,6 9,6 10,0 9,1
4,8 5,2 4,9 4,9 5,3 4,9
19,1 20,0 19,3 18,0 18,1 17,6
35,9 37,7 36,8 36,1 37,7 37,5
9,9 10,1 9,8 9,8 9,9 9,5
3,9 3,9 3,8 3,8 3,8 3,6
10,3 10,4 10,6 10,8 10,6 11,2
7,9 8,6 8,1 8,2 8,2 8,3
13,3 11,1 14,6 12,3 11,7 .
100,0
.
.
.
.
3,2
12,0
23,5
6,4
2,4
6,7
5,2
.
aandeel in totale uitvoer, %
2012
4,8
2011 2012
6,2
Invoer (c.i.f.) 1.759,0 1.787,1
29,8 .
53,2 .
166,8 .
226,7 .
138,0 143,3
81,7 81,0
35,0 33,7
140,8 150,1
552,3 537,8
218,6 213,4
52,6 48,4
128,9 157,3
91,1 92,3
114,6 .
2011 III IV
441,8 437,1
7,4 7,5
13,6 12,7
42,3 42,2
57,2 57,3
33,1 35,1
22,2 20,3
8,6 8,5
34,8 35,8
140,5 135,1
55,0 52,7
13,3 12,9
31,2 31,8
23,5 23,7
27,5 27,1
2012 I II III IV
454,4 448,1 448,5 436,1
7,2 7,3 7,2 .
13,2 13,1 13,6 .
42,6 41,1 42,7 .
57,4 56,9 58,0 .
37,9 35,1 33,8 36,5
20,0 19,8 21,3 19,8
8,4 8,3 8,4 8,5
37,8 37,7 39,1 35,5
137,4 137,8 132,8 129,8
53,3 55,8 53,5 50,9
12,5 12,6 12,1 11,2
38,8 38,2 40,1 40,2
23,7 23,0 23,2 22,4
29,9 29,8 28,3 .
2012 juli aug. sept. okt. nov. dec.
148,8 152,2 147,5 148,5 146,0 141,7
2,4 2,4 2,4 2,4 2,5 .
4,6 4,7 4,4 4,5 4,2 .
14,4 14,2 14,1 13,8 13,8 .
18,9 19,9 19,2 19,7 19,3 .
10,4 11,7 11,7 12,5 11,9 12,0
7,1 7,7 6,6 6,7 6,9 6,2
2,8 2,8 2,8 3,0 2,8 2,8
13,2 13,2 12,7 12,4 11,7 11,3
44,4 45,0 43,3 43,9 42,9 43,0
18,6 17,9 17,0 16,8 16,7 17,3
4,1 4,1 4,0 3,8 3,8 3,6
12,7 14,0 13,4 13,4 13,4 13,5
7,8 8,0 7,4 7,5 7,5 7,4
10,3 8,6 9,5 8,6 9,2 .
100,0
.
.
.
.
1,9
8,4
30,1
11,9
2,7
8,8
5,2
.
2012
aandeel in totale invoer, % 8,0
4,5
Netto 2011 2012
-13,9 82,4
3,0 .
7,2 .
46,6 .
14,7 .
-58,3 -52,9
27,5 35,5
21,7 25,7
59,7 73,6
-146,0 -97,6
-103,1 -92,9
-13,2 -3,7
-16,9 -31,2
-6,5 5,0
33,4 .
2011 III IV
-6,4 9,8
1,0 0,7
2,0 1,6
11,4 11,9
4,1 3,0
-12,6 -14,1
6,6 8,0
5,0 5,0
14,3 16,4
-38,9 -28,9
-26,3 -22,0
-3,2 -2,4
-3,0 -3,1
-2,0 -1,3
5,7 10,5
2012 I II III IV
9,4 18,9 24,6 29,6
1,2 1,3 1,2 .
1,9 1,7 1,2 .
13,9 16,0 15,2 .
4,0 4,2 3,6 .
-15,7 -12,4 -10,9 -13,8
9,4 9,4 7,9 8,9
6,3 6,3 6,5 6,6
18,0 18,2 19,3 18,2
-28,0 -28,7 -22,5 -18,5
-21,9 -25,4 -23,7 -21,8
-2,0 -1,2 -0,6 0,1
-7,8 -6,9 -8,8 -7,6
0,0 1,3 1,3 2,4
6,4 8,5 10,6 .
2012 juli aug. sept. okt. nov. dec.
6,3 8,0 10,2 7,1 10,5 12,0
0,5 0,4 0,3 0,4 0,4 .
0,4 0,4 0,4 0,3 0,7 .
4,4 6,0 4,8 5,8 5,4 .
1,4 1,3 0,9 1,1 1,1 .
-2,7 -4,0 -4,2 -5,0 -4,2 -4,6
2,4 2,4 3,0 2,9 3,1 2,9
2,0 2,4 2,1 2,0 2,5 2,1
5,9 6,8 6,6 5,6 6,4 6,2
-8,5 -7,3 -6,6 -7,8 -5,2 -5,5
-8,7 -7,8 -7,3 -7,1 -6,8 -7,8
-0,2 -0,2 -0,2 0,1 0,0 0,0
-2,4 -3,5 -2,9 -2,6 -2,8 -2,2
0,1 0,6 0,6 0,7 0,7 0,9
3,0 2,5 5,1 3,7 2,5 .
Bron: Eurostat.
S 72
ECB Maandbericht Maart 2013
8
wisselkoersen 8.1 Effectieve wisselkoersen 1)
(gemiddelden per periode; index: 1999 I = 100) 20 handelspartners Nominaal
40 handelspartners
2010 2011 2012
1 103,6 103,4 97,8
Reëel CPI 2 101,6 100,7 95,5
2011 IV 2012 I II III IV
102,1 99,5 98,2 95,9 97,8
99,4 96,9 95,9 93,7 95,6
96,3 94,4 93,3 91,7 93,7
93,5 91,4 90,2 87,8 .
101,4 99,8 98,4 96,1 .
93,0 90,3 88,7 86,3 .
111,6 108,3 107,4 105,1 107,4
97,0 94,1 93,2 91,3 92,9
99,6 99,8 99,5 98,0 97,2 95,3 95,2 97,2 97,8 97,2 98,7
97,2 97,3 97,2 95,7 94,8 93,2 93,1 95,0 95,5 94,9 96,3
94,6 94,9 94,5 93,2 92,3 90,9 91,1 93,1 93,6 93,0 94,5
-
-
-
108,4 108,6 108,4 107,2 106,6 104,4 104,3 106,6 107,2 106,7 108,2
94,1 94,3 94,2 93,1 92,4 90,7 90,7 92,5 92,9 92,3 93,6
2013 jan. feb.
100,4 101,6
98,1 99,3
95,9 96,9
-
-
-
109,8 111,1
94,9 95,9
2013 feb.
1,3
1,3
-
-
1,1
1,1
-
-
2,5
1,9
2012 feb. maart april mei juni juli aug. sept. okt. nov. dec.
Reëel PPI 3 98,1 97,6 93,3
Reëel bbp-deflator 4 96,9 95,1 .
Reëel AEPVI 5 107,2 105,5 .
Reëel AEPGE 6 98,2 96,3 .
Nominaal 7 111,4 112,1 107,0
Reëel CPI 8 98,1 97,6 92,9
procentuele mutatie t.o.v. voorgaande maand 1,1
-
procentuele mutatie t.o.v. voorgaande jaar 2,0
2013 feb.
2,2
2,4
-
G39. Effectieve wisselkoersen
G40. Bilaterale wisselkoersen
(maandgemiddelden; index: 1999 I = 100)
(maandgemiddelden; index: 1999 I = 100)
nominaal-effectieve wisselkoersen, 20 handelspartners reëel met de CPI gedefleerde effectieve wisselkoersen, 20 handelspartners
USD/EUR JPY/EUR GBP/EUR
150
150
150
150
140
140
140
140
130
130
130
130
120
120
120
120
110
110
110
110
100
100
100
100
90
90
90
90
80
80
80
80
70
70
70
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
70
Bron: ECB. 1) Voor een definitie van de groepen handelspartners en overige informatie wordt verwezen naar de Toelichting.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 73
8.2 Bilaterale wisselkoersen
(gemiddelden per periode; eenheden van de nationale valuta per euro) Bulgaarse Tsjechische lev kroon
Deense kroon
Letlandse lat
Litouwse litas
Hongaarse forint
5 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528 3,4528
6 275,48 279,37 289,25 293,98 283,05 283,25 278,93 284,22 282,09 282,26 285,79 294,01 292,73
1 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558 1,9558
2 25,284 24,590 25,149 25,269 25,082 25,167 25,021 24,752 24,939 25,365 25,214 25,563 25,475
3 7,4473 7,4506 7,4437 7,4349 7,4457 7,4590 7,4454 7,4539 7,4582 7,4587 7,4604 7,4614 7,4598
4 0,7087 0,7063 0,6973 0,6981 0,6963 0,6963 0,6963 0,6962 0,6962 0,6962 0,6965 0,6978 0,6999
2013 feb.
0,0
-0,3
0,0
0,3
2013 feb.
0,0
1,7
0,3
0,1
2010 2011 2012 2012 II III IV 2012 aug. sept. okt. nov. dec. 2013 jan. feb.
Poolse Nieuwe zloty Roemeense leu 7 8 3,9947 4,2122 4,1206 4,2391 4,1847 4,4593 4,2595 4,4293 4,1366 4,5255 4,1123 4,5288 4,0934 4,5176 4,1345 4,5022 4,1071 4,5624 4,1321 4,5273 4,0956 4,4899 4,1424 4,3835 4,1700 4,3839
Zweedse kroon
Pond Kroatische Nieuwe kuna Turkse lira
9 9,5373 9,0298 8,7041 8,9133 8,4354 8,6230 8,2805 8,4929 8,6145 8,6076 8,6512 8,6217 8,5083
10 0,85784 0,86788 0,81087 0,80998 0,79153 0,80740 0,78884 0,79821 0,80665 0,80389 0,81237 0,83271 0,86250
11 7,2891 7,4390 7,5217 7,5280 7,4732 7,5290 7,4853 7,4291 7,5140 7,5410 7,5334 7,5746 7,5868
12 1,9965 2,3378 2,3135 2,3157 2,2560 2,3272 2,2291 2,3177 2,3384 2,3010 2,3439 2,3543 2,3738
procentuele mutatie t.o.v. voorgaande maand
Australische dollar
Braziliaanse real
Canadese dollar
13 1,4423 1,3484 1,2407 1,2699 1,2035 1,2484 1,1841 1,2372 1,2596 1,2331 1,2527 1,2658 1,2951
14 2,3314 2,3265 2,5084 2,5167 2,5359 2,6671 2,5170 2,6066 2,6333 2,6512 2,7264 2,6993 2,6354
15 1,3651 1,3761 1,2842 1,2949 1,2447 1,2850 1,2315 1,2583 1,2801 1,2787 1,2984 1,3189 1,3477
2,3
-2,4
2,2
2010 2011 2012 2012 II III IV 2012 aug. sept. okt. nov. dec. 2013 jan. feb. 2013 feb.
0,0
-0,4
0,7
0,0
-1,3
3,6
0,2
0,8
0,0
0,7
-0,3
0,7
-3,5
3,1
0,1
2,0
procentuele mutatie t.o.v. voorgaande jaar Chinese yuan renminbi 16 8,9712 8,9960 8,1052 8,1072 7,9410 8,1036 7,8864 8,1273 8,1390 7,9998 8,1809 8,2698 8,3282
Hong Kong dollar
Indiase roepie 1)
Indonesische roepiah
Israelische shekel
Japanse Yen
Maleisische ringgit
17 10,2994 10,8362 9,9663 9,9460 9,6962 10,0506 9,6177 9,9686 10,0574 9,9423 10,1679 10,3027 10,3608
18 60,5878 64,8859 68,5973 69,3757 68,9706 70,2047 68,8632 70,0452 68,8589 70,3250 71,6946 72,0716 71,9342
19 12.041,70 12.206,51 12.045,73 11.932,86 11.876,24 12.473,53 11.777,55 12.287,93 12.457,30 12.343,83 12.643,37 12.837,99 12.933,75
20 4,9457 4,9775 4,9536 4,9021 4,9818 4,9853 4,9779 5,0717 4,9976 4,9970 4,9570 4,9706 4,9359
21 116,24 110,96 102,49 102,59 98,30 105,12 97,58 100,49 102,47 103,94 109,71 118,34 124,40
22 4,2668 4,2558 3,9672 3,9918 3,9029 3,9632 3,8643 3,9599 3,9649 3,9230 4,0075 4,0413 4,1403
0,7
0,6
-0,2
0,7
-0,7
5,1
2,5
8,6
-0,2
19,9
3,6
procentuele mutatie t.o.v. voorgaande maand procentuele mutatie t.o.v. voorgaande jaar
2013 feb.
5,1
16,0
2,2
0,0
1,0
10,6
Mexicaanse peso
Nieuw Zeelandse dollar
Noorse kroon
Filipijnse peso
Russische roebel
Singapore dollar
ZuidAfrikaanse rand
Zuid Koreaanse won
Zwitserse frank
Thaise bath
US dollar
23 16,7373 17,2877 16,9029 17,3620 16,4690 16,7805 16,3600 16,6413 16,7207 16,7689 16,8664 16,8760 16,9872
24 1,8377 1,7600 1,5867 1,6241 1,5462 1,5751 1,5306 1,5721 1,5817 1,5660 1,5777 1,5877 1,5929
25 8,0043 7,7934 7,4751 7,5582 7,3910 7,3664 7,3239 7,3945 7,4076 7,3371 7,3503 7,3821 7,4232
26 59,739 60,260 54,246 54,813 52,377 53,387 52,173 53,629 53,691 52,716 53,796 54,105 54,355
27 40,2629 40,8846 39,9262 39,8768 39,9755 40,3064 39,6334 40,4006 40,3558 40,2505 40,3114 40,1847 40,3342
28 1,8055 1,7489 1,6055 1,6200 1,5594 1,5855 1,5480 1,5837 1,5879 1,5695 1,6009 1,6326 1,6546
29 9,6984 10,0970 10,5511 10,4214 10,3385 11,2766 10,2585 10,6512 11,2215 11,2986 11,3179 11,6957 11,8796
30 1.531,82 1.541,23 1.447,69 1.477,96 1.416,52 1.414,42 1.403,93 1.444,65 1.435,37 1.395,13 1.411,41 1.417,69 1.452,82
31 1,3803 1,2326 1,2053 1,2015 1,2035 1,2080 1,2011 1,2089 1,2098 1,2052 1,2091 1,2288 1,2298
32 42,014 42,429 39,928 40,101 39,207 39,778 38,974 39,842 39,811 39,391 40,187 39,924 39,839
33 1,3257 1,3920 1,2848 1,2814 1,2502 1,2967 1,2400 1,2856 1,2974 1,2828 1,3119 1,3288 1,3359
2013 feb.
0,7
0,3
0,6
0,5
0,4
1,3
1,6
2,5
0,1
-0,2
0,5
2013 feb.
0,4
0,5
-1,7
-3,7
2,3
-0,2
17,3
-2,2
1,9
-1,9
1,0
2010 2011 2012 2012 II III IV 2012 aug. sept. okt. nov. dec. 2013 jan. feb.
procentuele mutatie t.o.v. voorgaande maand procentuele mutatie t.o.v. voorgaande jaar
Bron: ECB. 1) Voor deze valuta’s berekent en publiceert de ECB referentiewisselkoersen t.o.v. de euro per 1 januari 2009. Eerdere gegevens zijn ter indicatie.
S 74
ECB Maandbericht Maart 2013
9
ONTWIKKELINGEN BUITEN HET EUROGEBIED 9.1 Economische en financiële ontwikkelingen in andere EU-lidstaten (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven) Bulgarijë
Tsjechië
Denemarken
Letland
1
2
3
4
3,4 2,4 3,0 2,8 2,7 2,8 2,6
2,1 3,5 3,4 2,9 2,8 2,4 1,8
2,7 2,4 2,4 2,1 2,2 1,9 1,0
4,2 2,3 1,9 1,6 1,5 1,6 0,6
2009 2010 2011
-4,3 -3,1 -2,0
-5,8 -4,8 -3,3
-2,7 -2,5 -1,8
-9,8 -8,1 -3,4
2009 2010 2011
14,6 16,2 16,3
34,2 37,8 40,8
40,6 42,9 46,6
36,7 44,5 42,2
2012 aug. sept. okt. nov. dec. 2013 jan.
4,28 3,80 3,39 3,22 3,44 3,27
2,38 2,41 2,24 1,92 2,12 1,96
1,15 1,31 1,29 1,11 1,07 1,61
2012 aug. sept. okt. nov. dec. 2013 jan.
1,69 1,60 1,56 1,45 1,39 1,27
1,00 0,87 0,71 0,54 0,50 0,50
0,31 0,32 0,33 0,30 0,28 0,30
0,61 0,58 0,52 0,54 0,53 0,50
2011 2012 2012 II III IV
1,7 . 0,5 0,5 .
1,9 . -1,0 -1,3 .
1,1 -0,6 -1,4 0,0 -1,0
5,5 . 4,8 5,2 .
2010 2011 2012 II III IV
-0,7 1,6 -2,9 10,0 .
-3,0 -2,5 -2,1 -4,6 .
5,9 5,9 6,7 7,2 5,8
4,9 0,0 -1,1 4,8 .
2010 2011 2012 I II III
102,7 93,1 93,8 94,8 95,0
56,2 57,9 58,9 60,1 59,0
190,4 183,1 187,1 191,8 187,6
164,8 145,0 144,5 144,1 139,4
2011 2012 2012 II III IV
1,1 . 0,7 3,2 .
1,1 . 3,3 2,5 .
0,1 1,8 2,2 1,2 2,8
5,2 . -1,8 -2,6 .
11,3 12,2 12,3 12,3 12,4 12,3 12,4
6,7 7,0 7,0 7,2 7,5 7,1 7,0
2011 2012 2012 III IV 2012 nov. dec. 2013 jan.
Litouwen
Hongarije
Polen
Roemenië
Zweden
5
6
7
8
9
Verenigd Koninkrijk 10
4,1 3,2 3,2 3,0 2,8 2,9 2,7
3,9 5,7 6,0 5,5 5,3 5,1 2,8
3,9 3,7 3,9 2,8 2,7 2,2 1,6
5,8 3,4 4,2 4,7 4,4 4,6 5,1
1,4 0,9 0,9 1,0 0,8 1,0 0,7
4,5 2,8 2,4 2,7 2,7 2,7 2,7
-7,4 -7,9 -5,0
-9,0 -6,8 -5,5
-0,7 0,3 0,4
-11,5 -10,2 -7,8
50,9 54,8 56,4
23,6 30,5 33,4
42,6 39,5 38,4
67,8 79,4 85,0
6,84 6,54 6,85 6,84 6,65 5,90
1,44 1,51 1,54 1,46 1,51 1,80
1,49 1,53 1,54 1,55 1,60 1,82
HICP
Begrotingssaldo overheid, tekort (-)/overschot (+), % bbp -9,4 -7,2 -5,5
-4,6 -4,4 4,3
Bruto schuld overheid, % bbp 29,3 37,9 38,5
79,8 81,8 81,4
Rendement op langlopende overheidsobligaties als % per jaar; gemiddelde per periode 4,45 3,92 3,52 3,32 3,24 3,21
4,84 4,53 4,32 4,11 4,00 3,97
7,36 7,28 6,94 6,87 6,44 6,23
4,88 4,85 4,57 4,18 3,88 3,91
Driemaands rente, % per jaar; gemiddelde per periode 0,93 0,81 0,76 0,73 0,70 0,53
7,77 6,84 5,80
5,11 4,95 4,82 4,62 4,26 4,03
5,51 5,47 5,46 5,64 5,79 .
