W E B I N A R S
ERFRECHTJOURNAAL SPREKER PROF. MR. F.W.J.M. SCHOLS, HOOGLERAAR PRIVAATRECHT, IN HET BIJZONDER NOTARIEEL RECHT, RADBOUD UNIVERSITEIT NIJMEGEN, ESTATE PLANNER 16 JANUARI 2015 09:00 – 10:00 UUR
Magna Charta is onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk Postbus 13346
|
3507 LH Utrecht
|
T 030 – 220 10 70
magnacharta.avdrwebinars.nl
|
F 030 – 220 53 27
Inhoudsopgave Prof. mr. F.W.J.M. Schols Rechtbank Zeeland-West-Brabant 17 juli 2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:5022 p. 3 Hof Arnhem Leeuwarden, 13 november 2014 ECLI:NL:GHARL:2014:8733
p. 8
Kantonrechter Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 20 april 2014, 2718301 OV VERZ 14-314, ECLI:NL:RBZWB:2014:1975
p. 13
Rechtbank Midden-Nederland van 26 november 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:6455
p. 18
‘Testamentaire vertegenwoordiging’? Een exotisch fenomeen dat dichtbij komt, Estate Tip afl. 2014-39
p. 27
Aanbevelingen meerjarigenbewind
p. 30
Zelf raad te plegen Rb. Zeeland-West-Brabant 4 december 2014, nr 3440709 OV VERZ 14-5605, Notamail 2014, 313
2
ECLI:NL:RBZWB:2014:5022 Instantie Rechtbank Zeeland-West-Brabant Datum uitspraak 17-07-2014 Datum publicatie 11-08-2014 Zaaknummer AWB-14_1049 Rechtsgebieden Belastingrecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig Inhoudsindicatie De stiefkinderen hadden op 1 januari 2012 (peildatum) een niet opeisbare vordering op belanghebbende (de langstlevende). Medio 2012 werd de helft van voormelde vordering opeisbaar en het restant medio 2013. Belanghebbende stelt dat de defiscalisering niet geldt voor voormelde vorderingen en de daarmee corresponderende schulden, omdat de vordering al vóór het overlijden van belanghebbende opeisbaar is. Volgens belanghebbende kan zij daarom op peildatum de schulden aan de stiefkinderen op haar vermogen in aftrek brengen. De rechtbank overweegt dat naar de letter van de wet voornoemde vordering en de daarmee corresponderende schulden op peildatum niet tot de grondslag sparen en beleggen behoren. Uit de wetsgeschiedenis blijkt voorts dat pas vanaf het moment dat de vordering opeisbaar wordt, de defiscalisering niet meer geldt. Het gelijk is aan de inspecteur. Wetsverwijzingen Wet inkomstenbelasting 2001 5.4, geldigheid: 2014-08-06 Vindplaatsen Rechtspraak.nl FutD 2014-1904 V-N 2014/52.20.8 PFR-Updates.nl 2014-0221 Uitspraak RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT Belastingrecht, enkelvoudige kamer Locatie: Breda Procedurenummer AWB 14/1049, uitspraak van 17 juli 2014 Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen [belanghebbende], wonende te [woonplaats],
3
belanghebbende, en de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur. De bestreden uitspraak op bezwaar De uitspraak van de inspecteur van 15 januari 2014 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar over het jaar 2012 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) (aanslagnummer [aanslagnummer].H.26.01) (hierna: de aanslag). Zitting Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2014 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde [gemachtigde] en namens de inspecteur, [verweerder]. 1 Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. 2 Gronden 2.1. Op [datum] 2011 is [erflater] (erflater) overleden. Belanghebbende was onder het maken van huwelijkse voorwaarden gehuwd met erflater. Dit was erflaters tweede huwelijk. 2.2. Uit erflaters eerste huwelijk zijn vier kinderen geboren, uit zijn tweede huwelijk zijn drie kinderen geboren. 2.3. In het op 19 februari 2009 opgemaakte testament heeft erflater bepaald dat bij zijn overlijden zijn nalatenschap volgens de wet zal vererven en de wettelijke verdeling van afdeling 4.3.1 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is, zodat alle tot zijn nalatenschap behorende goederen door belanghebbende worden verkregen en dat zijn overige erfgenamen ieder een geldvordering, ter grootte van de waarde van het erfdeel, op belanghebbende verkrijgen. 2.4. Voorts heeft erflater in voormeld testament opgenomen dat de helft van voormelde geldvorderingen die de vier kinderen uit zijn eerste huwelijk op belanghebbende hebben eerst één jaar na zijn overlijden opeisbaar wordt. Het resterende gedeelte is twee jaar na zijn overlijden opeisbaar.
4
2.5. De geldvorderingen van voornoemde vier kinderen op belanghebbende bedragen in totaal € 713.132. 2.6. Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV 2012 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 60.759 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 81.805. De aanslag is met dagtekening 18 oktober 2013 conform de ingediende aangifte opgelegd. Daartegen heeft belanghebbende bij brief van 28 oktober 2013 bezwaar gemaakt. 2.7. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 15 januari 2014 de aanslag gehandhaafd. 2.8. In geschil is uitsluitend of bij de bepaling van het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) de schuld van € 713.132 (hierna: de schuld) bij belanghebbende in aanmerking dient te worden genomen. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat sprake is van een niet-opeisbare schuld in de zin van artikel 5.4, tweede lid van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2012) (hierna: Wet IB 2001), zodat de schuld niet tot de rendementsgrondslag van box drie behoort. Belanghebbende stelt – kort zakelijk weergegeven – dat artikel 5.4 van de Wet IB 2001 bedoeld is voor de maatschappelijk gebruikelijke situatie van schulden die pas bij het overlijden van de langstlevende opeisbaar zijn en dat in het onderhavige geval daarvan geen sprake is. Dit omdat de schuld reeds voor de helft één jaar na overlijden van de erflater opeisbaar is en de andere helft één jaar later. 2.9. Op grond van artikel 5.1 van de Wet IB 2001, voor zover hier van belang, is het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen gelijk aan het voordeel uit sparen en beleggen. Het voordeel uit sparen en beleggen wordt ingevolge artikel 5.2 gesteld op 4% van de grondslag sparen en beleggen. De grondslag sparen en beleggen is de rendementsgrondslag aan het begin van het kalenderjaar (peildatum). 2.10. Artikel 5.3, eerste lid, van de Wet IB 2001 bepaalt dat de rendementsgrondslag de waarde van de bezittingen verminderd met de waarde van de schulden is. 2.11. Op grond van artikel 5.4, eerste lid, van de Wet IB 2001, voor zover hier van belang, behoren tot de bezittingen niet niet opeisbare geldvorderingen op de echtgenoot van een overleden ouder van de belastingplichtige die voortvloeien uit de verdeling van de nalatenschap van die ouder. Ingevolge het tweede lid behoren tot de schulden niet schulden die corresponderen met de in het eerste lid genoemde vorderingen. 2.12.
5
In de Memorie van Toelichting ter zake van de ‘Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2012)’, voor zover hier van belang, wordt het volgende opgemerkt 'De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de defiscaliseringsregeling blijft gelden als een vordering als bedoeld in het voorgestelde artikel 5.4, eerste lid, onderdeel a, b, of c Wet IB 2001 tijdens het leven van de langstlevende opeisbaar wordt. De defiscaliseringsregeling is slechts bedoeld voor vorderingen die niet opeisbaar zijn. Voor alle duidelijkheid wordt in de bijgevoegde nota van wijziging voorgesteld dit in artikel 5.4, eerste lid, aanhef, tot uitdrukking te brengen. Vanaf het moment dat de vordering opeisbaar wordt geldt de defiscalisering niet meer.’(Kamerstukken II 2011-2012, 33 004, nr. 5, p. 7). 2.13. De rechtbank overweegt als volgt. De in 2.5 vermelde vorderingen en de daarmee corresponderende schulden zijn op de peildatum (1 januari 2012) niet opeisbaar. Naar de letter van de wet behoren deze dan ook niet tot de grondslag sparen en beleggen (de zogenoemde defiscalisering). Dat de vorderingen en schulden korte tijd later wel opeisbaar zijn leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat de betreffende vorderingen en schulden op de peildatum opeisbaar zijn in de zin van de wet. De rechtbank verwijst hiervoor naar de wetgeschiedenis van het met ingang van 1 januari 2012 gewijzigde artikel 5.4 (zie 2.12). Hieruit blijkt dat pas vanaf het moment dat de geldvordering opeisbaar wordt, de defiscalisering niet meer geldt. Dit is naar het oordeel van de rechtbank ook in overeenstemming met de bedoeling van de wetgever. Die heeft immers beoogd om degene die op de peildatum in economische zin kan beschikken over het nagelaten vermogen te betrekken in de rendementsheffing. In het voorliggende geval is het belanghebbende die op 1 januari 2012 kan beschikken over het in 2.5 vermelde bedrag van € 713.132, zodat de daarmee corresponderende schuld terecht niet in aftrek gebracht is op het vermogen van belanghebbende. 2.14. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard. 2.15. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is gedaan op 17 juli 2014 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van EekenLiu, griffier. De griffier, De rechter, Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
6
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep. Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.
7
ECLI:NL:GHARL:2014:8733 Instantie Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Datum uitspraak 13-11-2014 Datum publicatie 02-12-2014 Zaaknummer 200.148.320 Rechtsgebieden Personen- en familierecht Bijzondere kenmerken Hoger beroep Inhoudsindicatie Schenkingen door onderbewindgestelde Vindplaatsen Rechtspraak.nl PFR-Updates.nl 2014-0378 Uitspraak GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN locatie Arnhem afdeling civiel recht zaaknummer gerechtshof 200.148.320 (zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, 2652278) beschikking van de familiekamer van 13 november 2014 inzake [verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker in hoger beroep, verder te noemen: de bewindvoerder, advocaat: mr. P.T. Pel te Hattem, en [rechthebbende], wonende te [woonplaats], verder te noemen: de rechthebbende. 1 Het geding in eerste aanleg
8
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, verder: de kantonrechter, van 3 februari 2014, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. 2 Het geding in hoger beroep 2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit: - het beroepschrift, ingekomen op 2 mei 2014; - het journaalbericht van mr. Pel van 19 september 2014 met bijlage, ingekomen op 22 september 2014. 2.2 De mondelinge behandeling heeft op 30 september 2014 plaatsgevonden. De bewindvoerder is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De rechthebbende is niet verschenen. Voorts zijn verschenen [A], echtgenote van de bewindvoerder, [B], de zuster van de rechthebbende, haar echtgenoot [C], en[D], de zoon van voormelde zuster en haar echtgenoot. 2.3 Ter mondelinge behandeling heeft mr. Pel overgelegd de aangifte inkomstenbelasting 2013 van de rechthebbende. 2.4 Ter zitting heeft het hof bepaald dat de voorzitter de rechthebbende ter plaatse van zijn woonstede zal gaan horen om te bezien of de rechthebbende in staat is zijn wil te bepalen, waarbij de bewindvoerder en de zuster van de rechthebbende aanwezig zullen zijn. 2.5 Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof het journaalbericht van mr. Pel van 21 oktober 2014 met bijlagen 1 tot en met 9 ingekomen op die datum en op 22 oktober 2014 per e-mailbericht van mr. Pel de nog ontbrekende pagina 2 van de aangifte inkomstenbelasting 2013 van de rechthebbende. 2.6 De rechthebbende is door de voorzitter gehoord op 22 oktober 2014, in aanwezigheid van de bewindvoerder, de zuster van de rechthebbende en de griffier. 3 De vaststaande feiten 3.1
9
De rechthebbende is geboren op [geboortedatum] 1927. De bewindvoerder is een broer van de rechthebbende. 3.2 Bij beschikking van 25 november 2008 heeft de kantonrechter in de rechtbank Zutphen een bewind ingesteld over alle goederen die toebehoren of zullen toebehoren aan de rechthebbende omdat de rechthebbende als gevolg van zijn lichamelijke of geestelijke toestand niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen en daarbij [E] benoemt tot bewindvoerder. 3.3 Bij beschikking van 30 november 2011 heeft de rechtbank Zutphen, sector kanton, locatie Oude IJsselstreek, met ingang van die datum [E] als bewindvoerder van de rechthebbende ontslagen en met ingang van die datum de bewindvoerder benoemt tot bewindvoerder over de goederen van de rechthebbende. 3.4 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, op 24 december 2013, heeft mr. [F], werkzaam bij Accon AVM adviseurs en accountants, namens de rechthebbende de kantonrechter verzocht machtiging te verlenen tot schenking van een totaalbedrag van € 40.000,- verdeeld over een zestal verkrijgers. 3.5 Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek om machtiging voor het doen van een schenking van € 40.000,- uit het vermogen van de rechthebbende aan zes verkrijgers, afgewezen. 4 De omvang van het geschil 4.1 In geschil is voormelde afwijzing van het verzoek door de rechtbank. 4.2 De bewindvoerder is met drie grieven in hoger beroep gekomen tegen de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De bewindvoerder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en primair te bepalen dat geen machtiging is vereist voor het doen van inmiddels een zevental schenkingen uit het vermogen van de rechthebbende, elk ter grootte van € 5.000,-, derhalve € 35.000,- aan de verkrijgers vermeld op de aan het beroepschrift gehechte lijst van verkrijgers, productie 2. Subsidiair is verzocht machtiging te verlenen voor het doen van voormelde schenkingen. Bij journaalbericht van 21 oktober 2014 heeft mr. Pel als productie 9 overgelegd een aangepaste lijst van verkrijgers, waarop alle neven en nichten van de rechthebbende als verkrijger zijn vermeld. 4.3 Het hof zal de grieven in hoger beroep gezamenlijk beoordelen. 5 De motivering van de beslissing
10
5.1 De kantonrechter heeft in de bestreden beschikking verwezen naar de aanbevelingen van het Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton, verder: aanbevelingen van het LOVCK, waarin als hoofdregel is opgenomen dat een verzoek om een schenking te mogen doen namens een de rechthebbende die zijn wil niet kan bepalen, wordt afgewezen indien er geen schenkingstraditie is. De bewindvoerder stelt in hoger beroep dat de kantonrechter er ten onrechte van is uitgegaan dat de rechthebbende niet (meer) in staat is om zijn wil te bepalen. 5.2 Het hof stelt voorop dat op grond van artikel 1:441 lid 2 onder a van het Burgerlijk Wetboek, verder: BW, de bewindvoerder toestemming behoeft van de rechthebbende of, indien deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter voor het beschikken over een onder het bewind staand goed, tenzij de handeling als gewone beheersdaad kan worden beschouwd of krachtens rechterlijk bevel geschiedt. 5.3 Schenken is een beschikkingsdaad en dus geen gewone beheersdaad waartoe de bewindvoerder met uitsluiting van de rechthebbende bevoegd is (artikel 1:438 lid 1 BW). Beschikken mag de rechthebbende zelf met medewerking van de bewindvoerder of, als die bewindvoerder weigert, met vervangende machtiging van de kantonrechter (artikel 1:438 lid 2 BW). Het gaat dan steeds om een door de rechthebbende gewenste schenking. 5.4 Het hof is met de bewindvoerder van oordeel dat in hoger beroep allereerst aan de orde is de vraag of de rechthebbende in staat is zijn wil te bepalen. Tijdens het verhoor van de rechthebbende op 22 oktober 2014 is het hof gebleken dat de rechthebbende in een goede geestelijke conditie verkeert. De rechthebbende was op de hoogte van de onderhavige schenkingen, hij kent de verkrijgers en stemt in met de in casu voorgestelde schenkingen. Het hof stelt dan ook vast dat het in dit geval gaat om door de rechthebbende gewenste schenkingen en dat de rechthebbende (in principe) in staat is om deze financiële beslissingen te nemen. Grief 2 slaagt. Het hof is met de bewindvoerder van oordeel dat, nu de rechthebbende in staat is zijn wil te bepalen en nu de bewindvoerder medewerking aan de gewenste schenkingen wil verlenen, geen machtiging van de rechter is vereist voor het doen van schenkingen uit het vermogen van de rechthebbende. 5.5 De (wilsbekwame) rechthebbende had derhalve in eerste aanleg geen belang bij het namens hem ingediende verzoek om machtiging tot het doen van de door hem gewenste schenkingen, gelet op het feit dat ook toen de bewindvoerder zijn medewerking daaraan wilde verlenen. De kantonrechter heeft dit verzoek echter in behandeling genomen en heeft vervolgens het verzoek afgewezen. Thans dient de vraag te worden beantwoord of de bewindvoerder belang heeft bij zijn hoger beroep. Het hof beantwoordt deze vraag bevestigend ten aanzien van het primaire verzoek om te bepalen dat geen machtiging is vereist voor het doen van inmiddels een zevental schenkingen uit het vermogen van de rechthebbende, in feite een verklaring voor recht dat geen machtiging om te mogen schenken uit het vermogen van de rechthebbende is vereist.
