INHOUDSOPGAVE: Inhoudsopgave
bladzijde
1
Inleiding
bladzijde
2
Hoofdstuk 1
De noodzaak en aanpak van huiswerk
bladzijde
3
Hoofdstuk 2
Omgaan met de agenda
bladzijde
5
Hoofdstuk 3
Goede studiegewoonten
bladzijde
7
Hoofdstuk 4
Wat is leren?
bladzijde
10
Hoofdstuk 5
Het leren “leren”
bladzijde
12
Hoofdstuk 6
Maakwerk
bladzijde
18
Hoofdstuk 7
Overhoren
bladzijde
19
Hoofdstuk 8
Het voorbereiden van een boekbespreking
bladzijde
20
Hoofdstuk 9
Het maken van werkstukken
bladzijde
22
Hoofdstuk 10
Het voorbereiden van een spreekbeurt
bladzijde
24
1
INLEIDING “Moet dat nou, huiswerk maken!?” “Naar school gaan is nog wel leuk, maar huiswerk maken……..
Veel kinderen zullen zoiets zeggen, ze haten huiswerk. Waarom? Natuurlijk omdat huiswerk niet echt leuk is. Maar ook omdat veel kinderen niet goed weten hoe ze het huiswerk moeten aanpakken.
Dit boekje gaat daarover. Over: - waarom moet je huiswerk maken? - op welke manier pak je het huiswerk aan? - hoe kan ik mezelf overhoren?
Alle soorten huiswerk worden besproken: woordjes leren, een tekst leren, een werkstuk maken,…….
Allerlei tips worden gegeven hoe je dat het beste kunt doen. Gebruik die tips!. Huiswerk maken en leren gaat dan beter!
Veel succes!
2
HOOFDSTUK 1 DE NOODZAAK EN AANPAK VAN HUISWERK Op scholen voor voortgezet onderwijs wordt veel huiswerk gegeven. Het is goed om hieraan op de basisschool reeds te wennen. De overstap naar het voortgezet onderwijs wordt op die manier een stuk makkelijker!
Waarom huiswerk? Is het niet mogelijk om alles op school te leren? Hier en daar wordt het uitgeprobeerd, maar de kinderen gaan dan wel 38 (!) uur naar school in plaats van ca 25 uur. Dat is ook geen pretje!!
HUISWERK IS ROT, MAAR HET MOT Ja, zo zou je het wel kunnen zeggen. Wat word je nu precies WIJZER van huiswerk? Om een vreemde taal goed te spreken en te schrijven moet je veel woordjes leren. Dat zal voor een deel ook thuis moeten gebeuren. Om wiskunde onder de knie te krijgen zul je veel sommen moeten maken net als bij rekenen.
3
Als je huiswerk maakt word je zelfstandig. Daar heb je plezier en voordeel van. Je zult steeds meer dingen alleen kunnen.\ Moet dat dan echt al op de basisschool? Ja zeker! Het is net als leren autorijden. De eerste rijlessen neem je niet in het spitsuur. De rijinstructeur neemt de leerling mee naar een stille weg waar weinig verkeer is. Zo is het ook met huiswerk. JONG geleerd, OUD gedaan. Huiswerk is niet altijd even leuk en kost tijd. Niemand zal dit ontkennen. Je moet proberen je huiswerk meteen goed te doen! Gelijk goed scheelt heel veel tijd (dus meer vrije tijd) Vergeet niet: HUISWERK MAKEN kun je leren. In dit boekje kun je er alles over lezen.
4
HOOFDSTUK 2 OMGAAN MET DE AGENDA Waarom is een agenda zo handig en hoe ga je er mee om? Alles onthouden is niet mogelijk. Telefoonnummers zoek je toch ook op? Zo gaat het ook met huiswerk, dat je opkrijgt. In je agenda schrijf je het huiswerk op, zodat je het niet vergeet.