2,02 1,69 1,51 1,46 1,37 1,21
0,71 0,65 0,54 0,52 0,52 0,51
1,6 . -1,4 -1,6 .
4,3 2,0 2,3 1,8 1,1
2,5 0,2 1,3 -0,3 0,1
3,7 0,8 1,4 0,6 1,5
0,9 0,2 -0,2 0,2 0,3
-3,3 -2,9 0,1 -0,9 -0,7
-4,2 -4,0 -4,3 -3,5 .
6,5 6,3 6,0 8,3 4,6
-3,1 -1,2 -4,1 -3,8 .
66,4 71,9 70,3 71,9 70,8
75,8 73,7 74,9 75,2 74,7
190,5 195,3 196,0 200,5 199,4
413,1 425,0 423,3 416,1 415,4
0,7 . 0,6 1,5 .
1,9 . 4,2 -0,8 .
-0,6 2,6 2,7 3,0 3,5
1,6 . 4,0 2,4 .
7,4 7,0 7,0 6,7 6,7 6,7 6,6
7,8 8,0 8,0 8,1 8,4 8,0 8,0
8,0 . 7,8 . 7,7 . .
Reëel bbp 5,9 3,6 3,1 3,4 3,0
Netto op lopende rekening en vermogensoverdrachtenrekening als % bbp 2,7 -1,3 7,3 3,0 3,2
2,8 3,3 4,1 5,2 .
Bruto externe schuld als % bbp 83,2 77,8 80,9 78,0 79,1
144,8 147,2 138,1 134,6 128,2
Arbeidskosten per eenheid product -0,1 . 4,1 1,5 .
1,8 . 6,5 5,6 .
Gestandaardiseerd werkloosheidspercentage, % beroepsbevolking (seizoenvrij) 2011 2012 2012 III IV 2012 nov. dec. 2013 jan.
7,6 7,5 7,4 7,4 7,4 7,4 7,4
16,3 14,9 14,4 14,4 14,4 14,4 .
15,3 13,3 13,0 13,2 13,2 13,3 13,3
11,0 . 10,7 11,0 10,9 11,1 .
9,7 10,1 10,2 10,4 10,4 10,4 10,6
Bronnen: ECB, Europese Commissie (DG Economische en financiële aangelegenheden en Eurostat), nationale gegevens, Thomson Reuters en berekeningen van de ECB.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 75
9.2 Economische en financiële ontwikkelingen in de Verenigde Staten en Japan (mutaties in procenten per jaar, tenzij anders aangegeven)
1. Economische en financiële ontwikkelingen Consumptieprijsindex
Arbeidskosten per eenheid product 1)
Reëel bbp
1
2
3
WerkloosIndustriëleRuim Driemaands Rendement heid, % productiegedefiniinter10-jaars beroepsindex eerde bancaire overheids(verwer- bevolking, 2) geldhoeveeldepositoobligaties kende (seizoenvrij) heid 3) rente 4) met industrie) nulcoupon; 4) ultimocijfers 4
5
Wisselkoers 5) t.o.v. euro
Overheids tekort (-) / overschot (+), % bbp
Overheidsschuld 6) % bbp
6
7
8
9
10
11
8,0 2,5 7,3 8,5 9,7 10,1 9,6 7,0 7,5 7,3 7,2 7,9 7,5 .
0,69 0,34 0,34 0,43 0,48 0,51 0,47 0,43 0,32 0,33 0,31 0,31 0,30 0,29
4,17 3,57 2,10 1,88 2,10 2,38 1,83 1,77 1,88 1,79 1,72 1,88 2,14 2,05
1,3948 1,3257 1,3920 1,2848 1,3482 1,3108 1,2814 1,2502 1,2967 1,2974 1,2828 1,3119 1,3288 1,3359
-11,9 -11,4 -10,2 . -9,9 -8,7 -8,8 -8,6 . -
73,3 82,1 86,0 . 86,0 87,7 88,2 88,7 . -
Verenigde Staten
2009 2010 2011 2012 2011 IV 2012 I II III IV 2012 okt. nov. dec. 2013 jan. feb.
-0,4 1,6 3,2 2,1 3,3 2,8 1,9 1,7 1,9 2,2 1,8 1,7 1,6 .
-1,4 -1,1 1,9 0,7 1,4 0,2 0,5 0,0 2,0 -
-3,1 2,4 1,8 2,2 2,0 2,4 2,1 2,6 1,6 -
-13,8 6,3 4,8 4,5 4,5 5,3 5,5 4,0 3,3 2,3 4,0 3,5 2,1 .
9,3 9,6 8,9 8,1 8,7 8,3 8,2 8,0 7,8 7,9 7,8 7,8 7,9 .
Japan 2009 2010 2011 2012 2011 IV 2012 I II III IV 2012 okt. nov. dec. 2013 jan. feb.
-1,3 -0,7 -0,3 0,0 -0,3 0,3 0,1 -0,4 -0,2 -0,4 -0,2 -0,1 -0,3 .
0,3 -4,8 0,8 . -
-5,5 4,7 -0,5 1,9 -0,1 3,3 3,9 0,4 0,2 -
-21,9 16,6 -2,5 -0,3 -1,7 4,7 5,3 -4,6 -5,9 -4,5 -5,5 -7,9 -5,1 .
5,1 5,1 4,6 4,3 4,5 4,5 4,4 4,2 4,2 4,2 4,1 4,2 . .
G41. Reëel bbp
eurogebied Verenigde Staten Japan
10
0
0
-5
-5
2002
130,34 116,24 110,96 102,49 104,22 103,99 102,59 98,30 105,12 102,47 103,94 109,71 118,34 124,40
-8,8 -8,3 -8,9 . . . . . . -
180,1 188,3 204,4 . . . . . . -
7)
5
2000
1,42 1,18 1,00 0,84 1,00 1,05 0,84 0,78 0,84 0,78 0,74 0,84 0,80 0,74
(mutaties in procenten per jaar; maandcijfers)
5
-10
0,47 0,23 0,19 0,19 0,20 0,20 0,20 0,19 0,19 0,19 0,19 0,18 0,17 0,16
G42. Consumptieprijsindices
(mutaties in procenten per jaar; kwartaalcijfers)
10
2,7 2,8 2,7 2,5 3,0 3,0 2,3 2,4 2,3 2,3 2,1 2,6 2,7 .
2004
2006
2008
2010
2012
-10
6
eurogebied Verenigde Staten Japan
6
4
4
2
2
0
0
-2
-2
-4
2000
2002
2004
2006
2008
2010
2012
-4
Bronnen: Nationale gegevens (de kolommen 1, 2 (Verenigde Staten), 3, 4, 5 (Verenigde Staten), 6, 9 en 10); OESO (kolom 2 (Japan)); Eurostat (kolom 5 (Japan), gegevens voor het eurogebied in de grafieken); Thomson Reuters (de kolommen 7 en 8), berekeningen van de ECB (kolom 11). 1) Voor seizoen gecorrigeerd. De gegevens voor de Verenigde Staten hebben betrekking op de particuliere bedrijvensector met uitzondering van de landbouw. 2) Japanse gegevens over de periode maart-augustus 2011 omvatten ook ramingen voor de drie prefecturen die het zwaarst zijn getroffen door de aardbeving aldaar. Vanaf september 2011 is de verzameling van gegevens hervat. 3) Gemiddelden per periode; M2 voor de Verenigde Staten, M2 plus CD’s voor Japan. 4) Procenten per jaar. Voor nadere gegevens over de driemaands interbancaire depositorente, zie Paragraaf 4.6. 5) Voor nadere gegevens wordt verwezen naar de Tabellenreeks 8.2. 6) Overheidsschuld bestaat uit deposito’s, waardepapieren anders dan aandelen en tegen nominale waarde uitstaande leningen, en wordt geconsolideerd binnen de overheidssector (per periode-ultimo). 7) De gegevens verwijzen naar de veranderende samenstelling van het eurogebied. Voor nadere informatie, zie de Toelichting.
S 76
ECB Maandbericht Maart 2013
Grafieken G1 G2 G3 G4 G5 G6 G7 G8 G9 G10 G11 G12 G13 G14 G15 G16 G17 G18 G19 G20 G21 G22 G23 G24 G25 G26 G27 G28 G29 G30 G31 G32 G33 G34 G35 G36 G37 G38 G39 G40 G41 G42
Monetaire aggregaten Tegenposten Componenten van de monetaire aggregaten Componenten van de langerlopende financiële passiva Leningen aan overige financiële intermediairs en niet-financiële vennootschappen Leningen aan huishoudens Leningen aan de overheid Leningen aan niet-ingezetenen van het eurogebied Totale deposito’s naar sector (financiële intermediairs) Totale deposito's en in M3 begrepen deposito's naar sector (financiële intermediairs) Totale deposito's naar sector (niet-financiële vennootschappen en huishoudens) Totale deposito's en in M3 begrepen deposito's naar sector (niet-financiële vennootschappen en huishoudens) Door de overheid en niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden deposito’s Door MFI’s aangehouden effecten Totale uitstaande bedragen en bruto uitgiften van effecten m.u.v. aandelen door ingezetenen van het eurogebied Netto uitgiften van effecten m.u.v. aandelen: wel en niet voor seizoen gecorrigeerd Twaalfmaands groei langlopende schuldbewijzen, naar sector van de emittent, in alle valuta’s tezamen Twaalfmaands groei kortlopende schuldbewijzen, naar sector van de emittent, in alle valuta’s tezamen Twaalfmaands groei van genoteerde aandelen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied Bruto uitgiften van genoteerde aandelen, naar sector van de emittent Nieuwe deposito’s met vaste looptijd Nieuwe leningen met een variabele rente en met een voor maximaal 1 jaar vaste rente Geldmarktrente in het eurogebied Driemaands geldmarktrente Spot-rendementscurves, eurogebied Spot-rentes en -ecarts, eurogebied Dow Jones EURO STOXX Ruim, Standard & Poor’s 500 en Nikkei 225 Werkgelegenheid - werknemers en gewerkte uren Werkloosheidscijfer en vacaturecijfer Tekort, financieringsbehoefte en schuldmutatie Maastricht-schuld Betalingsbalans van het eurogebied: saldo op de lopende rekening Betalingsbalans van het eurogebied: directe investeringen en effectenverkeer samengenomen Betalingsbalans van het eurogebied: goederenverkeer Betalingsbalans van het eurogebied: dienstenverkeer Internationale investeringspositie van het eurogebied Directe investeringen- en effectenverkeerpositie van het eurogebied Belangrijkste betalingsbalanstransacties die ten grondslag liggen aan de ontwikkelingen in de externe activa van de MFI’s Effectieve wisselkoersen Bilaterale wisselkoersen Reëel bbp Consumptieprijsindices
ECB Maandbericht Maart 2013
S 12 S 12 S 13 S 13 S 14 S 14 S 16 S 16 S 17 S 17 S18 S18 S 19 S20 S35 S37 S38 S39 S40 S 41 S43 S43 S44 S44 S45 S45 S46 S55 S55 S60 S60 S 61 S 61 S62 S62 S65 S65 S70 S73 S73 S 76 S 76
S 77
T e c h n i sc h e a a n t e k e n i n g e n de overzichtstabel voor het eurogebied
Tabellenreeksen 2.1 tot en met 2.6
BEREKENING VAN GROEICIJFERS VOOR MONETAIRE ONTWIKKELINGEN
Berekening van stroomgegevens
Het gemiddelde groeipercentage voor het kwartaal tot en met maand t wordt berekend als:
Stroomgegevens op maandbasis worden berekend uit verschillen van maand op maand in uitstaande bedragen, gecorrigeerd voor herrubriceringen, overige herwaarderingen, wissel- koersmutaties en andere niet uit transacties voortvloeiende mutaties.
Als Lt het uitstaande bedrag per de ultimo van maand t is, CMt de herrubriceringsmutatie in maand t, EMt de wisselkoersmutatie en VMt de ovewaar It de index van de gecorrigeerde uitstaande rige herwaarderingsmutaties, dan wordt stroom bedragen per maand t is (zie ook hieronder). FMt in maand t gedefinieerd als: Evenzo wordt voor het jaar tot en met maand t het gemiddelde groeipercentage berekend als: Evenzo wordt stroom FQt op kwartaalbasis, voor het kwartaal tot en met maand t, gedefinieerd als:
Tabel 1.3
waar Lt-3 het per de ultimo van maand t-3 (de ultimo van het voorgaande kwartaal) uitstaande bedrag is en bijvoorbeeld CQt de herrubriceringsmutatie in het kwartaal tot en met maand t.
BEREKENING VAN RENTETARIEVEN OP GEÏNDEXEERDE LANGERLOPENDE HERFINANCIERINGSTRANSACTIES
Voor die kwartaalreeksen waarvoor thans maandgegevens beschikbaar zijn (zie hieronder), kan de stroom op kwartaalbasis worden afgeleid als Het rentetarief op een geïndexeerde langer de som van de drie stromen op maandbasis gedulopende herfinancieringstransactie (longer-term rende het kwartaal. refinancing operation ofwel LTRO) is gelijk aan het gemiddelde van de minimale inschrijvingsrentes op de basisherfinancieringstrans a cties Berekening van groeicijfers voor (main refinancing operations ofwel MROs) maandreeksen gedurende de looptijd van die langerlopende herfinancieringstransactie. Conform deze Groeicijfers kunnen worden berekend uit stroomdefinitie wordt, indien een langerlopende her gegevens of uit de index van de gecorrigeerde financieringstransactie voor het aantal dagen D uitstaande bedragen. Als FMt en Lt als hierboven uitstaat en de minimale inschrijvingsrentes bij gedefinieerd worden, dan wordt index It van de de basisherfinancieringstransacties R 1,MRO (over gecorrigeerde uitstaande bedragen in maand t D 1 dagen), R 2,MRO (over D 2 dagen) enz. zijn, tot- gedefinieerd als: dat R i,MRO (over D i dagen), waarbij D 1,+D 2+…+ D i=D, de toepasselijke rente op jaarbasis (R LTRO) berekend als: De basis van de index (voor de niet-seizoenvrije D1R 1,MRO +D2 R 2,MRO + ...+Di R i,MRO reeks) wordt thans gesteld op december 2010 = R LTRO = D 100. Tijdreeksen voor de index van de gecorriECB Maandbericht Maart 2013
S 79
geerde uitstaande bedragen zijn beschikbaar in Het twaalfmaands groeipercentage in de vier het onderdeel “Monetary and financial statis- kwartalen tot en met maand t, dat wil zeggen at, tics” in het statistische deel van de website van kan berekend worden met behulp van formule g). de ECB (www.ecb.europa.eu). Het twaalfmaands groeipercentage at voor maand Seizoencorrectie van de monetaire t, d.w.z. de mutatie in de twaalf maanden tot en statistieken voor het eurogebied 1) met maand t, kan worden berekend met behulp van één van de volgende twee formules: De cijfers zijn verkregen met behulp van multiplicatieve decompositie via X-12-ARIMA.2) In de seizoencorrectie is voor sommige componenten een correctie voor de dag van de week begrepen. De seizoencorrectie wordt voor sommige reeksen indirect uitgevoerd via een lineaire combinatie van componenten. Dit is het geval voor M3, waarvoor de afleiding plaatsvindt door de seizoenvrije reeksen voor M1, M2 minus M1, Tenzij anders aangegeven, verwijzen twaalf- en M3 minus M2 te aggregeren. mands groeipercentages naar het eind van de aangegeven periode. Bijvoorbeeld, de procentu- De seizoencorrectie wordt eerst toegepast op de ele mutatie op jaarbasis voor het jaar 2002 wordt index van de gecorrigeerde uitstaande bedraberekend in g) door de index voor december gen.3) De daaruitvolgende schattingen van sei2002 te delen door de index voor december 2001. zoenfactoren worden vervolgens toegepast op Procentuele mutaties van groeicijfers binnen een de standen en op de uit herrubriceringen en herperiode van een jaar kunnen worden verkregen waarderingen voortvloeiende mutaties, zodat door aanpassing van formule g). Bijvoorbeeld, seizoenvrije stromen worden verkregen. De seide procentuele mutatie aMt op maandbasis kan zoeninvloeden (en de correcties voor beursdaworden berekend als: gen) worden jaarlijks, of zoveel vaker als nodig, herzien. Ten slotte wordt het driemaands voortschrijdend gemiddelde voor de twaalfmaands mutatie van M3 verkregen als (at + at-1 + at-2 )/3, waarbij at wordt gedefinieerd als hierboven bij f) of g).
Berekening van groeicijfers voor kwartaalreeksen Als FQt en Lt-3 als hierboven gedefinieerd worden, dan wordt index It van de gecorrigeerde uitstaande bedragen voor het kwartaal tot en met maand t gedefinieerd als:
S 80
ECB Maandbericht Maart 2013
1) Zie voor meer gegevens “Seasonal adjustment of monetary aggregates and HICP for the euro area”, ECB (augustus 2000) en het statistische deel, onderdeel “Monetary and financial statistics”, op de website van de ECB (www.ecb. europa.eu). 2) Zie voor meer gegevens Findley, D., Monsell, B., Bell, W., Otto, M. en Chen, B.C. (1998) “New Capabilities and Methods of the X-12-ARIMA Seasonal Adjustment Program”, Journal of Business and Economics Statistics, 16, 2, blz. 127-152, of “X-12-ARIMA Reference Manual”, Time Series Staff, Bureau of the Census, Washington, D.C. Voor interne doeleinden wordt tevens de modelmatige benadering TRAMO-SEATS gebruikt. Zie voor meer gegevens over TRAMO-SEATS, Gomez, V. en Maravall, A. (1996), “Programs TRAMO and SEATS: Instructions for the User”, Banco de España, Working Paper nr 9628, Madrid. 3) Het logische gevolg hiervan is dat voor de seizoenvrije reeks het niveau van de index voor de basisperiode, dat wil zeggen december 2010, over het algemeen verschilt van 100, hetgeen aangeeft in hoeverre die maand aan seizoeninvloeden onderhevig is.
