De wapens en een beschrijving van de gebruikte bronnen Jan Melssen
Wapens zijn gekleurde kentekens die op een wapenschild zijn geplaatst, in het begin persoonlijk, maar al gauw erfelijk. Aanvankelijk was het de adel die wapens gebruikte als versiering van schilden, vanen en sjabrakken enz. voor de herkenbaarheid op het slagveld, maar al snel verspreidde het gebruik ervan zich over de geestelijke stand, over gemeenschappen als steden, kloosters en kerken, over de burgerij en de boerenstand. Tevens werd het gebruik van helm, dekkleden en kronen van de adel en ridders overgenomen. Heraldische wapens vinden hun oorsprong in het tweede kwart van de twaalfde eeuw. Heraldiek of wapenkunde nam in de vroegere samenleving een belangrijke plaats in, omdat het aan de veelal analfabete mens een visuele presentatie van informatie bood. Aan de hand van wapens in de kerk en op grafzerken wist men met wie men te maken had, want datzelfde wapen kwam binnen de gemeenschap nog op andere plaatsen voor (als huisnamen, op ramen, voorwerpen, zegels, enz.). Het mooie van de wapens in de Sint-Jan is dat we hier niet alleen wapens van de belangrijke Bossche families tegenkomen, maar ook van de ‘gewone’ families die hun familienaam letterlijk visualiseerden in een wapen, of van ambachtslieden die hun hand- of huismerk (te vergelijken met een bedrijfslogo) in een wapenschild plaatsten en zo aansluiting zochten bij de wapenvoerende families. Op basis van deze gegevens lijken de Bossche zerken een doorsnee te zijn van de stedelijke gemeenschap, zij het dat de omvangrijke arbeidersklasse niet is vertegenwoordigd. Aan het einde van de vijftiende eeuw, uit welke tijd in de Sint-Jan nog slechts enkele grafzerken bewaard zijn gebleven, zijn de hoogtijdagen van de heraldiek al voorbij. Bronnen Voor de beschrijving van de wapens is in hoofdzaak gebruikt gemaakt van twee ‘bronnen’: een handschrift uit 1709 en de uitgave van Smits uit 1912. Daarmee zijn in ieder geval de jongste en oudst bekende bron met elkaar vergeleken. Voor sommige zerken, vooral die waarvan de beschrijving problemen opriep, zijn de tekeningen van L. van Valkenburg in het kerkarchief van de Sint-Jan en Handschrift Martini bekeken en zo nodig verwerkt. Nadat in 2007 van de meeste zerken door de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten – thans Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed – foto’s waren vervaardigd, zijn ook die in het onderzoek betrokken. We geven nu eerst een overzicht van de handschriften en de gedrukte bronnen. Handschriftelijke bronnen 1. Het Handschrift 1709, Wapenen en Opschriften van eenige zarken, en sepulturen, leggende, soo in de St Ians, kruijsbroeder, St Geertruiden kerck, als elders op stoepen. Binne de stad s’Hertogenbosch1. is anoniem, maar lijkt aan Job
1.
126
I. Inleiding
127
Mogelijk identiek aan het anonieme, achttiende-eeuwse handschrift dat voor 1912 in het bezit was van graaf Georges de Looz-Corswarem; zie Van Sasse van Ysselt 1912, 345. Van Sasse van Ysselt III, 507, noemt bijvoorbeeld de van Smits 1912 afwijkende overlijdensdata van het echtpaar Coelborner-Kemp en moet over een oudere bron hebben beschikt, maar dat kan natuurlijk ook een ander handschrift zijn geweest.
1. Ingekleurde pentekeningen van de wapens op de zerken 465, 239, 138 en 492 in Hs 1709, pp. 100-101. Particuliere collectie.
Op het voorblad staat geschreven wanneer de auteur de zerken heeft opgetekend: de welck ick in den Jaren 1709 soo bevonden hebbe te wesen, maar er komen nog een zerk uit november 1710 (106.3) en een aantekening van 10 september 1711 (216.1) in origineel schrift voor; verder is er nog een zerk zonder jaartal opgenomen (89.2), waarvan de persoon in kwestie in 1705 elders is overleden (zie zerk 401). Ook komen bij- of inschrijvingen voor in grafteksten uit 1715, 1718, 1721 en 17248. en het al genoemde jaartal 1741. Onder inschrijving 114.2 wordt verwezen naar een niet in dit handschrift bestaande folio 332, waaruit kan worden opgemaakt dat er ten minste nog een tweede handschrift moet zijn geweest.9. Misschien kan de aanwezigheid van deze – jongere – zerken worden verklaard door het feit dat de graven vooraf zijn gekocht en, op de datum na, in orde gemaakt voor personen die op dat moment (1709) nog in leven waren. Een deel van de wapens in het handschrift is ‘voorzien’ van kleuren, hetzij door inkleuring met verf hetzij door arceringen, zoals gebruikelijk binnen de wapenkunde. Dat de of een latere auteur kleuren gebruikt of kan gebruiken, zal niet afhankelijk zijn geweest van diens kennis van de plaatselijke heraldiek. Hoogstwaarschijnlijk heeft hij bij vele zerken nog de bijbehorende rouwborden aangetroffen waarop de wapens in kleur waren afgebeeld. Uit de onderlinge afwijkingen in de dubbele noteringen in 1709 blijkt dat de auteur slordig was. In tekst en wapens zijn er verschillen met de uitgave van Smits uit 1912. Omdat zowel Martini (zie hierna) als Smits een aantal zerken geeft dat niet in het handschrift van 1709 voorkomt, moeten deze toentertijd nog onder een houten vloer hebben gelegen (dooptuin, gestoelten). 2. Handschrift van Willem van der Lely (1698-1772), Wapens en inscriptien op de tombes, sepulturen, zarken ende glazen zoo in de kercken binne de stad ‘sHertogenbosch als op de dorpen in de Meijerije begrepen in twee deelen, ende voorzien met een ampel register der familie namen en wapens, derde kwart achttiende eeuw. Deel I (1-84) betreft Wapens en inscriptien van tombes, sepulturen, en meest alle de zarken, leggende, zoo in de St. Ianskerck [...]. Het berust in de bibliotheek van de Universiteit van Tilburg, KHS D14. Dit handschrift is een letterlijk afschrift van het anonieme Handschrift 1709,10. ook al is de volgorde van de beschrijvingen anders. De enige, op dit moment bekende toevoeging is een getekend wapenschild van Veldius uit Delft, dat in 1709 al niet meer aanwezig was. Van der Lely moet dit wapen dus van elders hebben gekend.11. 3. Handschrift van Jhr. E.M.A. Martini (1769-1863), Zarken der St. Janskerk anno 1832, bestaande uit vier langwerpige notitieblokjes met kladaantekeningen uit de jaren tussen 1821 en 1843. Deze aantekeningen werkte hij in 1835 in het net uit en hij voegde er een plattegrond van de kerk aan toe, waarop de nummers van de zerken hun ligging aangeven. Uit zijn nalatenschap verwierf het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen ‘In manuscript, een beschrijving en afbeelding, door den heer Martini
de Lange uit Gorinchem (1652-1732?) te kunnen worden toegeschreven.2. Het is bijgehouden c.q. nog van aantekeningen voorzien tot en met 1741 en heeft voorin een onvolledige index op familienamen B-C.3. Het handschrift is in particulier bezit. In het manuscript zijn tenminste twee handen te onderscheiden. Naast de originele hand4. heeft een latere bezitter niet alleen correcties aangebracht in de al genoteerde teksten5., maar ook aanvullingen genoteerd.6. Ook was de tweede(?) auteur op de hoogte van latere feiten.7. 2. 3.