AGENDATIP 1 Gebruik de schrijfruimte niet voor iets anders (plaatjes, tekeningen e,d,), Zo blijft het huiswerk in je agenda goed op te zoeken. Ook als je vriendin belt. Streep het dus nooit door! AGENDATIP 2 Je moet je huiswerk opschrijven op de datum waarop het af moet zijn. AGENDATIP 3 Op school werk je met een lesrooster . Het lesrooster komt weer in je agenda te staan. Bij de dagen noteer je de vakken. In het voortgezet onderwijs krijg je een lesrooster met elk uur een ander vak. Dan is het handig om afkortingen te gebruiken. NE = Nederlands AT = Algemene Technieken BI = Biologie
EN = Engels WI = Wiskunde AK = Aardrijkskunde
AGENDATIP 4 Noteer heel belangrijk huiswerk in een andere kleur. AGENDATIP 5 Ga altijd na of je begrijpt wat de leerkracht bedoelt.
5
VOORBEELD : Lees voor dinsdag blz. 3 t.m. 7 door. Wat bedoelt de leerkracht hiermee: a. moet je de stof leren (= kennen) of: b. moet je het echt alleen maar doorlezen? Vraag zoiets meteen als je twijfelt.
AGENDATIP 6 Soms krijg je cijfers voor je huiswerk. Vooral in het voortgezet onderwijs. Houd deze cijfers bij in je agenda. Je weet dan hoe je er voor staat. Probeer er achter te komen of alle cijfers even zwaar meetellen. Vaak telt een repetitie, toets of proefwerk tweemaal.
6
HOOFDSTUK 3 GOEDE STUDIEGEWOONTEN Bij goed studeren of huiswerk maken gaat het om vijf hoofdzaken. Dat zijn: a. de plaats b. de tijd; c. de volgorde; d. goede gezondheid; e. planning. DE PLAATS De beste plaats om je huiswerk te maken is de eigen kamer. Zorg ervoor, dat je zo min mogelijk gestoord wordt. Je kan bijvoorbeeld afgeleid worden door: - muziek; - voor het raam werken; - een rommelig bureau; - televisie aan; - vriendjes aan de deur. OM GOED TE STUDEREN IS EEN RUSTIGE RUIMTE NOODZAKELIJK DE TIJD In het algemeen is het een goede studiegewoonte om zo snel mogelijk na thuiskomst te beginnen met het huiswerk. Een te lange “tussenpauze” maakt het moeilijker om op gang te komen. Veel leerlingen halen ondanks inspanningen slechte resultaten. Vaak zeggen die leerlingen: “en ik heb er zolang op gezeten!” Zij hebben geprobeerd het proefwerk op het laatste moment te leren. Beter is: vijf dagen een half uur aan je repetitie werken dan 2,5 uur achter elkaar op dezelfde dag. DE VOLGORDE Het is volkomen fout om je huiswerk te beginnen met de vakken, die je het prettigst en gemakkelijkst vindt.
7
BEGIN MET HET LEERWERK VAN HET MOEILIJKSTE VAK Doe dit moeilijke leerwerk niet te lang. Een halfuur is een mooie tijd. Voor de afwisseling kun je daarna wat maakwerk doen. WISSEL LEERWERK EN MAAKWERK AF Het leerwerk moet zeker herhaald worden. Zonder herhalen weet je de volgende dag niet alles. Door herhalen onthoud je beter.
EEN GOEDE GEZONDHEID De nachtrust Een leerling uit groep acht of brugklas heeft gemiddeld negen uur nachtrust nodig. De voeding Voeding is ook erg belangrijk. Het beste kun je bruin brood eten en zo weinig mogelijk zoetigheden. Je moet voldoende verse groeten en fruit eten. Elk mens heeft vitaminen nodig. Als een mens te weinig vitamine C (fruit) en B (bruin brood) binnenkrijgt, ga je je gammel voelen. Hierdoor kun je minder goed opletten en haal je slechte cijfers.
8
Lichaamsbeweging en sport Door het lange stilzitten op school en thuis krijgen we slappe spieren. Veel kinderen zitten ook nog een paar uur voor de televisie. Sport en lichaamsbeweging zijn daarom nog belangrijker geworden. Men heeft ontdekt, dat door een goede lichaamsconditie de studieresultaten omhoog gaan. BEHOORLIJKE NACHTRUST, SPORT, GOEDE VOEDING DE PLANNING Probeer een vaste weekindeling te maken, eventueel samen met je ouders. Houd daarbij rekening met sportvereniging, hobby’s, favoriete televisieprogramma’s. WEET WAT JE DOET, WAAROM JE HET DOET, WANNEER JE HET DOET EN WAT JE GEDAAN HEBT.