11
5.6 Indien de rechthebbende in de toekomst nog meer schenkingen mocht willen doen dan beveelt het hof de bewindvoerder aan dat te zijner tijd opnieuw voor te leggen aan de rechter om te bezien of de rechthebbende op dat moment nog in staat is zijn wil (dienaangaande) te bepalen. Daarnaast merkt het hof nog op dat in de aanbeveling D punt 6 van het LOVCK is vermeld dat in beginsel (in het geval de rechthebbende niet in staat is zijn wil te bepalen) schenking niet wordt toegestaan indien het liquide vermogen van de rechthebbende door schenking minder dan € 30.000,- komt te bedragen. 6 De slotsom Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, slaagt grief 2. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en beslissen als volgt. 7 De beslissing Het hof, beschikkende in hoger beroep: vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, van 3 februari 2014 en opnieuw beschikkende: bepaalt dat geen machtiging voor het doen van een zevental schenkingen uit het vermogen van de rechthebbende, elk ter grootte van € 5.000,-, derhalve in totaal € 35.000,- aan de in hoger beroep vermelde verkrijgers is vereist; verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mrs. B.F. Keulen, E.H. Schulten en A.W. Beversluis, bijgestaan door W.W.M.W. van den Bosch als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. E.H. Schulten, en is op 13 november 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
12
ECLI:NL:RBZWB:2014:1975 Instantie Rechtbank Zeeland-West-Brabant Datum uitspraak 20-03-2014 Datum publicatie 25-03-2014 Zaaknummer 2718301_E20032014 Rechtsgebieden Civiel recht Bijzondere kenmerken Eerste en enige aanleg Inhoudsindicatie Bewindvoerders vragen machtiging om namens rechthebbende de (positieve) nalatenschap van zijn overleden echtgenote te mogen verwerpen. Reden voor het verzoek is dat het vermogen van de rechthebbende bij aanvaarding van de nalatenschap zal stijgen waardoor zijn eigen bijdrage voor de AWBZ-zorg aanzienlijk zal stijgen. Hoewel de kantonrechter een schenkingsverzoek met een dergelijke motivatie doorgaans afwijst, wijst hij het onderhavige verzoek wel toe. De bewindvoerders hebben aannemelijk gemaakt dat het de wens van zowel de erflaatster als van de rechthebbende was om ervoor te zorgen dat de materiële en fiscale mogelijkheden zo goed mogelijk zullen worden benut om de langstlevende echtgenoot en de kinderen (de bewindvoerders) zo verzorgd mogelijk achter te laten. Zij hebben willen voorkomen dat hun vermogen (grotendeels) zou worden besteed aan door een zorginstelling verstrekte zorg. Om dit te bereiken hebben de erflaatster en de rechthebbende, toen zij nog in staat waren hun wil te bepalen, testamenten en volmachten opgesteld. Wetsverwijzingen Burgerlijk Burgerlijk Burgerlijk Burgerlijk Burgerlijk
Wetboek Wetboek Wetboek Wetboek Wetboek
Boek Boek Boek Boek Boek
1 1 441 4 4 192 4 193
Vindplaatsen
13
Rechtspraak.nl NJF 2014/210 JPF 2014/158 Uitspraak RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT Kanton Bergen op Zoom zaak/rolnr.: 2718301 OV VERZ 14-314 beschikking d.d. 20 maart 2014 op een verzoek ex artikel 4:193 lid 1 BW ingediend door: 1. [verzoekster 1], wonende te[adres ], 2.[verzoekster 2], wonende te[adres ], beiden in de hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van [rechthebbende], wonende te [adres ], nader te noemen: rechthebbende, erfgenaam in de nalatenschap van: [erflaatster], overleden te [plaats] op [datum], laatstelijk gewoond hebbend te [adres ], nader te noemen: erflaatster. Het verzoekschrift is ingediend door tussenkomst van[notaris], notaris te Bergen op Zoom. 1 Het verzoek en de beoordeling 1.1 Bij beschikking van de kantonrechter te Bergen op Zoom d.d. 24 juli 2012 is een bewind ingesteld over alle de goederen die aan de rechthebbende toebehoren of in de toekomst zullen toebehoren. De dochters van rechthebbende, tevens verzoeksters in de onderhavige procedure, zijn tot bewindvoerders benoemd.
14
1.2 Erflaatster, echtgenote van rechthebbende, heeft bij uiterste wilsbeschikking over haar nalatenschap beschikt en heeft rechthebbende tot haar enige en algehele erfgenaam benoemd. Daarnaast heeft erflaatster een tweetrapsmaking in haar testament opgenomen waarbij verzoeksters als verwachters zijn aangemerkt. Tevens heeft erflaatster bepaald dat de wettelijke erfopvolging of de wettelijke regels van plaatsvervulling van toepassing zijn indien de rechthebbende niet als erfgenaam optreedt. 1.3 Het thans ingediende verzoek strekt ertoe de machtiging van de kantonrechter te verkrijgen om namens rechthebbende de nalatenschap van erflaatster te kunnen verwerpen. Tevens is verzocht op grond van artikel 4:192 lid 2 BW de in artikel 4:193 lid 1 BW genoemde termijn van drie maanden te verlengen indien de verzochte machtiging niet binnen de wettelijke termijn kan worden afgegeven. 1.4 Ingevolge artikel 4:193 lid 1 BW is de wettelijk vertegenwoordiger van een erfgenaam verplicht een verklaring van beneficiaire aanvaarding of van verwerping af te leggen binnen drie maanden vanaf het tijdstip waarop de nalatenschap de erfgenaam toekomt. Indien de wettelijk vertegenwoordiger de termijn heeft laten verlopen, dan geldt de nalatenschap ingevolge lid 2 van voornoemd artikel als beneficiair aanvaard. In het onderhavige geval is de nalatenschap op [datum] aan de rechthebbende toegekomen, te weten de datum van overlijden van de erflaatster. Dit brengt met zich, dat de termijn in beginsel afliep op 11 februari 2014. De termijn kan voor de afloop daarvan op grond van artikel 4:192 lid 2 BW jo. 4:193 lid 1 BW echter een of meerdere malen worden verlengd. Nu het verzoek hiertoe reeds op 22 januari 2014 ter griffie van deze rechtbank is ontvangen, is dit verzoek tijdig ingediend. Dat de termijn van drie maanden inmiddels is verstreken kan de verzoeksters dan ook niet worden tegengeworpen zodat het verzoek zal worden toegewezen. De kantonrechter zal de termijn verlengen tot twee maanden na heden. Deze termijn kan, op verzoek van verzoeksters, nogmaals worden verlengd. 1.5 Indien verzoeksters de bovengenoemde termijn laten verlopen zonder een keuze te hebben gemaakt dan wel een nieuwe verlenging van de termijn te hebben verzocht, dan geldt de nalatenschap als beneficiair aanvaard door de rechthebbende. 1.6 De kantonrechter gaat er echter niet vanuit dat verzoeksters de termijn laten verlopen nu zij reeds hebben verzocht de nalatenschap namens de rechthebbende te mogen verwerpen. Ter motivering van het verzoek daartoe is aangevoerd dat voornoemde erfstelling in het testament destijds is opgenomen met als enige doel dat optimaal gebruik zou kunnen worden gemaakt van de materiële en fiscale mogelijkheden om de langstlevende echtgenoot zo verzorgd mogelijk achter te laten en hem te vrijwaren van de verplichting tot het betalen van erfbelasting voor zijn kinderen, welke belasting verschuldigd zou zijn geweest indien de wettelijke verdeling wel van toepassing zou zijn geweest. Voorts is aangevoerd dat de rechthebbende thans in een gevorderd stadium van dementie verkeert en permanent is opgenomen in een verpleeghuis. Op grond van de huidige wetgeving zou de testamentaire making volgens verzoeksters niet moeten
15
worden gevolgd aangezien dit zowel voor de rechthebbende als voor henzelf slechts negatieve financiële gevolgen zal hebben. 1.7 Namens de kantonrechter is verzocht nader toe te lichten waaruit de gestelde negatieve financiële gevolgen voor de rechthebbende bij aanvaarding van de nalatenschap zullen bestaan. De gevraagde toelichting is ontvangen bij brief d.d. 11 februari 2014, welke namens de verzoeksters is opgesteld door notaris [naam]. Naar aanleiding van deze toelichting is een mondelinge behandeling bepaald, welke is gehouden op 6 maart 2014. Hierbij waren verzoekster sub 1 en notaris[naam] aanwezig. 1.8 Zowel uit de schriftelijke als de ter zitting gegeven mondelinge toelichting is gebleken, dat de negatieve gevolgen voor de rechthebbende er (voornamelijk) uit bestaan dat zijn eigen bijdrage voor de AWBZ-zorg aanzienlijk zal stijgen als gevolg van de stijging van zijn vermogen indien hij de (forse) nalatenschap zal aanvaarden. Voorts is aangevoerd dat het bij het opstellen van hun testamenten de wens van zowel de erflaatster als de rechthebbende was om voor zowel de langstlevende echtgenoot als de twee kinderen de meest gunstige financiële situatie te creëren. Dit zou ook blijken uit de door de rechthebbende opgestelde volmacht waarin hij zijn dochters heeft gemachtigd om zijn zaken te beheren, zijn belangen waar te nemen, voor zijn rechten op te komen en hem daarbij te vertegenwoordigen in het geval hij daartoe zelf niet meer in staat is. Als één van de specifieke handelingen waarvoor de volmacht is verleend wordt het zuiver of onder het voorrecht van boedelbeschrijving aanvaarden of verwerpen van nalatenschappen genoemd. Nu er na het opmaken van de volmacht een bewind is uitgesproken kunnen de dochters de nalatenschap niet meer verwerpen zonder daartoe machtiging te hebben verkregen van de kantonrechter maar uit de volmacht blijkt volgens hen wel dat het de wens van rechthebbende is dat de nalatenschap voor hem wordt verworpen. 1.9 De AWBZ is in Nederland een verplichte, collectieve ziektekostenverzekering voor niet individueel verzekerbare ziektekostenrisico’s. Verzekerd voor de AWBZ zijn ingezetenen van Nederland en niet-ingezetenen van Nederland die bepaalde inkomsten in Nederland genieten. De AWBZ is één van de zogenoemde verplichte volksverzekeringen. Wie zorg ontvangt uit de AWBZ, betaalt een deel van deze zorg zelf. Deze eigen bijdrage is onder meer afhankelijk van het inkomen. Hoe hoger het inkomen, hoe hoger de eigen bijdrage. Op 1 januari 2013 is de berekening van de eigen bijdrage veranderd in die zin dat wie meer vermogen heeft, ook meer zelf moet betalen. De overheid telt een deel van iemands vermogen mee als inkomen. Dit heeft grote gevolgen voor de hoogte van de eigen bijdrage. Het is de kantonrechter bekend, dat deze substantiële verhoging van de eigen bijdrage AWBZ landelijk tot veel protest heeft geleid onder meer vanuit de ouderenorganisaties. Rechthebbende heeft belang bij de door de AWBZ-zorginstelling verstrekte zorg. Deze zorg dient niet beperkt te blijven tot de aangeboden basiszorg binnen de zorginstelling. De kantonrechter wenst op te merken dat hij in dit kader vaker verzoeken van bewindvoerders voorgelegd krijgt waarin wordt verzocht een deel van het vermogen van een rechthebbende te schenken zodat het vermogen van de rechthebbende verkleind wordt. Dergelijke verzoeken worden door de kantonrechter doorgaans afgewezen nu het naar zijn oordeel niet tot de door de beschermingsbewindvoerder te behartigen belangen behoort om – door het doen van schenkingen ten laste van rechthebbende – bewust in te teren op het vermogen van rechthebbende zodat rechthebbende als direct gevolg hiervan een lagere eigen AWBZbijdrage zou behoeven te betalen. Het afgeven van een machtiging door de
16
kantonrechter op die grond zou er immers toe leiden, dat de kantonrechter zijn medewerking verleent aan het frustreren van de werking van een wettelijke regeling. 1.10 Ook bij de beoordeling van het onderhavige verzoek dient de kantonrechter de belangen van de rechthebbende voorop te stellen zodat het vooroverwogene in beginsel tot afwijzing van het verzoek dient te leiden. Het onderhavige verzoek heeft echter niet tot doel het vermogen van de rechthebbende te verkleinen maar een vergroting van het vermogen te voorkomen. Het is de kantonrechter – uit hoofde van zijn toezichthoudende taak in het bewindsdossier van rechthebbende – bekend, dat de rechthebbende reeds een fors vermogen bezit. Indien de nalatenschap van erflaatster zal worden verworpen, komt zijn verzorging in de instelling waar hij thans verblijft – mede gelet op zijn leeftijd van thans 85 jaar – dan ook niet gevaar. Voorts acht de kantonrechter het van belang dat door verzoeksters voldoende is aangetoond dat de rechthebbende en de erflaatster op het moment dat zij nog in staat waren hun wil te bepalen, door middel van de opgestelde testamenten en volmachten, hebben willen voorkomen dat hun vermogen (grotendeels) zou worden besteed aan door een zorginstelling verstrekte zorg. De kantonrechter zal het verzoek in dit geval dan ook toewijzen en aan verzoeksters machtiging verlenen om de nalatenschap van erflaatster namens de rechthebbende te mogen verwerpen. 2. De beslissing De kantonrechter: verlengt de termijn waarbinnen verzoeksters een verklaring van beneficiaire aanvaarding of van verwerping dienen af te leggen tot twee maanden na heden, zodat deze zal aflopen op 20 mei 2014; bepaalt dat de griffier de bovengenoemde verlenging in het boedelregister doet inschrijven; verleent[verzoekster 1][verzoekster 1] en [verzoekster 2], beiden voornoemd, in hun hoedanigheid van bewindvoerder van: [rechthebbende], wonende te [adres ] machtiging om voor hem de nalatenschap van de in het verzoekschrift genoemde erflaatster, [naam][erflaatster] te verwerpen. Deze beschikking is gegeven door mr. W.E.M. Verjans, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 20 maart 2014, in tegenwoordigheid van de griffier. Tegen deze beschikking kan hoger beroep worden ingesteld: 1. door de verzoek(st)er en door de in de procedure verschenen belanghebbenden: binnen drie maanden te rekenen van de dag van de uitspraak; 2. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden. Het beroepschrift moet door tussenkomst van een advocaat worden ingediend bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
17
ECLI:NL:RBMNE:2014:6455 Instantie Rechtbank Midden-Nederland Datum uitspraak 26-11-2014 Datum publicatie 05-12-2014 Zaaknummer 3274904 UT VERZ 14-6291 Rechtsgebieden Personen- en familierecht Bijzondere kenmerken Eerste aanleg - enkelvoudig Inhoudsindicatie Curator vraagt machtiging van de kantonrechter om de uiterste wilsbeschikking van curanda te herroepen. Op grond van artikel 4:55 lid 2 BW kan deze machtiging niet worden verleend omdat vaststaat dat curanda niet in staat is haar wil te bepalen over het herroepen van het testament. Echter, onder de omstandigheden waarbij curanda op 29 februari 2008 haar achterneef tot enig erfgenaam heeft benoemd, deze achterneef op 1 juli 2008 is gehuwd met curanda, maar dit huwelijk nietig is verklaard en er verschillende medische rapportages zijn over de geestelijke toestand van curanda, kan de kantonrechter niet anders dan concluderen dat curanda ten tijde van het opmaken van het testament feitelijk haar wil niet meer kon bepalen. Bovendien was de achterneef hiervan op de hoogte. Daarom dient de curator op grond van artikel 8 EVRM en artikel 1 EP EVRM machtiging worden verleend om namens curanda het testament van 29 februari 2008 te herroepen. Vindplaatsen Rechtspraak.nl PFR-Updates.nl 2014-0383 Uitspraak RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND bewindsbureau – locatie Utrecht zaaknummer. : 3274904 UT VERZ 14-6291 datum : 26 november 2014 Beschikking tot het verlenen van machtiging ingediend door: [curator], postadres: [adres], [woonplaats], hierna ook te noemen: de curator,
18
als curator over: [curanda], wonende [adres], [woonplaats], geboren te [geboorteplaats], Nederlands Indië, op [1929], hierna te noemen: curanda. 1 Procedure 1.1. Op 20 juni 2014 heeft de curator machtiging gevraagd om de uiterste wilsbeschikking(en) van curanda voor zover deze door beïnvloeding van [A] tot stand zijn gekomen te herroepen. 1.2. Op 25 september 2014 is dit verzoek behandeld ter zitting, waarbij aanwezig waren: - de curator - mr. [B], kantoorgenoot van de curator - mr. F.J.B.A. Duijnstee, advocaat van de curator, - de heer [A], hierna te noemen [A]. De advocaat van [A] had zich vergist in het tijdstip en kon niet meer tijdig aanwezig zijn. 2 Beoordeling Positie [A] 2.1. Het onderhavige verzoek van de curator betreft een verzoek om het verlenen van een machtiging. [A] is in deze procedure geen belanghebbende (zie Hoge Raad 11 januari 2002, NJ 2002, 463 en 24 januari 2014, NJ 2014, 168). De kantonrechter heeft echter aanleiding gezien [A] de mogelijkheid te geven om zijn visie te geven op dit machtigingsverzoek. Feiten 2.2. Curanda is bij beschikking van de kantonrechter te Utrecht van 4 juni 2009 wegens geestelijke stoornis onder curatele gesteld en de heer [curator] is aangesteld als curator. 2.3.
19
Curanda heeft bij testament van 29 februari 2008 [A], haar achterneef en op dat moment 21 jaar oud, tot haar enig erfgenaam benoemd. Het testament is verleden voor mr. [notaris 1], notaris te Bunnik. Bij brief van 3 juni 2009 schrijft mr. [F] van @notaris dat deze voorafgaand aan het passeren van het testament op vrijdag 29 februari 2008 rond het middaguur bij curanda is langs geweest en met haar heeft gepraat zonder dat daarbij anderen aanwezig waren. Nog diezelfde dag is het testament gepasseerd, kennelijk bij curanda thuis, nu mr. [F] aangeeft dat er geen kopie is gemaakt van haar paspoort, omdat het kantoor niet beschikt over mobiele kopieerapparaten. 2.4. Curanda is op 1 juli 2008 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [A]. 2.5. Bij beslissing van 13 april 2011 heeft de rechtbank Utrecht voor recht verklaard dat dit huwelijk nietig is op grond van de omstandigheid dat curanda ten tijde van het aangaan van het huwelijk niet in staat was haar wil te bepalen of de betekenis van de door haar afgelegde verklaring te begrijpen. Verder heeft de rechtbank Utrecht voor recht verklaard dat [A] ten tijde van het aangaan van het huwelijk niet te goeder trouw was. Bij beschikking van 5 april 2012 heeft het Gerechtshof Arnhem de beschikking van de rechtbank bekrachtigd. Bij beschikking van 26 april 2013 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep van [A] tegen de voormelde beschikking van het Hof verworpen. 2.6. Het Gerechtshof heeft aan de voormelde beschikking onder meer de volgende feiten ten grondslag gelegd:
[A] heeft vanaf 2006 steeds intensiever contact met curanda, een zus van zijn grootmoeder. Hij heeft een belastingdeskundige aangezocht, omdat dit voor curanda een ‘monnikenwerk’ was geworden. Vanaf 20 april 2007 is mr. [G] opgetreden als belastingadviseur voor curanda.
In 2007 bleek [A] dat curanda een aan haar toebehorende woning, die zij verhuurde aan een nicht en haar echtgenoot, op 26 april 2006 had verkocht en geleverd aan deze nicht en haar echtgenoot voor een koopsom van € 160,000,-terwijl de waarde ongeveer € 435.000,-- was. [A] heeft vervolgens[H], advocaat te Bunnik, benaderd en verzocht curanda bij te staan in de procedure tegen haar nicht. In het beslagrekest van 14 november 2007 vermeldt[H] onder meer: ‘Verzoekster ( … ) is alleenstaande en heeft geen kinderen. Zij lijdt aan een vorm van geheugenverlies, mogelijk gerelateerd aan haar leeftijd. ( … ) Verder hebben gerekestreerden misbruik gemaakt van de omstandigheden dat verzoekster zeer vergeetachtig is en zich na een bezoek tekst en inhoud van de gevoerde gesprekken niet kan onthouden.’
-
20
Bij notariële akte van 30 augustus 2007 verleden door notaris [notaris 2], heeft curanda een algehele volmacht verleend aan [A], welke volmacht zij bij brief van 7 november 2008 heeft herroepen.