4.
5.
6.
7.
128
Van Dijk 2006, 9-16. Inhoud: Sint-Jan (p. 1-166?, 168-179, 209-215, 220, 223-224, 231-234, 236); de Kruisbroederskerk (p. 185-208); St. [Geertrui] kerk op het Ortheneind (p. 180-184, 200); hier en daar op stoepen voor de huizen, waarschijnlijk uit afgebroken kerken en kloosters (p. 167-168, 211, 214, 216-219, 221-222, 224, 233, 235, 237) en op onbekende plaatsen (p. 225-230). Een bijschrijving van 5 juni 1724 is nog in het originele handschrift gedaan (p. 106.3, laatste regels) Correcties op bijvoorbeeld p. 3.1 (tussengevoegde regel), 24.2 (laatste regels met verwijzing), 25.2 (laatste regel met verwijzing), 31.2 (correcties in tekst), 46.2 (correcties in tekst), 114.2 (correcties in tekst), 73.1 (invuldatum 5 octobris 1715), 78.3 (verwijzing), 88.2 (verwijzing), 114.2 (verwijzing naar niet aanwezige folio 332), 149.2 (verwijzing), 151.2 (verwijzing), 198 (laatste regels), 213.3 (verwijzing), 227 (correcties in tekst). Ook lijken sommige identificaties van wapens (bijgeschreven familienamen) van de tweede hand. Bijvoorbeeld p. 4.1 (na originele tekst), 15.1 (bovenaan), 15.2 (laatste regel), 34.3 (hele inschrijving), 93 (hele inschrijving?), 186-187 (hele tekst), 188 (onderste deel), 189.2 (hele inschrijving), 215.2 (hele inschrijving, derde hand?), 231.2 (hele tekst met verwijzing), 234-237 (hele bladzijden?). Ook de index B-C is van een andere hand dan de originele. De inschrijvingen op p. 27 en 30 lijken eveneens in een afwijkend handschrift te zijn geschreven. Zoals ‘Niet mer in wesen sijnde, nu de kelder van Hr Jan van Heurn, secretaris, obiit 11
8.
9.
10.
11.
I. Inleiding
129
aug. 1741’ (71.2, naast wapen) of ‘is nu weggenome en geleijt voor de Tolkamer’ (151.2, naast wapen). 1715: 73.1 (zerk 395) en 236.1 (zerk 470), 1718: 4.1 (zerk 350), 1721: 34.3 (zerk 444), en 1724: 106.3 (waar het jaartal 1716 ontbreekt dat nu op zerk 421 staat). Het aan dezelfde auteur toegeschreven, anonieme handschrift Wapens en inscriptien van de sepulturen, tombes en zarken, item meest alle de blazoenen, soo in de kerken in de Meyerye van ’s-Hertogenbosch als Gorinchem, was eveneens in het bezit van graaf Georges de Looz-Corswarem en werd uitgegeven door J.-Th.de Raadt in de Noordbrabantsche Almanak 1891-1893, die het dateerde op de eerste helft van de achttiende eeuw. Hij neemt op fol. 44.4 zelfs de tekst ‘vide fol. 332’ over, die in Handschrift 1709 na inschrijving 114.2 was geplaatst. Het betreft zerk 75; Van der Lely, 53v.2; Handschrift 1709, 141.2; Handschrift Martini 74; tekening van Van Valkenburg en Smits 1912, nr. 51-B.
2. Zerk 75, pentekening met het wapen dat al in 1709 niet meer zichtbaar was, in Hs Van der Lely, 53v.2.
4. De tekeningen van de hand van L. van Valkenburg, opzichter-tekenaar van de uitwendige herstellingen van de Sint-Jan. Ze zijn door hem vervaardigd in de jaren 1895-1908 in opdracht van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant, evenals de pentekeningen ervan.14. De tekeningen bevinden zich in het kerkarchief van de Sint Jan, dossier 2.45; de nummering binnen het dossier volgt thans die van Smits 1912. Van Valkenburg moet aan de hand van een of meer schetsboekjes hebben gewerkt.15. De bewaard gebleven tekeningenserie is in vergelijking met de uitgave van Smits 1912 niet compleet16. en bestaat uit tenminste twee verschillende reeksen: een schetsmatige, primitieve serie in pen – vermoedelijk naar het handschrift van Martini en niet naar eigen waarneming, omdat hij net als Martini aangeeft welke inscripties in ‘oude’, ‘nieuwe’ of ‘nog nieuwere’ letters zijn uitgevoerd – en een jongere, meer precies getekende serie in potlood. Bij deze laatste fraaie serie kan de vraag worden gesteld hoe die tot stand is gekomen. Waren de zerken destijds nog op deze wijze te herkennen of heeft de tekenaar aan de hand van de oude schetsen in combinatie met wat hij in de Sint-Jan nog aantrof, tekeningen c.q. reconstructies gemaakt?17. Van Valkenburg plaatst bij de tekeningen de zerkmaten en soms een opmerking. Smits gebruikte in 1912 de tekeningen 1-292, maar niet steeds de complete tekening. Er is nog geen onderzoek gedaan naar afwijkingen tussen deze tekeningen en die in de uitgave van Smits.18. Gedrukte bronnen 1. Franciscus Sweertius (1567-1629) beschrijft in zijn Monumenta sepulcralia et inscriptiones publicæ privatæque ducatus Brabantiæ (Antwerpen 1613) op pagina’s 330-339 onder het kopje Sylvæducensia allereerst het rouwbord voor koning Filips II in het hoogkoor. Daarna geeft hij de tekst van een tiental epitafen uit de SintJanskerk, op een uitzondering na allemaal daterend uit de laatste twee decennia van de zestiende eeuw en het begin van de zeventiende eeuw.19.
14.
15.
16.
zelven, der zerken in de groote kerk alhier, zoo als ze lagen in 1821’.12. Het handschrift berust thans, zoals de hele bibliotheek van dit genootschap, in de bibliotheek van de Universiteit van Tilburg, KHS D19a-d (kladversie) en B106 (netversie). Martini maakt pentekeningen van 364 zerken, maar is voor de locatie van de teksten op de zerken niet, in ieder geval niet geheel betrouwbaar. Hij geeft de zerkmaten in voeten en soms nadere bijzonderheden over lettertype, ligging of familie van de begravene. Later, in ieder geval na 1861, voegt R. Baron van Breugel Douglas (1791-1873) nog een tweetal zerken toe en corrigeert er een.13. Smits nam de zerken 293 tot en met 311 in zijn uitgave van 1912 uit dit handschrift over.