9
HOOFDSTUK 4 WAT IS LEREN? Leren is allerlei ervaringen opdoen. Als kind heb je vast wel eens je handen gebrand of zand gegeten. Ging al het leren maar zo gemakkelijk. Op school gaat het leren moeilijker. Wat is de bedoeling van het leren op school? Hoe doe je dat? Belangrijk bij het leren is je geheugen. Dat zit ergens in de hersenen. Met dat geheugen kun je net als met een computer allerlei dingen onthouden. Als je dan iets nodig hebt, kun je het geleerde weer oproepen en gebruiken. Soms lukt dat oproepen niet. Dan kun je je niets meer herinneren. Het is in je geheugen weggezakt. Je geheugen moet weer opgefrist worden. Vreselijk lijkt het mij als je je geheugen hebt verloren, dat je niet eens meer weet hoe je heet. Waar je woont. Je hoort dan zeggen: “Hij is zijn geheugen kwijt” Leren is naast ervaringen opdoen, ook feiten, jaartallen, namen en woorden in je geheugen opslaan. Dat heeft alleen zin als we het geleerde voor langere tijd kunnen vastleggen. De grote vraag is: Hoe leren we nu al deze dingen, zodat we ze niet de volgende dag vergeten zijn? De meeste leerlingen leren voor morgen en denken er niet aan een volgende keer deze geleerde woorden of feiten nog eens te herhalen. Totdat een repetitie wordt opgegeven over vijf lessen. Dan blijkt dat er niet veel is onthouden en dat je weer moet leren, maar nu natuurlijk veel meer. Een halfuur gaat het goed. Dan beginnen de hersenen moe te worden. Het resultaat van al je werken is een dikke onvoldoende. Je ouders denken dan ook nog dat je niet gewerkt heb. Je besluit nu met hard werken te stoppen. Het heeft toch geen zin!? Zo’n overladen geheugen is een van de gevaarlijkste dingen. Je kunt niet meer goed denken en het gevolg is een zware onvoldoende. De methode om je geheugen niet te zwaar te belasten is: herhalen, herhalen en actief bezig zijn (dus niet opdreunen, zonder erbij na te denken). Dat herhalen kost dan wel meer tijd, maar het blijft wel langer in je geheugen. Dat de repetitie daardoor veel minder tijd kost en minder op je zenuwen werkt is mooi meegenomen.
LEREN MET JE HELE LICHAAM Er zijn kinderen die perse iets gezien moeten hebben voordat ze het kunnen onthouden (ogen). Een ander moet het beslist gehoord hebben (oren). Of ben jij iemand die het prettig vindt om het eerst op te schrijven (voelen). Bij sommige vakken gebruik je zelfs je neus (ruiken). Je proeft toch eerst, voor je 10
iets doorslikt. Als je echt iets uit je hoofd moet leren, dan doe je dat het best met zoveel mogelijk zintuigen: DUS: - je neemt de worden goed in je op door ernaar te kijken (ogen): - je spreekt ze hardop uit zodat je het goed kunt horen (mond,oren): - je probeert het op te schrijven (handen = voelen). Dit doe je net zolang achter elkaar totdat het ‘zit’. LEREN DOE JE NIET ALLEEN MET HET KOPPIE MAAR MET JE HELE LICHAAM
11
HOOFDSTUK 5 HET LEREN “LEREN” “Leren” kun je leren. Dat kan op allerlei manieren. Deze “leermanieren” noemen we studietechnieken. Zoals je weet heeft huiswerk als doel zelfstandig leren “leren”. In dit hoofdstuk staan belangrijke studietechnieken: v het leren van namen van plaatsen, landen, rivieren, bergen, enz. (TOPOGRAFIE); v het leren van moeilijke Nederlandse woorden; v het leren van woorden in een vreemde taal; v het leren van teksten of bladzijden uit een leerboek; (aardrijkskunde, geschiedenis, biologie); v het leren van repetities.
