(DEELTIJD)ONTSLAG CAO KUNSTEDUCATIE INFORMATIE OVER DE VAN TOEPASSING ZIJNDE REGELINGEN UIT DE CAO KUNSTEDUCATIE Hierna komen achtereenvolgens aan de orde:
Suppletieregeling (van toepassing bij autonome daling van leerlingen, of andere brdijfseconomische redenen) Bovenwettelijke uitkeringsregeling (kortweg van toepassing bij: reorganisaties die noodzakelijk geworden zijn door overheidsingrijpen = subsidievermindering)
SUPPLETIEREGELING (bedrijfseconomische redenen) Artikel 3:3 1. Onderwijsgevend of docerend personeel met een contract voor onbepaalde tijd, aan wie om bedrijfseconomische redenen (niet zijnde een subsidievermindering) geheel of gedeeltelijk ontslag is aangezegd, heeft aanspraak op een salarisgarantie van de werkgever. 2. Indien sprake is van een ontslagaanzegging als bedoeld in lid 1 heeft de werknemer als bedoeld in lid 1 gedurende een periode van 4 maanden recht op volledige doorbetaling van het laatstverdiende salaris waarop hij aanspraak kan maken krachtens de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. 3. Gedurende de periode als bedoeld in lid 2 rust op de instelling én de werknemer de inspanningsverplichting om vervangende werkzaamheden te zoeken. Indien de inspanning geheel of gedeeltelijk tot resultaat heeft dat binnen de instelling vervangende werkzaamheden worden gevonden, zal het voorgenomen geheel of gedeeltelijk ontslag niet worden geëffectueerd voor het aantal uren vervangende werkzaamheden. 4. De opzegtermijn voor werkgever is 2 maanden. Opzegging geschiedt niet eerder dan na ommekomst van de periode als bedoeld in lid 2. 5. Indien en voor zover de inspanningen als bedoeld in lid 3 geen resultaat hebben opgeleverd, heeft de werknemer op het moment dat het ontslag ingaat recht op een suppletieregeling waarvan de lengte afhankelijk is van de lengte van het dienstverband van het contract voor onbepaalde tijd volgens de volgende staffel: - Tot 2 jaar vast dienstverband: gedurende 3 maanden 100% doorbetaling. (totaal: 9 mnd) - Tot 4 jaar vast dienstverband: gedurende 4 maanden 100% doorbetaling. (totaal 10 mnd) - Tot 6 jaar vast dienstverband: gedurende 5 maanden 100% doorbetaling. (totaal 11 mnd) - Langer dan 6 jaar vast dienstverband: gedurende 6 maanden 100% doorbetaling. (totaal 12 mnd) 6. Indien de werknemer in de periode als bedoeld in lid 5 aanspraak kan maken op een WW-uitkering, wordt de WW-uitkering in mindering gebracht op de doorbetaling krachtens de suppletieregeling. BOVENWETTELIJKE UITKERINGSREGELING (subsidievermindering) Artikel 3:4 1. Indien de bedrijfseconomische reden voor ontslag veroorzaakt wordt door een subsidiemaatregel of wegens reorganisatie dan wel fusie ten gevolge van de vaststelling of wijziging van een plan of programma van de gemeentelijke of provinciale overheid, heeft de werknemer met een dienstverband voor onbepaalde tijd, aan wie geheel of gedeeltelijk ontslag wordt verleend wegens bedrijfseconomische redenen, in afwijking van artikel 3:3 geen aanspraak op de suppletieregeling maar op een wachtgeld of een
bovenwettelijke uitkering. 2. Tot en met 31 december 2006 heeft de werknemer bij een ontslag als bedoeld in lid 1 recht op een wachtgeld, zoals vastgelegd in bijlage 5. Bij een ontslag op of na 1 januari 2007 heeft de werknemer recht op een bovenwettelijke uitkeringsregeling, zoals vastgelegd in bijlage 6. 3. De duur van de bovenwettelijke uitkering is maximaal 4 jaar, tenzij anders is bepaald in bijlage 6. 4. De berekeningsgrondslag voor de bovenwettelijke uitkering is het dagloon van werknemer op de dag voorafgaande aan het ontslag als bedoeld in lid 1, vermeerderd met het bedrag aan vakantietoeslag en eindejaarsuitkering. De berekeningsgrondslag wordt telkens aangepast aan de in deze CAO overeengekomen algemene salariswijzigingen. 5. Indien de werknemer in de periode van verstrekking van wachtgeld of bovenwettelijke uitkering aanspraak kan maken op een WW-uitkering, wordt de WW-uitkering in mindering gebracht op het wachtgeld of de bovenwettelijke uitkering.