Bij brief van 20 mei 2009 heeft mr. [G] curanda geschreven over zijn werkzaamheden voor haar. Daarin schrijft mr. [G] – onder meer – dat hij op 20 april 2007 een afspraak heeft gemaakt bij curanda thuis en dat de heer [A] daarbij aanwezig was. In de periode daarna heeft hij het overleg over de fiscale zaken van curanda steeds gevoerd met [A], als vertrouwenspersoon van curanda. Toen [A] in november 2007 vroeg om een bespreking over de mogelijkheden om de verschuldigde successiebelasting bij overlijden van curanda te bespreken, ging mr. [G] ervan uit dat [A] dat deed in opdracht van curanda. In die bespreking heeft mr. [G] onder meer als mogelijkheid een huwelijk of een geregistreerd partnerschap geopperd. Hij heeft daarbij ook aangegeven dat een dergelijke keuze met argusogen bekeken zal worden en dat het verstandig zou zijn om – als daarvoor zou worden gekozen – ook andere vertrouwenspersonen dan wel adviseurs erbij te betrekken en voorts een zo groot mogelijke openheid te betrachten.
Notaris [notaris 2] heeft bij brief van 3 januari 2008 aan curanda bericht dat [A] bij hem op kantoor is geweest om informatie over de mogelijkheid het vermogen van curanda tijdens leven en na overlijden over te dragen aan de heer [A], zijn moeder en broer op een wijze die fiscaal gunstig is. Hij beschrijft verschillende mogelijkheden zoals het opmaken van een testament, het doen van schenkingen, het voeren van een gemeenschappelijke huishouding en verhuur van haar woning. Met betrekking tot het voeren van een gemeenschappelijke huishouding met een notarieel samenlevingscontract is volgens de notaris fiscaal niet zonder meer effectief ‘omdat de verzorgingsgedachte waarschijnlijk niet zover reikt dat deze kan worden aangenomen in geval van een gemeenschappelijke huishouding tussen iemand van 21 jaar en iemand van 78 jaar oud’.
Mr. [H] heeft in zijn brief van 16 januari 2008 aan curanda geschreven over een bespreking op 15 januari 2008. Curanda zou op die bespreking onder meer hebben aangegeven [C](de moeder van [A]) en [A] tot erfgenamen te willen benoemen. Voorts stelt[H] dat de hiervoor vermelde brief van notaris [notaris 2] is besproken en dat er drie mogelijkheden zijn om fiscaal voordeliger te vererven. Een huwelijk in gemeenschap van goederen is fiscaal de meest aantrekkelijke variant. Hij schrijft dat curanda hem heeft verzocht om de formaliteiten omtrent een dergelijk huwelijk te onderzoeken.
Dr. Fedder, psychiater, ingeschakeld door de huisarts van curanda, heeft op 15 november 2008 aan de huisarts van curanda onder meer geschreven dat curanda niet langer in staat is zorg te dragen voor haar eigen bezittingen en vermogen vanwege partiële zeer ernstige achteruitgang van haar mentale en ook van haar emotionele vermogens. Deze toestand is volgens dr. Fedder – nauwelijks merkbaar voor betrokkenen – zeer waarschijnlijk al langere tijd gaande. Curanda was nog wel redelijk in staat een ‘beschaafd’ decorum op te houden. Toen curanda werd geconfronteerd met een uittreksel uit het bevolkingsregister,
21
waaruit bleek dat zij op 1 juli 2008 in het huwelijk was getreden met [A] reageerde zij volgens dr. Fedder niet passend door vlakjes te zeggen: ‘Wat vervelend, nu ben ik alles kwijt.’ In zijn brief van 4 maart 2009 heeft dr. Fedder geschreven dat er sprake was van een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis en ‘een dementeringsproces met een opmerkelijk behoud van goede manieren, zogenaamd decorum, maar ook leidend tot een tragisch gebrek aan slagvaardigheid en opkomen voor eigen lijf en bezittingen. Patiënte kan geen weerstand bieden aan voor haar zeer schadelijke suggesties en opdrachten, zoals het tekenen van een acte.
Drs. S.P.C. Groen, klinisch geriater, door de rechtbank als deskundige benoemd, heeft in de rapportage van 23 november 2009 onder meer gesteld dat er bij curanda sprake is van een wat verder gevorderd dementiesyndroom met de diagnose waarschijnlijke morbus Alzheimer met mogelijk in geringere mate ook een vasculaire factor. Volgens drs. Groen zou de ziekte van Alzheimer bij curanda minstens vijf jaar manifest kunnen zijn, waarbij nog wordt aangetekend dat haar bovengemiddelde intelligentie haar waarschijnlijk in staat heeft gesteld in belangrijke mate te compenseren voor haar cognitieve achteruitgang. Het lijkt onwaarschijnlijk volgens drs. Groen dat de vermogens van curanda om in vrijheid – in de zin van niet gehinderd door oordeel- en kritiekstoornis – haar wil te bepalen, op 1 juli 2008 intact waren.
2.7. Op 3 maart 2008 heeft[H] aan curanda geschreven dat mr. [F] van @notaris op vrijdag 29 februari 2008 een persoonlijk gesprek met curanda heeft gehad in verband met haar wens [A] als enig erfgenaam aan te wijzen. Volgens deze brief zal mr. [F] naar aanleiding van dat gesprek een testament opmaken.[H] vermeldt dat curanda ook heeft laten weten dat [A] wel de verplichting moet hebben om een door curanda nog nader te bepalen bedrag over te maken aan [C]. Hij doet de suggestie om ook de twee broers van [A], [D] en [E] een bedrag te laten erven, om een splitsing in de familie te voorkomen als [A] alles erft en een deel aan zijn moeder schenkt. Beoordeling 2.8. Op grond van artikel 4:55 lid 2 BW kan iemand die wegens een geestelijke stoornis onder curatele is gesteld, slechts met toestemming van de kantonrechter een uiterste wilsbeschikking opmaken. De kantonrechter dient te beoordelen of de onder curatele gestelde persoon de gevolgen van zijn uiterste wilsbeschikking overziet. Het staat vast dat curanda niet in staat is haar wil te bepalen over het herroepen van het testament. 2.9. In de nota naar aanleiding van het eindverslag ten aanzien van de Invoeringswet Boek 4 en Titel 3 van Boek 7 van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, eerste gedeelte (Tweede Kamer 1996/1997, 17.141, nr. 20, bladzijde 7) reageert de minister op het feit dat (thans) artikel 4:55 lid 2 BW geen testeermogelijkheid biedt voor degenen die wegens geestelijke stoornis onder curatele staan en niet in staat zijn tot een redelijke waardering van de bij het maken van de uiterste wilsbeschikking betrokken belangen. In de literatuur wordt geopperd om in dat geval de curator (of de bewindvoerder) een zelfstandige testeerbevoegdheid te geven na toestemming van de kantonrechter. De
22
minister stelt dat erfrechtelijke rechtshandelingen nauw verbonden zijn aan de persoon van de rechthebbende zelf en maar geeft ook aan dat bijvoorbeeld in Engeland een vertegenwoordiger wel kan testeren. De minister wil op dit punt de conclusies en de aanbevelingen afwachten van een door de Raad van Europa ingestelde commissie van deskundigen die zou gaan rapporteten over de juridische positie van wilsonbekwamen. De uiteindelijke aanbevelingen houden in dat het aan de nationale wetgever is om te bepalen welke rechtshandeling als zo hoogst persoonlijk van aard moet worden beschouwd dat deze niet door een wettelijk vertegenwoordiger kan worden verricht (Aanbeveling Comité van Ministers Raad van Europa, Recommandation no. R (99) 4, Principle 19). Bij de wijziging van de bepalingen in het BW met betrekking tot onder meer curatele per 1 januari j.l. zijn door de Minister en de Kamers geen aandacht besteed aan de problematiek van het opmaken van een testament door iemand die zijn wil daarvoor niet (meer) kan bepalen. 2.10. De kantonrechter stelt vast dat het verzoek van de curator op basis van artikel 4:55 lid 2 BW zou moeten worden afgewezen, nu curanda haar wil niet meer kan bepalen. Uit de parlementaire geschiedenis is wel af te leiden dat de minister voor een eventuele andere regeling op dit punt de aanbevelingen van het comité van ministers van de Raad van Europa wilde afwachten. Nu deze aanbevelingen hierover inhouden dat het aan de nationale overheid is om een keuze te maken, kan in die aanbevelingen geen aanwijzing worden gevonden dat de wetgever – inmiddels – tot een andere keuze geneigd zou zijn, mede nu ook bij een recente wijziging van de wet met betrekking tot onder meer curatele hierin geen andere keuze is gemaakt. Dat zou betekenen dat niet tijdens het leven van curanda dit testament kan worden herzien, doch dat er alleen een mogelijkheid is dat na haar overlijden dit testament wordt aangevochten. Het is de vraag in hoeverre – zoals de curator stelt – op grond van internationale verdragen in dit geval desalniettemin de verzochte machtiging moet worden verleend. 2.11. In artikel 8 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is onder meer bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privé leven. In artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM (EP EVRM) is onder meer bepaald dat iedere natuurlijke persoon recht heeft op ongestoord genot van zijn eigendom en dat niemand zijn eigendom zal worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden zoals voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. Het recht op bescherming van artikel 8 EVRM ziet ook op het bieden van bescherming tegen inbreuken door privépersonen (dit is af te leiden uit bijvoorbeeld Europees Hof voor de Rechten van de Mens, EHRM, Z and others vs UK, 10 mei 2001, paragraaf 73). In het arrest Marckx vs België van 13 juni 1979 (6833/74) heeft het EHRM onder meer overwogen dat het recht om te beschikken over eigendom een fundamenteel onderdeel is van het recht op eigendom zoals beschermd onder artikel 1 EP EVRM. Verder overwoog het EHRM dat zaken van erfopvolging nauw verband houden met familieleven in de zin van artikel 8 EVRM, ook al vóór het overlijden van een erflater. Ook tijdens het leven van de erflater worden vaak beslissingen genomen over de verdeling van (onderdelen van) een toekomstige nalatenschap of schenkingen gedaan ten laste van een toekomstig erfdeel. Hieruit kan worden afgeleid dat het erfrecht (mede) een belangrijk onderdeel vormt van door artikel 8 EVRM te beschermen privéleven en persoonlijke integriteit. 2.12.
23
Uit de hiervoor weergegeven feiten waaronder de uitgangspunten voor het Hof om te komen tot een bevestiging van het vonnis van de rechtbank tot nietigverklaring van het huwelijk tussen [A] en curanda en de vaststelling dat [A] daarbij te kwader trouw was, stelt de kantonrechter vast dat de wet curanda onvoldoende bescherming biedt. Gezien de kwade trouw van [A] bij het huwelijk heeft curanda er immers groot belang bij dat haar testament, waarin [A] tot enig erfgenaam wordt benoemd, wordt herroepen en dat niet haar (wettelijk) erfgenamen worden opgezadeld met de last om dit testament na haar overlijden aan te tasten. Zij loopt daarmee immers bijvoorbeeld het risico dat deze erfgena(a)m(en) – om wat voor reden dan ook – de keuze maken om aantasting (in rechte) achterwege te laten. Daarmee zou [A] – ondanks de door het Hof vastgestelde kwade trouw – toch haar enig erfgenaam blijven. 2.13. Daar komt bij dat de totstandkoming van dit testament de invloed van [A] erg groot was. Uit de totstandkoming van dit testament en de rapportages van dr. Fedder en drs Groen kan voorts worden afgeleid dat curanda haar wil niet meer kon bepalen. De volgende omstandigheden zijn daarbij relevant:
Het is [A] die in gang heeft gezet dat adviseurs (notarissen, accountant, advocaat) zich buigen over de mogelijkheid dat hij kan optreden als (enig) erfgenaam en fiscaal zo gunstig mogelijk kan erven.
Het testament is niet verleden door de vaste notaris van curanda, notaris [notaris 2]. Deze notaris heeft eerder de volmacht opgemaakt. Notaris [notaris 2] heeft curanda ook op 3 januari 2008, een aantal weken vóór het verlijden het testament (29 februari 2008), een brief gestuurd over een gesprek dat hij had gehad met [A]. Dat gesprek ging onder meer over een door curanda op te maken testament waarbij niet alleen [A], maar ook zijn moeder en broer zouden erven.
Door [A] is een andere notaris ingeschakeld, die verder niet was betrokken bij het opmaken van eerdere notariële aktes voor curanda. Deze notaris was er kennelijk niet van op de hoogte (gesteld) dat er meerdere beoogde erfgenamen waren.
Deze notaris is bij curanda aan huis gekomen en heeft nog diezelfde dag bij curanda thuis het testament opgemaakt. Een gebruikelijke aanpak voor een situatie als deze is dat de notaris na een eerste gesprek een aantal dagen later nog een tweede gesprek voert om vast te kunnen stellen of de wens van de testateur consistent is. Daarvoor was hier nog meer reden, omdat [A] tevens beoogd enig erfgenaam was, [A] de notaris heeft ingeschakeld en de notaris die dag ook voor het eerst contact had met curanda.
-
24
In eerdere brieven van notaris [notaris 2] en van [H] (3 en 16 januari 2008) was sprake van meerdere erfgenamen, zodat niet begrijpelijk is waarom er op 29 februari 2008 een testament wordt verleden waarin alleen [A] voorkomt.
Mr. [H] ging er blijkens zijn brief aan curanda van 3 maart 2008, vanuit dat de notaris na het gesprek op 29 februari 2008 op een later tijdstip een testament zou opmaken en verlijden. Hij was er dus niet van op de hoogte dat het testament diezelfde dag was verleden.[H] geeft voorts aan dat het de voorkeur verdient om aan [A] als erfgenaam wel de verplichting op te leggen om een bedrag te voldoen aan zijn moeder en om de twee broers van [A] ook te benoemen tot erfgenaam. Deze suggesties zijn niet verwerkt in het testament.
Curanda heeft kennelijk op deze brief van [H] niet gereageerd. Dat is onbegrijpelijk als zij nog beschikte over haar mentale vermogens (en deze brief heeft gelezen). Zij had zich dan moeten realiseren dat een paar dagen daarvoor al haar testament was opgemaakt en dat de moeder en broers van [A] daarin niet werden genoemd.
Evenmin heeft curanda in haar testament laten verwerken dat niet alleen [A], maar ook zijn moeder en broer(s) in het testament werden opgenomen, terwijl dat wel is vermeld in brieven van notaris [notaris 2] en [H] als haar wens. Die brieven had zij kort tevoren ontvangen.
In dat licht is ook onbegrijpelijk dat curanda heeft geaccepteerd dat een voor haar vreemde notaris van een heel ander kantoor het testament kwam opmaken, in plaats van notaris [notaris 2], die eerder de volmacht voor [A] had opgemaakt en haar ook kort tevoren een brief had gestuurd onder meer over een testament.
Uit de rapportages van dr. Fedder en drs Groen volgt dat curanda begin 2008 al langere tijd dementerend was, maar dat er daarbij sprake was van een opmerkelijk behoud van decorum, met andere woorden dat dat minder was af te leiden aan haar voorkomen en gedrag dan paste bij haar mate van dementie. Zoals het Hof heeft overwogen in navolging van de rechtbank, was [A] daarvan op de hoogte en dus te kwader trouw bij het sluiten van het huwelijk. Mede gezien de manier waarop dit testament tot stand is gekomen, wist [A] ook toen al dat curanda feitelijk haar wil niet meer kon bepalen. Dat volgt ook uit de stellingname van [H] in het beslagrekest over de verkoop van de woning van curanda aan haar nicht. 2.14. Onder deze omstandigheden dient de curator op grond van artikel 8 EVRM en artikel 1 EP EVRM machtiging te worden verleend om namens curanda het testament van 29 februari 2008 te herroepen. De bepaling in artikel 4:55 lid 2 BW biedt curanda onvoldoende bescherming tegen deze ernstige aantasting van haar privéleven en eigendom. Daarbij is ook van belang dat de gevraagde toestemming slechts ziet op de herroeping van het bestreden testament en niet op het opmaken van een andere uiterste wil. Dit leidt ertoe
25
dat de voorwaarde voor het opmaken van het testament met machtiging van de kantonrechter, namelijk dat de onder curatele gestelde de gevolgen van de uiterste wilsbeschikking overziet, in dit geval en voor zover nodig buiten toepassing moet blijven. 2.15. Het verzoek van de curator om ook eventuele andere testamenten te kunnen vernietigen, die door beïnvloeding van [A] tot stand zijn gekomen, zal de kantonrechter afwijzen. Niet is gebleken dat er andere testamenten zijn in die zin, laat staan wat de inhoud daarvan is en onder welke omstandigheden die dan tot stand zijn gekomen. 3 Beslissing De kantonrechter: - verleent verzoeker machtiging om het testament van curanda verleden op 29 februari 2008 voor mr. [notaris 1], (gewezen) notaris te Bunnik, te herroepen; - wijst het meer of anders verzochte af. Deze beschikking is gegeven door mr. A.A.T. van Rens, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2014 in tegenwoordigheid van de griffier. Tegen deze beslissing kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat -, hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (civiele griffie: Postbus 1704, 8901 CA Leeuwarden) door de verzoeker.