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Technische aantekeningen
Tabellenreeksen 3.1 tot en met 3.5 GELIJKHEID VAN aanwendingen EN MIDDELEN In Tabellenreeks 3.1 zijn de gegevens conform een boekhoudkundige basisidentiteit. Voor de niet-financiële transacties is voor elke transactiecategorie het totaal aanwendingen gelijk aan het totaal middelen. Deze boekhoudidentiteit wordt eveneens in de financiële rekening weerspiegeld, d.w.z. voor elke categorie van financiële instrumenten zijn de totale transacties in financiële activa gelijk aan de totale transacties in passiva. In de overige mutaties in de activarekening en de financiële balansen zijn de totale financiële activa gelijk aan de totale passiva voor elke categorie van financiële instrumenten, met uitzondering van monetair goud en bijzondere trekkingsrechten (SDR’s), die per definitie van geen enkele sector een passivum zijn. berekening van sluitposten De sluitposten aan het einde van elke rekening in Tabellenreeksen 3.1, 3.2 en 3.3 worden als volgt berekend: De handelsbalans is gelijk aan de invoer van het eurogebied minus de uitvoer ten opzichte van de rest voor de wereld van goederen en diensten. Het netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen is uitsluitend voor sectoren van ingezetenen gedefinieerd en wordt berekend als de bruto toegevoegde waarde (bruto binnenlands product tegen de marktprijzen voor het eurogebied) minus de loonsom (aanwendingen) minus overige belastingen na saldering met productiesubsidies (aanwendingen) minus verbruik van vast kapitaal (aanwendingen). Het netto nationale inkomen is uitsluitend voor sectoren van ingezetenen gedefinieerd en wordt berekend als het netto exploitatieoverschot en gemengd inkomen plus de loonsom (middelen) plus belastingen na saldering met productiesubsidies (middelen) plus de netto inkomsten uit onroerend goed (middelen minus aanwendingen).
Het netto besteedbaar inkomen is eveneens uitsluitend voor sectoren van ingezetenen gedefinieerd en is gelijk aan het netto nationale inkomen plus de netto lopende belastingen op inkomen en vermogen (middelen minus aanwendingen) plus netto sociale-verzekeringspremies (middelen minus aanwendingen) plus netto sociale uitkeringen anders dan sociale overdrachten in natura (middelen minus aanwendingen) plus netto overige inkomensoverdrachten (middelen minus aanwendingen). De netto besparingen zijn uitsluitend voor sectoren van ingezetenen gedefinieerd en worden berekend als het netto besteedbaar inkomen plus de netto aanpassing voor de mutatie in het netto aandeel van huishoudens in pensioenfondsreserves (middelen minus aanwendingen) minus de finale-consumptie-uitgaven (aanwendingen). Voor de rest van de wereld wordt de lopende externe rekening samengesteld als de handelsbalans plus alle netto inkomens (middelen minus aanwendingen). De netto kredietverlening/netto kredietneming wordt berekend uit de inkomensoverdrachtenrekening als de netto besparingen plus de netto kapitaaloverdrachten (middelen minus aanwendingen) minus de bruto investeringen (aanwendingen) minus aankopen na saldering met verkopen van niet-geproduceerde niet-financiële activa (aanwendingen) plus verbruik van vast kapitaal (middelen). Het kan eveneens worden berekend in de financiële rekening als de totale transacties in financiële activa minus de totale transacties in passiva (ook wel bekend als mutaties in de netto financiële waarde (vermogen) ten gevolge van transacties). Voor de sectoren huishoudens en niet-financiële vennootschappen is er sprake van een statistische discrepantie tussen de uit de inkomensoverdrachtenrekening en de financiële rekening berekende sluitposten. De mutaties in de netto financiële waarde (vermogen) ten gevolge van transacties worden berekend als de totale transacties in financiële activa minus de totale transacties in passiva, terwijl overige mutaties in de netto financiële waarde (vermogen) worden berekend als de (totale) ECB Maandbericht Maart 2013
S 81
overige mutaties in financiële activa minus de maand t, dat wil zeggen de mutatie in de twaalf (totale) overige mutaties in passiva. maanden tot en met maand t, kan worden berekend met behulp van één van de volgende twee De netto financiële waarde (vermogen) wordt formules: berekend als de totale financiële activa minus de totale passiva, terwijl mutaties in de netto financiële waarde (vermogen) gelijk zijn aan de som van de mutaties in de netto financiële waarde (vermogen) ten gevolge van transacties (kredietverlening/netto kredietneming van de financiële rekening) en overige mutaties in de netto financiële waarde (vermogen). De mutaties in de netto waarde (vermogen) worden berekend als de mutaties in de netto waarde (vermogen) ten gevolge van besparingen en kapitaaloverdrachten plus overige mutaties in de netto financiële waarde (vermogen) en overige mutaties in niet-financiële activa.
De berekeningsmethode voor de groeicijfers voor effecten met uitzondering van aandelen is dezelfde als die voor de monetaire aggregaten, met dien verstande dat hier een ‘N’ gebruikt wordt in plaats van een ‘F’. Dit is om duidelijk te maken dat er verschil bestaat tussen de manier waarop de ‘netto uitgiften’ voor de statistieken De netto waarde (vermogen) van huishoudens betreffende de effectenuitgiften worden verkrewordt berekend als de som van de niet-financiële gen en de manier waarop de overeenkomende activa en de netto financiële waarde (vermogen) ‘stromen’ voor de monetaire aggregaten worden van huishoudens. berekend.
Tabellenreeksen 4.3 en 4.4
Het gemiddelde groeipercentage voor het kwartaal tot en met maand t wordt berekend als:
Berekening van groeicijfers voor schuldbewijzen en genoteerde aandelen Groeicijfers worden berekend op basis van financiële transacties en zijn derhalve niet gecorrigeerd voor herrubriceringen, herwaarderingen, wisselkoersmutaties en andere niet uit transacties voortvloeiende mutaties. Zij kunnen worden berekend uit stromen of uit de index van de fictieve standen. Als NtM de stroom (netto uitgiften) in maand t vertegenwoordigt en Lt het per de ultimo van maand t uitstaande niveau, dan wordt de index It van de fictieve standen in maand t berekend als:
waar It de index van de fictieve standen per maand t is. Evenzo wordt voor het jaar tot en met maand t het gemiddelde groeipercentage berekend als:
De voor de Tabellenreeks 4.3 gebruikte bere keningsformule wordt ook voor de Tabellen reeks 4.4 gebruikt, en is eveneens gebaseerd op de formule voor de monetaire aggregaten. De Als basis wordt de index gelijkgesteld aan 100 Tabellenreeks 4.4 is op basis van marktwaarden, per december 2008. Het groepercentage at voor en de berekeningen zijn gebaseerd op finan
S 82
ECB Maandbericht Maart 2013
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Technische aantekeningen
ciële transacties, die niet gecorrigeerd zijn voor herrubriceringen, her waarderingen en andere niet uit transacties voortvloeiende mutaties. De cijfers zijn ook niet gecorrigeerd voor wisselkoersmutaties omdat alle door de Tabellenreeks gedekte genoteerde aandelen in euro luiden.
delen, onbewerkte voedingsmiddelen, industriële goederen m.u.v. energie, en diensten te aggregeren. Energie wordt ongecorrigeerd toegevoegd omdat er geen statistische aanwijzingen voorhanden zijn dat zich hier seizoeninvloeden doen gevoelen. De seizoeninvloeden worden jaarlijks, of zo vaak als nodig, herzien.
Seizoencorrectie van de statistieken betreffende effectenuitgiften 4
Tabel 7.1
De cijfers zijn verkregen met behulp van multiplicatieve decompositie via X-12-ARIMA. De seizoencorrectie van de totale uitgiften van effecten wordt indirect uitgevoerd met behulp van een lineaire combinatie van uitsplitsingen naar sector en looptijd. De seizoencorrectieprocedures worden toegepast op de index van fictieve standen. De daaruit resulterende ramingen van seizoensinvloeden worden vervolgens toegepast op de uitstaande bedragen, waaruit seizoenvrij netto uitgiften worden afgeleid. De seizoensinvloeden worden jaarlijks of zo vaak als nodig herzien. Evenals in de formules k) en l), kan het groeitempo a voor maand t dat overeenkomt met de t mutatie in de zes maanden tot en met maand t, berekend worden met behulp van een van de volgende twee formules:
Seizoencorrectie van de lopende rekening van de betalingsbalans De cijfers zijn verkregen met behulp van multiplicatieve decompositie via X-12-ARIMA of TRAMO-SEATS, afhankelijk van de post. De ruwe gegevens voor goederen, diensten, inkomsten en inkomensoverdrachten worden vooraf gecorrigeerd om rekening te kunnen houden met significante werkdageneffecten. Bij de correctie voor werkdagen voor goederen en diensten wordt rekening gehouden met nationale feestdagen. De seizoencorrectie van deze posten wordt uitgevoerd op deze vooraf gecorrigeerde reeksen. De seizoencorrectie van de totale lopende rekening wordt uitgevoerd door de seizoenvrije reeksen voor het eurogebied voor goederen, diensten, inkomens en inkomensoverdrachten te aggregeren. De seizoeninvloeden (en beursdageffecten) worden halfjaarlijks, of zo vaak als nodig, herzien.
tabellenreeks 7.3 Berekening van groeicijfers voor de kwartaal- en jaarreeksen Tabel 5.1 Seizoencorrectie van de HICP 4 De cijfers zijn verkregen met behulp van multiplicatieve decompositie via X-12-ARIMA (zie voetnoot 2 op blz. S78). De seizoencorrectie van de totale HICP voor het eurogebied wordt indirect uitgevoerd door de seizoenvrije reeksen voor het eurogebied van bewerkte voedingsmid-
Het twaalfmaands groeipercentage voor kwartaal t wordt berekend op basis van de transacties (Ft) en de posities (Lt) op kwartaalbasis, en wel als volgt:
4 Zie voor meer gegevens “Seasonal adjustment of monetary aggregates and HICP for the euro area”, ECB (augustus 2000) en het statistische deel, onderdeel “Monetary and financial markets”, op de website van de ECB (www.ecb. europa.eu).
ECB Maandbericht Maart 2013
S 83
Het groeipercentage voor de jaarreeks is gelijk aan het groeipercentage in het laatste kwartaal van het jaar.
S 84
ECB Maandbericht Maart 2013
to e l i c h t i n g De in het Maandbericht vervatte ‘Statistieken voor het eurogebied’ richten zich primair op het eurogebied als geheel. Meer gedetailleerde en langere reeksen zijn, met toelichting, op de website van de ECB (www.ecb.europa.eu) te vinden onder ‘Statistics’. Hier is, via het Statistical Data Warehouse van de ECB (http://sdw.ecb.europa.eu/), gebruikersvriendelijke toegang mogelijk tot gegevens, waarbij gebruik kan worden gemaakt van zoek- en downloadmogelijkheden. Onder ‘Data services’ zijn verdere diensten beschikbaar, waaronder inschrijving op verschillende gegevensreeksen en een opslagplaats van gecomprimeerde Comma Separated Value (CSV)-bestanden. Voor verdere informatie kan contact met ons worden opgenomen op:
[email protected]. De afsluitingsdatum voor de in het Maandbericht opgenomen statistieken is in het algemeen de dag vóór de eerste bijeenkomst in de maand van de Raad van Bestuur van de ECB. Voor deze uitgave was dat 6 maart 2013. Tenzij anders vermeld, hebben alle gegevensreeksen met waarnemingen voor 2011 en daarna betrekking op de Euro 17 (het eurogebied met inbegrip van Estland) voor de gehele tijdreeks. Wat betreft rentetarieven, monetaire statistieken, de HICP en reserves (en, omwille van de consistentie, de componenten en tegenposten van M3 en de componenten van de HICP), hebben de statistische reeksen voor het eurogebied betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. De samenstelling van het eurogebied is in de loop der tijd een aantal keren veranderd. Bij de introductie van de euro in 1999 bestond het eurogebied uit de volgende elf landen (de Euro 11): België, Duitsland, Ierland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal en Finland. Daarna trad in 2001 Griekenland toe, waardoor de Euro 12 ontstond. In 2007 trad Slovenië toe en werd de Euro 13 gevormd. Door de toetreding van Cyprus en Malta in 2008 ontstond de Euro 15. De Euro 16 ontstond door de toetreding van Slowakije in 2009, en Estland trad in 2011 toe en bracht zo het aantal landen van het eurogebied op 17. Vanaf oktober 2012 hebben de statistieken voor het eurogebied ook betrekking op het Europees
Stabiliteitsmechanisme, een voor statistische doeleinden in het eurogebied gevestigde internationale organisatie. EUROGEBIED-REEKSEN MET EEN VASTE SAMENSTELLING Geaggregeerde statistische reeksen voor de vaste samenstellingen van het eurogebied hebben betrekking op een bepaalde vaste samenstelling voor de gehele tijdreeks, ongeacht de samenstelling ten tijde van de periode waarop de statistieken betrekking hebben. Zo worden bijvoorbeeld geaggregeerde reeksen berekend voor de Euro 17 (door de gegevens voor alle 17 landen van het eurogebied te aggregeren) voor alle jaren, ondanks het feit dat het eurogebied die samenstelling alleen maar had sinds 1 januari 2011. Tenzij anders vermeld, verschaft het Maandbericht van de ECB statistische reeksen voor de huidige samenstelling. EUROGEBIED-REEKSEN MET EEN VERANDERENDE SAMENSTELLING Geaggregeerde statistische reeksen met een veranderende samenstelling hebben betrekking op de samenstelling van het eurogebied ten tijde van de periode waarop de statistieken betrekking hebben. Zo aggregeren bijvoorbeeld de statistische reeksen voor het eurogebied met een veranderende samenstelling de gegevens voor de Euro 11 voor de periode tot en met eind 2000, die voor de Euro 12 voor de periode 2001 tot en met eind 2006, enzovoort. Door deze benadering heeft elke individuele statistische reeks betrekking op alle verschillende samenstellingen van het eurogebied. Voor de HICP, en voor de monetaire statistieken en hun tegenposten, wordt het twaalfmaands mutatietempo samengesteld uit ketting-indices, waarbij de toetredende landen worden gekoppeld aan de eurogebied-reeksen in de index van de maand december. Zo heeft, als een land tot het eurogebied toetreedt in de maand januari van een bepaald jaar, het twaalfmaands mutatietempo betrekking op de voorgaande samenstelling van het eurogebied tot en met de maand december ECB Maandbericht Maart 2013
S 85
van het voorafgaande jaar, en op de uitgebreide samenstelling van het eurogebied daarna. Mutaties in procenten per jaar worden berekend op basis van een ketting-index, waarbij rekening wordt gehouden met de veranderende samenstelling van het eurogebied. Absolute mutaties voor de monetaire aggregaten en hun tegenposten (transacties) hebben betrekking op de samenstelling van het eurogebied ten tijde van de periode waarop de statistieken betrekking hebben.
In de meeste gevallen volgt de in de tabellen gebruikte terminologie de internationale standaarden vervat in onder meer het Europees Systeem van Rekeningen 1995 en de IMF Balance of Payments Manual. Transacties hebben betrekking op (hetzij direct gemeten of afgeleid) vrijwillig verkeer, terwijl stromen ook mutaties in uitstaande bedragen omvatten die het gevolg zijn van prijs- en wisselkoersmutaties, afboekingen en andere mutaties.
Omdat de samenstelling van de Europese valutaeenheid, de ecu, niet overeenkomt met de vroegere valuta’s van de landen die op de euro zijn overgegaan, worden de bedragen voor perioden vóór 1999, oorspronkelijk uitgedrukt in de deelnemende valuta’s en in ecu omgerekend tegen lopende ecuwisselkoersen, beïnvloed door het beloop van de valuta’s van de EU-lidstaten die niet op de euro zijn overgegaan. Om dit effect op de monetaire statistieken te elimineren, zijn gegevens voor de perioden vóór 1999 uitgedrukt in eenheden verkregen door omrekening van de nationale valuta’s tegen de onherroepelijke, op 31 december 1998 vastgestelde wisselkoersen ten opzichte van de euro.1) Tenzij anders aangegeven, zijn de statistieken aangaande prijzen en kosten vóór 1999 gebaseerd op gegevens in de nationale valuta’s.
OVERZICHT De ontwikkelingen in de belangrijkste indicatoren voor het eurogebied worden in een overzichtstabel uiteengezet. STATISTIEKEN MONETAIR BELEID
In de Tabellenreeks 1.4 worden statistieken met betrekking tot de minimumreserves en de liquiditeit gepresenteerd. De reserve-aanhoudingsperioden voor de reserveverplichtingen beginnen elke maand op de dag waarop de basis-herfinancieringstransactie wordt verrekend die volgt op de vergadering van de Raad van Bestuur waarin de maandelijkse beoordeling van de monetairebeleidskoers op de agenda staat. Zij eindigen op de dag voorafgaand aan de overeenkomstige dag in de volgende maand. De jaarlijkse kwartaalWaar toepasselijk zijn aggregatie- en/of conso- cijfers zijn gemiddelden voor de laatste reservelidatiemethoden (met inbegrip van consolidatie aanhoudingsperiode van het jaar/kwartaal. tussen landen) toegepast. Tabel 1.4.1 toont de componenten van de reserRecente gegevens zijn veelal voorlopig en kun- vebasis van reserveplichtige kredietinstellingen. nen onderhevig zijn aan wijziging. Als gevolg In de reservebasis zijn geen passiva ten opzichte van afronding kunnen zich tussen de totalen en van andere kredietinstellingen die onderhevig de afzonderlijke posten verschillen voordoen. zijn aan de reserveverplichtingen van het ESCB, de ECB en de deelnemende nationale centrale De ‘Overige EU-Lidstaten’ zijn Bulgarije, Tsje- banken begrepen. Een kredietinstelling die niet chië, Denemarken, Letland, Litouwen, Honga- kan aantonen welk bedrag aan uitgiften van rije, Polen, Roemenië, Zweden en het Verenigd schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee Koninkrijk. jaar door bovengenoemde instellingen wordt aangehouden, mag een bepaald percentage van deze passiva van de reservebasis aftrekken. 1) Gegevens betreffende de monetaire statistieken in Tabel- Voor de berekening van de reservebasis tot en lenreeks 2.1 tot en met 2.8 kunnen voor perioden vóór januari 1999 worden gevonden op de website van de ECB met november 1999 was dit percentage 10%, en (http://www.ecb.europa.eu/stats/services/downloads/ vanaf die datum 30%. html/index.en/html) en in het Statistical Data Warehouse (http://sdw.ecb.europa.eu/browse.do?node=2018811).
S 86
ECB Maandbericht Maart 2013
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Toelichting
Tabel 1.4.2 bevat gemiddelden voor volledige reserve-aanhoudingsperioden. Eerst wordt het bedrag van de reserveverplichtingen van elke individuele kredietinstelling berekend door de reservecoëfficiënt voor de overeenkomstige categorieën passiva toe te passen op de desbetreffende passiva, waarbij gebruik gemaakt wordt van de balansgegevens per de ultimo van elke kalendermaand; van de uitkomst wordt vervolgens door iedere kredietinstelling een vast bedrag van EUR 100.000 afgetrokken. De resulterende reserveverplichtingen worden vervolgens op het niveau van het eurogebied geaggregeerd (kolom 1). De rekeningen-courant (kolom 2) zijn de geaggregeerde gemiddelde door kredietinstellingen dagelijks op rekening-courant aangehouden tegoeden; hierin zijn de tegoeden die ter voldoening van de reserveverplichtingen dienen begrepen. De overreserves (kolom 3) zijn de gemiddelde rekening-couranttegoeden die gedurende de reserve-aanhoudingsperiode naast de verplichte reserves aangehouden worden. De tekorten (kolom 4) tonen de mate waarin de aangehouden tegoeden de reserveverplichtingen gedurende de reserve-aanhoudingsperiode gemiddeld onderschrijden, en worden berekend op basis van die kredietinstellingen die niet aan hun reserveverplichtingen hebben voldaan. De rente op verplichte reserves (kolom 5) is gelijk aan de gemiddelde gedurende de reserve-aanhoudingsperiode door de ECB op de basis-herfinancieringstransacties van het Eurosysteem toegepaste rente (gewogen op basis van het aantal kalenderdagen) (zie de Tabellenreeks 1.3).
courant van kredietinstellingen (kolom 11) zijn gelijk aan het verschil tussen de som van de liquiditeitsverruimende factoren (de kolommen 1 tot en met 5) en de som van de liquiditeitsverkrappende factoren (de kolommen 6 tot en met 10). Het basisgeld (kolom 12) wordt berekend als de som van de depositofaciliteit (kolom 6), de bankbiljetten in omloop (kolom 8) en de door kredietinstellingen aangehouden rekening-couranttegoeden (kolom 11). MONETAIRE EN BANCAIRE ONTWIKKELINGEN EN overige financiële vennootschappen Hoofdstuk 2 toont de balansstatistieken voor MFI’s en overige financiële vennootschappen. Overige financiële vennootschappen omvatten beleggingsfondsen (met uitzondering van geldmarktfondsen die deel uitmaken van de MFI-sector), lege financiële instellingen, verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen.