Bijlage 6 – Bovenwettelijke uitkering (ex artikel 3:4 CAO) Artikel 1 De bovenwettelijke uitkering is van toepassing op ontslagen zoals bedoeld in artikel 2, die plaatsvinden op of na 1 januari 2007. Artikel 2 1. Aan de werknemer, die uitsluitend wordt ontslagen als gevolg van subsidiemaatregelen of wegens reorganisatie, dan wel fusie ten gevolge van de vaststelling of wijziging van een plan of programma van de gemeentelijke of provinciale overheid, hierna te noemen de rechthebbende, wordt met ingang van de dag van zijn ontslag door de instelling die hem heeft ontslagen een bovenwettelijke uitkering toegekend. 2. De berekeningsgrondslag voor de bovenwettelijke uitkering is het laatst genoten salaris van de rechthebbende, vermeerderd met het bedrag der vakantietoeslag en eindejaarsuitkering, berekend over een maand, waarop de rechthebbende op de dag voorafgaande aan zijn ontslag aanspraak had of zou hebben gehad bij waarneming van zijn functie. 3. Indien in het laatst genoten salaris, bedoeld in het tweede lid, anders dan door het verwerven van salarisanciënniteit, wijziging zou zijn gekomen, in het geval de rechthebbende in dienst zou zijn gebleven op dat salaris, geldt, te rekenen vanaf het in werking treden van de wijziging, het aldus gewijzigde salaris als laatstgenoten salaris. Artikel 3 1. De rechthebbende is verplicht zich binnen 14 dagen na de aanzegging van zijn ontslag in te laten schrijven bij het CWI en deze inschrijving te handhaven. 2. Het recht op bovenwettelijke uitkering vervalt indien de rechthebbende aan wie ontslag is aangezegd na die mededeling heeft geweigerd een hem aangeboden betrekking te aanvaarden, welke in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden voor hem passend is te achten. Artikel 4 Voor de berekening van de aanspraak op bovenwettelijke uitkering wordt onder diensttijd verstaan: de diensttijd op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd bij de werkgever die de rechthebbende heeft ontslagen met uitzondering van de tijd: - Die voorafgaat aan een onderbreking in de diensttijd door ontslag van langer dan een jaar, tenzij voor de toepassing van artikel 5, leden 2 en 3; - Die in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een bovenwettelijke uitkering of van een wachtgeld als bedoeld in bijlage 5 van de CAO Kunsteducatie of van een uitkering inzake onvrijwillige werkloosheid, tenzij voor de toepassing van artikel 5, leden 2 en 3. Artikel 5 1. De duur van de bovenwettelijke uitkering bedraagt 3 maanden, -vermeerderd voor de rechthebbende die op de dag van het ontslag de leeftijd van 21 jaar nog niet heeft bereikt met een duur gelijk aan 18% van zijn diensttijd CAO Kunsteducatie 2006/2008 (versie: 3 juli 2007) - 70 -voorts voor de rechthebbende die op de dag van het ontslag 21 jaar oud is met een duur gelijk aan 19,5% van zijn diensttijd, -en zo vervolgens per leeftijdjaar opklimmende met 1,5% tot 78% voor de rechthebbende die op de dag van het ontslag 60 jaar of ouder is,
2. De duur van bovenwettelijke uitkering voor rechthebbenden die geboren zijn op of na 1 januari 1955 wordt berekend conform lid 1, maar bedraagt ten hoogste 4 jaar. 3. De duur van bovenwettelijke uitkering voor rechthebbenden die geboren zijn op of na 1 januari 1950 maar voor 1 januari 1955, wordt vastgesteld op het op 1 januari 2007 conform lid 1 opgebouwde recht op uitkeringsduur, maar bedraagt ten hoogste 8 jaar. Er vindt na 1 januari 2007 geen verdere opbouw van rechten plaats. 4. De duur van bovenwettelijke uitkering voor rechthebbenden die geboren zijn voor 1 januari 1950 bedraagt maximaal 8 jaar, mits zij voor het aantal uren waarvoor ontslag wordt verleend gebruik maken van OBU of FPU. Gedurende de periode waarin gebruik wordt gemaakt van OBU of FPU vindt een aanvulling op deze vroegpensioenregeling plaats tot 70 procent van het laatstverdiende salaris. 