17. 12. 13.
130
Handelingen 1863, 4-5. Bij Martini 322 tekent hij met R. van Breugel Douglas; bij de beide andere aantekeningen lijkt de voorletter meer op een N. De in ’s-Hertogenbosch geboren Van Breugel kreeg bij Koninklijk besluit van 30 januari 1861 nr. 67 het recht de naam Van Breugel Douglas te
18.
19.
I. Inleiding
131
voeren. Omdat Martini zijn handschrift aan het Provinciaal Genootschap naliet, is niet duidelijk hoe Van Breugel Douglas de tekening van zerk 322 met een nieuwe tekst kon overplakken en met potlood de genummerde zerkaantekeningen 365 en 366 toevoegen, die door Smits 1912, XII, worden vermeld. Volgens Smits 1912, IX, berustten deze pentekeningen in de collectie van dit genootschap, dus thans in de Brabant-collectie in de bibliotheek van de Universiteit van Tilburg. Op een van de potloodtekeningen staat de datering ‘Januari 1900’ of 1906 (zie blad zerktekeningen 52-A-B-C, thans zerken 33, 34 en 39). Bij zerktekening 116-B (thans 266) tekent hij aan ‘Jan Millinck in klein schetsboekje’ (betreft 116-A, thans 257). De zerken 293-311 in Smits 1912 werden ontleend aan Handschrift Martini en komen daarom in dit dossier niet voor. Verder ontbreken de volgende nummers: 89-A (zerk 204), 89-C (210), 94-I (216), 100-B (235), 100-C (370), 102 (166), 108-A-B-C (242, 241, 240), 110-AB-C (246, 244, 245), 114-A-B-C (252, 243, 255), 116-A (257), 123 (183), 156 (320), 159 (318), 166 (313), 200 (404), 203 (407), 213 (411), 255-C (-), 270 (509), 288 (224), 289 (126), 312 (-), 313 (377), 314 (207), 315 (206), 316 (238), 317 (372), 318 (-), 320 (310), 322 (-), 323 (-), 324 (371), 325 (493), 326 (367), 327 (368) en 328 (130). Volgens Michels 1998 ontbrak ook tekening 164, maar zouden 94-I (nu 216), 200 (nu 404) en 289 (nu 126) wel aanwezig moeten zijn. Vgl. de completeringen bij zerken die blijkbaar nog maar deels aanwezig waren. Smits 1912, IX, geeft zelf aan dat de tekeningen bij zerk 314 (vrouw van Alard du Hamel, thans 207) en zerk 325 (bisschop Masius, thans 493) niet van Van Valkenburg zijn. De eerstgenoemde is gesigneerd X.S. Beide zullen van de hand van de auteur zelf zijn. Het gaat hier om zerken 65, 576, 587, 588, 589, 590, 591, 592, 593, 594. Deze bron is in een
3. Zerk 266. Potloodtekening van L. van Valkenburg van zerk 116-B met archiefnummer rechtsboven.
2. Le Grand Théâtre sacré du Duché de Brabant (La Haye 1734), welke uitgave zowel aan Jacques Le Roy (16331719) als aan Antonius Sanderus (1586-1664) wordt toegeschreven. Onder ‘l’évêché de Bois-le-Duc’ vinden we de beschrijvingen van 113 epitafen in de Sint-Jan met gegevens van 115 zerken.20. De jongste begravingen hierin dateren van 1715, terwijl er ontbreken uit bijvoorbeeld 1690, 1714, 1718 en later, die volgens Smits wel op deze zerken voorkomen. De optekeningen zouden dan van rond 1715 kunnen zijn, waarbij enigszins slordig te werk is gegaan. Mogelijk is het voor een deel gebaseerd op Handschrift 1709 of anders op een gemeenschappelijke bron (deels op Sweertius?). De beschrijvingen zijn de ene keer meer en de andere keer minder uitgebreid dan die in Smits 1912, de volgorde van de begravene(n) wijkt soms af en er worden af en toe data gegeven die bij Smits ontbreken. Soms geeft de auteur extra informatie, zoals materiaalkeuze of uiterlijk21., ligging,22. de aanwezigheid van wapens en kwartierwapens23. of een gegeven over de overledene.24. Bij de kwartierwapens noemt hij – overigens niet consequent – familienamen die zeker niet altijd op de zerken staan aangegeven. Deze zal hij daarom geven op basis van zijn bekendheid met het familiewapen of mogelijk vanwege de aanwezigheid van rouwborden. Zet hij hierbij in plaats van een familienaam puntjes, dan kan dat zowel betekenen dat het desbetreffende wapen op dat moment al ontbrak, maar ook – en dat is waarschijnlijker – dat hij aan dat wapen geen familienaam kon verbinden. Voorts vult hij zelf namen aan die niet op de zerk voorkomen, vermoedelijk aan de hand van de wapens.25. Als illustraties bij de beschrijvingen zijn twee kopergravures opgenomen van de hand van J. Harrewijn (1660-1727), ‘Chalcographus Regius’ uit Brussel, namelijk de ‘Epitaphe’ van Sibille Raessen, huisvrouw van Joan van de Velde met hun alliantiewapen en de wapens van acht kwartieren (zerk 104)26. en de ‘tombe devant le Grand Choeur’, vóór het grote koor, van Van de Velde met het wapen Van de Velde en de kwartierwapens Van de Velde, Loockemans, Ketelaer, Van Vechel aan manszijde en Raessen, Van den Eeckaert, Beyens en Pauweter aan vrouwszijde, zij het in een andere volgorde dan op het epitaaf.27. 20. 21.
22.
23.
24. 25.
26.
27.