26
Boom Juridische uitgevers Postbus 85576 2508 CG Den Haag T (070) 330 70 33 F (070) 330 70 30 E
[email protected] I www.bju.nl HU
EstateTip
UH
HU
UH
Afl. 2014-39
Review
Dit artikel uit EstateTip Review is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Rechtsorde
10 december 2014
‘Testamentaire vertegenwoordiging’? Een exotisch fenomeen dat dichtbij komt Keek u ook op van de uitspraak van Rechtbank Midden-Nederland van 26 november 2014, ECLI:NL:RBMNE:2014:6455. Wat was er aan de hand? Een curator kreeg machtiging van de kantonrechter om de uiterste wil van de persoon die onder curatele is gesteld te herroepen, dit terwijl de testateur zijn wil niet meer kon bepalen. De machtigingsroute van art. 4:55 lid 2 BW verlangt dit wel. En stuiten we dan niet op de ‘hoogstpersoonlijkheid’ van art. 4:42 lid 3 BW? We raken hier het exotische terrein dat omschreven wordt als ‘testamentaire vertegenwoordiging’: de rechter die (met waarborgen omkleed) op instigatie van een curator of bewindvoerder namens de rechthebbende die zijn wil niet meer kan verklaren testamentair ingrijpt. Zie F.W.J.M. Schols, ‘Het ontbreken van de uiterste wil. Wills for persons lacking capacity; een eerste gedachte’, Tijdschrift voor Privaatrecht 2009-1 (België). De aandacht in de literatuur voor dit fenomeen is nog schaars. Wij verwijzen naar I. Jansen, ‘Curatele, geestelijke stoornis en testeerbevoegdheid’, Editorial, FJR 1992, nr. 4 en dezelfde Jansen, ‘De hoogstpersoonlijke rechtshandeling, in het bijzonder de uiterste wilsbeschikking’ (Van Mourik-bundel Yin-Yang), Deventer: Kluwer 2000. Zie vervolgens het reeds genoemde stuk van F.W.J.M. Schols in Tijdschrift voor Privaatrecht 2009-1 en ‘Testamentaire vertegenwoordiging, mede in het licht van Canadese ontwikkelingen’, WPNR 2010/6836, alsmede ‘Het erfrecht, de Indian Summer van het leven en flexibel testeren’, WPNR 2013/6987 en onlangs nog E.M.A. van Amersfoort, ‘De uiterste wilsbeschikking als hoogstpersoonlijke rechtshandeling een bijzondere rechtsfiguur?’, WPNR 2014/7027. We verwijzen u naar de uitspraak, maar een aantal overwegingen moeten wij u toch tonen. Van belang is dat degene die thans onder curatele is gesteld reeds eerder getesteerd had. Het betrof een testament uit 2008 waarin een achterneef was benoemd tot erfgenaam, die huwde met de testateur, maar welk huwelijk nietig werd verklaard. Bijzondere omstandigheden inderdaad. Uit het feitencomplex, dat wij thans niet in het geheel zullen schetsen, trekt de rechter de conclusie dat de testateur de wil destijds niet meer kon bepalen. We nemen dat laatste voor kennisgeving aan en focussen op enkele overwegingen betreffende de testeermachtiging als zodanig. De cursiveringen zijn van ons. ‘2.10.De kantonrechter stelt vast dat het verzoek van de curator op basis van artikel 4:55 lid 2 BW zou moeten worden afgewezen, nu curanda haar wil niet meer kan bepalen. Uit de parlementaire geschiedenis is wel af te leiden dat de minister voor een eventuele andere regeling op dit punt de aanbevelingen van het
27
Dit artikel uit EstateTip Review is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Rechtsorde
comité van ministers van de Raad van Europa wilde afwachten. Nu deze aanbevelingen hierover inhouden dat het aan de nationale overheid is om een keuze te maken, kan in die aanbevelingen geen aanwijzing worden gevonden dat de wetgever – inmiddels – tot een andere keuze geneigd zou zijn, mede nu ook bij een recente wijziging van de wet met betrekking tot onder meer curatele hierin geen andere keuze is gemaakt. Dat zou betekenen dat niet tijdens het leven van curanda dit testament kan worden herzien, doch dat er alleen een mogelijkheid is dat na haar overlijden dit testament wordt aangevochten. Het is de vraag in hoeverre – zoals de curator stelt – op grond van internationale verdragen in dit geval desalniettemin de verzochte machtiging moet worden verleend.’ De kantonrechter wilde niet wachten tot het overlijden van de testateur en het EVRM en het Eerste Protocol worden uit de kast gehaald: ‘2.11. In artikel 8 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is onder meer bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privé leven. In artikel 1 van het Eerste Protocol EVRM (EP EVRM) is onder meer bepaald dat iedere natuurlijke persoon recht heeft op ongestoord genot van zijn eigendom en dat niemand zijn eigendom zal worden ontnomen behalve in het algemeen belang en onder de voorwaarden zoals voorzien in de wet en in de algemene beginselen van internationaal recht. Het recht op bescherming van artikel 8 EVRM ziet ook op het bieden van bescherming tegen inbreuken door privépersonen (dit is af te leiden uit bijvoorbeeld Europees Hof voor de Rechten van de Mens, EHRM, Z and others vs UK, 10 mei 2001, paragraaf 73). In het arrest Marckx vs België van 13 juni 1979 (6833/74) heeft het EHRM onder meer overwogen dat het recht om te beschikken over eigendom een fundamenteel onderdeel is van het recht op eigendom zoals beschermd onder artikel 1 EP EVRM. Verder overwoog het EHRM dat zaken van erfopvolging nauw verband houden met familieleven in de zin van artikel 8 EVRM, ook al vóór het overlijden van een erflater. Ook tijdens het leven van de erflater worden vaak beslissingen genomen over de verdeling van (onderdelen van) een toekomstige nalatenschap of schenkingen gedaan ten laste van een toekomstig erfdeel. Hieruit kan worden afgeleid dat het erfrecht (mede) een belangrijk onderdeel vormt van door artikel 8 EVRM te beschermen privéleven en persoonlijke integriteit.’ En na een opsomming van ‘de omstandigheden’ gebeurt wat op basis van de letter van Boek 4 BW als zodanig onmogelijk is: ‘2.14. Onder deze omstandigheden dient de curator op grond van artikel 8 EVRM en artikel 1 EP EVRM machtiging te worden verleend om namens curanda het testament van 29 februari 2008 te herroepen. De bepaling in artikel 4:55 lid 2 BW biedt curanda onvoldoende bescherming tegen deze ernstige aantasting van haar privéleven en eigendom. Daarbij is ook van belang dat de gevraagde toestemming slechts ziet op de herroeping van het bestreden testament en niet op het opmaken van een andere uiterste wil. Dit leidt ertoe dat de voorwaarde voor het opmaken van het testament met machtiging van de kantonrechter, namelijk dat de onder curatele gestelde de gevolgen van de uiterste wilsbeschikking overziet, in dit geval en voor zover nodig buiten toepassing moet blijven. 2.15. Het verzoek van de curator om ook eventuele andere testamenten te 28
Dit artikel uit EstateTip Review is gepubliceerd door Boom Juridische uitgevers en is bestemd voor Rechtsorde
kunnen vernietigen, die door beïnvloeding van [A] tot stand zijn gekomen, zal de kantonrechter afwijzen. Niet is gebleken dat er andere testamenten zijn in die zin, laat staan wat de inhoud daarvan is en onder welke omstandigheden die dan tot stand zijn gekomen.’ De kantonrechter verleent machtiging om (alleen) het laatste testament te herroepen. Wij gaan dit alles op ons in laten werken. We vragen ons, bijvoorbeeld, af of de notaris, die in beginsel een eigen overweging moet hebben wat betreft de wil in een art. 4:55 lid 2 BW-geval, deze machtiging als een ‘dienstbevel’ ziet en zonder aarzeling het herroepingstestament bij vertegenwoordiging zal passeren. Hoe dit ook gaat aflopen, het vraagstuk van de testamentaire vertegenwoordiging komt dichterbij. Tot volgende week!
HU
www.scholsburgerhartschols.nl
UH
HU
www.bju.nl
UH
© 2014 Boom Juridische uitgevers / ScholsBurgerhartSchols Hoewel de uiterste zorg is besteed aan de inhoud van EstateTip Review aanvaarden de uitgever en de redactie geen aansprakelijkheid voor onvolledigheid of onjuistheid.
29
Aanbevelingen meerderjarigenbewind Vastgesteld door het LOK (thans LOVCK) op 26 april 2004 Gepubliceerd op 1 juni 2004 Aangevuld op 27 november 2008 Aangevuld op 14 december 2009 Aangevuld op 15 december 2010 Aangevuld op 26 mei 2011 Aangevuld op 26 oktober 2011 Aangevuld op 1 oktober 2012 Aangevuld op 30 mei 2013 Aangevuld op 1 november 2013 Aangevuld op 21 januari 2014 A B C D E F G H
Aanbevelingen betreffende het instellen van meerderjarigenbewind………..………1 Aanbevelingen omtrent de taken van de bewindvoerder……………………..……...3 Aanbevelingen inzake de beloning van de bewindvoerder………………….……….7 Aanbevelingen omtrent schenking…………………………………………….…....16 Aanbevelingen met betrekking tot erfrecht………………………………….……...17 Aanbevelingen bij samenloop met andere vormen van bewind…………………….18 Einde bewind, wijziging bewindvoerder of overlijden bewindvoerder………….....19 Aanbeveling overgangsrecht bij op 1 mei 2007 lopende bewinden……………......20
Inleiding Het LOVCK (Landelijk Overleg Vakinhoud Civiel en Kanton) heeft de volgende aanbevelingen gedaan aan kantonrechters belast met de behandeling van bewindzaken. Voorstellen voor aanbevelingen doet de Expertgroep Curatele, Beschermingsbewind en Mentorschap (CBM). Deze expertgroep is belast met advisering op het gebied van CBM aan het LOVCK, mede met het oog op gewenste uniformering in de rechtstoepassing binnen de verschillende sectoren. De expertgroep is aanspreekbaar voor kantonrechters voor vragen op het gebied van CBM. Deze aanbevelingen strekken landelijk, dus in alle rechtbanken, tot uitgangspunt, waarvan echter in bijzondere gevallen kan worden afgeweken. Het LOVCK zal het uitwisselen van ervaringen met deze aanbevelingen tussen de verschillende rechtbanken stimuleren. Met deze aanbevelingen zijn de vragen die in de bewindspraktijk kunnen rijzen niet uitputtend behandeld. Periodiek worden de aanbevelingen geëvalueerd en aan de hand van de bevindingen zo nodig aangevuld of bijgesteld. Door publicatie van de bijgewerkte aanbevelingen vervallen de vorige versies.
A
Aanbevelingen betreffende het instellen van meerderjarigenbewind
1.
Wanneer in één verzoekschrift instelling van zowel bewind als mentorschap wordt gevraagd, zal één keer griffierecht worden berekend. Datzelfde geldt wanneer in één verzoekschrift bewind ten behoeve van twee echtelieden of daarmee gelijk te stellen partners wordt gevraagd.
2.
Ter beoordeling van de noodzaak en de omvang van het bewind is uitgangspunt dat verzoekers en rechthebbende worden gehoord, zo nodig op de verblijfplaats van laatstgenoemde. Hoewel artikel. 800 Rv ruimte biedt om het verzoek aanstonds op de stukken toe te wijzen, wordt aanbevolen om daarvan in beginsel geen gebruik te maken.
Versie 21 januari 2014 Status: Vastgesteld door het LOVCK
1 30
Tot uitgangspunt wordt genomen dat de kantonrechter de rechthebbende op het verzoek hoort en zich ervan vergewist of, en zo ja in hoeverre, de rechthebbende in staat is om zijn wil te bepalen en zelf zijn belangen te behartigen. Het proces-verbaal van het gehoor vermeldt - naar aanleiding van de bevindingen van de kantonrechter en, indien aanwezig, de deskundigenverklaring - of de kantonrechter van oordeel is of betrokkene wilsbekwaam is en in staat is om toestemming te geven aan de bewindvoerder voor bepaalde rechtshandelingen die anders slechts met machtiging van de kantonrechter kunnen worden verricht. Om te toetsen of zich een van de gronden voor onderbewindstelling voordoet, als bedoeld in art. 1:431, eerste lid, BW, is op zichzelf een deskundigenverklaring niet vereist. Een (deskundigen)verklaring is nuttig als deze helderheid verschaft over datgene waarvan de kantonrechter zich moet vergewissen, en tevens inzicht biedt in het verwachte verloop van de financiële situatie, de mentale situatie of het ziektebeeld. Zo'n verklaring is onvermijdelijk wanneer de rechthebbende zich tegen het verzoek verzet en de kantonrechter niet zelf kan vaststellen dat zich een toewijzingsgrond voordoet. 3.
Stukken waaruit de medische situatie van betrokkene kan blijken, zoals bijvoorbeeld de CIZindicatie, die als bijlage bij een verzoekschrift tot curatele, bewind of mentorschap zijn gevoegd, worden niet doorgestuurd naar de belanghebbenden in de zin van art. 798 Rv. De belanghebbenden worden wel op de hoogte gesteld van het feit dat medische stukken in het dossier aanwezig zijn. Indien de betrokkene geen toestemming heeft gegeven of wilsonbekwaam is en de belanghebbende aangeeft dat hij een bijzonder belang heeft om de medische stukken in te zien, neemt de kantonrechter een beslissing over het al dan niet verstrekken van deze stukken aan de belanghebbende. Daarbij zal het belang van belanghebbende op een eerlijk proces worden afgewogen tegen het belang van betrokkene op bescherming van privacy.
4.
Het uitspreken van een beschermingsmaatregel, zoals bewind, beperkt de rechten van de betrokkene. Daarvoor moeten goede gronden aanwezig zijn. Het bewind dient niet verder te gaan dan ter bescherming van de rechthebbende nodig is. Bij het horen van verzoekers en rechthebbende kan blijken dat de omvang van het bewind beperkt kan blijven tot een of meer goederen. Als de aanleiding voor het verzoek bijvoorbeeld de noodzakelijke verkoop van de echtelijke woning is en bewind wordt gevraagd omdat de ene partner aan dementie lijdt, dan kan een bewind over alle goederen om verschillende redenen te ver gaan (bij gemeenschap van goederen bijvoorbeeld de omvang van de rekening- en verantwoordingsplicht). In dit voorbeeld kan het bewind wellicht beperkt worden tot het aandeel van rechthebbende in de woning en zijn aandeel in de opbrengst van het huis. De kantonrechter kan ook ambtshalve ingrijpen in bestaande bewinden, die meer omvatten dan noodzakelijk is, via art. 1:433 lid 2 BW. Is er reden om tijdelijk bewind in te stellen, dan vermeldt de beschikking een einddatum. Daarbij dient de einddatum goed in het oog gehouden te worden, omdat direct na afloop van die datum de taak van de bewindvoerder eindigt. Wel kan voor afloop van de termijn om verlenging van de maatregel worden gevraagd.
5.
Indien het beschermingsbewind wordt uitgesproken wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden (artikel 1:431, eerste lid, aanhef en onder b, BW), zal deze grond in het dictum van de beschikking moeten worden opgenomen. Een dergelijk bewind dient ingevolge artikel 1:391, eerste lid, BW immers gepubliceerd te worden in het openbare register. Onder problematische schuldensituatie wordt verstaan dat redelijkerwijs is te voorzien dat de rechthebbende niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden, of hij heeft opgehouden te betalen. Het bestaan van een enkele betalingsachterstand die naar verwachting binnen afzienbare tijd kan worden ingelost valt hier dus niet onder. In beschermingsbewinden, anders dan op grond van verkwisting of problematische schulden, kan aan de kantonrechter worden verzocht om het bewind alsnog te publiceren. De rechthebbende zal in de gelegenheid moeten worden gesteld om zich hierover uit te laten.
6.
Ingevolge artikel 1:435, derde lid, BW zal de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende inzake de persoon van de te benoemen bewindvoerder in beginsel worden gevolgd. Afwijking van die voorkeur dient in de beschikking te worden gemotiveerd. Op grond van artikel 1:435, vierde lid, BW heeft voor het overige steeds een natuurlijk persoon uit de directe familie of omgeving van de rechthebbende de voorkeur bij de benoeming tot bewindvoerder.
Versie 21 januari 2014 Status: Vastgesteld door het LOVCK
2 31
De voorgestelde bewindvoerder dient bij zijn bereidverklaring uitdrukkelijk te vermelden: dat hij handelingsbekwaam is, dat ten aanzien van hem niet de maatregelen van mentorschap, curatele, beschermingsbewind of de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing zijn, dat hij niet in staat van faillissement verkeert, en dat hij niet de WSNP-bewindvoerder van rechthebbende is, geen behandelend hulpverlener van rechthebbende is en ook niet verbonden is aan de instelling waar de rechthebbende wordt verzorgd of begeleid. 7.
Op grond van de uitdrukkelijke voorkeur van de rechthebbende kan ook als bewindvoerder worden benoemd een onafhankelijk natuurlijk persoon of onafhankelijke instelling die zich professioneel met vermogensbeheer bezighoudt. De kantonrechter kan ook ambtshalve een onafhankelijke bewindvoerder benoemen, in welk geval het ontbreken van een geschikte persoon uit de directe familie of omgeving van de rechthebbende dan summierlijk zal moeten blijken. Een onafhankelijke persoon of instelling die ten aanzien van drie of meer personen bewindvoerder, curator of mentor, is wordt aangemerkt als een professionele bewindvoerder. De professionele bewindvoerder die die hoedanigheid na datum van inwerkingtreding van het Besluit Kwaliteitseisen verkrijgt dient vanaf die datum de in artikel 1:435, zevende en achtste lid, BW genoemde verklaringen over te leggen. Voor de professionele bewindvoerder die die hoedanigheid al had voor de datum van inwerkingtreding van het Besluit Kwaliteitseisen geldt deze verplichting vanaf twee jaar na die datum. Los van de eisen die artikel 1:435 BW aan de te benoemen bewindvoerder stelt, kan de kantonrechter nadere informatie vragen omtrent de geschiktheid of deskundigheid van de voorgestelde bewindvoerder.
8.
Uit artikel 1:435, negende lid, aanhef en onder c, BW volgt dat gerechtsdeurwaarders tot bewindvoerder kunnen worden benoemd. Omdat gerechtsdeurwaarders ook namens schuldeisers optreden, bestaat de schijn van belangenverstrengeling. De gerechtsdeurwaarder die bewindvoerder is mag daarom niet namens schuldeisers van rechthebbende optreden. De gerechtsdeurwaarder dient daarom in de bereidverklaring expliciet te vermelden dat de schuldeisers van rechthebbende geen cliënt van zijn kantoor zijn en ook in het jaar voorafgaand aan het verzoekschrift niet zijn geweest. Tevens dient bij de bereidverklaring een overzicht te worden overgelegd, waaruit blijkt welke schulden rechthebbende heeft, wie de schuldeisers zijn en welke incassobureaus en gerechtsdeurwaarders namens deze schuldeisers optreden en hebben opgetreden.
9.
Indien twee bewindvoerders worden benoemd en de kantonrechter gelet op hun achtergrond van oordeel is dat zij alleen gezamenlijk hun werkzaamheden kunnen verrichten, dan wordt deze beperking uitdrukkelijk in de beschikking neergelegd. Wanneer twee bewindvoerders worden benoemd, is hoofdregel namelijk dat zij ieder de bewindswerkzaamheden alléén kunnen verrichten (artikel 1:437, tweede lid, BW). Soms stelt de familie twee bewindvoerders voor om daarmee twee kampen in de familie tevreden te stellen. Indien de kantonrechter dat wenselijk acht en dus niet overgaat tot benoeming van één – onafhankelijke – bewindvoerder, kan er daarom reden zijn om uitdrukkelijk in de beschikking te bepalen dat de bewindvoerders alleen gezamenlijk bevoegd zijn. In de praktijk kunnen zij elkaar dan desgewenst volmacht geven voor bepaalde rechtshandelingen. Wel dienen twee bewindvoerders allebei te tekenen voor de juistheid van de boedelbeschrijving en de (eind-)rekening en verantwoording. De kantonrechter kan na overleg met de bewindvoerders in de beschikking bepalen dat zij voor de kantonrechter met één brief bereikbaar zijn op het adres van één van beide.