5. Ten aanzien van de rechthebbende die bij de aanvang van de in het eerste lid bedoelde diensttijd in het genot was van een bovenwettelijke uitkering, als in deze regeling bedoeld, of van een wachtgeld als bedoeld in bijlage 5 van de CAO Kunsteducatie, wordt bij berekening van de duur van de bovenwettelijke uitkering mede in aanmerking genomen de diensttijd die bij de berekening van de eerder toegekende bovenwettelijke uitkering of het eerder toegekende wachtgeld in aanmerking is genomen. Op de aldus berekende duur van de bovenwettelijke uitkering wordt de duur van de eerder toegekende bovenwettelijke uitkering, met uitzondering van de verlenging als bedoeld in lid 3, in mindering gebracht. Artikel 6 Het bedrag van de bovenwettelijke uitkering is: - Gedurende de eerste 3 maanden 93% van de berekeningsgrondslag. - Gedurende de daarop volgende 9 maanden 83% van de berekeningsgrondslag. - Gedurende de daarop volgende 3 jaar 73% van de berekeningsgrondslag. - Vervolgens 70% van de berekeningsgrondslag. Artikel 7 1. De bovenwettelijke uitkering wordt verminderd met: - Hetgeen de rechthebbende als overbruggingsuitkering ingevolge een pensioenregeling kan ontvangen. - De inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf door de rechthebbende ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop het ontslag, ter zake waarvan de bovenwettelijke uitkering is toegekend, hem is aangezegd of door hem is aangevraagd, en wel over de maand waarop deze inkomsten betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben. 2. De in lid 1 bedoelde vermindering geschiedt aldus dat van de bovenwettelijke uitkering wordt afgetrokken het bedrag waarmee de bovenwettelijke uitkering, vermeerderd met de inkomsten, de berekeningsgrondslag overschrijdt. 3. Lid 1 is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf ter hand genomen gedurende non-activiteit, vakantie of verlof, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, ter zake waarvan de bovenwettelijke uitkering is toegekend. 4. Wanneer de rechthebbende arbeid of bedrijf ter hand heeft genomen voor de dag van het ontslag, anders dan bedoeld in lid 1 of lid 3, en na die dag uit die arbeid of dat bedrijf inkomsten of meer inkomsten gaat genieten, is het bepaalde in lid 1 van toepassing, tenzij de rechthebbende aannemelijk maakt dat die inkomsten of vermeerdering van inkomsten of een gedeelte daarvan, noch het gevolg zijn van een verhoogde werkzaamheid, noch verband houden met het ontslag, in welk geval die inkomsten, die meerdere inkomsten of dat gedeelte daarvan niet in aanmerking worden genomen voor
de toepassing van lid 1. 5. Inkomsten die zijn genoten uit hoofde van overwerk worden niet als inkomsten in de zin van dit artikel aangemerkt. Artikel 8 1. De rechthebbende is verplicht de werkgever van het ter hand nemen van enige arbeid of bedrijf terstond mededeling te doen onder opgave, voor zover mogelijk, van de inkomsten die hij uit die werkzaamheden zal genieten, dan wel van de hem gedane uitkeringen ingevolge sociale verzekeringen. 2. Brengt de aard van de werkzaamheden of van de inkomsten mee dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt op de bovenwettelijke uitkering een vermindering toegepast van een voorlopig vastgesteld bedrag onder voorbehoud van verrekening aan het einde van de evenbedoelde termijn. 3. Ten aanzien van de in lid 2 bedoelde verrekening is artikel 7 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat zij geschiedt over de in lid 2 bedoelde langere termijn in plaats van over iedere maand afzonderlijk. 4. Het bepaalde in de voorgaande leden vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de arbeid of het bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in artikel 7 leden 3 en 4. Artikel 9 1. Indien de rechthebbende aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen, die minder bedraagt dan 70% van de berekeningsgrondslag, wordt de bovenwettelijke uitkering slechts uitbetaald voor zover zij evenbedoelde uitkering te boven gaat. 2. Indien de rechthebbende aan wie een bovenwettelijke uitkering is toegekend, uit hoofde van de betrekking waaraan deze bovenwettelijke uitkering wordt ontleend, aanspraak heeft of verkrijgt op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet (WW), de Ziektewet (ZW), de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) of de Wet inkomens voorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), wordt gedurende de termijn waarover die aanspraak bestaat de bovenwettelijke uitkering slechts uitbetaald voor zover het evenbedoelde uitkeringen te boven gaat. Artikel 10 1. Het recht op bovenwettelijke uitkering eindigt: - Met ingang van de dag, volgend op de dag van overlijden van de rechthebbende. - Met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op die waarin de rechthebbende de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt. - Met ingang van de datum waarop de rechthebbende aanspraak maakt op invaliditeitspensioen uit hoofde van de betrekking waaruit hij met recht op bovenwettelijke uitkering werd ontslagen. - Indien het recht op bovenwettelijke uitkering geheel wordt afgekocht. 