132
I. Inleiding
133
Het gaat om Tome II, Partie II, pp. 33-47, waarna nog enkele wapenkasten volgen. Une belle pierre sepulchrale (zerken 519 en 220), une sur pierre sepulchrale (zerk 479), une pierre sepulchrale (zerken 156, 466 en 470), une pierre sepulchrale couverte d’une lame de cuivre (‘Lijst van niet meer aanwezige zerken’, 528 [we verwijzen voortaan hiernaar als ‘lijst’]), une belle Pierre sepulchrale de Marbre (zerk 329), sur une pierre sepulchrale l’Epitaphe de ... (zerk 104), Tombe ... (bij de afbeelding tegenover p. 41), ... une autre pierre sepulchrale (tekstverwijzing naar genoemde afbeelding). Devant le grand Autel (zerk 519), dans le dit Choeur (zerk 156; daarvóór is overigens nog geen ‘koor’ genoemd, tenzij dat van het hoofdaltaar is bedoeld), au milieu du Choeur (zerk 466), au circuit du Choeur (zerken 145, 436 en 132), dans le Choeur de N. Dame (zerk 195), devant le Grand Choeur (bij de afbeelding tegenover p. 41) en devant le Choeur encore une autre pierre sepulchrale (tekstverwijzing naar genoemde afbeelding). Avec les Blasons de ... (zerk 519), avec le blason de ... (zerk 479), avec les Blasons de ... au milieu (zerk 156), avec les Blasons de ..., écartelé avec ... (zerk 466) en: avec quartre quartiers qui sont tout effacez par la longeur du tems (zerk 159). Epitaphe du Savant ... (zerk 163), Epitaphe de ... composé par lui même (zerk 118). Bijvoorbeeld bij zerk 128, waar gezegd wordt dat de vrouw van Van de Water een Loef van der Sloot was. Tegenover p. 40. De kwartierwapens wijken af van die in Smits 1912, 329, worden genoemd. Tegenover p. 41: links de wapens Van de Velde, Ketelaer, Loockemans en Van Vechel, rechts Raessen, Beyens, Van Eeckaert en Pauweter. Deze tombe staat niet in Smits 1912, maar wordt wel genoemd op p. 329.
4. Kopergravure van het epitaaf bij zerk 104 van Sibille Raessen in Le Grand Théâtre.
3. C.R.H.[ermans], ‘De bouwmeester Alard du Hamel en zijne vrouw Margaretha van Auweningen’, in De Oude Tijd, 1869, pp. 145-146. Hierin wordt gesproken van een witte hardsteen, ingemetseld in de zuiderbinnenmuur van de Sint-Jan met de afbeelding van Margaretha van Auweningen in doodsgewaad, 1,40 el lang en 90 duim breed, met inscriptie: HIER LEIT BEGRAVEN MARGRIETE VAN AUWENINGE ALART DU / HAMEL MEISTER VAN DEN WERKE HUISVROU DIE STERF OP ALDER HEILIGHEN / AVONT ANO 1484, gevolgd door een merk, en op de banderol boven het lichaam O, GHENADI GOD, ONTFERMT U MIJN[ER] (zie zerk 207). De houtgravure die erbij is afgedrukt, is van de hand van F. Orloff op basis van een tekening van J.C. Heze[n]mans. 4. Onder de titel ‘Grafzerken in de Sint Janskerk ’s-Hertogenbosch’, worden in een aantal afleveringen van het Tijdschrift voor Noordbrabantsche Geschiedenis, Taal- en Letterkunde, 1-3 (1883-1886), door een anonieme auteur 15 zerken beschreven, waarschijnlijk vanaf de zerken zelf.28. De inscripties zijn, in tegenstelling tot wat Smits in 1912 doet, niet aangevuld, maar met de afkortingstekens weergegeven. Steeds wordt gezegd of er al dan niet een wapen of ander kenteken op de zerk staat, en zo ja, ook beschreven. Van een vijftal zerken zijn de hand- of huismerken afgebeeld.29. Buiten de 15 beschrijvingen worden van nog twee zerken fraaie tekeningen afgedrukt.30. 5. In Taxandria. Tijdschrift voor Noordbrabantsche Geschiedenis en Volkskunde (1892-1943) komen al vóór de uitgave van Smits in 1912 enkele door L. van Valkenburg gesigneerde afbeeldingen van zerken voor, waarvan één zelfs in zijn geheel, terwijl Smits slechts het wapendeel ervan afbeeldt.31. Door Van Valkenburg zijn ook de tekeningen van de zerken gesigneerd die zijn opgenomen in Studiebeurzen. Beurzenstichtingen voor de stad en voormalige Meijerij van ’s-Hertoghenbosch (1904-1906) van Jhr. A. van der Does de Willebois.32. Met uitzondering van de hiervoor genoemde, gaat het in beide publicaties om dezelfde tekeningen als die welke later in Smits zijn opgenomen. 6. ‘Eenige grafschriften uit kerken in Noord-Brabant’, een artikelenreeks van D.G. van Epen in De Wapenheraut. Maandblad gewijd aan Geschiedenis, Geslacht-, Wapen- en Oudheidkunde, dat onder redactie van diezelfde Van Epen verscheen. De reeks opent in 1897 met de Sint-Janskerk.33. Van Epen neemt de beschrijvingen op van 85 zerken, die hij ontleent aan Le Grand Théâtre (1734). Hij maakt bij het overnemen echter de nodige fouten en laat de epitafen met een min of meer lange, veelal Latijnse tekst weg. 7. De Grafzerken in de kathedrale Sint Janskerk van ’s-Hertogenbosch op naam van C.F.Xav. Smits (’s-Gravenhage 1912) in twee delen, waaraan een tekst van Mr. A.F.O. van Sasse van Ysselt over wapen- en rouwborden is toegevoegd.34. 28.
29.
30.
31.
32.
33.
34.
134
I. Inleiding
135
Grafzerken 1883-1884, 68 (zerk 470), 110 (zerken 186 en 407), 156 (zerken 178, 420 en 313), 183 (zerken 432, 173, 68 en 405), 204 (zerk 175), 208 (zerk 102), 236 (zerk 306); Grafzerken 1885-1886, 13 (zerk 494) en 216 (zerk 496, afbeelding op p. 214). Dat betreft Grafzerken 1883-1884, 156 en 208; Grafzerken 1885-1886, 216; zie voor zerkverwijzingen de vorige noot. Grafzerken 1885-1886, 5-6 (zerk 354: Eyndhouts), van de hand van August Sassen, en 165166 en 192 (zerk 413: Van Empel). Beide zijn een autotypie: ‘Aut(h). A.J. Bogaerts, Breda’. In Taxandria 3 (1896) de grafzerk van Godart de Jegher (zerk 119; alleen het wapengedeelte in Smits 1912, nr. 9); in Taxandria 5 (1898) de grafzerk van Rutger van Berckel (zerk 151; geheel in Smits 1912, nr. 8). Van der Does de Willebois II, tegenover p. 40 (zerk 48); III, tegenover p. 80 (zerk 198), tegenover p. 107 (zerk 312), tegenover p. 511 (zerk 440) en IV, tegenover p. 5 (zerk 377), tegenover p. 389 (zerk 138) en tegenover p. 503 (zerk 115). De Wapenheraut jrg. 1 (1897), 17-20 en 41-43 en 44. Van Epen gebruikt zowel de naam SintJanskerk als ‘Cathedraal Katholieke Kerk’, zonder te weten dat het een en dezelfde kerk betreft. Hier wordt een exemplaar beschreven dat qua informatie zichzelf tegenspreekt en extra
5. Zerk 207. Houtgravure van F. Orloff in De Oude Tijd. 6. Zerk 354. Autotypie van A.J. Bogaerts, Breda, naar een tekening van August Sassen in diens tijdschrift jrg. 3 (1885/1886), 5-6.