De Tabellenreeks 2.1 toont de geaggregeerde balans van de sector Monetaire Financiële Instellingen (MFI’s), zijnde de som van de geharmoniseerde balansen van alle in het eurogebied gevestigde MFI’s. MFI’s zijn centrale banken, kredietinstellingen zoals in EU-wetgeving gedefinieerd, geldmarktfondsen en overige instellingen die hun bedrijf maken van het ter beschikking krijgen van deposito’s en/of daarmee vergelijkbare gelden van niet-MFI’s en van het voor eigen rekening (althans in economische zin) krediet verlenen en/of in effecten beleggen. Op de website van de ECB is een volledige lijst Tabel 1.4.3 toont de liquiditeitspositie van het MFI’s te vinden. bankwezen, die gedefinieerd wordt als de, in euro luidende, door kredietinstellingen in het De Tabellenreeks 2.2 toont de geconsolideerde eurogebied bij het Eurosysteem aangehouden balans van de MFI-sector, die wordt verkregen rekening-couranttegoeden. Alle bedragen zijn door saldering van de geaggregeerde balansposiafgeleid uit de geconsolideerde financiële reke- ties van MFI’s in het eurogebied. Als gevolg van ning van het Eurosysteem. In de overige liquidi- enige heterogeniteit bij de rapportage is de som teitsverkrappende transacties (kolom 7) is niet de van de inter-MFI-posities niet noodzakelijkerwijs in de Tweede Fase van de EMU door nationale nul; het saldo is opgenomen in kolom 10 aan de centrale banken geïnitieerde uitgifte van schuld- passiefzijde van de Tabellenreeks 2.2. De Tabelbewijzen begrepen. De netto overige factoren lenreeks 2.3 toont de monetaire aggregaten voor (kolom 10) vertegenwoordigen de gesaldeerde het eurogebied en de tegenposten daarvan. Deze overige posten op de geconsolideerde financiële zijn afgeleid uit de geconsolideerde balans van rekening van het Eurosysteem. De rekeningen- de MFI’s en omvatten tevens de bij in het eurogeECB Maandbericht Maart 2013
S 87
bied gevestigde MFI’s aangehouden posities van in het eurogebied gevestigde niet-MFI’s; ook zijn enkele monetaire activa/passiva van de centrale overheid opgenomen. De statistieken aangaande de monetaire aggregaten en de tegenposten ervan zijn voor seizoen en aantal beursdagen gecorrigeerd. In de Tabellenreeksen 2.1 en 2.2 zijn, onder de externe passiva, de door niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden (i) aandelen/ participaties uitgegeven door in het eurogebied gevestigde geldmarktfondsen opgenomen alsook (ii) door in het eurogebied gevestigde MFI’s uitgegeven schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar. In de Tabellenreeks 2.3 daarentegen zijn deze aangehouden waarden niet in de monetaire aggregaten opgenomen en maken zij onderdeel uit van de netto externe activa.
Tabellenreeks 2.8 toont de uitstaande bedragen en stromen op de balans van de beleggingsfondsen (anders dan geldmarktfondsen, die worden opgenomen onder de statistieken met betrekking tot de balans van MFI’s) in het eurogebied. Een beleggingsfonds is een collectieve beleggingsonderneming die door consumenten ingelegde gelden belegt in financiële en/of niet-financiële activa. Een complete lijst van beleggingsfondsen in het eurogebied wordt gepubliceerd op de website van de ECB. De balans is geaggregeerd, en dus vallen onder de activa van beleggingsfondsen de door hen aangehouden aandelen/participaties die zijn uitgegeven door andere beleggingsfondsen. Door andere beleggingsfondsen uitgegeven aandelen/participaties worden eveneens uitgesplitst op grond van het beleggingsbeleid (d.w.z. naar obligatiefondsen, aandelenfondsen, gemengde fondsen, vastgoedfondsen, hedge funds en andere fondsen) en naar type (d.w.z. naar open-end fondsen en closed-end fondsen). Tabellenreeks 2.9 verschaft nadere details betreffende de belangrijkste categorieën activa die door beleggingsfondsen in het eurogebied worden aangehouden. Deze Tabellenreeks bevat een geografische uitsplitsing van de emittenten van door beleggingsfondsen aangehouden effecten, alsook een uitsplitsing van emittenten naar economische sector wanneer deze ingezetenen zijn van het eurogebied.
In de Tabellenreeks 2.4 wordt een uitsplitsing gegeven van door in het eurogebied gevestigde MFI’s, met uitzondering van het Eurosysteem (het bankwezen), verstrekte leningen, naar sector, categorie en oorspronkelijke looptijd. De Tabellenreeks 2.5 bevat een analyse van de bij het bankwezen in het eurogebied aangehouden deposito’s, naar sector en instrument. De Tabellenreeks 2.6 toont de door het bankwezen in het eurogebied aangehouden effecten, naar sector van de emittent. Tabellenreeks 2.7 toont een uitsplitsing naar valuta op kwartaalbasis van enkele Sinds december 2008 worden geharmoniseerde posten op de balans van de MFI’s. statistische gegevens verzameld en samengesteld De Tabellenreeksen 2.2 tot en met 2.6 veschaffen op basis van Verordening ECB/2007/8 3) houtevens op de stroomgegevens gebaseerde groei- dende statistieken betreffende de activa en pascijfers in de vorm van twaalfmaands groeiper- siva van beleggingsfondsen. Verdere informatie betreffende deze beleggingsfondsstatistieken kan centages. worden gevonden in de ‘Manual on investment Sinds 1 januari 1999 worden de statistische fund statistics’ (ECB, mei 2009). gegevens verzameld en samengesteld op basis van verschillende ECB-verordeningen met Tabellenreeks 2.10 toont de geaggregeerde balans betrekking tot de geconsolideerde balans van de van de zogenoemde lege financiële instellingen sector monetaire financiële instellingen. Sinds (financial vehicle corporations ofwel FVC’s) die juli 2010 vindt dit plaats op grond van Veror- ingezetene zijn van het eurogebied. Deze FVC’s dening ECB/2008/32. 2) Gedetaillerde sectorde- zijn eenheden die zijn opgezet om securitisafinities worden verschaft in de derde editie van tietransacties uit te voeren. Securitisatie betreft de “Monetary institutions and markets statistics over het algemeen de overdracht van een activum sector manual – Guidance for the statistical classification of customers’ (ECB, maart 2007). 2) PB L 15, 20.01.2009, blz. 14. 3) PB L 211, 11.08.2007, blz. 8.
S 88
ECB Maandbericht Maart 2013
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Toelichting
of “pool” van activa aan een FVC, waarbij deze activa op de balans van de FVC worden opgenomen als gesecuritiseerde leningen, effecten met uitzondering van aandelen of overige gesecuritiseerde activa. Het kredietrisico met betrekking tot een activum of “pool” van activa kan, als alternatief, ook worden overgedragen aan een FVC door middel van credit default swaps, garanties of andere soortgelijke mechanismen. Het door de FVC ten opzichten van deze mechanismen aangehouden onderpand is als regel een bij een MFI aangehouden deposito of een belegd in effecten met uitzondering van aandelen. FVC’s securitiseren als regel leningen die voortkomen uit de MFIsector en moeten deze leningen op hun statistische balans opnemen, ongeacht of de relevante financieel-administratieve regels de MFI toestaan de leningen niet op de balans op te nemen. De gegevens betreffende leningen die door FVC’s gesecuritiseerd zijn maar op de balans van de desbetreffende MFI blijven (en dus in de MFIstatistieken blijven worden opgenomen) worden apart vermeld. Deze gegevens op kwartaalbasis worden sinds december 2009 verzameld krachtens Verordening ECB/2008/30. 4) Tabellenreeks 2.11 toont de geaggregeerde balans van de verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen in het eurogebied. Onder de verzekeringsinstellingen valt zowel de verzekerings- als de herverzekeringssector, terwijl de pensioenfondsen eenheden omvatten die in termen van besluitvorming autonoom zijn en er een volledige reeks rekeningen op nahouden (d.w.z. autonome pensioenfondsen). Deze Tabellenreeks bevat tevens een geografische en sectorale uitsplitsing van de uitgevende tegenpartijen voor door de verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen aangehouden effecten met uitzondering van aandelen.
REKENINGEN VAN HET EUROGEBIED Tabellenreeks 3.1 toont geïntegreerde kwartaalgegevens met betrekking tot de rekeningen van het eurogebied, die veelomvattende informatie verschaffen betreffende de economische activiteiten van huishoudens (met inbegrip van instellingen zonder winstoogmerk ten behoeve van huishoudens), niet-financiële vennootschap-
pen, financiële vennootschappen en de overheid, alsook betreffende de interactie tussen deze sectoren en zowel het eurogebied als de rest van de wereld. De niet voor seizoen gecorrigeerde gegevens tegen lopende prijzen worden voor het laatst beschikbare kwartaal getoond aan de hand van een vereenvoudigde reeks van rekeningen overeenkomstig het methodologische kader van het Europees Systeem van Rekeningen 1995. In het kort omvat de reeks van rekeningen (transacties): (1) de gegenereerde inkomsten-rekening, die laat zien hoe de productie-activiteit zich vertaalt in verschillende inkomenscategorieën; (2) de toedeling van primair inkomen-rekening, die de ontvangsten en kosten met betrekking tot de verschillende vormen van inkomsten uit onroerend goed registreert (voor de economie als geheel is de sluitpost van de primaire-inkomensrekening het nationale inkomen); (3) de secundaire inkomensverdelingsrekening, die laat zien hoe het nationale inkomen van een institutionele sector verandert ten gevolge van inkomensoverdrachten; (4) de inkomensbestedingsrekening, die toont hoe het besteedbaar inkomen wordt uitgegeven aan consumptie of bespaard; (5) de inkomensoverdrachtenrekening, die laat zien hoe de besparingen en de netto kapitaaloverdrachten worden uitgegeven aan de aankoop van niet-financiële activa (de sluitpost van de inkomensoverdrachtenrekening is netto kredietverlening/netto kredietneming); en (6) de financiële rekening, die de netto aankopen van financiële activa en de netto schuldwerving toont. Aangezien tegenover elke niet-financiële transactie een financiële transactie staat, is de sluitpost van de financiële rekening conceptueel eveneens gelijk aan netto kredietverlening/netto kredietneming zoals berekend op grond van de inkomensoverdrachtenrekening. Daarnaast worden openings- en eindbalansen gepresenteerd die een beeld geven van het financiële vermogen van elke individuele sector op een bepaald tijdstip. Eveneens worden, ten slotte, overige mutaties in financiële activa en passiva (bijvoorbeeld die welke het resultaat zijn 4) PB L 15, 20.01.2009, blz. 1.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 89
van de invloed van veranderingen in de activaprijzen) getoond. De dekking per sector van de financiële rekening en van de financiële balansen is in het geval van de sector financiële vennootschappen gedetailleerder en laat een uitsplitsing zien in MFI’s, overige financiële intermediairs (met inbegrip van financiële hulpbedrijven), en verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen. Tabellenreeks 3.2 toont vierkwartaals gecumuleerde stromen (transacties) voor de zogeheten niet-financiële rekeningen van het eurogebied (d.w.z. de hierboven vermelde rekeningen (1) tot en met (5)), eveneens aan de hand van de vereenvoudigde reeks van rekeningen. Tabellenreeks 3.3 toont vierkwartaals gecumuleerde stromen (transacties en overige mutaties) voor de inkomsten, uitgaven en accumulatierekeningen van huishoudens, en de uitstaande bedragen in de financiële en niet-financiële balans rekeningen, waarbij de gegevens op analytische wijze worden gepresenteerd. De sectorspecifieke transacties en sluitposten zijn zo geordend dat zij gemakkelijker inzicht geven in de financieringsen beleggingsbeslissingen van huishoudens, terwijl daarbij de in Tabellenreeksen 3.1 en 3.2 gepresenteerde rekeningidentiteiten in acht worden genomen. Tabellenreeks 3.4 toont vierkwartaals gecumuleerde stromen (transacties) voor de inkomsten en accumulatierekeningen van niet-financiële vennootschappen, en de uitstaande bedragen voor de financiële balansrekeningen, waarbij de gegevens op analytische wijze worden gepresenteerd. Tabellenreeks 3.5 toont vierkwartaals gecumuleerde financiële stromen (transacties en andere mutaties) en uitstaande bedragen voor de financiële balans van verzekeringsinstellingen en pensioenfondsen. FINANCIËLE MARKTEN De serie statistieken betreffende de financiële markten van het eurogebied heeft betrekking
S 90
ECB Maandbericht Maart 2013
op de EU-lidstaten die in de periode waarop de statistieken betrekking hebben reeds op de euro waren overgegaan (veranderende samenstelling), met uitzondering van de statistieken betreffende effectenuitgiften (Tabellenreeksen 4.1 tot en met 4.4), die voor de gehele tijdreeks (vaste samenstelling) betrekking hebben op de Euro 16 (d.w.z. de Euro 15 plus Slowakije). Statistieken betreffende effecten met uitzondering van aandelen, en genoteerde aandelen (de Tabellenreeksen 4.1 tot en met 4.4) worden door de ECB samengesteld op basis van gegevens van het ESCB en de BIB. De Tabellenreeks 4.5 toont de door MFI’s op in euro luidende deposito’s van en leningen aan ingezetenen van het eurogebied toegepaste rentetarieven. Statistieken betreffende de geldmarktrente, rendementen op langlopende overheidsobligaties en effectenbeursindices (de Tabellenreeksen 4.6 tot en met 4.8) worden door de ECB samengesteld op basis van gegevens van nieuwsagentschappen. De statistieken omtrent uitgiften van effecten hebben betrekking op effecten met uitzondering van aandelen (schuldbewijzen), die in de Tabellenreeksen 4.1, 4.2 en 4.3 worden getoond, en op genoteerde aandelen, die in de Tabellenreeks 4.4 te vinden zijn. Schuldbewijzen worden uitgesplitst naar kort- en langlopend. ‘Kortlopend’ verwijst naar effecten met een oorspronkelijke looptijd van een jaar of minder (in uitzonderlijke gevallen twee jaar of minder). Effecten met een langere looptijd, of met een vervaldatum naar keuze, waarvan de laatste meer dan een jaar in de toekomst ligt, of met een onbepaalde looptijd worden gerubriceerd onder ‘langlopend’. De langlopende door ingezetenen van het eurogebied uitgegeven effecten worden verder uitgesplitst naar vaste en variabele rente. De effecten met een vaste rente hebben een couponrente die onveranderd blijft gedurende de looptijd. De effecten met een variabele rente omvatten alle uitgiften waarvan de coupon periodiek gewijzigd wordt conform een onafhankelijke rentevoet of index. De in euro luidende effecten opgenomen in de Tabellenreeksen 4.1, 4.2 en 4.3 omvatten ook effecten die in de nationale uitdrukkingen van de euro luiden.
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Toelichting
De Tabellenreeks 4.1 toont effecten met uitzondering van aandelen, uitgesplitst naar oorspronkelijke looptijd, ingezetenschap van de emittent en valuta. Getoond worden uitstaande bedragen, in euro luidende bruto uitgiften en netto uitgiften van effecten met uitzondering van aandelen, en in euro en alle valuta’s luidende effecten met uitzondering van aandelen uitgegeven door ingezetenen van het eurogebied voor alle schuldbewijzen en voor langlopende schuldbewijzen. De netto uitgiften verschillen van de mutaties in de uitstaande bedragen als gevolg van herwaarderingen, herrubriceringen en andere aanpassingen. Ook worden voor seizoen gecorrigeerde statistieken getoond, waaronder seizoenvrije zesmaands groeipercentages op jaarbasis voor alle schuldbewijzen en voor langlopende schuldbewijzen. Die laatste worden berekend uit de voor seizoen gecorrigeerde index van fictieve standen waaruit de seizoensinvloeden verwijderd zijn. Voor nadere gegevens wordt verwezen naar de Technische aantekeningen.
wordt veroorzaakt door obligaties met een nulcouponrente en herwaarderingseffecten. De Tabellenreeks 4.3 toont wel en niet voor seizoen gecorrigeerde groeipercentages van door ingezetenen van het eurogebied uitgegeven schuldbewijzen (uitgesplitst naar looptijd, instrumenttype, sector van de emittent en valuta), op basis van financiële transacties die plaatsvinden wanneer een instelling passiva aangaat of aflost. In de groeicijfers zijn derhalve geen herrubriceringen, herwaarderingen, wisselkoersmutaties en andere niet uit transacties voortvloeiende mutaties begrepen. De seizoenvrije groeipercentages zijn (omwille van de presentatie) op jaarbasis. Voor nadere gegevens wordt verwezen naar de Technische aantekeningen.