2. Het recht op bovenwettelijke uitkering kan geheel of ten dele vervallen worden verklaard indien de rechthebbende: - Zich zodanig gedraagt dat hij, ware hij in dienst gebleven, zou zijn ontslagen. - De gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling of de vermindering van de bovenwettelijke uitkering niet, niet volledig of onjuist verstrekt. Artikel 11 1. Indien rechthebbende - Een hem aangeboden functie of betrekking, die hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen, weigert te aanvaarden; - In de gelegenheid is om op een wijze die voor hem passend kan worden geacht,
inkomsten te verkrijgen, doch daarvan geen gebruik maakt; - Inkomsten als bedoeld in artikel 6 zonder voldoende reden prijsgeeft dan wel door eigen schuld of toedoen verloren doet gaan; Wordt de bovenwettelijke uitkering verminderd met het bedrag waarmee de bovenwettelijke uitkering, vermeerderd met de verzuimde dan wel de prijsgegeven of verloren gegane inkomsten, de berekeningsgrondslag zou hebben overschreden. 2. De bovenwettelijke uitkering wordt niet uitbetaald voor de duur dat de rechthebbende: - De hem opgelegde verplichtingen niet of niet volledig nakomt. - Metterwoon verblijf houdt in het buitenland, tenzij hem op zijn verzoek hiervoor door de instelling die hem heeft ontslagen toestemming is verleend. - Zich onvoldoende houdt aan de voorschriften van het bevoegde uitvoeringsorgaan van de sociale verzekeringswetten. Artikel 12 Het recht op bovenwettelijke uitkering wordt opgeschort voor de duur dat de rechthebbende zich ingevolge wettelijke verplichting als militair of als noodwachter in werkelijke dienst bevindt, dan wel aanspraak maakt op gehele of gedeeltelijke doorbetaling van salaris. Artikel 13 Op verzoek van de rechthebbende kan de bovenwettelijke uitkering geheel of ten dele worden afgekocht. Artikel 14 Aan de rechthebbende die in de gelegenheid is elders inkomsten uit arbeid of bedrijf te gaan verwerven en die daartoe genoodzaakt is te verhuizen, kan een tegemoetkoming in de verhuiskosten worden toegekend overeenkomstig de voor burgerlijke rijksambtenaren ter zake gelde regelingen, tenzij hij ter zake van zijn verhuizing aanspraak kan maken op een verhuiskostenregeling van zijn nieuwe werkgever. Artikel 15 1. De bovenwettelijke uitkering wordt uitbetaald in maandelijkse termijnen. Met toestemming van de rechthebbende kan uitbetaling in langere termijnen plaatsvinden. 2. Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de rechthebbende wordt aan de echtgenoot van wie de rechthebbende niet duurzaam gescheiden leefde, of bij ontstentenis van deze aan de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen, een bedrag uitgekeerd gelijk aan de berekeningsgrondslag over een tijdvak van 3 maanden. Wordt op de bovenwettelijke uitkering een vermindering toegepast krachtens artikel 7, 8, 9 of 12 of wordt artikel 10 lid 2 toegepast, dan is de uitkering gelijk aan het bedrag van de bovenwettelijke uitkering dat de belanghebbende op de dag van overlijden ontving over een tijdvak van drie maanden. 3. Laat de rechthebbende geen betrekkingen na als bedoeld in lid 2, dan kan het daar bedoelde bedrag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten CAO Kunsteducatie 2006/2008 (versie: 3 juli 2007) - 73 van de laatste ziekte en van de lijkbezorging, indien zijn nalatenschap voor de betaling van die kosten ontoereikend is. Artikel 16 Gedurende de periode waarin de rechthebbende aanspraak heeft op bovenwettelijke uitkering, heeft hij bovendien recht op een uitkering van de werkgever van ten hoogste de helft van het werkgeversaandeel in de kosten van de volledige of gedeeltelijke voortzetting van de deelneming in de pensioenregeling die op hem van toepassing is, mits de rechthebbende zelf eveneens tenminste de helft van het werknemersaandeel van
de voortzetting van de voornoemde pensioenregeling voor zijn rekening neemt. Een en ander met een maximum van 6% van het laatstgenoten salaris.