HET LEREN VAN TOPOGRAFIE Het leren van steden, rivieren, gebergten is net zoiets als het leren van woordjes. v maak gebruik van blanco kaartjes (vraag ze maar aan je leraar); v leer niet teveel namen achter elkaar, maar verdeel ze in groepjes; v wees tijdens het leren actief: wijs met je vinger de plaats op het kaartje aan; v zeg de naam een paar keer hardop en schrijf hem op; v let erop dat je de naam goed opschrijft; v Maak gebruik van “ezelsbruggetjes bv. Delft ligt tussen Rotterdam en Den Haag. bv. Eindigt de naam op “dam” , dan ligt de plaats aan het water bv. T.v. tas: Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland, Schiermonnikoog. v als je vindt dat je alles kent, neem je alle namen en het oefenkaartje nog twee keer door. HET LEREN VAN MOEILIJKE NEDERLANDSE WOORDEN Bij het leren van Nederlandse woorden gaat het om de spelling (hoe het geschreven moet worden) en de betekenis.
12
Regels voor het leren van de spelling • • • • • • •
verdeel het woord in lettergrepen; spreek het woord overdreven duidelijk uit; spreek het woord ook uit zoals het geschreven is; spreek het woord eerst langzaam uit, daarna vlug; ga na wat het woord betekent; als je de betekenis al weet, probeer je dan het beeld, dat erbij hoort, op te roepen. maak een paar zinnen met het woord erin.
Regels voor het leren van de betekenis • • • • •
verdeel de woorden in groepjes van vijf; leer de woorden en hun betekenissen, bedenk er een beeld (plaatje bij); schrijf tijdens het leren de woorden, die voor jou moeilijk zijn op; schrijf een zin op waarin de betekenis duidelijk wordt; als je echt actief leert is 15 minuten voor 20 woorden voldoende.
LEER NOOIT ZONDER NADENKEN (= OPDREUNEN)
13
CONTROLEER JEZELF NA 30 MINUTEN SCHRIFTELIJK, LET OP DE JUISTE SPELLING. Dus: Doe eerst een ander vak (liefst maakwerk), dan jezelf overhoren.
HET LEREN VAN WOORDEN IN EEN VREEMDE TAAL B.V. FRANS, ENGELS, DUITS. Woorden zijn de bouwstenen van de taal. Wil je een taal kunnen spreken, verstaan of lezen, dan moet je veel woorden weten. De mooiste manier om woorden te leren is ze steeds te horen en zelf te spreken. Zo heb je als klein kind je moedertaal geleerd zonder huiswerk of repetities. Bij een vreemde taal gaat dat niet. Je moet veel oefenen en leren en vooral herhalen. Hoe leer je een rij van 20 woorden? Je moet er actief mee bezig zijn. Dat wil zeggen, niet gedachtenloos in volgorde opdreunen, maar er iets bij bedenken. Je bedenkt er een “beeld” bij of je zoekt naar een ”ezelsbrug”. Je gebruikt zoveel mogelijk zintuigen. Je kijkt goed hoe het geschreven wordt (zien). Je spreekt het zo goed mogelijk uit (horen). Je schrijft het woord op (voelen). Helaas kun je de woorden niet proeven en ruiken. Veronderstel, dat je de onderstaande rij Engelse woorden moet leren: - the shore - the house - the sea - the church - the castle - the kitchen - the town - yellow - the roof - the wall
- de kust - het huis - de zee - de kerk - het kasteel - de keuken - de stad - geel - het dak - de muur
Leg maar een papier over de Engelse woorden. Wat is in het Engels: de kust? Je hebt geen idee. Heeft het woord iets als aanknopingspunt, waardoor je het beter kunt onthouden. Je ziet er geen. Dan het volgende woord. Het Huis? Je weet het niet. the house. Oh, dat is makkelijk. Bijna hetzelfde als in het Nederlands. Zo ga je door. Doe het rijtje zo twee of drie keer. Na hoogstens 10 minuten stoppen. Nu wat anders gaan doen. Reken- of wiskundesommen bijvoorbeeld.