De kolommen 1, 4, 6 en 8 in de Tabellenreeks 4.4 tonen de uitstaande bedragen aan door ingezetenen van het eurogebied uitgegeven genoteerde aandelen, uitgesplitst naar de sector van de emittent. De maandgegevens met betrekking tot door nietfinanciële vennootschappen uitgegeven genoDe Tabellenreeks 4.2 bevat een uitsplitsing naar teerde aandelen komen overeen met de kwartaalsector van de uitstaande bedragen, bruto uitgiften reeksen die in de Tabellenreeks 3.4 te vinden zijn en netto uitgiften van in het eurogebied gevestig- (financiële balans, beursgenoteerde aandelen). de emittenten, die in overeenstemming is met het ESR 95. De ECB is in het Eurosysteem begrepen. De kolommen 3, 5, 7 en 9 in de Tabellenreeks 4.4 tonen twaalfmaands groeipercentages van De totale uitstaande bedragen aan alle schuldbe- door ingezetenen van het eurogebied uitgegewijzen en langlopende schuldbewijzen in kolom ven genoteerde aandelen (uitgesplitst naar de 1 van Tabel 4.2.1 zijn identiek aan de gegevens sector van de emittent), op basis van financiële met betrekking tot de uitstaande bedragen aan alle transacties die plaatsvinden wanneer een emitschuldbewijzen en langlopende door ingezetenen tent aandelen tegen contanten uitgeeft of aflost, van het eurogebied uitgegeven schuldbewijzen in met uitzondering van beleggingen in de eigen kolom 7 in de Tabellenreeks 4.1. De uitstaande aandelen van de emittent. In de twaalfmaands bedragen aan alle schuldbewijzen en langlopende groeipercentages zijn geen herrubriceringen, door MFI’s uitgegeven schuldbewijzen in kolom 2 herwaardingen en andere niet uit transacties in Tabel 4.2.1 komen globaal overeen met de uit- voortvloeiende mutaties begrepen. gegeven schuldbewijzen aan de passiefzijde van de geaggregeerde balans van de MFI’s in kolom 8 De Tabellenreeks 4.5 bevat statistieken betrefvan Tabel 2.1.2. De totale netto uitgiften voor de fende alle rentetarieven die MFI’s in het eurogetotale schuldbewijzen in kolom 1 van Tabel 4.2.2 bied toepassen op in euro luidende deposito’s van komen overeen met de gegevens met betrekking tot en leningen aan huishoudens en niet-financiële de totale netto uitgiften door ingezetenen van het vennootschappen in het eurogebied. Deze renteeurogebied in kolom 9 van de Tabellenreeks 4.1. tarieven worden berekend als gewogen gemidHet verschil tussen de langlopende schuldbewijzen delde (op volumebasis) van de in de landen van en het totaal van de langlopende schuldbewijzen het eurogebied geldende rentevoeten voor elke met een vaste en een variabele rente in Tabel 4.2.1 categorie. ECB Maandbericht Maart 2013
S 91
De statistieken betreffende de door MFI’s toegepaste rentetarieven worden uitgesplitst naar nieuwe contracten dan wel uitstaande bedragen, sector, instrumentcategorie en looptijd, opzegtermijn of oorspronkelijke rentelooptijd. De nieuwe statistieken met betrekking tot de door MFI’s toegepaste rentetarieven zijn in de plaats gekomen van de tien voorlopige statistische reeksen betreffende bancaire rentevoeten in het eurogebied die sinds januari 1999 in het Maandbericht waren gepubliceerd. De Tabellenreeks 4.6 toont de geldmarktrente voor het eurogebied, de Verenigde Staten en Japan. Voor het eurogebied wordt een brede reeks geldmarktrentevoeten getoond, van de rente op girale deposito’s tot die op twaalfmaands deposito’s. Vóór januari 1999 zijn voor het eurogebied rentevoeten geconstrueerd op basis van nationale, met het bbp gewogen, rentevoeten. Met uitzondering van de rente op girale deposito’s tot en met december 1998, zijn de maand-, kwartaal- en jaarcijfers gemiddelden per periode. Tot en met december 1998 wordt de rente op girale deposito’s weergegeven door de rente op interbancaire deposito’s (biedkoersen) per ultimo, na die datum wordt die weergegeven door gemiddelden per periode voor de EONIA (euro overnight index average). Met ingang van januari 1999 zijn de rentevoeten op een-, drie-, zesen twaalfmaands deposito’s EURIBOR-tarieven (euro interbank offered rates), vóór die datum waar beschikbaar LIBOR-tarieven (London interbank offered rates). Voor de Verenigde Staten en Japan wordt de rente op driemaands deposito’s weergegeven door LIBOR-tarieven.
op http://www.ecb.europa.eu/stats/money/yc/ html/index.en.html. Daggegevens kunnen eveneens worden gedownload. De Tabellenreeks 4.8 toont de effectenbeursindices voor het eurogebied, de Verenigde Staten en Japan. PRIJZEN, PRODUCTIE, VRAAG EN ARBEIDSMARKT Het merendeel van de in deze tabellenreeks vermelde gegevens is samengesteld door de Europese Commissie (hoofdzakelijk Eurostat) en de nationale bureaus voor de statistiek. De gegevens voor het eurogebied zijn verkregen door aggregatie van de gegevens voor de afzonderlijke landen. Waar mogelijk zijn de gegevens geharmoniseerd en vergelijkbaar. De statistieken betreffende de arbeidskostenindices, het bbp en de uitgavencomponenten van het bbp, de toegevoegde waarde naar bedrijfstak, de industriële productie, detailhandelsverkopen, de registratie van nieuwe personenauto’s en werkgelegenheid in termen van gewerkte uren zijn gecorrigeerd voor verschillen in het aantal werkdagen. De Geharmoniseerde Consumptieprijsindex (HICP) voor het eurogebied (Tabel 1 in Tabellenreeks 5.1) is vanaf 1995 beschikbaar. De index is gebaseerd op de nationale HICP’s waarbij in alle landen van het eurogebied dezelfde methodiek wordt toegepast. De uitsplitsing naar goederenen dienstencomponenten is afgeleid uit de ‘Classification of individual consumption by purpose’ (Coicop/HICP). De HICP dekt monetaire uitgaven terzake van consumptie door huishoudens op het economisch grondgebied van het eurogebied. De Tabellenreeks omvat ook voor seizoen gecorrigeerde gegevens met betrekking tot de HICP en experimentele op de HICP gebaseerde schattingen van door de overheid gereguleerde prijzen, die door de ECB zijn samengesteld.
De Tabellenreeks 4.7 toont de ultimocijfers die zijn geschat uit de nominale spot-rendementscurves gebaseerd op in euro luidende obligaties met AAA-rating die zijn uitgegeven door overheden in het eurogebied. De rendementscurves worden geschat door gebruik te maken van het Svensson-model.5) De ecarts tussen de tienjaars De industriële producentenprijzen (Tabel 5.1.2), en de driemaands en tweejaars rentes worden de industriële productie, de omzet in de industrie eveneens gepubliceerd. Extra rendementscurves (dagelijkse publicaties, met inbegrip van grafie- 5) Svensson, L. E., 1994, “Estimating and Interpreting Forward Interest Rates: Sweden 1992-1994”, CEPR Disken en tabellen) en de daarmee verband houdencussion Papars, Nr. 1051, Centre for Economic Policy Research, Londen, 1994. de methodologische informatie zijn beschikbaar
S 92
ECB Maandbericht Maart 2013
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Toelichting
en de detailhandelsverkopen (de Tabellenreeks 5.2) worden samengesteld op basis van Raadsverordening (EG) nr. 1165/98 van 19 mei 1998 omtrent korte-termijnstatistieken .6) Vanaf januari 2009 wordt bij de productie van korte-termijnstatistieken de herziene classificatie van economische activiteiten (NACE-Herziening 2), zoals neergelegd in Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3037/90 en enkele EG-verordeningen op specifieke statistische gebieden, toegepast.7) De uitsplitsing naar eindgebruik van de producten voor de industriële producentenprijzen en de industriële productie is de geharmoniseerde onderverdeling van de industrie met uitzondering van de bouwnijverheid (NACE-Herziening 2-categorieën B tot en met E) in industriële hoofdsectoren zoals gedefinieerd in Verordening nr. 656/2007 van de Commissie (EG) van 14 juni 2007.8) De industriële producentenprijzen zijn de prijzen af-fabriek. Hierin zijn indirecte belastingen begrepen met uitzondering van de btw en andere aftrekbare belastingen. In de industriële productie is de door de desbetreffende sectoren toegevoegde waarde begrepen. De twee prijsindices voor grondstoffen met uitzondering van energie in Tabellenreeks 5.1.3 worden samengesteld met betrekking tot dezelfde grondstoffen maar maken gebruik van twee verschillende wegingsmethoden: een die is gebaseerd op de desbetreffende grondstoffeninvoer van het eurogebied (kolommen 2-4) en een tweede (kolommen 5-7) die is gebaseerd op de geschatte binnenlandse vraag van het eurogebied, of “aanwending”, waarbij rekening wordt gehouden met gegevens aangaande de invoer, uitvoer en binnenlandse productie van elke grondstof (maar waarbij voor de eenvoudigheid geen rekening wordt gehouden met voorraden, waarvan wordt aangenomen dat zij gedurende de verslagperiode relatief stabiel zijn). De invoergewogen grondstoffenprijsindex is geschikt voor de analyse van externe ontwikkelingen, terwijl de aanwendingsgewogen index specifiek geschikt is voor de analyse van de druk die door
de internationale grondstoffenprijzen wordt uitgeoefend op de inflatie in het eurogebied. De aanwendingsgewogen grondstoffenprijsindices zijn experimentele gegevens. Voor nadere details omtrent de samenstelling van de grondstoffenprijsindices van de ECB, zie Kader 11 in het Maandbericht van december 2008. De arbeidskostenindices (Tabel 5.1.5) tonen de mutaties in de arbeidskosten per in de industrie (met inbegrip van de bouwnijverheid) en marktdiensten gewerkt uur. De methodiek hiervoor wordt uiteengezet in Verordening (EG) nr. 450/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 27 februari 2003 betreffende de loonkostenindex 9) en in Verordening (EG) nr. 1216/2003 van de Commissie tot uitvoering van Verordening nr. 450/2003.10) De arbeidskostenindices in het eurogebied worden uitgesplitst naar component (lonen, door werkgevers betaalde socialeverzekeringspremies plus belasting op arbeid, na saldering met subsidies) en naar bedrijfstak. De ECB berekent de indicator van contractlonen (de PM-post in Tabel 5.1.5) op basis van nietgeharmoniseerde nationale gegevens. De componenten van de arbeidskosten per eenheid product (Tabel 5.1.4), het bbp en de componenten ervan (Tabellen 5.2.1 en 5.2.2), de bbp-deflatoren (Tabel 5.1.3) en de werkgelegenheidsstatistieken (Tabel 5.3.1) zijn afgeleid uit de nationale kwartaalrekeningen volgens ESR 95.11) ESR 95 is gewijzigd bij Verordening (EU) Nr. 715/2010 van de Commissie van 10 augustus 201012) ter invoering van NACE Revisie 2, de geactualiseerde statistische classificatie van economische activiteiten. Met de publicatie van gegevens ten aanzien van de nationale rekeningen voor het eurogebied waarbij deze nieuwe classificatie wordt toegepast, is begonnen in december 2011.
6) PB 7) PB 8) PB 9) PB 10) PB 11) PB 12) PB
L L L L L L L
162, 5.6.1998, blz. 1. 393, 30.12.2006, blz. 1. 155, 15.6.2007, blz. 3. 69, 13.3.2003, blz. 1. 169, 8.7.2003, blz. 37. 310, 30.11.1996, blz. 1. 210, 11.8.2010, blz. 1.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 93
De orderontvangsten in de industrie (Tabel 5.2.4) geven de gedurende de referentieperiode ontvangen orders weer en dekken de segmenten die voornamelijk op basis van orders werken, met name textiel, pulp en papier, chemie, metaal, investeringsgoederen en duurzame consumptiegoederen. De gegevens zijn berekend op basis van lopende prijzen. De indices voor de omzet in de industrie en detailhandelsverkopen (Tabel 5.2.4) geven de gedurende de referentieperiode gefactureerde omzet weer, met inbegrip van alle accijnzen en belastingen behalve de btw. De omzet van de detailhandel geeft de gehele detailhandel weer (met uitzondering van de verkopen van motorvoertuigen en motorfietsen), met inbegrip van autobrandstoffen. De registratie van nieuwe personenauto’s dekt de registratie van zowel particuliere als commerciële personenauto’s. De kwalitatieve gegevens met betrekking tot de conjunctuurenquêtes onder producenten en consumenten (Tabel 5.2.5) worden afgeleid uit de conjunctuurenquêtes van de Europese Commissie onder producenten en consumenten. De werkloosheidscijfers (Tabel 5.3.4) zijn conform de richtlijnen van de ILO (Internationale Arbeidsorganisatie). Zij betreffen personen die actief werk zoeken, als percentage van de beroepsbevolking, waarbij gebruik gemaakt wordt van geharmoniseerde criteria en definities. De aan het werkloosheidscijfer ten grondslag liggende ramingen van de beroepsbevolking verschillen van het totaal van de in de Tabellenreeks 5.3 gepubliceerde werkgelegenheids- en werkloosheidsniveaus. OVERHEIDSFINANCIËN De Tabellenreeksen 6.1 tot en met 6.5 tonen de overheidsfinanciën in het eurogebied. De gegevens zijn grotendeels geconsolideerd en op basis van ESR 95. De voor het eurogebied geaggregeerde gegevens op jaarbasis in de Tabellenreeksen 6.1 tot en met 6.3 zijn door de ECB samengesteld op basis van door de nationale centrale banken aangeleverde geharmoniseerde
S 94
ECB Maandbericht Maart 2013
gegevens, die regelmatig worden geactualiseerd. De gegevens met betrekking tot het tekort en de schuld van de landen van het eurogebied kunnen daardoor verschillen van de door de Europese Commissie in het kader van de buitensporigetekortprocedure gebruikte gegevens. De in de Tabellenreeksen 6.4 en 6.5 getoonde aggregaten voor het eurogebied op kwartaalbasis zijn door de ECB samengesteld uit gegevens van Eurostat. De Tabellenreeks 6.1 toont de ontvangsten en uitgaven van de overheid op jaarbasis conform de definities die in de Verordening van de Commissie (EG) nr. 1500/2000 van 10 juli 2000 13) ter amendering van ESR 95 zijn vastgelegd. De Tabellenreeks 6.2 bevat de bruto geconsolideerde overheidsschuld (nominale waarde), overeenkomstig de Verdragsbepalingen inzake de buitensporige-tekortprocedure. De Tabellenreeksen 6.1 en 6.2 bevatten overzichtsgegevens voor de afzonderlijke landen van het eurogebied in het kader van het Pact voor Stabiliteit en Groei. De tekorten/overschotten van de individuele landen van het eurogebied worden getoond conform buitensporige-tekortenprocedure B.9, zoals in de definitie in Verordening van de Raad nr. 479/2009 inzake verwijzingen naar ESR 95 is vastgelegd. De Tabellenreeks 6.3 toont de mutaties in de overheidsschuld. Het verschil tussen de mutatie in de overheidsschuld en die in het overheidstekort, de tekort-schuldaanpassing, wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door overheidstransacties in financiële activa en wisselkoerseffecten. De Tabellenreeks 6.4 bevat kwartaalcijfers met betrekking tot de overheidsinkomsten en -uitgaven op basis van de definities vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1221/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 inzake niet-financiële kwartaalrekeningen van de overheid.14) De Tabellenreeks 6.5 bevat kwartaalcijfers met betrekking tot de bruto geconsolideerde overheidsschuld, de tekort-schuldaanpassing en de financieringsbehoefte van de overheid. Deze cijfers zijn samengesteld op basis van door de lidstaten, krachtens de Verordeningen (EG) nr. 501/ 2004 en nr. 222/2004, en de nationale centrale banken verschafte gegevens. 13) PB L 172, 12.7.2000, blz. 3. 14) PB L 179, 9.7.2002, blz. 1.
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Toelichting
EXTERNE STROMEN EN STANDEN De gebruikte begrippen en definities met betrekking tot de betalingsbalans en de internationale investeringspositie (de Tabellenreeksen 7.1 tot en met 7.4) komen in het algemeen overeen met die in de 5e editie van het IMF Balance of Payments Manual (oktober 1993), het Richtsnoer van de ECB van 16 juli 2004 (ECB/2004/15) 15) betreffende de statistische rapportagevereisten van de ECB en het Richtsnoer van de ECB van 31 mei 2007 (ECB/2007/3) 16) ter wijziging daarvan. Meer informatie over de voor de statistieken betreffende de betalingsbalans en de internationale investeringspositie van het eurogebied gebruikte methodieken en bronnen is te vinden in de publicatie van de ECB getiteld ‘European Union balance of payments/international investment position statistical methods’ (mei 2007) en in de rapporten van de Task Force betreffende Portfolio investment collection systems (juni 2002), de Task Force betreffende Portfolio investment income (augustus 2003) en de Task Force betreffende Foreign direct investment (maart 2004), die allemaal van de website van de ECB gedownload kunnen worden. Daarnaast is het rapport van de Task Force van de ECB/Europese Commissie (Eurostat) aangaande de kwaliteit van de statistieken betreffende de betalingsbalans en de internationale investeringspositie (juni 2004) beschikbaar op de website van het Committee on Monetary, Financial and Balance of Payments Statistics (www.cmfb.org). Het rapport aangaande de kwaliteit van de statistieken betreffende de betalingsbalans en de internationale investeringspositie, dat is gebaseerd op de aanbevelingen van de Task Force en dat de basisbeginselen van het in april 2008 gepubliceerde ‘ECB Statistical Quality Framework’ aanhoudt, is beschikbaar op de website van de ECB. Op 9 december 2011 is door de Raad van Bestuur het Richtsnoer van de ECB betreffende de statistische rapportagevereisten van de Europese Centrale Bank met betrekking tot externe statistieken (ECB/2011/23)17) goedgekeurd. In dit rechtsinstrument zijn nieuwe rapportagevereisten vastgelegd op het terrein van externe statistieken, welke vereisten voornamelijk het
gevolg zijn van methodologische veranderingen in de zesde editie van de Balance of Payments and International Investment Position Manual (BPM6) van het IMF. De ECB zal de statistieken betreffende de betalingsbalans, de internationale investeringspositie en de internationale reserves in 2014 beginnen te publiceren overeenkomstig Richtsnoer ECB/2011/23 en de BPM6, met daarbij gegevens uit het verleden. In de Tabellenreeksen 7.1 en 7.4 worden de door het IMF Balance of Payments Manual voorgeschreven tekens gebruikt: overschotten in de lopende rekening en de vermogensoverdrachtenrekening hebben een plusteken, terwijl in de financiële rekening een plusteken een stijging van passiva of een daling van activa aangeeft. In de Tabellenreeks 7.2 worden zowel ontvangsten als uitgaven met een plusteken getoond. Daarnaast is, met ingang van het februari 2008-nummer van het Maandbericht, de Tabellenreeks 7.3 geherstructureerd om de gegevens betreffende de betalingsbalans, de internationale investeringspositie en de daarmee verband houdende groeipercentages samen te kunnen presenteren; in de nieuwe tabellen worden transacties in activa en passiva die overeenkomen met stijgingen van de posities getoond met een plusteken. De betalingsbalans voor het eurogebied wordt door de ECB samengesteld. Recente maandcijfers voor de betalingsbalans moeten als voorlopig worden beschouwd. De cijfers worden herzien wanneer cijfers voor de volgende maand en/of de uitgebreide kwartaalgegevens voor de betalingsbalans gepubliceerd worden. Eerdere cijfers worden periodiek herzien of als gevolg van methodologische wijzigingen in de samenstelling van de brongevens. In de Tabellenreeks 7.2 bevat Tabel 7.2.1 eveneens voor seizoen gecorrigeerde gegevens voor de lopende rekening. Waar nodig wordt tevens gecorrigeerd voor aantal werkdagen, schrikkeljaar en Pasen. Tabel 7.2.3 en Tabel 7.3.9 tonen 15) PB L 354, 30.11.2004, blz. 34. 16) PB L 159, 20.6.2007, blz. 48. 17) PB L 65, 3.3.2012, blz. 1.