10.
Uiterlijk met de afgifte van de beschikking waarbij de bewindvoerder is benoemd, wordt aan de bewindvoerder een handleiding verstrekt aangaande de uitoefening van het bewind. Ook kan worden verwezen naar de site www.rechtspraak.nl waar deze aanbevelingen zijn geplaatst.
B
Aanbevelingen omtrent de taken van de bewindvoerder
1.
De eerste taak van de bewindvoerder is het inventariseren van de boedel voor zover die onder het bewind valt, daarvan een boedelbeschrijving opmaken en het zoveel mogelijk voorkomen dat vermogensbestanddelen aan het bewind worden onttrokken.
Versie 21 januari 2014 Status: Vastgesteld door het LOVCK
3 32
De boedelbeschrijving dient, zo mogelijk met gebruikmaking van een op www.rechtspraak.nl gepubliceerd formulier, binnen drie maanden na aanvang van het bewind, ondertekend door de bewindvoerder, te worden ingediend. Op verzoek van de bewindvoerder kan de kantonrechter verlenging van die termijn toestaan. Indien het bewind is ingesteld wegens het hebben van problematische schulden, dient de bewindvoerder bij de boedelbeschrijving een plan van aanpak over te leggen. 2.
De bewindvoerder dient direct na benoeming de aanwezige gelden op een bankrekening ten name van de rechthebbende te administreren en wel gescheiden van zijn eigen vermogen. Hij dient ten spoedigste de bankinstellingen in te lichten over het bewind, zonodig eventuele bank- en chippassen van de rechthebbende te laten blokkeren en de afschriften van bankrekeningen naar zijn adres te laten sturen. Art. 1:436 lid 4 BW schrijft voor dat de bewindvoerder een aparte rekening (de “beheersrekening”) moet openen die hij ter vervulling van zijn taak moet gebruiken. De grote banken (ABN-Amro, ING, Rabobank en SNS) hebben alle deze faciliteit. De kennis daaromtrent is ondergebracht bij een aparte afdeling bij de centrale bank (“bewindvoerdersdesk” of afdeling bijzonder beheer of bijzondere accounts). De bijkantoren zijn niet altijd op de hoogte hiervan. Ook de spaarrekening neemt de bewindvoerder onder zijn beheer. Ten behoeve van de rechthebbende wordt een bankrekening aangehouden, waarop de bewindvoerder het leefgeld stort. Deze rekening mag geen kredietmogelijkheid hebben. De rechthebbende krijgt de pinpas van deze “leefgeldrekening”. Hiervoor kan veelal de bestaande bankrekening van de rechthebbende worden gebruikt. Het is verboden gelden van de rechthebbende op een en/of rekening met de bewindvoerder of anderen, dan wel op een rekening op naam van de bewindvoerder “inzake” de rechthebbende te hebben. Ook mogen gelden van verschillende rechthebbenden niet samen op een tussenrekening of derdengeldenrekening staan – ook niet voor korte tijd. Wanneer de rechthebbende onroerend goed bezit dat onder het bewind valt, moet de bewindvoerder de beschikking met zijn benoeming in het Kadaster laten inschrijven, zodat vanaf dat moment derden niet meer beschermd worden tegen beweerde onbekendheid met het bewind bij onroerend goed-transacties. Wanneer de rechthebbende een onderneming drijft, moet de bewindvoerder de beschikking met zijn benoeming laten inschrijven in het Handelsregister. Als de bewindvoerder verneemt dat rechthebbende beschikt over een kluis, dient hij deze te openen in aanwezigheid van een getuige die niet werkzaam is bij de bewindvoerder (maar bijv. een bankemployee of een familielid van de rechthebbende). De bewindvoerder dient de inhoud van de kluis in aanwezigheid van de getuige te inventariseren en de inhoud te vermelden op een document dat door zowel de bewindvoerder als de getuige - op iedere pagina - wordt geparafeerd en tenslotte ondertekend.
3.
Indien de rechthebbende in staat is de rekening op te nemen (wilsbekwaam), wordt jaarlijks de rekening en verantwoording aan de rechthebbende afgelegd, ten overstaan van de kantonrechter (art. 1:445 lid 1 BW). “Ten overstaan van” betekent dat de kantonrechter slechts marginaal toezicht uitoefent. De rekening en verantwoording dient door de bewindvoerder en de rechthebbende voor akkoord te worden ondertekend en ingediend te worden bij de kantonrechter. Weigert de rechthebbende voor akkoord te tekenen, dan kan dit voor de kantonrechter aanleiding zijn voor nader onderzoek. Is de rechthebbende niet in staat om de rekening op te nemen (wilsonbekwaam), dan stuurt de bewindvoerder de door hem getekende jaarlijkse rekening en verantwoording rechtstreeks ter goedkeuring naar de kantonrechter. De kantonrechter controleert dan de rekening zoals die aan hem is voorgelegd. Indien de rechthebbende, in afwijking van de voorafgaande keer, niet meer in staat is de rekening op te nemen, dient de bewindvoerder dat aan de kantonrechter mee te delen. Voor de rekening en verantwoording kan een model worden gebruikt dat op www.rechtspraak.nl te vinden is of door de kantonrechter aan de bewindvoerder beschikbaar is gesteld. Ook kan de particuliere bewindvoerder digitaal rekening en verantwoording afleggen via loket.rechtspraak.nl. De kantonrechter kan een andere frequentie bepalen, bijvoorbeeld indien de bewindvoerder directe familie is van de rechthebbende, geen loon vraagt en het gaat om een gering vermogen.
Versie 21 januari 2014 Status: Vastgesteld door het LOVCK
4 33
4.
Bij voorkeur wordt een bewindvoerder belast met het beheer van het Persoonsgebonden Budget (PGB). Omdat het selecteren van zorgaanbieders tot de taak van de mentor behoort, zal de bewindvoerder in verband met de kosten van deze zorgaanbieders overleg dienen te voeren met de mentor over de inschakeling daarvan. De bewindvoerder is immers verantwoordelijk voor de kosten, het sluiten van contracten en het betaalbaar stellen van de declaraties. De bewindvoerder kan ervoor kiezen om het beheer van de PGB over te laten aan de mentor. De bewindvoerder dient zich er dan wel van te vergewissen dat het beheer van het PGB op een goede wijze wordt uitgevoerd en dat tijdig en volledig rekening verantwoording wordt afgelegd over het PGB aan het Zorgkantoor. De bewindvoerder dient immers te voorkomen dat er nieuwe schulden ontstaan omdat het Zorgkantoor tot terugvordering overgaat. De PGB-gelden dienen op een aparte rekening te worden ontvangen en alle mutaties in verband met het PGB dienen vanaf deze rekening plaats te vinden. Uit de rekening en verantwoording door de bewindvoerder aan de kantonrechter dient te blijken hoeveel PGB-gelden er zijn ontvangen en op welke bankrekening deze worden ontvangen. Verder dienen te worden overgelegd de verleningsbeschikkingen (waarin de bevoorschotting is geregeld) en de vaststellingsbeschikking (waarin de uiteindelijke aanspraak is vastgelegd). De rekening en verantwoording over het PGB dient te worden afgelegd aan het Zorgkantoor.
5.
Voor beheershandelingen ten aanzien van de onder het bewind vallende goederen behoeft de bewindvoerder geen toestemming van de rechthebbende of machtiging van de kantonrechter. Onder beheershandelingen worden verstaan: het conserveren, normaal exploiteren en doelmatig beleggen of herbeleggen van vermogen. Daaronder valt ook het wisselen van aandelen en obligaties. Het beleggen, herbeleggen en wisselen van aandelen en obligaties is slechts toegestaan binnen de grenzen van een defensief of zeer defensief beleggingsprofiel, waarbij mede acht wordt geslagen op de omvang van de spaarsaldi. Voor belegging volgens meer risicovolle profielen dient vooraf machtiging van de kantonrechter te worden gevraagd. Bij meer dan € 100.000,- aan liquide vermogen, dient het liquide vermogen verdeeld te worden over rekeningen bij meerdere banken (niet vallend onder dezelfde vergunninghouder bij de DNB) die vallen onder de garantieregeling van de DNB, zodanig dat op de rekeningen bij banken van eenzelfde vergunninghouder te samen geen hoger bedrag staat dan € 100.000,- . Bij belegging in staatsobligaties (staatsleningen) dient uitsluitend gekozen te worden voor landen met een AAA-rating. De bewindvoerder moet zich goed laten informeren over de directe en indirecte beheerskosten van een beleggingsportefeuille. Voorkomen dient te worden dat dubbele onkostenvergoedingen in rekening worden gebracht, zowel door het beleggingsfonds waarin wordt belegd, als door de vermogensbeheerder zelf. Voor de inschakeling van een vermogensbeheerder, waarvoor kosten verschuldigd zijn, dient voorafgaand machtiging van de kantonrechter te worden verkregen. Een overeenkomst met een vermogensbeheerder, waarbij deze ook - redelijke markt conforme – transactiekosten in rekening mag brengen, zonder beperking in het aantal transacties per jaar, is niet toegestaan. De bewindvoerder dient kennis te nemen van de aanbevelingen in de AFM “leidraad informatie over risicoprofielen” (zie website AFM).
6.
De wilsbekwame rechthebbende kan met toestemming van de bewindvoerder beschikkingshandelingen verrichten. Omgekeerd behoeft de bewindvoerder, die de in art. 1:441 BW genoemde beschikkingshandelingen wil verrichten, toestemming van de wilsbekwame rechthebbende of in plaats daarvan machtiging van de kantonrechter. Voor incidentele nietbeheersmatige uitgaven tot € 1.500,-- per jaar behoeft geen machtiging te worden gevraagd, tenzij de kantonrechter anders bepaalt. Onder uitgaven wordt in dit verband uitdrukkelijk niet verstaan: het uitlenen of schenken van geld. Voor een aantal met name genoemde handelingen eist art. 1:441, tweede lid, BW voorafgaande toestemming van de rechthebbende of, als deze daartoe niet in staat of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter. Het gaat dan vooral om koop en levering van goederen (zoals b.v. de aankoop van een caravan), die niet als een normale beheershandeling is te beschouwen (zoals het doen van boodschappen). Verder vallen onder deze bepaling: het aannemen van een making onder last of voorwaarde (zie hierna onder erfrecht), het lenen of uitlenen van geld en het aangaan van een vaststellingsovereenkomst. De kantonrechter kan de lijst van handelingen waarvoor voorafgaande machtiging is vereist, in een concreet bewind aanvullen.
Versie 21 januari 2014 Status: Vastgesteld door het LOVCK
5 34
Op de voet van art. 1:441 lid 2 onder f BW kan de kantonrechter ook beheershandelingen onder het regime van dat van beschikkingshandelingen brengen. Met name in dit laatste geval is het voor de kantonrechter en de bewindvoerder van belang te weten of de rechthebbende zijn wil kan bepalen, waartoe het p.v. van gehoor bij instelling van het bewind diensten bewijst. Indien de rechthebbende toen wilsbekwaam werd geoordeeld, maar de bewindvoerder inmiddels reden heeft daaraan te twijfelen, is het in ieders belang dat hij de kantonrechter daarvan op de hoogte stelt en veiligheidshalve machtiging vraagt. Voor de hiervoor bedoelde handelingen van art. 1:441 lid 2 BW kan de kantonrechter op basis van het 3e lid een doorlopende machtiging afgeven, al dan niet onder voorwaarden. 7.
De bewindvoerder dient op te treden tegen schuldeisers die het bewind kennen dan wel hadden moeten kennen en handelen in strijd met het bepaalde in artikel 1:440 BW.
8.
Indien de kantonrechter bij het instellen van het bewind de rechthebbende (in enige mate) wilsbekwaam heeft geacht, dient de bewindvoerder de kantonrechter met bekwame spoed te informeren zodra hij reden heeft om te betwijfelen dat de rechthebbende nog in die mate wilsbekwaam is.
9.
De bewindvoerder dient ingevolge artikel 1:446a BW telkens na verloop van vijf jaren, of zoveel eerder als de kantonrechter bepaalt, een verslag uit te brengen over het verloop van het bewind en met name over de vraag of het bewind dient voort te duren of dat een minder ver gaande voorziening, dan wel een verder strekkende voorziening aangewezen is. De kantonrechter zal daar bij de bewindvoerder op gezette tijden (minimaal één keer per vijf jaar) om vragen. In de bewinden, die voor 1 januari 2014 zijn uitgesproken, zal de eerste vijfjaarlijkse evaluatie uiterlijk op 1 januari 2019 moeten hebben plaatsgevonden. Van de bewindvoerder wordt verlangd dat die de kantonrechter terstond informeert op het moment dat de maatregel kan worden opgeheven.
10.
Van het overlijden van de rechthebbende dient de bewindvoerder zo spoedig mogelijk de kantonrechter in kennis te stellen. Met het overlijden van rechthebbende is de taak van de bewindvoerder geëindigd (behoudens de hierna genoemde eindrekening en verantwoording). Het regelen van de uitvaart behoort niet tot de taak van de bewindvoerder.
11.
Aan het einde van het bewind dient eindrekening en verantwoording te worden afgelegd op de wijze als onder B3 voorzien. Indien het bewind eindigt doordat de rechthebbende is overleden, dient de eindrekening en verantwoording te worden afgelegd aan de erfgenamen of aan de executeur-testamentair die is belast met het beheer over de nalatenschap. Wie erfgenaam is, blijkt uit de verklaring van erfrecht. Ten bewijze van de goedkeuring door de erfgenamen of de executeur-testamentair tekenen zij de rekening en verantwoording, waarna deze aan de kantonrechter wordt overgelegd. Uit de regeling van artikel 1:445, eerste lid, BW vloeit voort dat de kantonrechter geen taak te vervullen heeft ten behoeve van de erfgenamen. Indien voor hen geen beschermingsmaatregelen zijn ingesteld, worden zij zonder meer in staat geacht zelf de verantwoording af te nemen. Indien blijkt van bezwaar van een of meer erven, kan de kantonrechter deze erfgenamen of executeur-testamentair op hun eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheden wijzen. Indien de eindrekening niet is voorzien van de handtekeningen van de erfgenamen, zal de bewindvoerder na controle en goedkeuring ervan door de kantonrechter van zijn taak gekweten worden. Hiervan wordt bij brief aan de erfgenamen, die weigeren te tekenen, en de executeur mededeling gedaan. Voor zover de erfgenamen gegronde redenen hebben om aan te nemen dat door slecht bewind de rechthebbende schade heeft geleden, kunnen zij de kantonrechter verzoeken zich daarover in het kader van artikel 1:362 BW uit te spreken. Zo’n verzoek moet precies de redenen voor het vermoeden bevatten en zo mogelijk zijn voorzien van kopieën van bewijsstukken.
12.
Indien de bewindvoerder niet reageert op (herhaalde) verzoeken van de kantonrechter, van welke aard dan ook, volgt oproeping van de bewindvoerder voor verhoor en eventueel ontslag van de bewindvoerder.
Versie 21 januari 2014 Status: Vastgesteld door het LOVCK
6 35
13.
De hiervoor genoemde verplichtingen van de bewindvoerder rusten, indien twee bewindvoerders zijn benoemd, op beide bewindvoerders afzonderlijk.
C
Aanbevelingen inzake de beloning van de bewindvoerder
1.
Ingevolge artikel 1:447, eerste lid, , BW heeft de bewindvoerder aanspraak op beloning overeenkomstig de regels die daaromtrent bij regeling van de minister van veiligheid en justitie zijn vastgesteld. De hierna aanbevolen tarieven gelden tot het moment waarop de door de minister vast te stellen regeling in werking is getreden.
2.
Na toetsing op draagvlak bij professionele bewindvoerders is gekomen tot een systeem waarbij de beloning wordt gemaximeerd (forfaitair tarief) en de daarvoor te verrichten werkzaamheden zijn omschreven. Alleen voor werkzaamheden die daarbuiten vallen kan, met voorafgaande machtiging van de toezichthoudende kantonrechter, tegen het eveneens vastgesteld maximumuurtarief worden gedeclareerd.
3.
Het maximumuurtarief wordt berekend door het jaartarief (tot en met 2010) te delen door 15. Dat is namelijk het aantal uren per jaar dat, gemiddeld genomen, een bewindvoerder nodig heeft om een bewind goed te voeren. Door toegenomen complexiteit kost een goede taakvervulling echter meer tijd dan voorheen. In verband daarmee moet met ingang van 2011 worden aangenomen dat een bewind voor een gemiddeld efficiënt werkend professional gemiddeld 16 uur werk per jaar kost. Voor de berekening van het uurtarief betekent dit dat met ingang van 2011 het jaartarief door 16 moet worden gedeeld om op het uurtarief uit te komen. Indien het uurtarief wordt berekend op basis van het jaartarief inclusief de component voor forfaitaire kosten dan kunnen naast de declaratie van extra uren geen extra onkosten in rekening worden gebracht.
4.
Het staat de professionele bewindvoerders uiteraard vrij om voor een of meer cliënten een lager bedrag in rekening te brengen. Op zichzelf gaat het forfaitaire systeem uit van de solidariteitsgedachte van een 'onderlinge': de eenvoudige bewinden dragen mede de lasten van ingewikkelder bewinden.
5.
Voor de categorie professionele bewindvoerders die bij de branchevereniging BPBI zijn aangesloten of daarmee gelijk te stellen zijn, wordt een hoger tarief geadviseerd dan voor andere professionele bewindvoerders. De reden is dat deze bewindvoerders extra kosten moeten maken om doorlopend te blijven voldoen aan de eisen van het kwaliteitsregiem van de branchevereniging, zoals door permanente bijscholing van het personeel. Bovendien moeten zij dit jaarlijks aantonen door middel van het ondergaan van een auditonderzoek door een extern, onafhankelijk bureau. Zij betalen daartoe jaarlijks een afdracht aan de BPBI. Voor de met de BPBI-leden gelijk te stellen bewindvoerders geldt dat zij jaarlijks kosten moeten maken voor de inschakeling van een accountant om een rapport op te maken waaruit blijkt dat zij aan de kwaliteitseisen voldoen.
6.
De jaarbeloning voor de bewindvoerders wordt – als totaalbedrag - jaarlijks (voor het eerst per 1 januari 2005) geïndexeerd conform de indexering door de Minister van Veiligheid en Justitie van de beloning van bewindvoerders WSNP. Daarbij vindt in de even jaren afronding naar boven plaats, en in de oneven jaren een afronding naar beneden. Met ingang van 1 januari 2008, is de indexering voor bewindvoerders die bij de Branchevereniging zijn aangesloten van toepassing verklaard op andere professionele bewindvoerders.