14
Dan weer naar een rijtje. Engelse woorden bedekken. Schrijf ze allemaal in het Engels op. Kijk welke je niet meer wist of fout geschreven zijn. Maak tenslotte met deze woorden een klein zinnetje b.v. The wall is yellow. Weer niet langer dan 5 a 10 minuten. Na het eten of voor het slapen gaan controleer je het rijtje weer. Je maakt geen fouten? PRIMA!!
Voor een volgende keer moet je weer een rijtje leren. Eerst controleer je of je het vorige rijtje nog kent of welke woorden je fout schreef. Schrijf de woorden op, die je niet kende (herhalend leren). Een schrift voor deze moeilijke woorden is heel handig. (moeilijke woordenschrift). Je kunt de woorden, die nog steeds fout gaan dan steeds herhalen. Bij de andere woorden hoeft dat niet meer, die zitten vast in je geheugen. Voordeel: Krijg je nu een repetitie of toets dan is het leren van de woorden geen probleem meer en ben je vrij vlug klaar. Dus geen angst, geen kortsluiting in je geheugen en ……. een goed cijfer! Tot slot de hoofdregels voor het leren van woorden: • • •
dikwijls leren, maar korte perioden, b.v. drie keer 10 minuten; steeds (alle voorgaande woorden) herhalen; de moeilijke woorden actief gebruiken door: 1. zinnen ermee maken; 2. opschrijven in het moeilijke woordenschrift.
HET LEREN VAN TEKSTEN OF BLADZIJDEN UIT EEN LEERBOEK OF UIT EEN DICTAAT VAN DE LERAAR Bij de vakken Aardrijkskunde, Geschiedenis en Biologie geeft de leraar vaak als huiswerk een tekst op. Bijvoorbeeld: “leer uit hoofdstuk drie blz. 18 en 19”. Dat is een tekst van twee bladzijden.
Hoe pak je het goed bestuderen van een tekst aan? Door van je leerwerk maakwerk te maken. Maak van de tekst een schema. Met de volgende vijf stappen maak je van je leerwerk (tekst) een goed schema! STAP EEN Lees de tekst een keer aandachtig door.
15
Je hebt dan een eerste indruk van de tekst. STAP TWEE Je gaat de tekst nu goed en grondig lezen. Je zoekt naar hoofdzaken (vaak dikgedrukt of schuingedrukte woorden) en schrijft die op. Begrippen en woorden, die je niet kent, zoek je op in een woordenboek. Kom je er dan nog niet uit, vraag het dan. Controleer jezelf door tussentijds stukjes tekst terug te vertellen. STAP DRIE Je zet de hoofdzaken nu in een overzichtelijk schema. STAP VIER Controleer of je alles begrepen en onthouden hebt. Dat doe je door de stof (tekst) na te vertellen, met behulp van je schema. Maak vragen, waarvan je denkt, dat de leraar die gaat stellen. STAP VIJF Maak aantekeningen van de dingen die je nu nog niet weet. Herhaal die dingen.
Voordelen: • • • •
je doet iets met de tekst: je bent bezig met maakwerk; tegelijkertijd komt de inhoud van de tekst in je hoofd; via het schema kun je uiteggen wat je van de tekst begrepen hebt; ook bij het leren van een repetitie of proefwerk kun je je schema goed gebruiken.
TIPS TIP 1 Begin twee of drie dagen van tevoren met het bestuderen van de tekst. Doe dan stap een, twee en drie.
16
TIP 2 Bewaar je schema voor een proefwerk of repetitie. Met behulp van je schema, de vragen en aantekeningen heb je de hoofdzaken zo weer in je hoofd zitten.
HET LEREN VAN REPETITIES EN PROEFWERKEN Repetities of proefwerken zijn toetsen, die gaan over een grotere hoeveelheid leerstof. De repetitie of het proefwerk is dus een herhaling van de behandelde leerstof. Een repetitie of proefwerk wordt langer van tevoren opgegeven dan het gewone huiswerk. Gebruikelijk is twee weken van tevoren.