De beschrijvingen en afbeeldingen van de zerken 1-292 zijn gebaseerd op de tekeningen naar bestaande zerken van L. van Valkenburg, van de zerken 293-311 op Handschrift Martini; de zerken 312328 betreffen een ‘naoogst’, waarvan de bron niet wordt vermeld. Hierbij moet worden opgemerkt dat Smits, of zijn aangever, daar waar gegevens zoals wapens op de tekeningen van Van Valkenburg ontbraken, deze aanvulde met informatie uit Handschrift Martini. Het ontcijferen van de opschriften ten behoeve van de tekeningen gebeurde door Van Sasse van Ysselt. Dr. Smits maakte het manuscript gereed voor de drukker.35. Het grafzerkendeel verscheen in 1911, het stuk over de rouwborden in 1912.36. Een beoogd supplement is er nooit van gekomen.37. De cliché’s van de tekeningen voor het boek zijn vervaardigd door de ‘Graveer-inrichting en cliché-fabriek A.C. Verhees’ uit ’s-Hertogenbosch.38. 8. Genealogische en heraldische gedenkwaardigheden in en uit de kerken der provincie Noord-Brabant, een tweedelig werk
35. 36. 37. 38.
136
informatie geeft, die in de meeste nog voorhanden gebonden exemplaren niet meer aanwezig is. Het bestaat uit twee delen: deel I [De] Grafzerken in de [kathedrale] St. Janskerk te ’s-Hertogenbosch, 1ste stuk, bewerkt door Dr. C.F. Xav. Smits, ’s-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1912 [zerken 1-198, pp. 2-208]; deel II: De grafzerken in de kathedrale Sint Janskerk van ’s-Hertogenbosch, door Dr. C.F. Xav. Smits, sc. hist. & arch.dr., Lid van het Bestuur van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noordbrabant te ’s-Hertogenbosch, bewerkt naar de teekeningen van L. van Valkenburg. 2de stuk; en bijgevoegd: De wapen- en rouwborden, voorheen in voormelde kerk / de kathedrale Sint Janskerk te ’s-Hertogenbosch aanwezig, door Jhr. Mr. A.F.O. van Sasse van Ysselt, Bestuurslid van gemeld Genootschap, ’s-Gravenhage, Martinus Nijhoff, 1912 / ’s-Hertogenbosch, Stoomdrukkerij Lutkie & Cranenburg, 1912 [inleiding, pp. I-XVIII; zerken 199-328, pp. 209-326; naschrift, pp. 327-334, titelblad, p. [335]; wapen- en rouwborden. pp. 337-373; drukfouten, p. [374]; naamregister, pp. 1-18]. Handelingen 1909-1915, 46-47. Handelingen 1909-1915, 76-77. Handelingen 1909-1915, 95-96. Smits 1912, IX. De zinken, op houten blokken bevestigde cliché’s zijn bij de verhuizing van het Noordbrabants Museum van het gebouw in de Bethaniëstraat naar de Verwersstraat verkocht. Recent kwam een schoenendoos met clichés weer terug naar ’s-Hertogenbosch. Zie ‘Stempels grafstenen terug naar Sint-Jan’, Brabants Dagblad, 15 november 2008. I. Inleiding
137
7. Zerk 119. Steendruk naar een tekening van L. van Valkenburg, in Taxandria 3 (1896). 8. Rekeninghoofd van de GraveerInrichting en Cliché-fabriek A.C. Verhees, ’s-Hertogenbosch, 191-.
van P.C. Bloys van Treslong Prins (Utrecht 1924). De auteur doet opgave van alle grafzerken en andere zaken in de kerken van Noord-Brabant waarop wapens voorkomen. Bij de Sint-Jan had hij dat ook kunnen doen, maar omdat een pure overname van de gegevens uit Smits 1912 niet erg zinvol is, volstaat hij in deel I, p. 272, met een verwijzing naar dat werk. Wel beschrijft hij de gebrandschilderde ramen, enkele muurplaten, muurschilderingen en beelden waarop wapens voorkomen. De zerken De zerken met menselijke figuren springen het meest in het oog, of dit nu leken of geestelijken zijn. Daarnaast zijn er de zerken met engelen als centrale figuur, al dan niet in een vierpas geplaatst, met de priesterkelk als blikvanger en zerken met alleen maar tekst. De grootste categorie echter vormen de zerken waarop een wapen het hoofdmotief of de enige versiering is. Wapens komen daarnaast in combinatie met alle voorgaande typen voor, met uitzondering natuurlijk van de tekstzerken. Behalve op die zerken waarop één wapenschild op het middenvak de bepalende voorstelling vormt, overheersen op de wapenzerken met 4 tot 16 kwartieren natuurlijk ook de wapens het uiterlijk. Echte meesterstukken zien we op een drietal zerken (139, 301 en 354). In een aantal gevallen is nog vast te stellen dat er in de zerk een andersoortig materiaal ingelegd is geweest, zoals koper of een andere kleur steen. Periodes Het oudste in 1912 nog aanwezig grafzerkfragment zou het jaartal 1376 hebben gedragen,39. maar dit komt in geen enkel van de nog bestaande handschriften en verdere publicaties voor. De verklaring hiervoor is een verkeerde lezing door Smits; het jaartal moet immers 1576 zijn, zoals door Mosmans al is vastgesteld.40. Om een indruk te krijgen van de verdeling in de tijd is een overzicht gemaakt van de aanwezige zerken in periodes van 50 jaar, zoals die voorkomen in Handschrift 1709 en bij Smits 1912 en nu nog in de kerk aanwezig zijn. Daarbij is steeds het enige of eerste jaartal als uitgangspunt is genomen. Omlijsting van het wapen Buiten de versieringen bij het wapenschild die strikt genomen tot de wapenomschrijving behoren, tonen de zerken ook versieringen rond het wapen of het wapenensemble. Het betreft dan de omkadering (cirkel, cirkelband, ovaal, vierkant of rechthoek) of een meer ingevulde versierde ‘lijst’ (drie- of vierpas, krans41. of tempelachtige constructie).42. In de zerkbeschrijvingen wordt daar uitgebreid op ingegaan. 39. 40. 41.
42.
138
I. Inleiding
139
Smits 1912, IV. Mosmans 1931, 133, met foto van het betreffende fragment. Ongehuwde vrouwen omringden hun wapen met een bloemkrans. Dit is echter vooral een Frans gebruik, in andere landen heerste hierin willekeur: Pama 1961, 243. Zie hiervoor ook de bijdrage van Tummers.
Jaren 1400-1449 1450-1499 1500-1549 1550-1599 1600-1649 1650-1699 1700-1749 1750-1799 1800z.j. Totaal 1.
2. 3.