ECB Maandbericht Maart 2013
S 95
een uitsplitsing van de betalingsbalans en de internationale investeringspositie van het eurogebied ten opzichte van belangrijke handelspartners afzonderlijk en als groep, waarbij een onderscheid gemaakt wordt tussen EU-lidstaten buiten het eurogebied en landen of gebieden buiten de Europese Unie. De uitsplitsing toont ook de stromen en standen ten opzichte van EUinstellingen en internationale organisaties (die, de ECB en het Europees Stabiliteitsmechanisme daargelaten, om statistische redenen worden behandeld alsof zij zich buiten het eurogebied bevinden, ongeacht hun fysieke locatie), en offshore centra. De uitsplitsing dekt geen stromen en standen voor de passiefzijde van het effectenverkeer, financiële derivaten of internationale reserves. Daarnaast worden geen afzonderlijke gegevens verschaft voor inkomen uit kapitaal verschuldigd aan Brazilië, het vasteland van China, India of Rusland. De geografische uitsplitsing is uiteengezet in het artikel “Euro area balance of payments and international investment position vis-à-vis main counterparts” in het ECB Monthly Bulletin van februari 2005. De gegevens betreffende de financiële rekening van de betalingsbalans en de internationale investeringspositie van het eurogebied in Tabellenreeks 7.3 zijn gebaseerd op stromen en standen ten opzichte van niet-ingezetenen van het eurogebied, waarbij het eurogebied als één economisch geheel wordt gezien (zie ook Kader 9 in het Maandbericht van december 2002, Box 5 in het Monthly Bulletin van januari 2007 en Box 6 in het Monthly Bulletin van januari 2008). De internationale investeringspositie wordt gewaardeerd tegen lopende marktprijzen, behalve de directe investeringen, waar tegen boekwaarde wordt gewaardeerd voor niet-genoteerde aandelen en overige beleggingen (bijvoorbeeld leningen en deposito’s). De kwartaalgegevens betreffende de internationale investeringspositie worden volgens dezelfde methodologie samengesteld als de jaargegevens. Aangezien sommige gegevens niet op kwartaalbasis beschikbaar zijn of met vertraging beschikbaar komen, wordt de internationale investeringspositie op kwartaalbasis deels geraamd op basis van financiële transacties, activaprijzen en valutaontwikkelingen.
S 96
ECB Maandbericht Maart 2013
Tabel 7.3.1 vormt een samenvatting van de internationale investeringspositie en financiële transacties in de betalingsbalans van het eurogebied. De uitsplitsing van de mutatie in de internationale investeringspositie op jaarbasis wordt verkregen door toepassing van een statistisch model op de mutaties in de internationale investeringspositie anders dan transacties op grond van informatie vanuit de geografische uitsplitsing en de valutasamenstelling van de activa en passiva, alsook prijsindices voor verschillende financiële activa. In deze Tabel hebben de kolommen 5 en 6 betrekking op directe investeringen door ingezeten eenheden buiten het eurogebied en directe investeringen door niet-ingezeten eenheden in het eurogebied. In Tabel 7.3.5 is de uitsplitsing naar “leningen” and “chartaal geld en deposito’s” gebaseerd op de sector van de niet-ingezeten tegenpartij, wat betekent dat activa ten opzichte van niet-ingezeten banken worden opgenomen als deposito’s, terwijl activa ten opzichte van andere niet-ingezeten sectoren worden opgenomen als leningen. Deze uitsplitsing komt overeen met het onderscheid gemaakt in andere statistieken, zoals de geconsolideerde balans van de MFI-sector, en is conform het Balance of Payments Manual van het IMF. De uitstaande bedragen betreffende de officiële reserves van het Eurosysteem en aanverwante activa en passiva zijn in Tabel 7.3.7 opgenomen. Door verschillen in dekking en waardering zijn deze gegevens niet geheel vergelijkbaar met die in de door het Eurosysteem wekelijks opgestelde financiële rekening. De gegevens in Tabel 7 zijn in overeenstemming met het sjabloon voor de internationale reserves en in vreemde valuta’s luidende liquide middelen. De in de officiële reserves van het Eurosysteem opgenomen activa hebben per definitie betrekking op de veranderende samenstelling van het eurogebied. Alvorens landen toetreden tot het eurogebied worden de activa van hun nationale centrale banken opgenomen onder effectenverkeer (in het geval van waardepapieren) of overige financiële transacties (in het geval van overige activa). Mutaties in de door het Eurosysteem aangehouden goudre-
STATISTIEKEN VOOR HET EUROGEBIED Toelichting
serves (kolom 3) zijn het gevolg van goudtransacties conform de Overeenkomst tussen Centrale Banken inzake goud van 26 september 1999, die op 27 september 2009 geactualiseerd is. Nadere gegevens over de statistische behandeling van de internationale reserves van het Eurosysteem zijn te vinden in een publicatie getiteld ‘Statistical treatment of the Eurosystem’s international reserves’ (oktober 2000), die van de website van de ECB kan worden gedownload. Op de website staan uitgebreidere gegevens die in overeenstemming zijn met de bovengenoemde opstelling voor de internationale reserves en in vreemde valuta’s luidende liquide middelen. De statistieken betreffende de bruto externe schuld van het eurogebied in Tabel 7.3.8 tonen de uitstaande werkelijke (in plaats van voorwaardelijke) verplichtingen ten opzichte van niet-ingezetenen van het eurogebied die op enig of meerdere tijdstippen in de toekomst betaling van de hoofdsom en/of rente door de debiteur vereisen. Tabel 8 biedt een uitsplitsing van de bruto externe schuld naar instrument en institutionele sector. De Tabellenreeks 7.4 bevat een monetaire presentatie van de betalingsbalans van het eurogebied, waarin de door niet-MFI’s uitgevoerde transacties die de netto externe transacties die door MFI’s worden uitgevoerd weerspiegelen, worden getoond. In de door niet-MFI’s uitgevoerde transacties zijn begrepen betalingsbalanstransacties waarvoor een uitsplitsing naar sector niet beschikbaar is. Deze betreffen de lopende rekening en de vermogensoverdrachtenrekening (kolom 2) en financiële derivaten (kolom 11). Een geactualiseerde methodologische toelichting op de monetaire opstelling van de betalingsbalans voor het eurogebied is te vinden onder ‘Statistics’ op de website van de ECB. Zie ook Kader 1 in het Maandbericht van juni 2003. In de Tabellenreeks 7.5 wordt de externe goederenhandel van het eurogebied getoond. De bron is Eurostat. De waardecijfers en de volumeindices zijn gecorrigeerd voor seizoensinvloeden en het aantal werkdagen. De indeling van
de goederen in de kolommen 4 tot en met 6 en 9 tot en met 11 in Tabel 7.5.1 is conform de indeling van de Broad Economic Categories en komt overeen met de basisrubriceringen van goederen in het Systeem van Nationale Rekeningen. Die voor fabrikaten (de kolommen 7 en 12) en olie (kolom 13) is conform de definitie volgens SITC Rev. 3. De geografische uitsplitsing (Tabel 7.5.3) betreft belangrijke handelspartners hetzij afzonderlijk hetzij regionaal gecombineerd. Bij China is Hongkong niet inbegrepen. Als gevolg van verschillen in definitie, rubricering, dekking en tijdstip van registratie zijn de gegevens omtrent de externe handel, met name de invoer, niet geheel vergelijkbaar met de goederenpost in de betalingsbalansstatistieken (de Tabellenreeksen 7.1 en 7.2). Een deel van het verschil is het gevolg van het feit dat verzekerings- en vrachtdiensten in de registratie van de goedereninvoer in de gegevens omtrent de externe handel worden meegerekend. De industriële invoerprijzen en de industriële producentenuitvoerprijzen (ofwel de industriële productieprijzen voor de niet-binnenlandse markt) die in Tabellenreeks 7.5.2 worden getoond worden samengesteld op basis van Verordening (EG) nr. 1158/2005 van het Europees Parlement en van de Raad van 6 juli 2005 ter wijziging van Verordening van de Raad (EG) nr. 1165/98, die de belangrijkste juridische basis vormt voor de korte-termijnstatistieken. De industriële invoerprijsindex heeft betrekking op de industriële producten die van buiten het eurogebied worden ingevoerd in het kader van secties B t/m E van de zogeheten Statistical Classification of Products by Activity in de Europese Economische Gemeenschap (CPA) en alle institutionele invoerssectoren met uitzondering van huishoudens, overheden en instellingen zonder winstoogmerk. Deze index weerspiegelt de kost-, verzekerings- en vrachtvervoersprijs exclusief invoeraccijnzen en belastingen en heeft betrekking op de werkelijke transacties in euro opgetekend op het moment waarop de eigendom van de goederen wordt overgedragen. De industriële producentenuitvoerprijzen hebben betrekking op alle industriële producten die rechtstreeks door producenten in het eurogebied worden uitgevoerd naar de markt buiten ECB Maandbericht Maart 2013
S 97
het eurogebied in het kader van secties B t/m E van NACE-Herziening 2. De uitvoer vanuit de groothandel en de wederuitvoer worden buiten beschouwing gelaten. De indices weerspiegelen de free-on-board-prijs uitgedrukt in euro en berekend bij de eurogebiedgrens, met inbegrip van indirecte belastingen exclusief btw en andere aftrekbare belastingen. De industriële invoerprijzen en industriële producentenuitvoerprijzen zijn beschikbaar per industriële hoofdsector zoals gedefinieerd in Verordening nr. 656/2007 van de Commissie (EG) van 14 juni 2007. Voor nadere details, zie Kader 11 in het Maandbericht van december 2008.
indices, deflatoren van het bruto binnenlandse product, arbeidskosten per eenheid product in de verwerkende industrie en arbeidskosten per eenheid product in de economie als geheel.
WISSELKOERSEN
De in de Tabellenreeks 8.2 getoonde bilaterale wisselkoersen zijn maandgemiddelden van de dagelijks gepubliceerde referentiekoersen voor de desbetreffende valuta’s. De meest recente wisselkoers voor de IJslandse kroon is 290,0 per euro en heeft betrekking op 3 december 2008.
In Tabel 8.1 zijn de nominale en de reëel-effectieve wisselkoersindices van de euro opgenomen, zoals die door de ECB worden berekend op basis van gewogen gemiddelden van de bilaterale koersen van de euro ten opzichte van de valuta’s van de handelspartners van het eurogebied. Een positieve mutatie geeft een appreciatie van de euro aan. De gewichten zijn gebaseerd op de handel in fabrikaten met die handelspartners in de perioden 1995-1997, 1998-2000, 20012003, 2004-2006 en 2007-2009, en omvatten ook effecten op derde markten. De indices van de effectieve wisselkoersen worden verkregen door de indicatoren op basis van elk van deze vijf sets handelsgewichten aan het eind van elke driejaars periode te koppelen. De basisperiode van de hieruit voortkomende index van de effectieve wisselkoersen is het eerste kwartaal van 1999. De groep van 20 handelspartners bestaat uit de tien niet aan het eurogebied deelnemende lidstaten van de EU plus Australië, Canada, China, Hongkong, Japan, Noorwegen, Singapore, Zuid-Korea, Zwitserland en de Verenigde Staten. De groep van 40 handelspartners omvat naast de groep van 20 handelspartners nog de volgende landen: Algerije, Argentinië, Brazilië, Chili, Kroatië, IJsland, India, Indonesië, Israël, Maleisië, Mexico, Marokko, Nieuw-Zeeland, de Filippijnen, Rusland, Zuid-Afrika, Taiwan, Thailand, Turkije en Venezuela. De reëel-effectieve koersen worden berekend aan de hand van consumptieprijsindices, producentenprijs-
S 98
ECB Maandbericht Maart 2013
Voor nadere gegevens over de berekening van de effectieve wisselkoersen wordt verwezen naar de desbetreffende methodologische toelichting en naar Occasional Paper 134 van de ECB (“Revisiting the effective exchange rates of the euro” door Martin Schmitz, Maarten De Clercq, Michael Fidora, Bernadette Lauro en Cristina Pinheiro, juni 2012), dat van de website van de ECB kan worden gedownload.
ONTWIKKELINGEN BUITEN HET EUROGEBIED Bij de statistieken voor de overige lidstaten van de EU (Tabellenreeks 9.1) zijn dezelfde grondslagen gebruikt als bij de gegevens voor het eurogebied. Dientengevolge hebben de gegevens betreffende de lopende rekening en de vermogensoverdrachtenrekening en de bruto externe schuld ook betrekking op de zogeheten “special-purpose vehicles”. De gegevens voor de Verenigde Staten en Japan (de Tabellenreeks 9.2) zijn afkomstig uit nationale bronnen.
Ov e r z i c h t va n d e m o n e ta i r e b e l e i d sm a at r e g e l e n va n h e t E u ro s ys t e e m 1 1 4 ja n ua r i e n 4 f e b r ua r i 2 0 1 0
10 juni 2010
De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%.
De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%. Daarnaast besluit de Raad tot invoering van een vaste-rentetenderprocedure met volle4 m a a rt 2 0 1 0 dige toewijzing voor de in het derde kwartaal van 2010 toe te wijzen reguliere langerlopende De Raad van Bestuur van de ECB besluit de herfinancieringstransacties met een looptijd rente op de basis-herfinancieringstransacties en van drie maanden. de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd 8 j u l i e n 5 a u g u s t u s 2 0 1 0 te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%. Daarnaast neemt de Raad van Bestuur De Raad van Bestuur van de ECB besluit de een besluit over de invulling van de bij de her- rente op de basis-herfinancieringstransacties en financieringstransacties tot en met 12 oktober de rentetarieven voor de marginale beleningsfa2010 toe te passen tenderprocedures en moda- ciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te liteiten. Dit behelst onder meer een terugkeer laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%. naar variabele-rentetenderprocedures voor de reguliere langerlopende herfinancieringstransacties met een termijn van drie maanden, met 2 s e p t e m b e r 2 0 1 0 ingang van de op 28 april 2010 toe te wijzen transactie. De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en 8 april en 6 mei 2010 de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd De Raad van Bestuur van de ECB besluit de te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en rente op de basis-herfinancieringstransacties en 0,25%. Daarnaast neemt de Raad van Bestuur de rentetarieven voor de marginale beleningsfa- een besluit over de invulling van de bij de herciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te financieringstransacties tot en met 11 januari laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%. 2011 toe te passen tenderprocedures en modali teiten. Dit behelst met name de invoering van een 10 mei 2010 vaste-rentetenderprocedure met volledige toe wijzing voor de langerlopende herfinancierings De Raad van Bestuur van de ECB besluit diverse transacties met een looptijd van drie maanden. maatregelen te nemen om de hevige spanningen op de financiële markten te bestrijden. De Raad 7 o k to b e r e n 4 n ov e m b e r 2 0 1 0 besluit met name om interventies uit te voeren op de markten voor overheids- en particuliere De Raad van Bestuur van de ECB besluit de schuldbewijzen in het eurogebied (in het kader rente op de basis-herfinancieringstransacties en van het Programma voor de effectenmarkten) de rentetarieven voor de marginale beleningsfaen om in mei en juni 2010 voor de reguliere ciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te langerlopende herfinancieringstransacties met laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%. een looptijd van drie maanden een vaste-ren- 1) Het overzicht van de tussen de jaren 1999 en 2009 door het Eurosysteem genomen monetaire-beleidsmaatregelen kan worden tetenderprocedure in te voeren met volledige gevonden in de Jaarverslagen van de ECB over de desbetreffende jaren toewijzing. ECB Maandbericht Maart 2013
I
2 december 2010
5 mei 2011
De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%. Daarnaast neemt de Raad van Bestuur een besluit over de invulling van de bij de herfinancieringstransacties tot en met 12 april 2011 toe te passen tenderprocedures en modaliteiten, waarbij met name de vaste-rentetenderprocedures met volledige toewijzing zullen worden voortgezet.
De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,25%, 2,00% en 0,50%.
1 3 ja n ua r i e n 3 f e b r ua r i 2 0 1 1 De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%.
9 juni 2011 De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,25%, 2,00% en 0,50%. Daarnaast neemt de Raad van Bestuur een besluit over de invulling van de bij de herfinancieringstransacties tot en met 11 oktober 2011 toe te passen tenderprocedures en modaliteiten. Dit behelst met name de voortzetting van de vaste-rentetenders met volledige toewijzing. 7 juli 2011
3 m a a rt 2 0 1 1 De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%. Daarnaast neemt de Raad van Bestuur een besluit over de invulling van de bij de herfinancieringstransacties tot en met 12 juli 2011 toe te passen tenderprocedures en modaliteiten. Dit behelst met name de voortzetting van de vaste-rentetenders met volledige toewijzing. 7 april 2011 De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties met ingang van de op 13 april 2011 te verrichten transacties met 25 basispunten te verhogen tot 1,25%. Daarnaast besluit de Raad de rente op zowel de marginale beleningsfaciliteit als de depositofaciliteit met ingang van 13 april 2011 met 25 basispunten te verhogen tot respectievelijk 2,00% en 0,50%.
II
ECB Maandbericht Maart 2013
De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties met ingang van de op 13 juli 2011 te verrichten transacties met 25 basispunten te verhogen tot 1,50%. Daarnaast besluit de Raad de rente op zowel de marginale beleningsfaciliteit als de depositofaciliteit met ingang van 13 juli 2011 met 25 basispunten te verhogen tot respectievelijk 2,25% en 0,75%. 4 augustus 2011 De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,50%, 2,25% en 0,75%. Daarnaast besluit de Raad van Bestuur om een aantal maatregelen te treffen om de hernieuwde spanningen op sommige financiële markten het hoofd te bieden. Met name besluit de Raad van Bestuur een extra liquiditeitsverruimende langerlopende herfinancieringstransactie te verrichten met een looptijd van ongeveer zes maanden, uit te voeren door middel van
Overzicht van de monetairebeleidsmaatregelen van het Eurosysteem
een vaste-rentetenderprocedure met volledige toewijzing. Voorts neemt de Raad van Bestuur een besluit over de invulling van de bij de herfinancieringstransacties tot en met 17 januari 2012 toe te passen tenderprocedures en modaliteiten. Dit behelst met name de voortzetting van de vaste-rentetenders met volledige toewijzing. 8 september 2011 De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,50%, 2,25% en 0,75%. 6 o k to b e r 2 0 1 1 De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,50%, 2,25% en 0,75%. Daarnaast neemt de Raad van Bestuur een besluit over de invulling van haar herfinancieringstransacties in de periode oktober 2011 tot en met 10 juli 2012. Dit behelst met name de uitvoering van twee langerlopende herfinancieringstransacties – één met een looptijd van ongeveer 12 maanden in oktober 2011 en één met een looptijd van ongeveer 13 maanden in december 2011 – en de voortzetting van vasterentetenderprocedures met volledige toew ijzing bij alle herfinancieringstransacties. Voorts besluit de Raad een nieuw aankoopprogramma van gedekte obligaties in te voeren in november 2011.