Begin enkele dagen van tevoren met het bestuderen van de repetitie. Je raakt dan niet in paniek. Een goede manier van werken is: 1.neem de te bestuderen leerstof door; 2.schat hoeveel tijd je nodig denkt te hebben; 3.stel voor jezelf vast wat je moeilijk vindt; 4.zoek de schriftelijke overhoringen over de stof op en bekijk de gemaakte fouten; 5.bij de leervakken zoek je de gemaakte schema’s op; 6.maak een tijdsplanning.
17
HOOFDSTUK 6 MAAKWERK Tips bij het maken van opdrachten, vraagstukken, enz. TIP 1 Kijk eerst naar de vorige maakopdracht. Kijk of je toen fouten hebt gemaakt, zodat je deze fouten niet meer zal maken. TIP 2 Gaat de opdracht over bepaalde regels (werkwoordsspelling), zorg er dan voor dat je deze regels kent. Het kost tijd als je steeds weer in je boek moet bladeren om deze regels te bekijken. De maakopdrachten zijn er voor om die regels te oefenen. TIP 3 Werk nauwkeurig, kleine foutjes zijn snel gemaakt. TIP 4 Kan je de opdracht niet maken, vraag het dan aan de leraar. Let bij het behandelen van de opdracht in de les goed op. TIP 5 Bij het nakijken van de opdrachten of vragen moet je heel goed opletten. Verbeter je werk als het fout is tijdens het nakijken. Neem dit thuis nog een keer door, liefst dezelfde dag. Het maakwerk kun je het best afwisselen met leerwerk. Natuurlijk begin je met leerwerk. Leer eerst bijvoorbeeld 20 Engelse woorden. Ga dan een half uur maakopdrachten doen, bijvoorbeeld wiskunde of rekenen. Je moet proberen je maakwerk goed en rustig te doen en niet af te raffelen.
18
HOOFDSTUK 7 OVERHOREN Bij het overhoren controleer je of de geleerde stof goed in je geheugen zit. Je kunt je laten overhoren door je ouders, broer, zus, klasgenoten enz. Je kunt natuurlijk ook jezelf overhoren. Dat kan heel goed bij woordjes en teksten. TIP 1 Laat je niet direkt na het leren overhoren, wacht daarmee ongeveer een uur. TIP 2 Laat je pas overhoren als je het huiswerk kent. TIP 3 Degene, die overhoort moet de stof zelf goed kennen (anders heeft het geen zin). TIP 4 Bij het overhoren moet de stof kris, kras door elkaar gevraagd worden. TIP 5 Als je op school goede resultaten behaalt, is jezelf overhoren voldoende. TIP 6 Jezelf overhoren is het beste. Doe dat dan net zoals je leraar of lerares.
19
HOOFDSTUK 8 HET VOORBEREIDEN VAN EEN BOEKBESPREKING BOEKBESPREKING GEDAAN:
STAPPEN: 1. Zoek een leuk boek!
2. Lees het hele boek
DENK HIERAAN: - Je moet het boek zelf leuk vinden - Het mag niet eerder gekozen zijn - Het is niet moeilijk na te vertellen - Het past bij je leeftijd - Begin hier op tijd mee: wacht niet tot de laatste dag
3. Maak een samenvatting
- Gebruik hierbij het samenvattingsblad
4. Kies een stuk om voor te lezen
- Het stukje laat goed zien wat voor soort boek het is - Het stukje heeft niet al te veel uitleg van te voren nodig. Er moeten dus niet te veel onbekende figuren in voorkomen - Je kunt het stukje voorlezen als een los verhaal - Het eind van het stukje mag open zijn: zo maak je de kinderen nieuwsgierig
5. Zoek informatie over de schrijver 6. Achterin het boek
- Soms staat er achterin een bladzij met informatie over de schrijver - Soms staat er achter op de kaft van het boek informatie - Soms zit er een extra kaft om het boek met een flap waar informatie op staat
7. Op internet
- Zoek de naam van de schrijver op. Veel kinderboekenschrijvers hebben een site met hun hele naam aan elkaar vast: bijv. www.carryslee.nl - Kijk ook op de site: www.goudenmuis.nl of www.kinderboeken.pagina.nl
8. In de bibliotheek
- In veel bibliotheken vind je groene mappen met informatie over kinderboekenschrijvers - Kijk in het “Lexicon van de jeugdliteratuur”: Dit zijn vijf of meer bruine mappen met losse bladen erin. Over veel schrijvers vind je hierin informatie - Er bestaan kleine informatieboekjes over schrijvers. Kijk in de catalogus van de bibliotheek of die er Zijn. Vraag het anders even aan de mensen van de bibliotheek.