7.
Indien een professionele bewindvoerder BTW-plichtig is, kan hij BTW over het hier genoemde tarief in rekening brengen.
Versie 21 januari 2014 Status: Vastgesteld door het LOVCK
7 36
Het verschil in bedrijfskosten dat samenhangt met het kwaliteitssysteem van de Branchevereniging rechtvaardigt niet dat – naast het verschil in tarief – ook op dit punt onderscheid wordt gemaakt. Opgemerkt wordt dat met ingang van 1 oktober 2012 het BTW-percentage is gewijzigd van 19% naar 21%. 8.
Indien het tijdstip van benoeming is ingegaan in de eerste helft van de maand, mag de bewindvoerder de beloning in rekening brengen te rekenen met ingang van de eerste dag van de maand. Als de benoeming ingaat in de tweede helft van de maand mag hij de beloning rekenen met ingang van de 16e dag van de maand. De beloning gaat in op de dag na de verzending van de benoemingsbeschikking.
9.
Een bewindvoerder kan de kosten die in het belang van het bewind gemaakt moeten worden in rekening brengen. Als kosten worden aangemerkt: reiskosten (noodzakelijke autokilometers a € 0,25 per kilometer), telefoonkosten, kosten opmaak rekening en verantwoording, kosten van aan- en verkoop van beleggingen en, wanneer het geen eenvoudige financiële huishouding betreft, kosten van een boekhouder en van het opmaken van belastingaangifte. Jaarlijks zal daarbij een bedrag niet nader behoeven te worden gespecificeerd, zogenoemde ongespecificeerde kosten. Wordt meer dan het vastgestelde bedrag gedeclareerd, dan is een deugdelijke specificatie van alle kosten – ook over het vastgestelde bedrag - vereist. Aangeraden wordt vooraf goedkeuring aan de kantonrechter te vragen voor het maken van hogere kosten. Wanneer van steeds terugkerende kosten sprake is, kan een doorlopende machtiging worden gevraagd. De vaste kantoorkosten van een professionele bewindvoerder worden geacht met dit bedrag te zijn vergoed. Vergelijk voor de kosten van de kantoorautomatisering Hof Den Bosch beschikking 20 januari 2011, zaaknummer: HV 200.075.752, LJN: BP9011.
10.
Zijn er, in het belang van een goed bewind, twee bewindvoerders benoemd en wordt aanspraak gemaakt op een beloning, dan komt aan de bewindvoerders in beginsel ieder de helft van de hierna genoemde beloning toe, tenzij zij zelf een andere verdeling hebben afgesproken. Bij geschil beslist de kantonrechter.
11.
Een professionele bewindvoerder kan voor de kennismaking met de rechthebbende, het verzamelen en de kennisneming van de stukken, het aanschrijven van instanties en de aanmaak van een dossier etc. eenmalig een intakevergoeding in rekening brengen, behalve wanneer het bewind is voorafgegaan door budgetbeheer.
12.
Indien een professionele bewindvoerder een eindrekening en -verantwoording moet opmaken per een andere datum dan 1 januari of 31 december van enig kalenderjaar, dan mag hij voor daaraan verbonden extra werk en kosten een forfaitair tarief in rekening brengen, het zogenoemde Eind R&V tarief. Deze regeling geldt niet bij verwijtbaar ontslag van de bewindvoerder. De bewindvoerder die aan dit forfaitaire bedrag aanmerkelijk tekort komt, kan een gemotiveerd verzoek indienen voor een hogere vergoeding.
13.
Voor de ontruiming van een woning mag een forfaitaire vergoeding in rekening worden gebracht, het zogenoemde ontruimingstarief.
14.
Voor het beheer van een persoonsgebonden budget (PGB) mag een vergoeding voor 7,5 uur per jaar worden gedeclareerd.
15.
Indien een professionele bewindvoerder een brief zendt, waarin hij de voor het betrokken kalenderjaar door het LOVCK aanbevolen tarieven uitdrukkelijk vermeldt, wordt de kantonrechter aanbevolen deze brief voor goedkeuring te tekenen (stempelgoedkeuring). Met behulp van deze brief is de bewindvoerder in staat in de voorkomende gevallen bijzonder bijstand voor de kosten van het bewind bij de gemeente aan te vragen. Indien gemeenten voor de verlening van bijzondere bijstand een beschikking verlangen, kunnen de tarieven in een beschikking worden vastgelegd. Tenslotte is de minst bewerkelijke variant dat in de benoemingsbeschikking de beloning wordt vastgesteld op de tarieven die het LOVCK voor het desbetreffende jaar heeft aanbevolen.
Versie 21 januari 2014 Status: Vastgesteld door het LOVCK
8 37
16.
Indien een professionele bewindvoerder, die niet is aangesloten bij de BPBI, machtiging wenst om het hoge beloningstarief in rekening te brengen, dient hij - voor ieder jaar waarin hij dat wenst een door een accountant of auditbureau opgemaakt rapport aan de kantonrechter over te leggen. Dat rapport moet aan de volgende eisen voldoen. Het rapport moet zijn opgemaakt door een accountant die, of auditbureau dat, niet enige andere dienstverlening voor de betrokken bewindvoerder verricht. Tussen de bewindvoerder en de accountant of het auditbureau mag geen concern- of contractueel samenwerkingsverband bestaan. Dit dient te blijken uit een desbetreffende verklaring van de accountant of het auditbureau in het rapport. In het rapport wordt verslag gedaan van een onderzoek naar de bedrijfsvoering van de bewindvoerder, diens bewindsboekhouding en zo nodig, de boekhouding van hemzelf of van bedrijven waarmee hij vennootschapsrechtelijk betrokken is. Het onderzoek dient niet langer dan 3 maanden voor de rapportage te zijn gedaan en betreft alle concrete kwaliteitsnormen die zijn vervat in of voortvloeien uit het actuele kwaliteitsstatuut van de Branchevereniging Professionele Bewindvoerders en Inkomensbeheerders. De rapportage volgt de indeling van het kwaliteitsstatuut en geeft - voor zover voor de beoordeling van het rapport van belang - telkens de wijze van verkrijging van de onderzochte gegevens en de gevolgde onderzoeksmethode aan. Indien aan enige kwaliteitsnorm - ook nadat een verbetertermijn van ten hoogste een maand is verstreken - niet wordt voldaan, vermeldt het rapport dat. In voorkomend geval geeft het de mate van tekortkoming aan. Aanbevolen wordt om een professionele bewindvoerder te machtigen om het hoge beloningstarief in rekening te brengen, nadat uit een door hem overgelegd rapport is gebleken dat aan de voornoemde eisen wordt voldaan. De machtiging geldt voor het gehele jaar als het rapport uiterlijk op 31 maart van het jaar is aangeboden aan de kantonrechter. Indien het rapport na 31 maart is ingediend, wordt de machtiging verleend vanaf de datum indiening van het rapport. De beslissing over het hogere tarief, naar aanleiding van het ingediende rapport, wordt in beginsel genomen door de kantonrechter van de woonplaats of van de vestigingsplaats van het hoofdkantoor van de professionele bewindvoerder. Deze kan daartoe inlichtingen inwinnen bij een ambtgenoot binnen of buiten zijn arrondissement. Een andere kantonrechter, werkzaam buiten het arrondissement van eerdergenoemde kantonrechter, wordt aanbevolen om het oordeel van eerdergenoemde kantonrechter te volgen, indien de bewindvoerder een kopie van verleende machtiging heeft gevoegd bij zijn verzoek aan de andere kantonrechter om het hoge tarief voor professionele bewindvoerders in rekening te mogen brengen, tenzij dringende in de beschikking aan te geven overwegingen tot een ander oordeel leiden.
17.
De tarieven voor 2014 (excl. BTW) zijn:
Bewindvoerder Categorie a. fam. bewindv. b. prof. bewindv. c. prof. bewindv/lid BPBI
Tarief 2014 593 (449 + 144) 891 (747 + 144) 1.024 (880 + 144)
Intake 338,50 387,50
ontruiming 279,50 321
Eind R&V 160,50 192,50
Combinatie bewindvoerder en mentor Categorie a. fam. bewindv. b. prof. bewindv. c. prof. bewindv. lid BPBI of vrijwilliger met contract MNN
Versie 21 januari 2014 Status: Vastgesteld door het LOVCK
Tarief 2014
Intake
Eind R&V
890 (674 + 216) 1.337 (1.121 + 216) 1.536 (1.320 + 216)
507,50 581,50
160,50 192,50
Regelen verhuizing 279,50 321
ontruiming 279,50 321
9 38
De tarieven voor 2013 (excl. BTW) zijn:
Bewindvoerder Categorie a. fam. bewindv. b. prof. bewindv. c. prof. bewindv/lid BPBI
Tarief 2013 591 (447,50 + 143,50) 887,50 (744 + 143,50) 1.020 (876,50 + 143,50)
Categorie
Tarief 2013
Intake
a. fam. bewindv. & mentor b. prof. bewindv. & mentor c. prof. bewindv. lid BPBI & mentor of vrijwilliger met contract MNN & bewindv.
887 (671,50 + 215,50) 1.332 (1.116,50 + 215,50) 1.530 (1.314,50 + 215,50)
Intake 337 386
ontruiming 278,50 320
Eind R&V 160 192
Combinatie bewindvoerder en mentor -
Eind R&V -
Regelen verhuizing -
ontruiming -
505,50
160
278,50
278,50
579
192
320
320
In de volgende lijst zijn de werkzaamheden opgesomd die wel en niet zijn begrepen in het tarief: Tot de werkzaamheden van de intake behoren: aanvragen bewind en zo nodig mee naar zitting, in kaart brengen samenstelling vermogen, inkomsten, uitgaven, schulden en vorderingen; beschrijven boedel alle reguliere werkzaamheden i.v.m. inkomen/werkzaamheden cliënt, zoals aanvragen uitkering en huursubsidie en regelen van bankzaken; zo nodig wijzigen samenstelling vermogen; eventueel met oog op verhuizing in overleg met rechthebbende en/of familie verkoop woning/inboedel.
Niet tot de gewone intake werkzaamheden behoren: ontruiming van de woning werkzaamheden ten behoeve van het stabiliseren van problematische schuldsituaties in het voortraject en in het kader van de toeleiding tot een minnelijke- of wettelijke schuldenregeling. meegaan naar Wsnp-zitting of naar het UWV/GAK/de gemeente, bij gebreke van een toevoeging voor rechtsbijstand, het doen van aangifte wegens inbraak of mishandeling (soms gaat cliënt niet als bewindvoerder niet meegaat).
Tot de gewone werkzaamheden tijdens het bewind behoren: het regelen van de financiële huishouding, inclusief belastingaangifte box 1 over het laatste belastingjaar, kwijtschelding verzoeken van heffingen, aanvragen (bijzondere) bijstand en huurtoeslag andere reguliere handelingen m.b.t. onder bewind gestelde goederen het treffen van enkele afbetalingregelingen regelmatig contact met rechthebbende; binnen redelijke grenzen spreekuurcontact in beperkte mate naar zitting kantonrechter doen van rekening en verantwoording; voor extra werk bij tussentijdse eindrekening geldt sinds 1 mei 2008 een forfaitair tarief.
Versie 21 januari 2014 Status: Vastgesteld door het LOVCK
10 39
Niet tot de gewone werkzaamheden behoren: bewind bij ondernemersactiviteiten van rechthebbende; hulp bij ingewikkelde nalatenschap waarin rechthebbende gerechtigd is werkzaamheden ten behoeve van het stabiliseren van problematische schuldsituaties in het voortraject en in het kader van de toeleiding tot een minnelijke- of wettelijke schuldenregeling. verkoop van onroerend goed of aandelen ontruiming van de woning; aangifte IB in box 1 voor meerdere jaren in één keer en aangifte in box 2 of 3 frequent naar zitting kantonrechter, vooral als de afstand groot is. Kosten die rechthebbende ook zonder bewind had moeten maken blijven voor zijn rekening, zoals kosten van de bankrekening (pasjes), leges e.d. Het griffierecht voor verzoeken aan de kantonrechter drukt ook op rechthebbende. Wanneer bewind wordt uitgesproken over de goederen van een echtpaar/economische eenheid, wordt niet 2 x het tarief gerekend maar het tarief voor 1 persoon met een opslag van 20% (conform Wsnp). Deze opslag geldt ook voor de bijzondere tarieven, zoals voor de ontruiming van een woning. De omstandigheid dat de zaak voor twee individuen moet worden geregeld brengt nu eenmaal meer werk met zich dan voor één persoon, doch minder dan voor twee aparte personen. Deze opslag geldt niet indien slechts één van de echtgenoten of samenlevenden onder bewind staat. Als de bewindvoerder tevens mentor van beide personen is, geldt de opslag over de gecombineerde beloning ( dus : {bewindvoerdersbeloning + 50% van mentorbeloning} x 120% ). Voor extra werkzaamheden, die niet binnen het tarief vallen, dient de bewindvoerder vooraf machtiging te vragen aan de kantonrechter. Deze werkzaamheden worden dan vergoed tegen het uurloon. Intake door opvolgend bewindvoerder na ontslag vorige bewindvoerder De overname van een bewind door een nieuwe bewindvoerder na ontslag wegens gewichtige redenen door de kantonrechter van de eerste bewindvoerder, brengt veel werk mee voor de opvolgend bewindvoerder. Medewerking bij de overdracht van de kant van de ontslagen bewindvoerder is vaak minimaal, tegenwerking komt ook voor. De opvolgend bewindvoerder moet echter aan de slag en kennismaken met rechthebbende, soms onbegrip of wantrouwen overwinnen en aan bruikbare gegevens over het vermogen zien te komen. Vergoeding van de daarmee gepaard gaande tijd (inzet van personeel) is geboden, omdat anders het middel van ambtshalve ontslag wegens gewichtige redenen illusoir zou worden, aangezien er geen alternatief (een andere professionele bewindvoerder) voor handen zou zijn. Bij massa-ontslagen kan ook als uitgangspunt voor de vergoeding het intaketarief gelden. De werkzaamheden zijn in hoge mate vergelijkbaar meteen normale intake. Bij de specifieke omstandigheden van het geval kan ook toekenning van extra uren worden overwogen. Met name kan dat het geval zijn als de eerste bewindvoerder een puinhoop heeft gemaakt van de administratie of tegenwerking biedt bij de overdracht van gegevens en stukken. Bij de toekenning van beloning in dit verband is het goed te overwegen wie de kosten moet dragen. Rechthebbende zal in eerste instantie de rekening moeten betalen, maar diverse gemeenten zijn bereid - al dan niet nadat de opvolgend bewindvoerder in voortraject van zijn benoeming, dus nadat hij door de kantonrechter is gepolst, al over dit punt contact heeft gehad met de gemeente - deze kosten te vergoeden als bijzondere bijstand. Het wanbeheer van de ontslagen bewindvoerder is daar meestal al wel bekend en reden om een oplossing te financieren. Bijzondere aandacht vereist de positie van de rechthebbenden die net boven de bijstandsgrens verkeren. De extra intake kosten drukken zwaar op hun budget. Overwogen kan worden deze als schade te verhalen op de ontslagen bewindvoerder. Voor een dergelijke intake kan forfaitair drie uur worden gerekend.
Versie 21 januari 2014 Status: Vastgesteld door het LOVCK
11 40
Het tarief voor de professionele, bij de Branchevereniging aangesloten, bewindvoerders (inclusief de aspirant-leden) en de daarmee gelijk te stellen bewindvoerders bedroeg in de afgelopen jaren: per 1 januari 2013 een jaarvergoeding van maximaal € 1.020 excl. BTW voor de beschreven werkzaamheden een uurloon van € 64,-- (inclusief forfaitaire component voor onkosten; € 55,-- excl. onkosten) voor vooraf goedgekeurde extra werkzaamheden, excl. BTW eenmalige intake maximaal € 386,-- excl. BTW voor het opmaken van eind rekening en verantwoording midden in het fiscale jaar (dus op een andere datum dan 31 december) maximaal € 192,-- excl. BTW voor het ontruimen van de door de rechthebbende verlaten woning € 320,-- excl. BTW per 1 januari 2012 een jaarvergoeding van maximaal € 1013 excl. BTW voor de beschreven werkzaamheden een uurloon van € 63,50 (inclusief forfaitaire component voor onkosten; € 54,50 excl. onkosten) voor vooraf goedgekeurde extra werkzaamheden, excl. BTW eenmalige intake maximaal € 383,50,-- excl. BTW voor het opmaken van eind rekening en verantwoording midden in het fiscale jaar (dus op een andere datum dan 31 december) maximaal € 159,-- excl. BTW voor het ontruimen van de door de rechthebbende verlaten woning € 276,50 excl. BTW per 1 januari 2011 (na verhoging van het gemiddeld aantal uren per jaar naar 16 uur) een jaarvergoeding van maximaal € 1.001,-- excl. BTW voor de beschreven werkzaamheden een uurloon van € 63,-- (inclusief forfaitaire component voor onkosten) voor vooraf goedgekeurde extra werkzaamheden, excl. BTW eenmalige intake maximaal € 379,-- excl. BTW voor het opmaken van eind rekening en verantwoording midden in het fiscale jaar (dus op een andere datum dan 31 december) maximaal € 159,-- excl. BTW voor het ontruimen van de door de rechthebbende verlaten woning € 273,-- excl. BTW per 1 januari 2010 een jaarvergoeding van maximaal € 934,-- excl. BTW voor de beschreven werkzaamheden een uurloon van € 62,50 (inclusief forfaitaire component voor onkosten) voor vooraf goedgekeurde extra werkzaamheden, excl. BTW eenmalige intake maximaal € 374,-- excl. BTW voor het opmaken van eind rekening en verantwoording midden in het fiscale jaar (dus op een andere datum dan 31 december) maximaal € 155,-- excl. BTW voor het ontruimen van de door de rechthebbende verlaten woning € 269,-- excl. BTW per 1 januari 2009: een jaarvergoeding van maximaal € 900,00 excl. BTW voor de beschreven werkzaamheden; eenmalige intake maximaal € 360,- excl. BTW een uurloon van € 60,00 excl. BTW voor vooraf goedgekeurde extra werkzaamheden.