Hs 1709 1 11 81 120 123 62 12 37 4471
% 0,2 2,5 18,1 26,8 27,5 13,9 2,7 8,3 100
Smits 1912 % 6 1,5 55 14,0 100 25,4 108 27,5 55 14,0 23 5,9 8 2 2 0,5 36 9,2 2 393 100
Nu 1 10 66 102 115 75 40 23 6 82 5203
% 0,2 1,9 12,7 19,6 22,1 14,4 7,7 4,4 1,2 15,8 100
of (4) in twee schilden geheel los staan, maar toch een paar vormen.48. Dergelijke ‘wapenverbintenissen’ komen zelfs voor bij twee vrouwen (zerk 102) of twee mannen (zerk 235). Bij een echtpaar of ouderpaar staat het wapen van de man altijd heraldisch rechts, dus voor de beschouwer links. Kwartierwapens De meeste zerken bevatten slechts één wapen of een alliantiewapen. Daarnaast zijn er van oudsher zerken waarop tevens de wapenkwartieren van de begravenen zijn aangebracht, meestal zijn dat er vier,49. later worden dat er soms acht50. of zelfs zestien.51. Vier kwartieren vindt men vanaf de oudste zerken (1484-1674), acht vanaf het tweede decennium van de zeventiende eeuw (1618-1681) en zestien vanaf het midden van die eeuw (1658 en 1666).52. In een enkel geval vult men de vier kwartierwapens in met tweemaal het ouderpaar (zerk 440) of betreft het de wapens van twee paren (zerk 294). Kwartierwapens staan in rijen onder elkaar aan de zijkanten van de grafsteen. Bij vier kwartierwapens staan ze meestal in de hoeken van de zerk. In de beschrijvingen wordt een vaste volgorde gehanteerd: eerst komen alle wapens aan bod die voor de beschouwer links op de zerk staan, dan die rechts staan, steeds van boven naar beneden, tenzij anders is aangegeven.53. Bij vier kwartieren kunnen de wapens betrekking hebben op de vier (groot)ouders van degene voor wie de zerk werd gemaakt. Ook al betreft het een zerk voor een echtpaar, dan nog kunnen de vier kwartierwapens betrekking hebben op de (groot)ouders van de man. We zien dan linksboven het wapen van de vader en diens vader, rechtsboven van de moeder en haar vader, linksbeneden van de moeder van de vader en rechtsbeneden van de moeder van de moeder. Bij echtparen kan het zijn dat de beide kwartierwapens op de linkerzijde van de zerk betrekking hebben op de ouders van de man, met de vader boven en de moeder onder, en die op de rechterzijde op de ouders van de vrouw, met ook vader boven en moeder onder. Bij acht of zestien kwartieren bestaan er meer mogelijkheden, mede afhankelijk van de herkomst van de begraven personen, en dient de vaststelling plaats te vinden middels genealogisch onderzoek.54. Bovendien moet men er op bedacht zijn dat bij het ontbreken van wapens bij de directe voorouders de opdrachtgever inventief te werk kan zijn gegaan door bijvoorbeeld het wapen van een minder directe voorouder op te nemen of dat van een ouder of grootouder op te splitsen, zoals bij enkele zerken het geval lijkt te zijn.
Het Handschrift 1709 geeft in totaal 535 zerken. Hier zijn de zerken in andere kerken en zerken die verspreid over de stad liggen niet meegenomen. Wel meegeteld zijn de zerken op het kerkhof rond de Sint-Jan of tegen een muur ervan. Betreft de nummers 1 tot en met 328 plus 65 b- en c-nummers. In de telling is uitgegaan van de nummers in deze uitgave. Dat daarbij bijvoorbeeld twee nummers samen één zerk uitmaken of sommige ingangstenen zijn bij eigenlijke zerken, speelt geen rol. Vage dateringen zijn als ongedateerd geteld. De bepaling zeventiende of achttiende eeuw is ondergebracht bij 1650-1699 resp. 1750-1799.
Het wapen De wapens op de zerken vertonen natuurlijk geen kleuren. Ook is niet gebleken dat na 1600, toen arceringen als kleuraanduiding in zwang kwamen, dit gebruik op zerken in de Sint-Jan is toegepast. Voor zover in de gebruikte handschriften kleuren of kleuraanduidingen voorkomen, worden die in de wapenparagraaf van de zerkbeschrijvingen genoemd. Daarbij zijn gewone kleuraanduidingen gegeven en niet de vroeger veel gebruikte heraldische benamingen, zoals sabel voor zwart, keel voor rood, (l) azuur voor blauw en sinopel voor groen. Wapenvoerders De presentatie van het wapen op een grafzerk is voor een deel afhankelijk van wie er begraven is: (1) alleenstaande mannen of vrouwen, al dan niet (2) geestelijke, of (3) echtparen, al dan niet met hun nakomelingen en verwanten. Zowel alleenstaanden als echtparen kunnen zich presenteren middels een alliantiewapen. Eerstgenoemden doen dat met de wapens van hun ouders, meestal – maar zeker niet altijd – in één wapenschild voorgesteld (gedeeld, doorsneden of gevierendeeld), bij echtparen zijn dat er meestal twee. In een aantal gevallen is het niet uit te maken of het alliantiewapen betrekking heeft op een echtpaar of op iemands ouders.43. De vorm van het schild of de schilden is hierbij niet van belang (zie hierna). In enkele gevallen horen zelfs wapens en teksten niet bij elkaar.44. Wij spreken hier van een alliantiewapen als de wapens van man en vrouw – echtpaar of ouderpaar – (1) in één schild worden voorgesteld,45. (2) in twee schilden onder één helm of kroon zijn geplaatst,46. (3) in twee schilden middels linten en dergelijke met elkaar zijn verbonden of naast elkaar zijn opgehangen,47.
Vorm van het wapenschild Als basis gelden enkele pure schildvormen. Het schild heeft rechte zijden en een rechte bovenzijde en eindigt aan de onderzijde in een punt (het zogenaamde gotische schild), halfrond of in een accolade. 48. 49.
50.
43. 44. 45. 46.
47.
140
Zerken 23, 59, 123, 167, 172, 211, 337, 471, 487 en lijst 533, 534 en 535. Zerken 115, 123 (?) en 424. Bijv. zerken 3, 43, 48, 54, 72, enz. Bijv. zerken 52, 78, 79, 94, 103, enz. Op de zerken 390 en 414 zien we twee helmen op twee wapens. Bijv. zerken 23, 50, 55, 57, 59, enz.
51. 52.
53.
54.