20
9. Neem mee naar school:
- Het boek (Met een papiertje bij de juiste bladzij) - Het samenvattingsblad
SAMENVATTINGSBLAD 1.
Titel van het boek:
2.
Schrijver:
3.
De hoofdpersoon heet: De hoofdpersoon is een
4.
DE SAMENVATTING
5.
Ik lees voor:
0 jongen 0 meisje 0 vrouw 0 man , die/dat:
Blz……… t/m blz……….
Wat er vooraf ging aan het voorleesstukje:
6.
Over de schrijver:
7.
Andere boeken van deze schrijver:
8.
Ik vind dit boek: (Bijv. mooi, spannend, saai, grappig, stom, droevig) want
21
HOOFDSTUK 9 HET MAKEN VAN WERKSTUKKEN Zoek eerst een ONDERWERP uit! § Kies een leuk maar beperkt onderwerp. § Kies een onderwerp dat je belangstelling heeft. § Kies een onderwerp waarover je veel en geschikte informatie kunt vinden. § Overleg vooraf met je leraar over de keuze van je onderwerp. Dan ga je INFORMATIE VERZAMELEN § Verzamel informatie. Gebruik hiervoor: Ø de bibliotheek Ø schoolbibliotheek Ø reisbureaus Ø winkels Ø thuis, familie, vrienden Ø internet Ø organisaties die iets met het onderwerp te maken hebben; bel ze op of stuur ze een e-mail Ø Verzamel plaatjes bijv. in oude tijdschriften Dan ga je INFORMATIE ORDENEN § Lees de informatie goed door. § Kies daaruit een aantal onderwerpen. Ieder onderwerp wordt een hoofdstuk. § Denk na over de volgorde van de hoofdstukken. Schrijf deze indeling op een blaadje, je hebt dan al een indeling in hoofdstukken. § Begin met de inleiding (wat is het onderwerp, waarom heb je dat gekozen), gevolgd door de hoofdstukken die in een duidelijke volgorde staan en sluit af met een goed einde (korte herhaling en/of conclusie). § Zet de titel van je werkstuk erboven. § Deel de juiste plaatjes bij de juiste hoofdstukken in. Daarna komt het SCHRIJVEN OF TYPEN § Verzin een hoofdtitel. § Begin per hoofdstuk met het schrijven. Maak eerst een kladversie van je werkstuk § Begin voor ieder nieuw onderwerp met een nieuw hoofdstuk. § Schrijf geen zinnen over, maar schrijf alles in je eigen woorden op. § Gebruik geen woorden die je niet kent. § Schrijf niet alles achter elkaar. Begin je met een nieuw onderwerpje, sla dan een regel over en schrijf er een titeltje boven. § Plaatjes en tekeningen kunnen ook veel duidelijk maken. § Maak een boekenlijst met titels van boeken, tijdschriften enz. waar je informatie uitgehaald hebt.
22
Tot slot komt de UITERLIJKE VERZORGING van je werkstuk § Lees de kladversie goed door en verander zonodig nog wat aan de inhoud. § Is de inhoud compleet? Staan er taalfouten in? Zijn de zinnen niet te lang? Gebruik je niet te vaak hetzelfde woord? § Ben je iedere nieuwe zin met een hoofdletter begonnen? § Staan de leestekens op de goede plaats? § Verbeter de kladversie en laat de kladversie door een ander nakijken. § Schrijf de definitieve versie zo netjes mogelijk over. § Als je met de computer werkt, is het handig om de spelling te controleren. § Nummer de hoofdstukken. § Nummer alle bladzijden. § Knip de plaatjes netjes uit en plak ze recht op. Zet bij elk plaatje wat het is. § Doe de boekenlijst achter in je werkstuk. § Maak een mooie voorkant en achterkant.