8 december 2011 De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties met 25 basispunten te verlagen naar 1,00%, met ingang van de op 14 december 2011 uit te voeren transactie. Voorts besluit de Raad de rentetarieven voor zowel de marginale beleningsfaciliteit als de depositofaciliteit met 25 basispunten te verlagen tot respectievelijk 1,75% en 0,25%, beide met ingang van 14 december 2011. Daarnaast besluit de Raad verdere bijzondere maatregelen te treffen, met name: (i) twee langerlopende herfinancieringstransacties uit te voeren met een looptijd van ongeveer 3 jaar; (ii) de beschikbaarheid van onderpand uit te breiden; (iii) de reserveratio te verlagen tot 1%; en (iv) de ‘fine-tuning’-transacties die op de laatste dag van elke aanhoudingsperiode worden uitgevoerd, voorlopig op te schorten. 1 2 ja n ua r i 2 0 1 2 De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%. 9 f e b r ua r i 2 0 1 2
De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%. Voorts hecht de Raad zijn goedkeuring 3 n ov e m b e r 2 0 1 1 aan specifieke nationale beleenbaarheidscriteria en risicobeheersmaatregelen voor de tijdeDe Raad van Bestuur van de ECB besluit de lijke acceptatie in een aantal landen van additirente op de basis-herfinancieringstransacties onele kredietvorderingen als onderpand bij de met 25 basispunten te verlagen naar 1,25%, met krediettransacties van het Eurosysteem. ingang van de op 9 november 2011 uit te voeren transactie. Daarnaast besluit de Raad de rentetarieven voor zowel de marginale beleningsfaciliteit als de depositofaciliteit met 25 basispunten te verlagen tot respectievelijk 2,00% en 0,50%, beide met ingang van 9 november 2011. ECB Maandbericht Maart 2013
III
8 m a a rt, 4 a p r i l e n 3 m e i 2 0 1 2 De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente op de basis-herfinancieringstransacties en de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%.
6 september 2012
De Raad van Bestuur van de ECB besluit zowel de rente op de basis-herfinancieringstransacties als de rente op de marginale beleningsfaciliteit en de depositorente ongewijzigd te handhaven op respectievelijk 0,75%, 1,50% en 0,00%. De Raad van Bestuur besluit tevens over de 6 juni 2012 m odaliteiten voor het uitvoeren van Outright Monetary Transactions (OMT’s) in secundaire De Raad van Bestuur van de ECB besluit de markten voor staatsobligaties binnen het eurorente op de basis-herfinancieringstransacties en gebied. de rentetarieven voor de marginale beleningsfaciliteit en de depositofaciliteit onveranderd 6 DE C e m b e r 2 0 1 2 te laten op respectievelijk 1,00%, 1,75% en 0,25%. Voorts neemt de Raad van Bestuur een De Raad van Bestuur besluit de minimale besluit over de invulling van de bij de herfinan- inschrijvingsrente op de basis-herfinancieringscieringstransacties tot en met 15 januari 2013 transacties, de rente op de marginale beleningstoe te passen tenderprocedures en modaliteiten. faciliteit en de rente op de depositofaciliteit Dit behelst met name de voortzetting van de onveranderd te laten op respectievelijk 0,75%, vaste-rentetenders met volledige toewijzing. 1,50% en 0,00%. De Raad besluit tevens aangaande de tenderprocedures en -modaliteiten die 5 juli 2012 zullen worden toegepast in de herfinancieringstransacties tot en met 9 juli 2013, met name dat De Raad van Bestuur van de ECB besluit de rente het systeem van vaste rente-tenderprocedures op de basis-herfinancieringstransacties met 25 met volledige toewijzing wordt gehandhaafd. basispunten ter verlagen naar 0,75%, met ingang van de transactie die op 11 juli 2012 zal worden 1 0 JANUARI , 7 FEBRUARI EN 7 M AART 2 0 1 3 afgewikkeld. De Raad van Bestuur besluit tevens zowel de rente op de marginale beleningsfacili- De Raad van Bestuur besluit de minimale teit als de depositorente met 25 basispunten te inschrijvingsrente op de basis-herfinancierings verlagen tot respectievelijk 1,50% en 0,00%, transacties, de rente op de marginale beleningsbeide met ingang van 11 juli 2012. faciliteit en de rente op de depositofaciliteit onveranderd te laten op respectievelijk 0,75 %, 2 augustus 2012 1,50 % en 0,00 %. De Raad van Bestuur van de ECB besluit zowel de rente op de basis-herfinancieringstransacties als de rente op de marginale beleningsfaciliteit en de depositorente ongewijzigd te handhaven op respectievelijk 0,75%, 1,50% en 0,00%.
IV
ECB Maandbericht Maart 2013
H e t TARGET ( T r a n s - E u ro p e a n A u to m at e d R e a l - t i m e G ro ss s e t t l e m e n t Ex p r e ss T r a n s f e r ) s ys t e e m TARGET2 1) speelt een belangrijke rol bij het bevorderen van een geïntegreerde geldmarkt van het eurogebied, hetgeen een eerste vereiste is voor een doeltreffende uitvoering van het gemeenschappelijke monetaire beleid. Voorts draagt het bij aan de integratie van de financiële markten van het eurogebied. Ruim 4.400 commerciële banken alsmede 23 nationale centrale banken maken gebruik van TARGET2 om eigen betalingen of betalingen namens cliënten te verrichten. Met inbegrip van bijkantoren en dochtermaatschappijen zijn bijna 60.000 banken over de gehele wereld (en dus alle cliënten van die banken) via TARGET2 te bereiken. TARGET2 wordt gebruikt om grote en tijdkritische betalingen te verrichten, zoals betalingen voor de afwikkeling binnen andere interbancaire betalingssystemen (bijvoorbeeld Continuous Linked Settlement of EURO1), en voor de afwikkeling van geldmarkt-, valuta- en effectentransacties. Het wordt tevens gebruikt voor kleinere cliëntenbetalingen. TARGET2 voorziet in onherroepelijke afwikkeling van transacties gedurende de dag, waarbij de op de rekening van een deelnemer bijgeschreven gelden onmiddellijk gebruikt kunnen worden voor andere betalingen.
in tijden van marktturbulentie. Naar volume bedroeg het gemiddelde aandeel van de interbancaire betalingen 39% en naar waarde 93%. De gemiddelde waarde van een via TARGET2 verwerkte interbancaire betaling was EUR 15,5 miljoen, terwijl de gemiddelde waarde van een cliëntbetaling EUR 0,7 miljoen bedroeg. Van de betalingen had 69% een waarde van minder dan EUR 50.000, terwijl 11% een waarde had van meer dan EUR 1 miljoen. Gemiddeld per dag hadden 259 betalingen een waarde van meer dan EUR 1 miljard. Al deze cijfers liggen dicht bij de waarden die voor het voorgaande kwartaal zijn opgetekend. VO L U M E - EN WAARDE b e l o o p GEDURENDE DE DAG De grafiek geeft de verdeling gedurende de dag weer van het in het vierde kwartaal van 2012 via TARGET2 verwerkte betalingsverkeer, dat wil zeggen het gemiddelde percentage van de dagelijkse transactievolumes en -waarden die op de verschillende tijdstippen van de dag zijn
B e l o o p ove r d e we r k d a g h e e n
BETA L ING S S TRO M EN VIA TARGET 2 (percentages)
In het vierde kwartaal van 2012 verwerkte TARGET2 23.167.441 transacties met een totale waarde van EUR 139.527 miljard. Dit komt overeen met een daggemiddelde van 261,991 transacties ter waarde van gemiddeld EUR 2.180 miljard per dag. De drukste dag voor TARGET2 gedurende dit kwartaal was 21 september, toen 529.618 betalingen werden verwerkt. TARGET2 behield zijn dominante positie op de markt voor grote eurobetalingen, met een marktaandeel van 58% in volumetermen en 91% in waardetermen. De omvang van het marktaandeel van TARGET2 bevestigt de sterke aantrekkingskracht die afwikkeling in centralebankgeld heeft voor banken, vooral
IV 2012 volume IV 2012 waarde lineaire verdeling 100
100
90
90
80
80
70
70
60
60
50
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
7
8
9 10 a.m.
11
12
1
2
3 4 p.m.
5
6
0
Bron: ECB. 1) T ARGET2 is de tweede versie van TARGET, die in gebruik is sinds 2007.
ECB Maandbericht Maart 2013
V
verwerkt. Naar volume bezien, bevindt de curve zich ruim boven de lineaire distributie: 71% van het aantal betalingen was om 13:00 uur al verwerkt en 99,7% één uur voor de sluitingstijd van TARGET2. Gemeten naar waarde sluit de curve tot het midden van de dag nauw aan bij de lineaire distributie, waarbij rond 13:00 uur nagenoeg 53% van de waarde is verevend. Vervolgens daalt de curve tot onder de lineaire distributie, wat erop wijst dat betalingen met een hogere waarde in TARGET2 tegen het einde van de werkdag worden verricht. Deze betalingen hangen samen met het beroep op de depositofaciliteit, dat in de verslagperiode aanzienlijk was.
BE S C HIKBAARHEID EN FUN C TIONEREN VAN TARGET 2 In het vierde kwartaal van 2012 bereikte TARGET2 een algeheel beschikbaarheidspercentage van 100%. De storingen die meetellen voor het beschikbaarheidspercentage van TARGET2 zijn die waarbij op TARGET2-werkdagen tussen 7:00 uur en 18:45 uur gedurende 10 minuten of meer in het geheel geen betalingen kunnen worden verwerkt. Bijgevolg werd 99,96% van alle betalingen in minder dan vijf minuten verwerkt, waarmee het systeem volledig aan de gestelde eisen voldeed.
Ta b e l 1 B e t a l i n g s o p d r a c h t e n ve r we r k t i n TARGET 2 e n EURO 1 : t r a n s a c t i evo l u m e (aantal betalingen) 2011 IV
2012 I
2012 II
2012 III
2012 IV
22.935.865 358.373
22.636.610 359.311
22.565.695 363.963
22.301.632 343.102
23.167.441 361.991
16.637.217 259.957
16.757.278 257.804
16.900.076 272.582
16.269.790 250.304
16.667.334 260.427
TARGET2 Volume, totaal Daggemiddelde EURO1 (EBA) Volume, totaal Daggemiddelde
Ta b e l 2 B e t a l i n g s o p d r a c h t e n ve r we r k t i n TARGET 2 e n EURO 1 : t r a n s a c t i ew a a rd e (EUR miljard) 2011 IV
2012 I
2012 II
2012 III
2012 IV
169.681 2.651
177.680 2.820
170.300 2.747
146.625 2.256
139.527 2.180
16.322 247
17.215 269
16.099 248
15.289 247
12.988 203
TARGET2 Waarde, totaal Daggemiddelde EURO1 (EBA) Waarde, totaal Daggemiddelde
VI
ECB Maandbericht Maart 2013
Publicaties van de europese centrale bank sinds 2005
P u b l i c at i e s va n d e e u ro p e s e centrale bank De ECB geeft diverse publicaties uit die informatie verschaffen over haar kernactiviteiten: monetair beleid, statistiek, betalings- en effectenverkeer, financiële stabiliteit en toezicht, internationale en Europese samenwerking en juridische zaken. Hiertoe behoren onder meer: OFFI C IË L E PUB L I C ATIE S - Jaarverslag - Convergentieverslag - Maandbericht
W ETEN S C HAPPE L I J KE PUB L I C ATIE S - Legal Working Papers - Occasional Papers - Research Bulletin - Working Papers
OVERIGE / TAAKGEBONDEN PUB L I C ATIE S - Enhancing monetary analysis - Financial integration in Europe - Financial Stability Review - Statistics Pocket Book - The European Central Bank: geschiedenis, rol en functies - The international role of the euro - De uitvoering van het monetaire beleid in het eurogebied (‘Algemene Documentatie’) - Het monetaire beleid van de ECB - The payment system Hiernaast publiceert de ECB brochures en informatiematieraal over een breed scala van onderwerpen, waaronder de eurobankbiljetten en -munten, en verslagen van seminars en conferenties. Een compleet overzicht van documenten (in pdf-vorm) gepubliceerd door de ECB en het Europees Monetair Instituut, de voorganger van de ECB van 1994 tot 1998, is te vinden op de website van de ECB, www.ecb.europa.eu/pub/. Met taalcodes is aangegeven in welke talen elk van de publicaties beschikbaar is. Tenzij anders vermeld, zijn overdrukken gratis te verkrijgen, los dan wel per abonnement, en zolang de voorraad strekt, via e-mail aan
[email protected].
ECB Maandbericht Maart 2013
VII
L i js t va n t e r m e n Deze lijst bevat een selectie van termen die dikwijls voorkomen in het Maandbericht. Op de website van de ECB staat een meer uitgebreide en uitvoeriger begrippenlijst (www.ecb.int/home/glossary/html/index.en.html). Aandelen: effecten die een eigendomsrecht in een onderneming vertegenwoordigen. De term omvat aandelen die worden verhandeld op aandelenbeurzen (genoteerde aandelen), ongenoteerde aandelen en andere vormen van aandelenkapitaal. Aandelen genereren gewoonlijk inkomen in de vorm van dividend. Afschrijving: de verwijdering van de waarde van leningen van de betalingsbalans van MFI’s wanneer de leningen als volstrekt oninbaar worden beschouwd. Afwaardering: een neerwaartse aanpassing van de waarde van leningen op de balans van MFI’s wanneer vastgesteld wordt dat de leningen deels oninbaar zijn geworden. Arbeidskosten per eenheid product: een maatstaf van de totale arbeidskosten per eenheid product, berekend voor het eurogebied als de verhouding tussen de totale loonsom per werknemer en de arbeidsproductiviteit (berekend als het bbp-volume per werknemer). Arbeidsproductiviteit: een maatstaf van de productie die met een gegeven arbeidsinzet kan worden bereikt. De arbeidsproductiviteit kan op verschillende manieren worden gemeten. Gewoonlijk wordt de arbeidsproductiviteit gemeten als het bbp-volume gedeeld door hetzij de totale werkgelegenheid hetzij het totaal aantal gewerkte uren. Autonome liquiditeitsfactoren: liquiditeitsfactoren die gewoonlijk niet voortvloeien uit het gebruik van monetaire-beleidsinstrumenten. Omvatten bijvoorbeeld bankbiljetten in omloop, overheidsdeposito’s bij de centrale bank en de netto externe activa van de centrale bank. Basis-herfinancieringstransactie: een reguliere door het Eurosysteem in de vorm van een repotransactie uitgevoerde open-markttransactie met een looptijd van een week. De transacties worden uitgevoerd als standaardtenders. Belangrijkste rentetarieven van de ECB: de door de Raad van Bestuur vastgestelde rentetarieven die de monetaire-beleidskoers van de ECB tot uitdrukking brengen. Dit zijn de rentetarieven voor de basis-herfinancieringstransacties, de rente op de marginale beleningsfaciliteit en de rente op de depositofaciliteit. Beleggingsfondsen (niet zijnde geldmarktfondsen): financiële instellingen die door consumenten ingelegde gelden bundelen en beleggen in financiële en niet-financiële activa. Zie ook MFI’s. Beroepsbevolking: het totaal van het aantal werkenden en het aantal werklozen. Betalingsbalans: een statistisch overzicht van de waarde van alle transacties van een economie met de rest van de wereld in een bepaalde periode. Break-even inflatie: het verschil tussen het rendement op een nominale obligatie en dat op een geïndexeerde obligatie met dezelfde (of zoveel mogelijk vergelijkbare) looptijd.
VIII
ECB Maandbericht Maart 2013
Bruto binnenlands product (bbp): de waarde van de totale productie van goederen en diensten binnen de economie minus het intermediaire verbruik, plus netto belastingen op producten en invoer. Het bbp kan worden uitgesplitst naar productie-, uitgaven- en inkomstencomponenten. De belangrijkste uitgaven die tezamen het bbp vormen zijn de consumptie van huishoudens, de consumptie van de overheid, de bruto investeringen, de voorraadmutaties, en de in- en uitvoer van goederen en diensten (met inbegrip van de handel tussen de landen van het eurogebied). Conjunctuurenquêtes van de Europese Commissie: in opdracht van de Europese Commissie onder producenten en consumenten in alle EU-landen gehouden geharmoniseerde enquêtes. De vragen zijn gericht aan hoge functionarissen in de verwerkende industrie, de bouwnijverheid, de detailhandel en de dienstensector alsmede aan consumenten. Op basis van elke maandelijkse enquête worden samengestelde indicatoren berekend, waarbij de antwoorden op een aantal vragen worden samengevat in één indicator (vertrouwensindicatoren). Deflatie: een algemene, aanhoudende en zichzelf versterkende daling van een brede reeks prijzen die het resultaat is van een afname van de totale vraag en verankerd raakt in de verwachtingen. Depositofaciliteit: een permanente faciliteit van het Eurosysteem die door tegenpartijen kan worden benut om bij een nationale centrale bank kortlopende deposito’s te plaatsen tegen een tevoren vastgestelde rentevoet. Desinflatie: een proces van vertraging van de inflatie dat tijdelijk kan leiden tot negatieve inflatiecijfers. Directe investeringen: grensoverschrijdende investeringen met het oogmerk een blijvend belang in een onderneming in een andere economie (in de praktijk een eigendomsrecht gelijk aan tenminste 10% van de stemrechten) te verwerven. Directe investeringen omvatten kapitaaldeelnemingen, herinvestering van winsten en overige financiële transacties in verband met leningen tussen gelieerde ondernemingen. In de directe-investeringsrekening worden de netto verwerving van activa buiten het eurogebied door ingezetenen van het eurogebied (‘directe investeringen buiten het eurogebied’) en de netto verwerving van activa in het eurogebied door niet-ingezetenen (‘directe investeringen in het eurogebied’) vastgelegd. Effectenverkeer: de netto verwerving door ingezetenen van het eurogebied van door nietingezetenen van het eurogebied uitgegeven effecten (‘activa’) en de netto verwerving door niet-ingezetenen van het eurogebied van door ingezetenen van het eurogebied uitgegeven effecten (‘passiva’). Omvat aandelen, schuldbewijzen in de vorm van obligaties en notes en geldmarktinstrumenten. De transacties worden geregistreerd tegen de effectief betaalde of ontvangen prijs, minus provisie en kosten. Om te worden beschouwd als beleggingen moeten de aldus verworden eigendomsrechten in een onderneming minder dan 10% van de gewone aandelen of stemrechten vertegenwoordigen. Effectieve wisselkoersen van de euro (nominaal/reëel): nominaal-effectieve wisselkoersen van de euro zijn gewogen gemiddelden van de bilaterale wisselkoersen van de euro ten opzichte van de belangrijkste handelspartners van het eurogebied. De indices van de effectieve wisselkoersen van de euro worden berekend ten opzichte van de valuta’s van twee groepen handelspartners: de zogeheten EER-21 (omvat de 11 niet-eurolanden binnen de EU en 10 handelspartners buiten de EU); en de zogeheten EER-41 (omvat de EER-21 en nog 20 andere landen). De daarbij gehanteerde ECB Maandbericht Maart 2013
IX
gewichten geven het aandeel van elk van de handelspartners in de handel in fabrikaten van het eurogebied weer en vormen zo een maatstaf van de concurrentie op derde markten. Reëel-effectieve wisselkoersen zijn nominaal-effectieve wisselkoersen gedefleerd met een gewogen gemiddelde van de buitenlandse prijzen of kosten ten opzichte van de binnenlandse, en vormen dan ook een maatstaf voor het prijzen- en kostenconcurrentievermogen op buitenlandse markten. Enquête bancaire kredietverlening (Bank lending survey / BLS): een sinds januari 2003 elk kwartaal gehouden enquête van het Eurosysteem naar het kredietbeleid van banken. Aan de orde komen kwalitatieve gegevens omtrent ontwikkelingen in krediet-acceptatiecriteria, kredietvoorwaarden en kredietvraag van de kant van zowel ondernemingen als huishoudens bij een vooraf bepaalde representatieve groep banken in het eurogebied. Enquête onder professionele voorspellers (Survey of Professional Forecasters / SPF): een sinds 1999 op kwartaalbasis door de ECB gehouden enquête onder een selectie van deskundigen verbonden aan in de EU gevestigde financiële en niet-financiële organisaties, ter verkrijging van macro-economische voorspellingen van de inflatie, de reële bbp-groei en de werkloosheid in het eurogebied. EONIA (euro overnight index average): een maatstaf van de effectieve rente op de interbancaire eurodaggeldmarkt. De EONIA wordt berekend als een gewogen gemiddelde van de daggeldrente op kredieten zonder onderpand luidend in euro zoals gerapporteerd door een panel van banken. ERM-II (exchange rate mechanism II): het wisselkoersarrangement dat het kader vormt voor de samenwerking op het terrein van het wisselkoersbeleid tussen de landen van het eurogebied en die lidstaten van de EU die niet deelnemen aan de derde fase van de EMU. EURIBOR (euro interbank offered rate): de rente waartegen een eersteklasbank bereid is krediet in euro te verlenen aan een andere eersteklasbank, dagelijks berekend voor interbancaire deposito’s met verschillende looptijden tot en met twaalf maanden. Eurogebied: het gebied gevormd door de EU-lidstaten die conform het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn overgegaan op de euro als gezamenlijke munt. Eurosysteem: het stelsel bestaande uit de Europese Centrale Bank en de nationale centrale banken van de EU-lidstaten die op de euro zijn overgegaan. Externe goederenhandel: uitvoer en invoer van goederen tussen het eurogebied en de landen buiten het eurogebied, gemeten in termen van waarde, en als indices van volume en waarde per eenheid. De statistieken aangaande de externe handel zijn niet rechtstreeks vergelijkbaar met de in de nationale rekeningen opgenomen in- en uitvoer, aangezien daarin zowel de handel tussen de eurolanden onderling als die met landen buiten het eurogebied is opgenomen en daarin ook geen onderscheid wordt gemaakt tussen de handel in goederen en handel in diensten. Ook zijn ze niet zonder meer te vergelijken met de post goederen in betalingsbalansstatistieken. Afgezien van methodologische aanpassingen is het belangrijkste verschil gelegen in het feit dat de post invoer in de externe-goederenhandelstatistieken wordt opgenomen inclusief verzekering en vervoer (‘af fabriek’), terwijl de invoer bij de betalingsbalansstatistieken op basis van ‘franco aan boord’prijzen wordt berekend.