I. Inleiding
141
Bijv. zerken 66, 76, 93, 164, 252, 293 en 356. Zerken 203 (1484, waarvan twee leeg), 139 (1519, alle vier leeg), 319 (1521), 159 (1525), 414 (1550), 354 (1553), 390 (1556), 74 (1565), 151 (1575), 516 (1603), 459 (1604), 71 (1607), 396 (1616), 137 (1620, schilden leeg), 329 (1622), 79 (1642), 78 (1646), 392 (1652), 52 (1674, schilden leeg), 286 (XVII, schilden leeg), 14 (XVIII) en lijst 525 (1577, één schild ontbreekt). De zerken 119 (1618), 104 (1631), 82 (1635), 48 (1643), 312 (1645), 402 (z.j., 1646), 479 (1658), 517 (1674), 466 (1681) en lijst 527 (z.j., twee schilden ontbreken). Zerk 156 (1666) en zerk 519 (1658). De niet meer bestaande zerken uit Le Grand Théâtre vormen geen aanleiding tot wijziging van deze indeling. In Handschrift 1709 komen afwijkingen (of fouten) voor ten opzichte van de gebruikelijke volgorde van kwartierwapens in Smits 1912; het betreft de zerken 48, 78, 82, 139 en 519. Van de Cruys 2001.
te vierendelen, maar ook delen (splitsing middels een verticale lijn) of doorsnijden (splitsing middels een horizontale lijn) was mogelijk, steeds in gelijke delen. In enkele gevallen lijkt op de zerken een doorsnijding in de verhouding 4:6 voor te komen (zerk 384 en 307) of een deling in drieën (zerk 322).
Daarnaast komen vanaf de dertiende eeuw ruitvormige en ovale schilden voor, veelal – maar niet uitsluitend55. – voor respectievelijk ongehuwde en gehuwde of verweduwde vrouwen. Tot in de zeventiende eeuw worden ruit- en ovaalschild door elkaar gebruikt en vanaf die eeuw geven gehuwde vrouwen de voorkeur aan een ovaal schild en ongehuwde aan een ruitvormig.56. Op de grafzerken komt het ovale wapen ook als dat van een man voor (14, 303, 356, 393 en 395) of als alliantiewapen (286) en zien we eenmaal een alliantiewapen in ruitvorm (151).
Voorstelling en aantallen Omdat de bewaard gebleven collectie zerken willekeurig is, heeft het geen zin aan de hand van het voorgestelde conclusies te trekken. We kunnen slechts vaststellen dat de voorstelling van de wapentekens in zijn algemeenheid bestaat uit lijnen59., natuurlijke zaken (mens, dier, plant,60. elementen61.), niet natuurlijke zaken (gebouwen,62., gebruiksvoorwerpen63. e.d.64.) of fantasiefiguren als zeemermin, eenhoorn of griffioen. Tot een aparte categorie mogen we de hand- of huismerken, de monogrammen en de letters rekenen (zie hierna). Een aantal wapens kunnen we sprekende wapens noemen omdat de voorstelling in de beleving van de mens van destijds de verklaring van de familienaam inhield. Voorbeelden zijn Bellarts (bel), Brull (bril), Creeft (kreeftpoten met scharen), Degens (twee degens), De Moor (moorkop),
Bekijken we de bijna 400 gepubliceerde tekeningen van de Bossche schepenzegels uit de jaren 1295-162957. qua schildvorm, dan kunnen we vaststellen dat de spitse schildvorm de oudste is (gebruikt vanaf 1300 tot 1609) en 37% van de zegels vertegenwoordigt. Dan volgt een overgangsvorm waarbij de spitse punt wordt afgerond, in gebruik 1402-1565 (12%), maar incidenteel al eerder, in 1362 en 1390. Het echt halfronde schild, in gebruik van 1422 tot 1627 en tweemaal daarvoor, in 1328 en 1369, omvat 38% van de zegels. Het accoladeschild lijkt via een tweetal tussenvormen te zijn ontstaan. De ene ontwikkelde zich vanuit het spitse schild en de andere vanuit het halfronde, tussen 1472 en 1580 (3%). Het pure accoladeschild zelf komt in de jaren 1576-1619 voor (5%), hoewel mogelijk eenmaal eerder in 1544. Het halfronde en het accoladeschild bieden een groot vlak en de mogelijkheid van een goede tekening van de stukken. Buiten deze vormen zijn er vanaf het einde van de vijftiende eeuw (1497-1602) afwijkende schildvormen: met dubbele accolades, inbuigingen, inkepingen, uitschulpingen en krulwerk (5%). Op de zerken komt het gotische schild niet voor. De vorm met de afgeronde punt zien we slechts bij enkele kwartierwapens (zerk 139). Verreweg het grootste gedeelte van de wapenzerken laat ons schilden zien met een accoladesluiting (75%), waarbij de pure vorm vanaf 1575 voorkomt58. en de tussenvorm en afwijkende vormen vanaf 1484. Het ruitvormige schild, voornamelijk gebruikt in de zeventiende eeuw, neemt 10% voor zijn rekening, het ovale, voorkomend in de jaren 1619-1794, 6% en het halfronde, dat inclusief de afwijkende schildvormen met een halfronde sluiting als basis vanaf 1488 voorkomt, 7%. De schilden met krulwerk tenslotte, die zich alleen in de achttiende eeuw voordoen, vormen 2% van het totaal. Alleen het rechthoekige schild lijkt onderhevig aan modestromingen, waarbij – omdat wapens dan nog slechts een ‘papieren’ functie hebben – de vormen steeds extremer worden, van eenvoudige inbuigingen van boven- en zijkanten tot ingekeepte of uitgeschulpte bovenzijden en/of ingeschulpte onderzijden, aan beide zijden al dan niet voorzien van omgekrulde hoeken. In de beschrijvingen wordt de vorm slechts aangegeven als een wapenschildvorm een ovaal of een ruit betreft; de ‘normale’ vorm – in al zijn facetten – wordt niet afzonderlijk vermeld.
59.
60.
61.
62.
Wapenindeling Als historische ontwikkeling kan gelden dat de oudste wapens het eenvoudigst zijn en veelal slechts een of enkele kentekens bevatten. Door vererving zijn voor de verschillende takken van een familie soms kleine tekens toegevoegd om ze van elkaar te onderscheiden. Was in een huwelijk de vrouw van een hogere sociale afkomst, dan werd door haar nakomelingen haar wapen aan dat van hun vader toegevoegd en soms verving dit zelfs het vaderlijke wapen. Zo’n toevoeging gebeurde veelal door het wapen 55.
56. 57.
58.
142
63.
Nagtegaal 2003, 90 merkt op dat het ruitvormige schild aanvankelijk alleen voor mannen was bestemd en pas later ook voor vrouwen. Nagtegaal 2003, 81. Verreyt en Juten. Alle wapens hebben de ‘mannelijke’ grondvorm, geen enkel wapen is ovaal- of ruitvormig. In een tweetal zegels uit 1295 en 1340 staan de kentekens nog vrij in het veld. Incidenteel al in 1494 (zerk 394), 1518 (zerk 67), 1533 (zerk 123) en 1544 (zerk 80).
64.