Het tarief voor de niet-professionele bewindvoerder bedroeg in de afgelopen jaren: Per 1 januari 2013 een jaarvergoeding van maximaal € 591,00 (447,50 loon en € 143,50 voor ongespecificeerde kosten) per 1 januari 2012 een jaarvergoeding van maximaal € 587,00 (444,50 loon en € 142,50 voor ongespecificeerde kosten) per 1 januari 2011 een jaarvergoeding van maximaal € 580,00 (€ 439,00 loon en € 141,00 voor ongespecificeerde kosten) per 1 januari 2010 Versie 21 januari 2014 Status: Vastgesteld door het LOVCK
12 41
een jaarvergoeding van maximaal € 544,00 (€ 405,00 loon en € 139,00 voor ongespecificeerde kosten) per 1 januari 2009: een jaarvergoeding van maximaal € 525,00 (€ 390,00 loon en € 135,00 ongespecificeerde kosten)
Het voor de niet bij de Branchevereniging aangesloten professionele bewindvoerder bedroeg in de afgelopen jaren: per 1 januari 2013: een jaarvergoeding van maximaal € 887,50 exclusief BTW (€ 744 loon en € 143,50 onkosten) een uurloon van € 55,50 (inclusief forfaitaire component voor onkosten; € 46,50 excl. onkosten) voor vooraf goedgekeurde extra werkzaamheden, excl. BTW eenmalige intake maximaal € 337,-- excl. BTW voor het opmaken van rekening en verantwoording midden in het fiscale jaar (dus op een andere datum dan 31 december) maximaal € 160,-- excl. BTW voor het ontruimen van de door de rechthebbende verlaten woning € 278,50 excl. BTW per 1 januari 2012: een jaarvergoeding van maximaal € 881,50 exclusief BTW (€ 739,-- loon en € 142,50 onkosten) een uurloon van € 55,-- (inclusief forfaitaire component voor onkosten; € 46,-- excl. onkosten) voor vooraf goedgekeurde extra werkzaamheden, excl. BTW eenmalige intake maximaal € 334,50 excl. BTW voor het opmaken van rekening en verantwoording midden in het fiscale jaar (dus op een andere datum dan 31 december) maximaal € 159,-- excl. BTW voor het ontruimen van de door de rechthebbende verlaten woning € 276,50 excl. BTW per 1 januari 2011: een jaarvergoeding van maximaal € 871,00 exclusief BTW (€ 730,-- loon en € 141,-- onkosten) een uurloon van € 55,-- (inclusief forfaitaire component voor onkosten) voor vooraf goedgekeurde extra werkzaamheden, excl. BTW eenmalige intake maximaal € 330,50 excl. BTW voor het opmaken van rekening en verantwoording midden in het fiscale jaar (dus op een andere datum dan 31 december) maximaal € 159,-- excl. BTW voor het ontruimen van de door de rechthebbende verlaten woning € 273,-- excl. BTW per 1 januari 2010: een jaarvergoeding van maximaal € 814,00 exclusief BTW (€ 675,-- loon en € 139,-- onkosten) een uurloon van € 54,50 (inclusief forfaitaire component voor onkosten) voor vooraf goedgekeurde extra werkzaamheden, excl. BTW eenmalige intake maximaal € 326,-- excl. BTW voor het opmaken van rekening en verantwoording midden in het fiscale jaar (dus op een andere datum dan 31 december) maximaal € 155,-- excl. BTW voor het ontruimen van de door de rechthebbende verlaten woning € 269,-- excl. BTW per 1 januari 2009: een jaarvergoeding van maximaal € 787,50 inclusief BTW ( € 652,50 loon en € 135,00 ongespecificeerde kosten, alles inclusief BTW).
TARIEF BEHANDELING SCHULDEN DOOR BESCHERMINGSBEWINDVOERDER Er geldt een apart beloningstarief voor rechthebbenden met diverse schulden. Van een bewindvoerder wordt verwacht dat hij zich inspant voor de afbetaling van schulden. Versie 21 januari 2014 Status: Vastgesteld door het LOVCK
13 42
Maatstaf hierbij is dat de bewindvoerder tekort zou schieten in de zorg van een goed bewindvoerder, indien hij de op sanering gerichte werkzaamheden achterwege zou laten (artikel 1:444 BW). De noodzaak van zijn optreden is daarmee gegeven. Tot de gewone werkzaamheden van de bewindvoerder behoort het treffen van enkele afbetalingsregelingen bij enkele betalingsachterstanden. Niet meer tot de gewone werkzaamheden van de bewindvoerder behoort het stabiliseren van problematische schuldsituaties in het kader van de toeleiding tot een minnelijke- of wettelijke schuldenregeling. Het hierna vermelde beloningssysteem gaat ervan uit dat de bewindvoerder extra uren in rekening mag brengen indien de rechthebbende zes of meer schuldeisers heeft, met wie betalingsregelingen getroffen moeten worden, en/of die aanleiding zijn om rechthebbende toe te leiden naar het minnelijk traject dan wel de wettelijke schuldsanering. Hetzelfde geldt voor acties die moeten worden ondernomen bij rechthebbenden die in een onoplosbare schuldensituatie verkeren. Omdat zowel het thans gebruikte beloningssysteem, als het systeem dat naar verwachting zal worden ingevoerd als de Minister van Veiligheid en Justitie de beloning vaststelt, uitgaat van een forfaitair systeem, is voor een dergelijk systeem gekozen. Dat legt bewindvoerders de minste extra administratieve verplichtingen op en is door de griffies met de minste extra inspanning te controleren. De tarieven zijn tot stand gekomen door de tariefstructuur over te nemen, die in de praktijk van enkele arrondissementen heeft voldaan. Het beloningssysteem sluit verder aan bij de bekende trajecten uit de praktijk (minnelijk traject, WSNP, onoplosbare schulden) en is dus niet uitsluitend bedoeld voor beschermingsbewinden die na 1 januari 2014 wegens problematische schulden worden uitgesproken. Mogelijk zal de Minister van Veiligheid en Justitie een ander tarief vaststellen dat wel daarbij aansluit. In dat geval vervalt het onderhavige tariefsysteem. Het voorgestelde systeem geldt alleen voor schulden die bestaan bij de aanvang van het bewind. Het regelen van schulden die tijdens het bewind ontstaan, behoort tot de reguliere taak van de bewindvoerder die in de standaard jaarbeloning is begrepen. De beloning per uur wordt berekend door de standaardbeloning per jaar te delen door 16. Curatoren dienen hun jaarbeloning te delen door 24. De op basis van de vermelde uren berekende bedragen zijn, zoals alle aanbevolen tarieven, exclusief BTW. Verzoeken om een hogere beloning worden slechts in uitzonderlijke – te motiveren - gevallen gehonoreerd. In alle gevallen waarin extra uren wegens schulden worden opgenomen, dient de rechthebbende die wilsbekwaam is de rekening en verantwoording mede te ondertekenen. Het beloningsschema is aldus: (1) extra werkzaamheden van de bewindvoerder in het kader van schulden De bewindvoerder inventariseert, analyseert de schulden en stelt een schuldenoverzicht op. Tot de inwerkingtreding van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap – 1 januari 2014 – zijn hiervan uitgesloten schulden uit afbetalingsovereenkomsten (artikel 47 WCK). Indien het totaal van de schulden binnen drie jaar is af te lossen en er sprake is van zes of meer schuldeisers, regelt de bewindvoerder dat zelf met de schuldeisers en mag hij éénmalig 6 uur in rekening brengen. Bij de rekening en verantwoording over het jaar waarin de bewindvoerder deze beloningscomponent declareert, dient hij een kopie van het schuldenoverzicht te voegen waarin hij aangeeft over welke schulden hij met de schuldeisers een betalingsregeling is overeengekomen. Vooraf behoeft geen machtiging voor het regelen van schulden te worden aangevraagd. Een overzicht van alle schulden en de verklaring van de bewindvoerder dat ten aanzien van elke schuld een betalingsregeling met de schuldeiser is overeengekomen, als bijlage gevoegd bij de jaarlijkse R&V, geeft recht op declaratie van deze beloning. (2) toeleiding naar minnelijk traject bij gemeente Indien de schulden wegens de beperkte aflossingscapaciteit niet door de bewindvoerder zelf in drie jaar geheel kunnen worden afgelost, wordt de toeleiding naar de minnelijke regeling door de gemeente voorbereid. Ondanks de eigen bevoegdheden, plegen gemeenten wegens krappe budgetten het voorbereidende werk voorafgaand aan het in behandeling nemen van een aanvraag voor minnelijke regeling van de bewindvoerder te verlangen. Versie 21 januari 2014 Status: Vastgesteld door het LOVCK
14 43
Ook hier analyseert de bewindvoerder de schulden en stelt hij een schuldenoverzicht op. Hij houdt één of meer gesprekken met de gemeente (aanmeld-, intake- en vervolggesprekken). Hiervoor mag éénmalig 2 uur (naast de hiervoor vermelde 6 uur) in rekening worden gebracht op het moment dat de bewindvoerder de rechthebbende bij het intakegesprek met de gemeente begeleidt. Bij de rekening en verantwoording vermeldt de bewindvoerder deze speciale beloning en hij voegt bij de rekening en verantwoording een kopie van de uitnodiging voor het intakegesprek bij de gemeente. (3) WSNP-traject Het WSNP-traject kan op het minnelijk traject bij de gemeente volgen. De zitting op de rechtbank moet worden voorbereid en de bewindvoerder woont de zitting bij. Periodiek verschaft de bewindvoerder de WSNP-bewindvoerder informatie. De bewindvoerder mag voor het bijwonen van de zitting éénmalig 2 uur beloning in rekening worden gebracht. Indien de bewindvoerder op een vervolgzitting op de rechtbank verschijnt, mag hij daarvoor nogmaals 2 uur in rekening brengen. Op de rekening en verantwoording over het jaar waarin de rechtszitting voor toelating tot de WSNP heeft plaats gehad, vermeldt de bewindvoerder deze speciale beloning apart onder bijvoeging van de oproeping(en) voor de zitting(en) van de rechtbank. Hetzelfde geldt de vervolgzittingen. (4) onoplosbare schulden Er is een problematische schuldenlast, die niet in een minnelijk of WSNP-traject kan worden gesaneerd. Rechthebbende voldoet niet aan de voorwaarden om tot deze trajecten te worden toegelaten of is uit de minnelijke regeling gezet dan wel is de WSNP beëindigd zonder schone lei verklaring. Vaak is sprake van sterk wisselende inkomsten. Het werk van de bewindvoerder komt neer op het zoveel mogelijk betalen van vaste lasten en bewaken van de beslagvrije voet. Ongeacht het aantal schuldeisers mag per geval 3 uur extra worden gedeclareerd voor het ongedaan maken van een beslag waarbij de beslagvrije voet niet wordt geëerbiedigd, of wanneer een opgekomen CJIB-boete dan wel een schuld wegens uitkeringsfraude moet worden geregeld. Dit is een forfaitair bedrag voor alle werkzaamheden die verricht moeten worden om de betreffende kwestie af te handelen. Op de rekening en verantwoording maakt de bewindvoerder apart melding van deze beloning, onder bijvoeging van een actueel schuldenoverzicht, c.q. documenten betreffende de overmatige beslagen (kopie exploten) of CJIB-boetes.
D
Aanbevelingen omtrent schenking
1.
Schenken is een beschikkingsdaad en dus geen gewone beheersdaad waartoe de bewindvoerder met uitsluiting van de rechthebbende bevoegd is (artikel 1:438, eerste lid, BW). Beschikken mag de rechthebbende zelf met medewerking van de bewindvoerder of, als die bewindvoerder weigert, met vervangende machtiging van de kantonrechter (artikel 1:438, tweede lid, BW). Hier gaat het dus om een door de rechthebbende gewenste schenking. Vaak is het verzoek tot machtiging voor schenkingen echter afkomstig van de bewindvoerder, namelijk in de situatie dat de rechthebbende niet meer in staat is zijn wil te bepalen. Het dan veelgehoorde argument is dat schenking een daad van goed vermogensbeheer is omdat de begiftigden zich successierecht besparen, behoort voor de kantonrechter geen goed argument te zijn omdat hij moet toezien op de belangen van de rechthebbende en niet die van mensen die zich diens erfgenaam wanen.
2.
Voor het geven van de gebruikelijke verjaars- en sinterklaascadeautjes is geen machtiging vereist.
3.
Een door de bewindvoerder ingediend verzoek om te worden gemachtigd tot het doen van een schenking namens een rechthebbende die zijn wil niet kan bepalen, zal als hoofdregel worden afgewezen indien er geen schenkingstraditie wordt aangetoond. Een dergelijke schenkingstraditie kan worden afgeleid uit aangetoonde repeterende handelingen van de rechthebbende voorafgaand aan instelling van het bewind (jaarlijkse donaties aan bepaalde goede doelen; periodieke gift aan kinderen van groter omvang dan regulier verjaarscadeau). Er is dan, behoudens het geval dat sprake is van zodanig afgenomen vermogen dat voortzetting van die traditie de toekomstige verzorging van rechthebbende in gevaar brengt, geen reden om van dit gebruik af te wijken. Daarbij dient wel te
Versie 21 januari 2014 Status: Vastgesteld door het LOVCK
15 44
worden vastgesteld of er op basis van die gebleken traditie een inbrengverplichting is zoals bedoeld in art. 4:229 BW. 4.
De wil van rechthebbende kan ook niet met voldoende zekerheid worden afgeleid uit een kopie van een testament dat in de kast gevonden wordt. De uiterste wil kan immers gewijzigd zijn en of dat zo is, is voor overlijden van rechthebbende door niemand te controleren, ook niet door notarissen. De gevaren van het toestaan van schenkingen, zeker wanneer geen sprake is van een aantoonbare schenkingstraditie, zullen zich vooral na overlijden van de rechthebbende openbaren. Misschien is er geen testament, maar heeft de rechthebbende meer kinderen dan bij instellen bewind of het verzoek tot machtiging zijn vermeld. Of blijken er kinderen in de nalatenschap gerechtigd uit een eerder, bij instelling van het bewind of - bij een verzoek om machtigen voor schenking - verzwegen huwelijk van rechthebbende of diens vooroverleden partner. Of er is wel een testament waarbij een of meer kinderen zijn onterfd, waarbij het te verkopen huis of de waarde daarvan is gelegateerd aan een derde (b.v. een goed doel), etc. Deze risico's moeten worden afgewogen tegen de zekerheid dat ieder na overlijden van de rechthebbende zijn rechtmatige (belaste) deel krijgt. Voor het nemen van enig risico in het belang van rechthebbende kan bijvoorbeeld alle reden zijn indien er een financiële constructie nodig is om de rechthebbende langdurig in eigen huis door een of meer kinderen te laten verzorgen. Ook zonder zo'n constructie zouden verzorgende kinderen overigens een aanspraak hebben op de nalatenschap, zie art. 4:36 BW. Voorts is voorstelbaar dat een verzoek tot schenking aan bij voorbeeld de noodlijdende kinderboerderij, waar rechthebbende graag vertoeft, in het belang van rechthebbende wordt geoordeeld.
5.
In bijzondere, door de bewindvoerder aan te voeren, omstandigheden kan van de hoofdregel worden afgeweken indien het belang van de rechthebbende dat vereist, dan wel indien de schenking de leefomgeving van de rechthebbende verbetert.
6.
In beginsel wordt schenking, ook als er sprake is van een schenkingstraditie, niet toegestaan indien het liquide vermogen van de rechthebbende door de schenking minder dan € 30.000 komt te bedragen. Van deze grens kan worden afgeweken indien de kantonrechter van oordeel is dat daarmee de toekomstige verzorging van rechthebbende geen gevaar loopt. Daarbij wordt gelet op enerzijds de verwachte inkomsten en anderzijds het behoeftepatroon van rechthebbende, waaronder kosten van levensonderhoud, recreatie, bewindvoering, bijdragen in gezondheidszorg en hulpmiddelen, reserves voor toekomstige verhuizing en herinrichting.
7.
Een verzoek tot het vervroegd uitkeren van ‘kindsdelen’ (vastgestelde geldvorderingen van kinderen op de langstlevende ouder in het kader van ouderlijke boedelverdeling of bij wettelijke verdeling) wordt niet geheel gelijk gesteld met een verzoek tot schenking. Het gaat hier om echte aanspraken die slechts opeisbaarheidsbeperkingen hebben en ‘achtergesteld’ zijn met het oog op de, door de erflater of de wetgever gevoelde, verzorgingsbehoefte van de langstlevende die op deze aanspraken mag interen. In vervroeging van het moment van opeisbaarheid kan wel een bevoordeling gezien worden. Als de verzorgingsbehoefte geen gevaar loopt (waarbij de vermogensgrenzen in de schenkingsaanbeveling als indicatie kunnen gelden) en geen intering is te voorzien, is denkbaar dat bij een dergelijk verzoek kan worden afgeweken van de hoofdregel ‘nee, tenzij schenkingstraditie’, hoewel rechthebbende bij dit verzoek geen belang heeft.
E
Aanbevelingen met betrekking tot erfrecht
1.
De bewindvoerder die kennis krijgt van het overlijden van de partner van rechthebbende dan wel van een familielid van de rechthebbende in de eerste of tweede graad, dient hiervan zo spoedig mogelijk de toezichthoudende kantonrechter op de hoogte te stellen, onder vermelding van de naam en standplaats van de eventueel ingeschakelde notaris en naam en woonplaats van een testamentair executeur.
2.
Indien de rechthebbende erfgenaam is en de opengevallen nalatenschap onder het bewind zal vallen (het bewind van art. 1:431 BW moet dan de toekomstige goederen van rechthebbende omvatten), dient de bewindvoerder de erfenis volgens de hoofdregel van art. 1:441 lid 5 BW beneficiair te
Versie 21 januari 2014 Status: Vastgesteld door het LOVCK
16 45
aanvaarden. Omdat beneficiaire aanvaarding tot gevolg heeft, dat in het kader van vereffening van de nalatenschap aan allerlei extra formaliteiten moet worden voldaan, is het zinvol dat de bewindvoerder zich zo spoedig mogelijk op de hoogte stelt van de omvang van de nalatenschap en machtiging tot verwerping vraagt indien het saldo negatief is. Dit kan uiteraard anders zijn indien de rechthebbende bij voorbeeld om emotionele redenen wil meedelen in de schulden van erflater. Daarvoor dient wel machtiging te worden gevraagd omdat het een beschikkingshandeling is die niet als gewone beheersdaad is te beschouwen (art,1:441 lid 2 onder a BW). 3.