X
ECB Maandbericht Maart 2013
Lijst van termen
Financiële rekening: een rekening op de betalingsbalans die transacties met betrekking tot de directe investeringen, het effectenverkeer, overige financiële transacties, financiële derivaten en officiële reserves tussen ingezetenen en niet-ingezetenen omvat. Financiële rekening (nationale rekeningen): onderdeel van het stelsel van nationale rekeningen (of van de rekeningen van het eurogebied) dat de financiële posities (standen of balansen), transacties in financiële activa en de overige mutaties van de diverse institutionele sectoren van een economie, uitgesplitst naar type financieel activum, omvat. Financieringsbehoefte (overheid): netto-schuldaanvaarding door de overheid. Geconsolideerde balans van de MFI-sector: wordt verkregen door het salderen van de posities tussen MFI’s onderling (bv. door MFI’s aan andere MFI’s verstrekte leningen en bij andere MFI’s uitgezette deposito’s) op de geaggregeerde balans van de MFI-sector. Deze balans verschaft statistische informatie over de activa en passiva van de MFI-sector ten opzichte van de overige ingezetenen van het eurogebied (dus: de overheid en andere ingezetenen van het eurogebied) en ten opzichte van niet-ingezetenen van het eurogebied. Het is de belangrijkste statistische bron bij de berekening van monetaire aggregaten en levert de grondslag voor de reguliere analyse van de tegenposten van M3. Geharmoniseerde consumptieprijsindex (HICP): een maatstaf van de ontwikkeling van de con sumptieprijzen die wordt samengesteld door Eurostat en voor alle landen van de EU is geharmoni seerd. Geïndexeerde overheidsobligaties: schuldbewijzen uitgegeven door de overheid waarvan de couponbetalingen en de hoofdsom zijn gekoppeld aan een bepaalde consumptieprijsindex. Impliciete volatiliteit: de verwachte volatiliteit (d.w.z. de standaarddeviatie) in het mutatietempo van de koers van een activum (bijvoorbeeld een obligatie of aandeel). De impliciete volatiliteit is af te leiden uit de koers van het activum, de (resterende) looptijd en de uitoefenkoers van opties op het activum, en voorts uit een risicoloos rendement berekend met een optie-koersbepalingsmodel zoals het Black-Scholes-model. Index van de arbeidskosten per uur: een maatstaf van de arbeidskosten, waaronder de bruto lonen en salarissen (in geld en in natura, met inbegrip van emolumenten), en overige arbeidskosten (zoals werkgeverspremies voor de sociale verzekering en met de werkgelegenheid verband houdende door de werkgever betaalde belastingen, onder aftrek van subsidies aan de werkgever), per werkelijk gewerkt uur (met inbegrip van overwerk). Index van de contractlonen: de rechtstreekse uitkomst van arbeidsvoorwaardenonderhandelingen in termen van basisloon (d.w.z. ongerekend emolumenten) op het niveau van het eurogebied. Het begrip heeft betrekking op de impliciete gemiddelde mutatie van de maandlonen. Industriële producentenprijzen: de prijzen af fabriek (ongerekend vervoerskosten) van alle door de industrie met uitzondering van de bouwnijverheid op de binnenlandse markt van de eurolanden verkochte producten, ongerekend invoerproducten. Industriële productie: de door de industrie toegevoegde waarde tegen constante prijzen. ECB Maandbericht Maart 2013
XI
Inflatie: een stijging van het algemene prijsniveau (uitgedrukt als bv. de consumptieprijsindex). Internationale investeringspositie: de waarde en samenstelling van de uitstaande netto financiële vorderingen (en financiële verplichtingen) van een economie ten opzichte van de rest van de wereld. Internationale reserves: externe activa die worden beheerd door monetaire autoriteiten en hun ter beschikking staan voor rechtstreekse financiering of voor het reguleren van evenwichtsversto ringen in de betalingsbalans door middel van interventie op de valutamarkten. De internationale reserves van het eurogebied omvatten vorderingen niet luidend in euro op niet-ingezetenen van het eurogebied, goud, speciale trekkingsrechten en de reserveposities bij het IMF die worden aan gehouden door het Eurosysteem. Kapitaalrekening: een rekening op de betalingsbalans die alle kapitaaloverdrachten en aankopen/verkopen van niet-geproduceerde, niet-financiële activa tussen ingezetenen en niet-ingezetenen omvat. Koopkrachtpariteit: de wisselkoers waartegen een munteenheid omgewisseld wordt voor een andere om de koopkracht van de twee munteenheden gelijk te stellen door de verschillen in de prijs niveaus in de desbetreffende landen te elimineren. In hun eenvoudigste vorm geven koopkracht pariteiten de verhouding weer tussen de prijzen in de nationale munteenheid van hetzelfde goed of dienst in verschillende landen. Kredietverlening door MFI’s aan ingezetenen van het eurogebied: omvat leningen van MFI’s aan, en door MFI’s aangehouden effecten (aandelen, deelnemingen en schuldbewijzen) die zijn uitgegeven door, ingezetenen van het eurogebied (waaronder de overheid en de particuliere sector) uitgezonderd andere MFI’s. Langerlopende financiële passiva van MFI’s: omvatten deposito’s met een vaste looptijd van meer dan twee jaar, deposito’s met een opzegtermijn van meer dan drie maanden, en voorts schuld bewijzen met een oorspronkelijke looptijd van meer dan twee jaar uitgegeven door de MFI-sector van het eurogebied, en het kapitaal plus reserves van deze sector. Langerlopende herfinancieringstransacties: de door het Eurosysteem in de vorm van repotransacties uitgevoerde krediettransacties met een looptijd van meer dan één week. De reguliere maandelijkse transacties worden met een looptijd van drie maanden uitgevoerd. Tijdens de turbulentie op de financiële markten die in augustus 2007 begon, werden aanvullende transacties uitgevoerd met looptijden van één aanhoudingsperiode tot één jaar, waarvan de frequentie varieerde. Loonsom per werknemer of per gewerkt uur: de totale beloning, in geld of in natura, die door werkgevers aan werknemers wordt betaald. De loonsom omvat de bruto lonen en salarissen, alsmede emolumenten, betaling voor overwerk en werkgeverspremies voor de sociale verzekering, gedeeld door het totale aantal werknemers of door het totaal aantal gewerkte uren. Lopende rekening: een rekening op de betalingsbalans die alle transacties met betrekking tot goederen en diensten, inkomens en inkomensoverdrachten tussen ingezetenen en niet-ingezetenen omvat.
XII
ECB Maandbericht Maart 2013
Lijst van termen
M1: eng gedefinieerd monetair aggregaat. Omvat de chartale geldomloop plus bij MFI’s en de centrale overheid (bijvoorbeeld een staatsbedrijf of de schatkist) aangehouden girale deposito’s. M2: intermediair monetair aggregaat. Omvat M1 en deposito’s met een opzegtermijn tot en met drie maanden (d.w.z. kortlopende spaartegoeden) en bij MFI’s en de centrale overheid aangehouden deposito’s met een vaste looptijd tot en met twee jaar (d.w.z. kortlopende termijndeposito’s). M3: ruim gedefinieerd monetair aggregaat. Omvat M2 plus verhandelbare instrumenten, met name repo’s, aandelen/participaties in geldmarktfondsen en door MFI’s uitgegeven schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar. Marginale beleningsfaciliteit: een permanente faciliteit van het Eurosysteem die door tegen partijen kan worden benut voor het verkrijgen van krediet op onderpand tot de volgende ochtend bij een nationale centrale bank, tegen een tevoren vastgestelde rentevoet. MFI’s (Monetaire financiële instellingen): financiële instellingen die tezamen de geldscheppende sector van het eurogebied vormen. Deze sector omvat het Eurosysteem, ingezeten kredietinstellingen (zoals omschreven in EU-wetgeving) en alle overige in het eurogebied gevestigde financiële instellingen die hun bedrijf maken van het aantrekken van deposito’s en/of daaraan nauw verwante instrumenten van (rechts)personen niet zijnde MFI’s, en van het verstrekken van kredieten en/of het beleggen in effecten voor eigen rekening (althans in economische zin). Laatstgenoemde activiteiten worden meest verricht door geldmarktfondsen, d.w.z. fondsen die beleggen in kortlopende instru menten met een laag risico en doorgaans een looptijd van één jaar of minder. MFI-rentetarieven: rentetarieven die door ingezeten kredietinstellingen en andere MFI’s, uitgezonderd centrale banken en geldmarktfondsen, worden berekend over in euro luidende deposito’s van en leningen aan huishoudens en niet-financiële ondernemingen die ingezetenen zijn van het eurogebied. Minimale inschrijvingsrente: de minimale rente waartegen tegenpartijen in kunnen schrijven op variabele-rentetenders. Monetaire beleidskoers: de posities die door monetaire-beleidsmakers worden ingenomen om de economische, financiële en monetaire ontwikkelingen te beïnvloeden. Netto externe activa van MFI’s: omvatten de externe activa van de MFI’s in het eurogebied (zoals goud, bankbiljetten en munten in andere valuta’s dan de euro, effecten uitgegeven door nietingezetenen van het eurogebied en leningen verstrekt aan niet-ingezetenen van het eurogebied) minus de externe passiva van de MFI-sector in het eurogebied (zoals door niet-ingezetenen van het eurogebied aangehouden deposito’s, repo’s, aandelen/participaties in geldmarktfondsen, en door MFI’s uitgegeven schuldbewijzen met een looptijd tot en met twee jaar). Overheid: Deze sector wordt in ESR 95 gedefinieerd als omvattende ingezeten institutionele eenheden met als hoofdactiviteiten de productie van niet-commerciële goederen en diensten bestemd voor individuele en collectieve consumptie en/of de herverdeling van nationaal inkomen en vermogen. Hiertoe behoren centrale overheid, deelstaatoverheid, lagere overheid en wettelijke sociale-verzekeringsinstellingen. Institutionele eenheden in handen van de overheid die een commercieel bedrijf uitoefenen, zoals overheidsbedrijven, maken geen deel uit van de overheid. ECB Maandbericht Maart 2013
X III
Overheidsschuld: de nominale waarde van de tussen en binnen de overheidssectoren geconsolideerde bruto overheidsschuld (chartaal geld en deposito’s, leningen en schuldbewijzen) aan het eind van het jaar. Overheidstekort: de netto schuldaanvaarding door de overheid, ook vorderingensaldo geheten. Dit komt overeen met het saldo van de totale overheidsinkomsten en de totale overheidsuitgaven. Overige financiële transacties: een post op de betalingsbalans en de internationale-investerings positie die de financiële transacties met/posities t.o.v. niet-ingezetenen met betrekking tot handels krediet, deposito’s en leningen, en overige vorderingen en verplichtingen omvat. Prijsstabiliteit: het handhaven van prijsstabiliteit is de voornaamste doelstelling van het Euro systeem. De Raad van Bestuur definieert prijsstabiliteit als een jaarlijkse stijging van de gehar moniseerde consumptieprijsindex (HICP) voor het eurogebied van minder dan 2%. De Raad van Bestuur heeft ook duidelijk gemaakt dat bij het nastreven van prijsstabiliteit wordt getracht op de middellange termijn de inflatie onder, maar dichtbij, een niveau van 2% te handhaven. Purchasing Managers-enquêtes: in een aantal eurolanden worden enquêtes gehouden in de verwerkende industrie en de dienstensector, op grond waarvan indices worden samengesteld. De Eurozone Purchasing Managers’ Index (PMI) voor de verwerkende industrie is een gewogen indicator, berekend op basis van indices van de productie, de orderontvangsten, de werkgelegenheid, de levertijden van leveranciers en de voorraden ingekocht product. Bij de enquête in de dienstensector worden vragen gesteld met betrekking tot de bedrijvigheid, de verwachtingen ten aanzien van de bedrijvigheid in de toekomst, de orderportefeuille, de orderontvangsten, de werkgelegenheid, de prijzen van ingekochte goederen en diensten en de in rekening gebrachte prijzen. De samengestelde index voor het eurogebied wordt berekend door de resultaten van de enquête in de verwerkende industrie en die in de dienstensector te combineren. Referentiewaarde voor de groei van M3: het jaarlijkse groeitempo van M3 op de middellange termijn dat verenigbaar is met het handhaven van prijsstabiliteit. Thans is de referentiewaarde voor de jaarlijkse groei van M3 41⁄2%. Rendementscurve: grafische voorstelling van de op zeker moment bestaande verhouding tussen rentevoet (rendement) en resterende looptijd van nagenoeg homogene schuldbewijzen met een verschillende resterende looptijd. De heffing van de rendementscurve kan worden gemeten als het ecart tussen de rentevoeten of het rendement die gelden bij twee te kiezen looptijden. Reserveverplichting: het door een kredietinstelling bij het Eurosysteem gedurende een van tevoren vastgestelde periode aan te houden minimale bedrag aan reserves. Of een instelling aan de reserveverplichting voldoet wordt bepaald op basis van het gemiddelde van de dagelijks op de reserverekeningen aangehouden saldi gedurende de aanhoudingsperiode. Ruimere kredietondersteuning: de door de ECB c.q. het Eurosysteem tijdens de financiële crisis genomen bijzondere maatregelen om steun te verlenen aan het financieringsklimaat en de kredietstroom die uitgaat boven wat bereikt kon worden via alleen verlagingen van de belangrijkste rentetarieven van de ECB.
XIV
ECB Maandbericht Maart 2013
Lijst van termen
Schuld (financiële rekeningen): omvat leningen afgesloten door huishoudens alsmede leningen, schuldbewijzen en pensioenreserves (resulterend uit rechtstreekse pensioentoezeggingen van werkgevers aan hun medewerkers) van niet-financiële vennootschappen, gewaardeerd op marktwaarde per de ultimo van de periode. Schuldbewijzen: vertegenwoordigen een belofte van de emittent (kredietnemer) om op een bepaald tijdstip of bepaalde tijdstippen in de toekomst een of meerdere betalingen aan de houder (kredietverstrekker) te verrichten. Schuldbewijzen kennen doorgaans een specifieke rentevoet (coupon) en/of worden verkocht tegen een lager bedrag dan het op de vervaldatum af te lossen bedrag. Schuldbewijzen met een oorspronkelijke looptijd van meer dan één jaar worden als langlopend beschouwd. Schuldquote (overheid): De overheidsschuldquote wordt gedefinieerd als de verhouding tussen de overheidsschuld en het bruto binnenlands product tegen lopende marktprijzen en vormt het onderwerp van één van de in artikel 126, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgelegde begrotingscriteria voor het vaststellen van een buitensporig tekort. Spilkoers: de wisselkoers van de aan het ERM-II deelnemende valuta’s ten opzichte van de euro, waaromheen de fluctuatiemarges binnen het ERM-II zijn vastgesteld. Tekortquote (overheid): De tekortquote wordt gedefinieerd als de verhouding tussen het overheidstekort en het bruto binnenlands product tegen lopende marktprijzen en vormt het onderwerp van één van de in artikel 126, lid 2 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgelegde begrotingscriteria voor het vaststellen van een buitensporig tekort. Ook wel begrotingstekortquote genoemd. Tekort-schuldaanpassing: het verschil tussen het overheidstekort en de mutatie van de overheidsschuld. Vacatures: een maatstaf van nieuw geschapen banen, onvervulde banen of banen die in de nabije toekomst zullen vrijkomen, waarvoor de werkgever onlangs actief stappen heeft genomen om een geschikte kandidaat te vinden. Variabele-rentetender: Een tenderprocedure waarbij de tegenpartijen inschrijven voor zowel het bedrag waarvoor als de rentevoet waartegen zij een transactie met de centrale bank wensen aan te gaan. Vaste-rentetender: een tenderprocedure waarbij de rentevoet tevoren door de centrale bank is vastgesteld en waarbij deelnemende tegenpartijen inschrijven voor het bedrag waarvoor zij tegen die vaste rentevoet een transactie wensen aan te gaan. Vaste-rentetender met volledige toewijzing: een tenderprocedure waarbij de rentevoet van tevoren door de centrale bank is vastgesteld en waarbij de deelnemende tegenpartijen inschrijven voor het bedrag waarvoor zij tegen die rentevoet een transactie wensen aan te gaan, in de wetenschap dat al hun inschrijvingen zullen worden toegewezen.
ECB Maandbericht Maart 2013
XV
Vermogensoverdrachtenrekening (nationale rekeningen): onderdeel van het stelsel van nationale rekeningen (of van de rekeningen van het eurogebied) dat de mutaties in de netto waarde die voortvloeien uit de netto besparingen, de netto kapitaaloverdrachten en het saldo van de aan- en verkoop van niet-financiële activa omvat. Volatiliteit: de mate van fluctuatie in een bepaalde variabele. Vorderingensaldo (overheid): het saldo van de totale overheidsinkomsten en de totale overheidsuitgaven (wordt ook overheidstekort genoemd).
XVI
ECB Maandbericht Maart 2013