VEEL PLEZIER EN STERKTE MET HET MAKEN VAN JE WERKSTUK!!
23
HOOFDSTUK 10 HET VOORBEREIDEN VAN EEN SPREEKBEURT
Zoek eerst een ONDERWERP uit! § Kies een leuk maar beperkt onderwerp. § Kies een onderwerp dat je belangstelling heeft. § Kies een onderwerp waarover je veel en geschikte informatie kunt vinden. § Overleg vooraf met je leraar over de keuze van je onderwerp.
Dan ga je INFORMATIE VERZAMELEN § Verzamel informatie. Gebruik hiervoor: Ø de bibliotheek Ø schoolbibliotheek Ø reisbureaus Ø winkels Ø thuis, familie, vrienden Ø internet Ø organisaties die iets met het onderwerp te maken hebben; bel ze op of stuur ze een e-mail Ø Verzamel plaatjes bijv. in oude tijdschriften
Dan ga je INFORMATIE ORDENEN § Lees de informatie goed door. § Kies daaruit een aantal onderwerpen. Ieder onderwerp wordt een hoofdstukje. § Denk na over de volgorde waarin je de punten wilt behandelen. Schrijf deze volgorde op een blaadje, je hebt dan al een indeling voor je spreekbeurt. § Bedenk wat je allemaal over deze punten wilt vertellen. § Schrijf bij elk punt een paar sleutelwoorden of korte zinnen op je blaadje. § Gebruik dit blaadje als spiekbriefje tijdens je spreekbeurt. § Begin met een inleiding (wat is het onderwerp, waarom heb je dat gekozen), gevolgd door de punten die in een duidelijke volgorde staan en sluit af met een goed einde (korte herhaling en/of conclusie). § Bedenk welke plaatjes of voorwerpen je wilt laten zien. De VOORBEREIDING van je spreekbeurt § Bereid de spreekbeurt voor door hardop voor jezelf of een bekende te oefenen. Gebruik het blaadje met de punten. Maak hier in je eigen woorden een verhaal van. § Verzin een aantal vragen die je de groep kan stellen. Je bent dan niet alleen zelf aan het woord maar laat de groep ook meedoen. Bovendien weet je dan of iedereen je begrepen heeft. § Bedenk hoe je de plaatjes of voorwerpen bij je spreekbeurt wilt gebruiken. Zijn de plaatjes groot genoeg? Kopieer je ze en deel je ze uit? Teken je iets op het bord? § Geef je de voorwerpen door of zet je ze voor de klas? Als je grag iets door wilt geven, dan is het verstandig om dit na je spreekbeurt te doen, anders wordt het vaak rommelig
24
en raak je de draad kwijt.
De PRESENTATIE van je spreekbeurt § Ga rustig op een goede plek voor de klas staan bijvoorbeeld bij het bureau van de meester of juffrouw. Je kunt het blaadje dan voor je leggen. § Begin je verhaal zoals je het hebt voorbereid, gebruik het blaadje, maar lees het niet voor. (Het is geen leesbeurt). § Door de zenuwen ga je vaak te snel of te zachtjes praten. Let er dus op dat je duidelijk praat, dus hard genoeg en niet te snel. Probeer te praten alsof je het tegen het achterste kind in de klas hebt. § Breng afwisseling in je stem, praat niet steeds op dezelfde toon. § Probeer je verhaal rustig te vertellen. Sta niet te wiebelen, maar sta ook niet stokstijf voor de groep, handen in je zakken kun je beter niet doen. § Als het lukt, kijk dan je groep aan. Wordt je zenuwachtig of lacherig kijk dan over de hoofden heen. § Stel aan het einde van je spreekbeurt de vragen die je hebt voorbereid. § Houd het einde van je spreekbeurt zoals je dat hebt voorbereid. § Geef na afloop de mogelijkheid tot het stellen van vragen.
VEEL PLEZIER EN STERKTE MET HET VOORBEREIDEN VAN JE SPREEKBEURT!!
25