Indien de rechthebbende echter in staat is om zijn wil te bepalen, mag de bewindvoerder: a. – indien vaststaat dat de erfenis positief is – met toestemming van de rechthebbende de erfenis zuiver aanvaarden dan wel een making of gift aannemen waaraan een last of voorwaarde is verbonden; b. alleen met machtiging van de toezichthoudende kantonrechter de erfenis verwerpen. De kantonrechter vergewist zich van het standpunt van de rechthebbende, als deze in staat is zijn wil te bepalen, alvorens op het verzoek te beslissen. Voor verwerping lijkt op grond van art. 4:193 lid 1 BW steeds een machtiging van de kantonrechter nodig, ook al is de rechthebbende wilsbekwaam. Aanbevolen wordt daarom dat de kantonrechter zich vergewissen van het standpunt van de wilsbekwame rechthebbende bij een verzoek van de bewindvoerder hem te machtigen tot verwerping.
4.
Indien de rechthebbende erfgenaam is en niet in staat is zijn wil te bepalen, wordt van de bewindvoerder verlangd dat hij zich zo spoedig mogelijk op de hoogte stelt van de omvang van de nalatenschap en, wanneer deze negatief is, machtiging tot verwerping verzoekt, tenzij er goede redenen zijn om ook een negatieve nalatenschap beneficiair te aanvaarden. Wanneer onvoldoende duidelijk is dat het saldo van de nalatenschap negatief is, dient de bewindvoerder beneficiair te aanvaarden en, zo mogelijk na overleg met de bij de boedel betrokken notaris of de boedelnotaris, deze beneficiaire aanvaarding in te laten schrijven in het boedelregister ter griffie van de rechtbank van de laatste woonplaats van de overledene. De bewindvoerder die machtiging voor verwerping van de nalatenschap of voor aanvaarding van een erfstelling of legaat onder last of voorwaarde nodig heeft, verzoekt daar zo spoedig mogelijk om bij de toezichthoudende kantonrechter, onder toevoeging van stukken waaruit de reden voor verwerping blijkt, dan wel een kopie van het testament waarin de last of voorwaarde is neergelegd.
5.
Wanneer de nalatenschap beneficiair wordt aanvaard of - met machtiging van de kantonrechter wordt verworpen, dient de bewindvoerder deze verklaring ingevolge art. 4:193 lid 1 BW in beginsel binnen drie maanden af te leggen. Hiervoor is aantekening in het boedelregister vereist en overlegging van de machtiging tot verwerping. Het boedelregister bevindt zich bij de rechtbank van de laatste woonplaats van de erflater; voor inschrijving is griffierecht verschuldigd. De termijn van drie maanden gaat lopen vanaf het moment waarop de rechthebbende de positie van erfgenaam verkrijgt; bij plaatsvervulling kan dat zijn vanaf het moment waarop degene wiens plaats vervuld wordt tot verwerping is overgegaan. De termijn van drie maanden kan worden verlengd door de kantonrechter van de laatste woonplaats overledene (zie art. 4:193 lid 1 slot jo. art. 4:192 lid 2 BW). Laat de bewindvoerder deze termijn verlopen, dan geldt de erfenis als beneficiair aanvaard (art 4:193, lid 2 BW).
6.
Voor de verdeling van de nalatenschap behoeft de bewindvoerder toestemming van de rechthebbende of, als deze daartoe niet in staat is, machtiging van de toezichthoudende kantonrechter. De conceptakte van verdeling dient dan ter goedkeuring aan de toezichthoudende kantonrechter te worden voorgelegd. Tenslotte bepaalt art. 1:441 lid 2 aanhef en onder b BW dat de bewindvoerder met toestemming van de rechthebbende of anders met machtiging van de kantonrechter een erfstelling of legaat onder last of voorwaarde mag aannemen.
7.
Voor zover erfgenamen zich na het overlijden van rechthebbende tot de kantonrechter wenden met vragen en opmerkingen over het beheer van de bewindvoerder, wordt aanbevolen dat de kantonrechter zich bij de beoordeling beperkt tot het beheer in het tijdvak tussen de laatst goedgekeurde periodieke rekening en verantwoording en de datum van overlijden.
Versie 21 januari 2014 Status: Vastgesteld door het LOVCK
17 46
Zie het instructieve arrest van Hof Amsterdam op 26 april 2011, LJN: BR4751.
F
Aanbevelingen bij samenloop met andere vormen van bewind
1.
Naast de bewindvoerder in boek 1 BW (de beschermingsbewindvoerder) kent het faillissementsrecht een bewindvoerder in het kader van de Wet schuldsanering natuurlijke personen (WSNP) voor de wettelijke schuldsanering. Het beschermingsbewind van Boek 1 Titel 19 BW vervalt niet wanneer de rechtbank de wettelijke schuldsanering uitspreekt en een WSNP-bewindvoerder benoemt, die hierna saneringsbewindvoerder wordt genoemd. De kantonrechter heeft in de WSNP geen taak. De saneringsbewindvoerder heeft weliswaar zeggenschap over het vermogen van rechthebbende, maar oefent zijn bevoegdheden alleen uit in het belang van schuldeisers. De beschermingsbewindvoerder dient maandelijks de door de rechtbank vastgestelde boedelbijdrage op de rekening van de saneringsbewindvoerder te storten. Deze lost daarmee de schulden af. De beschermingsbewindvoerder beheert het door de rechtbank vastgestelde vrij te laten bedrag voor de huishouding van rechthebbende. De beschermingsbewindvoerder ondervindt wel gevolgen van de WSNP: de post zal gedurende de eerste dertien maanden naar de saneringsbewindvoerder gaan en de omvang van het beschermingsbewind zal zich in de praktijk beperken tot het vermogen dat buiten de saneringsboedel valt. Hoewel de taken van de beschermingsbewindvoerder gedurende het saneringsbewind beperkt zijn tot beheer van het vrijgelaten bedrag blijft zijn bijstand belangrijk om de rechthebbende door de periode van schaarste te begeleiden zonder dat deze nieuwe schulden maakt (dus ook geen verkeersboetes!). Ook is het van belang dat de rechthebbende inkomen blijft genereren. Als hij een uitkering heeft, moet hij bijvoorbeeld tijdig aan de uitkerende instantie de voor de uitkering noodzakelijke gegevens verstrekken. Heeft hij een baan, dan moet hij zijn werkgever geen reden voor ontslag op staande voet geven.
2.
Naast beschermingsbewind kan ook sprake zijn van testamentair bewind (anders dan over het vermogen van een minderjarige) als bedoeld in art. 4: 153 e.v. BW. Het gaat dan om goederen die de rechthebbende als erfgenaam of legataris uit een nalatenschap verkrijgt en waarvan de erflater bij testament heeft bepaald dat die goederen onder bewind moeten vallen. Dat bewind vangt in de regel aan op het tijdstip van overlijden van de erflater. Indien de benoeming van de testamentair bewindvoerder niet bij testament is geregeld, benoemt de kantonrechter op verzoek een bewindvoerder (art. 4:157 BW). Indien de kantonrechter de beschermingsbewindvoerder benoemt tot testamentair bewindvoerder (als het testament dat toelaat), dan dient deze het uit de nalatenschap verkregen vermogen gescheiden te houden van het andere vermogen van de rechthebbende en dit gescheiden te administreren. De goederen die onder testamentair bewind vallen, dienen zoveel mogelijk gescheiden gehouden te worden van het overige vermogen van de rechthebbende, niet alleen omdat de testamentair bewindvoerder het beheer en een rekenplicht heeft over het erfdeel, maar ook omdat er verschillende vormen van testamentair bewind zijn die tot verschillende rechtsgevolgen kunnen leiden (waaronder de verplichting ook rekening en verantwoording af te leggen aan derden).
3.
De testamentair bewindvoerder dient rekening en verantwoording af te leggen aan de bewindvoerder en aan anderen in wier belang het testamentair bewind is ingesteld; de bewindvoerder is in het kader van zijn beheerstaak verplicht de rekening op te nemen. Heeft de kantonrechter (volgens de Handleiding erfrechtprocedures kantonrechter: van de woonplaats van de rechthebbende) de testamentair bewindvoerder benoemd, dan moet deze kantonrechter een afschrift van de boedelbeschrijving krijgen (art. 4:160 BW). De door de kantonrechter benoemde testamentaire bewindvoerder dient rekening en verantwoording af te leggen op dezelfde wijze als neergelegd in de aanbeveling B3, maar indien er ook beschermingsbewind is dat zich in beginsel ook over het erfdeel uitstrekt, dan wordt door de testamentair bewindvoerder rekening en verantwoording afgelegd aan de beschermingsbewindvoerder, die immers belast is met beheer. Zie ook art. 4:161 lid 3 BW. De vruchten van het vermogen dat onder testamentair bewind staat, kunnen ingevolge art. 4:162 BW onder het beschermingsbewind gaan vallen.
Versie 21 januari 2014 Status: Vastgesteld door het LOVCK
18 47
4.
De wetgever heeft in art. 4:159 BW voor de testamentair bewindvoerder een afwijkend beloningssysteem ingevoerd. Zou de kantonrechter overwegen om de beschermingsbewindvoerder te benoemen tot testamentair bewindvoerder, dan is dat des te meer reden om gescheiden administratie te verlangen.
G Einde bewind, wijziging bewindvoerder of overlijden bewindvoerder 1.
Een verzoek tot opheffing van bewind dient te worden ingediend bij de toezichthoudende kantonrechter. De bewindvoerder en de rechthebbende worden op het verzoek gehoord. Zo mogelijk verifieert de kantonrechter of de rechthebbende akkoord gaat met de eindrekening en verantwoording.
2.
Een verzoek tot wijziging van de bewindvoerder wordt eveneens beoordeeld door de toezichthoudende kantonrechter. De rechthebbende en de andere belanghebbenden (zie mede het oorspronkelijke verzoekschrift) worden van het verzoek in kennis gesteld en zo nodig gehoord.
3.
Indien een rechthebbende een andere professionele bewindvoerder benadert met de bedoeling om van bewindvoerder te veranderen, dient de aangezochte bewindvoerder eerst contact op te nemen met de bestaande bewindvoerder ten einde de ontstane situatie te bespreken, alvorens een verzoek tot ontslag en benoeming bij de kantonrechter in te dienen. Bij het verzoek dient de aangezochte bewindvoerder een schriftelijke reactie van de bestaande bewindvoerder te voegen, zodat duidelijk is dat dit contact heeft plaatsgevonden.
4.
Bij ontslag van de bestaande bewindvoerder en benoeming van een nieuwe bewindvoerder dan wel beëindiging van het bewind (anders dan door overlijden van de rechthebbende), dient in beginsel een termijn van maximaal twee maanden in acht genomen te worden tussen de zitting en de datum van beëindiging van het bewind danwel het ontslag van de bewindvoerder. Op deze manier heeft de bewindvoerder tijd om de overdracht te regelen en de tenaamstelling van rekeningen e.d. te veranderen.
5.
Wanneer de bewindvoerder overlijdt, bepaalt art. 1:448 lid 3 BW dat diens erfgenamen, als zij van het bewind kennis dragen, verplicht zijn al datgene te doen wat niet zonder nadeel voor de rechthebbende kan worden uitgesteld, totdat een opvolgend bewindvoerder is benoemd. Het komt weinig voor dat overlijden van de bewindvoerder wordt gemeld. Het verdient aanbeveling dat bewindvoerders een of meer mensen uit hun omgeving in kennis stellen van het feit dat zij bewindvoerder zijn, en aan deze mensen te vragen om de toezichthoudende kantonrechter op de hoogte te stellen bij overlijden. Wanneer er twee bewindvoerders zijn rust op de andere bewindvoerder de verplichting om de toezichthoudende kantonrechter zo spoedig mogelijk in kennis te stellen van het overlijden van de medebewindvoerder.
H
Aanbeveling overgangsrecht bij op 1 mei 2007 lopende bewinden
1.
Het toezicht op een op 1 mei 2007 lopende curatele, meerderjarigenbewind of mentorschap wordt ook na die datum gehouden door de kantonrechter die daags voor 1 mei 2007 toezicht hield. Dat is alleen anders als deze kantonrechter het toezicht op of na 1 mei 2007, door middel van een verwijzingsbeschikking, overdraagt aan de kantonrechter van de echte woonplaats van de te beschermen persoon.
2.
De onder 1. bedoelde kantonrechter is bevoegd inzake vanaf 1 mei 2007 ingediende verzoeken tot opheffing van een op 1 mei 2007 lopend meerderjarigenbewind of mentorschap, en tot ontslag van de fungerende en benoeming van een nieuwe bewindvoerder of mentor.
Versie 21 januari 2014 Status: Vastgesteld door het LOVCK
19 48
Ditzelfde geldt voor verzoeken tot uitbreiding of beperking van de goederen die onder het bewind vallen, en alle andere kwesties die het lopende meerderjarigenbewind of mentorschap zelf betreffen. 3.
De kantonrechter van de echte woonplaats van de te beschermen persoon is bevoegd in vanaf 1 mei 2007 ingediende verzoeken tot: opheffing van curatele; ontslag van de curator; benoeming van een nieuwe curator in een lopende curatele; omzetting van een lopende curatele in meerderjarigenbewind en/of mentorschap; omzetting van een lopend meerderjarigenbewind en/of mentorschap in curatele; instelling van curatele, meerderjarigenbewind of mentorschap waar die maatregel nog niet bestaat.
4.
Indien de kantonrechter van de echte woonplaats van de te beschermen persoon bevoegd is, kan deze zo nodig het beheersdossier in de lopende beschermingsmaatregel opvragen bij de toezichthoudende kantonlocatie. Dat geldt ook voor eventuele connexe dossiers (bij dezelfde te beschermen persoon is dit in de regel het mentorschapdossier, maar ook kan gedacht worden aan een samenhangend dossier van een andere rechthebbende zoals de echtgenoot wiens goederen eveneens onder bewind zijn gesteld). Wordt het toezicht voortgezet door de kantonrechter van de echte woonplaats van de te beschermen persoon en treedt daarbij geen wijziging op in de persoon van degene die is benoemd tot mentor of die verantwoordelijk is voor het (curatele-)bewind, dan dient alsnog een verwijzingsbeschikking door de verzendende locatie worden gemaakt.
5.
Verwijzing van op 1 mei 2007 lopende curatelen, meerderjarigenbewinden en mentorschappen naar de kantonrechter van de echte woonplaats van de te beschermen persoon kan in andere gevallen alleen na voorafgaand overleg tussen de betrokken locaties. Daarbij gelden de volgende uitgangspunten: Echt complexe dossiers (bijvoorbeeld zaken waarover frequent contact tussen kantonrechter en bewindvoerder is, en vooralsnog nodig blijft), blijven in beginsel waar ze zijn. Indien een bewindvoerder, curator of mentor verhuist naar een kantonlocatie buiten het gebied van de toezichthoudende kantonrechter, is dit een goed moment om alle dossiers te concentreren bij de kantonrechter van de echte woonplaats van rechthebbende. In geen geval mag het dossier meeverhuizen naar een locatie waar rechthebbende niet woont. In andere gevallen: lopende curateledossiers of zaken waarin alléén bewind of alléén mentorschap is ingesteld, worden in beginsel niet overgedragen wanneer de te beschermen persoon een leeftijd van 75+ heeft. Ratio: hoe korter het toezicht naar verwachting, gelet op de leeftijd, zal duren, des te minder reden is er om een andere kantonrechter nog met de zaak, en de bewindvoerder, curator of mentor met een andere kantonrechter te belasten. In zaken waarin er zowel bewind als mentorschap is en waarin verschillende kantonlocaties toezicht houden (A en B), is concentratie van toezicht in het algemeen wenselijk. Dit moet dan gebeuren bij de kantonrechter van de echte woonplaats van de te beschermen persoon en dat kan dan in locatie C zijn.
In andere gevallen is uitgangspunt dat de dossiers blijven waar ze zijn, tenzij de curator, bewindvoerder of mentor om verhuizing naar de echte woonplaats van de te beschermen persoon vraagt, of indien de kantonrechter zelf goede redenen voor overdracht heeft, zulks echter alleen na collegiaal overleg met de beoogd ontvangende ambtgenoot. In het laatste geval dienen belangen van de curator, bewindvoerder of mentor meegewogen te worden (bijvoorbeeld beduidend langere reistijd naar de kantonrechter).
Toelichting Met invoering van de Wet van 22 november 2006, Stb. 2006, 589, die op 1 mei 2007 in werking is getreden, wordt de kantonrechter van de echte woonplaats van rechthebbende de toezichthouder in alle gevallen waarin na die datum een beschermingsmaatregel (curatele, bewind of mentorschap) wordt uitgesproken. De zogeheten “afhankelijke woonplaats” vervalt.
Versie 21 januari 2014 Status: Vastgesteld door het LOVCK
20 49
Ter voorkoming van mogelijke onduidelijkheid over het overgangsrecht (artikel VI van die wet) inzake de vraag welke rechter bevoegd is bij voor die datum uitgesproken beschermingsmaatregelen, is bovenstaande aanbeveling vastgesteld. Voor het gemak van degenen die met de materie te maken krijgen, is aangegeven welke kantonrechter in welke zaak bevoegd is, waarbij in het midden wordt gelaten of dat krachtens art. VI lid 3 is of door onmiddellijke werking. Art. VI lid 3 voornoemd is geschreven met het oog op het nieuwe art. 1:12 lid 4 BW[1] en regelt de relatieve competentie van de kantonrechter voor het toezicht en beheerswerk in alle voor 1 mei 2007 uitgesproken curatelen, titel 19-bewinden en mentorschappen (hierna: lopende curatelen, meerderjarigenbewinden en mentorschappen)[2]. Art. VI lid 3 ziet niet op gevallen die voor 1 mei 2007 tot de absolute competentie van de rechtbank hoorden: opheffing van een lopende curatele; omzetting van een lopende curatele in bewind en/of mentorschap; omzetting van lopend bewind en/of mentorschap in curatele; een verzoek tot ontslag van de curator en tot benoeming van een nieuwe curator. Voor die verzoeken geldt dat de nieuwe wet onmiddellijke werking heeft. Bevoegd in die gevallen is daarom vanaf 1 mei 2007 de kantonrechter van de echte woonplaats van de rechthebbende/curandus.
________________________________________ [1] Kortweg: na 1 mei 2007 benoemt de kantonrechter van de echte woonplaats van rechthebbende niet alleen, maar houdt hij ook toezicht, ongeacht de woonplaats van de curator, bewindvoerder of mentor. [2] Hierbij gaat het LOVCK gemakshalve van onherroepelijk uitgesproken beschermingsmaatregelen uit. De taak van curator, bewindvoerder en mentor vangt aan daags na verstrekking/verzending van de benoemingsbeslissing (art. 1:383 lid 4, 1: 435 lid 7 en art. 1:452 lid 7 BW), ook indien hoger beroep wordt ingesteld. Vanaf dat moment houdt de kantonrechter dus toezicht.
Versie 21 januari 2014 Status: Vastgesteld door het LOVCK
21 50