I. Inleiding
143
Balk (dwarsbalk, schuinbalk, golvende balk, gekanteelde balk, drielingsbalk), keper, paal, ruit, blokje, (schuin)kruis, geblokt, geschaakt, ingehoekt, getralied. Ook de barensteel rekenen wij tot de lijnfiguren. Voor nadere informatie over de verschillende kentekens wordt kortheidshalve verwezen naar Pama 1961 en Nagtegaal 2003. Mensen: moorkop, Samson; lichaamsdeel: hart, doorboord hart. Landdieren, al dan niet gekroond: leeuw (gaand, liggend), hert (opspringend, liggend), haas, hinde, wolf, vos, hond, ram, eekhoorn, muizen, bij; waterdieren: vissen, dolfijn, kreeft(enpoten); vogels: merlet (eend zonder bek en poten), geknot (vogel met bek maar zonder poten), adelaar (een- en dubbelkoppig), zwaan, stormvogel, eend, valk, haan, pauw, pelikaan met jongen, kraanvogel; koppen: zwijnshoofd, ossenkop, hondenkop, leeuwenkop; ondefinieerbare dieren; bont: hermelijnstaart, koek beladen met hermelijnstaart, vair. Planten: boom, lindeboom, vlasstruik, tak, niet definieerbaar; bladeren: lindeblad, klaverblad, meerblad, kransen, niet definieerbare bladeren; bloemen: bloem, lelie, vierblad, mispelbloem, roos, distel, niet definieerbaar; vruchten: pijnappel, eikel, druiven, juin, kalebas; overige: riet. Elementen: ster, ster op ronde schijf, zon, vuur. In wapens zijn de sterren meestal vijf- of zespuntig. Op de grafzerken in de Sint-Jan zijn ze op één omgekeerde vijfpuntige ster na alle zespuntig. Bouwwerken en bouwsels: burchttoren, ondefinieerbaar gebouw?, straat?, schip. De zerken 295, 302 en 321 bevatten een figuur die vooralsnog niet kan worden geïdentificeerd, maar de ene keer aan een gebouw doet denken en de andere keer aan een stuik of ander voorwerp (Melssen 2006, 37-43). Gebruiksvoorwerpen, werktuigen e.d.: anker, bel, boek, eg, emmer, ganzeveer, gesp, hoorn, inktpot met schrijfveer, jachthoorn, hamer, hek/valhek, hoefijzer, hopmand/stuik, juk, kolfstok, kookpot, kussen, molenijzer, muziekinstrument, passer, peperbus, ploeg, ring, roeiblad, schaar, schotel, spiegel, weefspoel, weegschaal, wiel. De onbekende tekens op zerk 55, mogelijk op 424 en op lijst 538 worden geïdentificeerd als stuik of hopmand. Deze mand komt in Bossche wapens vanaf ca. 1300 voor en maakt tot het einde van de vijftiende eeuw een ontwikkeling door (Melssen 2006, 6-18). Aankleding mens: bril, priesterhoed. Wapens: gepantserd been, gepantserde arm, degen, bijl, kanon. Een degen is een stootwapen met een rechte tweesnijdende, puntige kling en een gevest met korf. Hij staat rechtop in het schild met de punt naar boven. Is de punt naar omlaag gericht, dan is hij omgekeerd. Een zwaard heeft geen korf of beugel (Nagtegaal 2003, 25); overige: hostie? (zerk 7), onduidelijke figuren (50, 82, 298, 311, 410 en 450).
monogram zien we op zerk 425.70. Daarnaast zien we initialen die in een wapenschild zijn geplaatst, zoals de aaneengeschreven HB (zerk 178)71., die niet behoort bij de naam van de begravene op de zerk, of het monogram van de letters I.A.D.G. (zerk 326), dat wel bij de begravene hoort.72. Ook komen we letters tegen, die worden verwerkt in het familiewapen, maar daar geen deel van uitmaken, zoals op zerk 160, waar de beginletters F en A van de voornamen Frans en Alleyde van het echtpaar centraal tussen hun wapentekens zijn geplaatst, zerk 348 (G.A.) en zerk 382 (E.R).73. Een enkele keer staan de beginletters van de voornamen naast het wapen, zoals op zerk 297 (I en A, Ian en Aryken). Initialen als begeleiding van een huis- of handmerk zien we op de zerken 102 (G.I.V.A. en H.S.V.H.), 242 (L.I.), 274 (I.G.),74. 192 (D.D.V.E.), 300 (P.V.A.) en 520 (A.S.),75. terwijl in sommige gevallen slechts een van de letters als begeleiding is opgenomen: de letter I (Ienneke, zerk 325, en Yke, zerk 433). Op een aantal priesterzerken vinden we hun initialen aan weerzijden van een kelk: D.M. (lijst 521), P.H. (zerk 217),76., A.A. (zerk 228),77. A.P. (zerk 226),78. M.H. (zerk 172)79. en P.G. (zerk 266).80.
Van Emmerick (emmer), Everswijn (zwijnshoofd), Van Eynden (eenden), Van Hinden (hinde), Haze (haas), Juyn (juin), Van der Meer (meerbladeren), Muysert (muizen), Pauweter (pauw), Pelgrom de Bye (bij), Pijnappel (pijnappel), Van Riethoven (riet), Samson (Samson vechtend met leeuw), Schotelmans (schotel), Storm van ’s Gravesande (stormvogel), Van Valkenburg (valken + burcht) of Valkhof (valk). Een enkele keer herkennen we een beroepswapen65. of een herkomstelement66. in een wapen. Ook bespiegelingen rond het aantal stukken in een wapen hebben geen zin. Hoogstens staan we in de beschrijvingen stil bij de plaatsing ervan. Normaal gesproken staat één stuk centraal in het schild. Bij twee stukken wordt hun onderlinge stand aangegeven evenals bij drie kentekens, mits die niet de normale opstelling van twee boven en een beneden hebben. Bij meer dan drie stukken wordt de opstelling ervan altijd nader omschreven, bijvoorbeeld kruisgewijs (bijvoorbeeld zerk 306) of schuinkruisgewijs (in een x-vorm). Richting kentekens Mensen en dieren worden normaal gesproken naar heraldisch rechts gericht voorgesteld, voor de beschouwer naar links, wat dan niet wordt aangegeven in de omschrijving. Kijken zij recht naar voren, dat heet dat aanziend. Staan zij de andere kant op gericht, dan noemen we dat omgewend. Staan zij op hun kop of kijken ze alleen om, dan heet dat omgekeerd respectievelijk omziend. Ook andere posities kunnen voorkomen.67.Staan figuren uit beleefdheid naar elkaar toegewend, dan kennen we daarvoor binnen de wapenkunde het begrip hoffelijkheid of courtoisie.68. Soms zijn wapens, om welke reden dan ook, in spiegelbeeld voorgesteld (zerken 66?, 67, 113, 229 en 447).
Hand- of huismerken. Een aparte groep tekens vormen de hand- of huismerken. Een handmerk is een bijzonder of algemeen teken, van oorsprong bedoeld als bezitsteken. Later vervangt het tevens de handtekening van een persoon die niet kan schrijven. Dergelijke merken kúnnen erfelijk worden gebruikt 70.
Bijzondere voorstellingen Letters en initialen. In een enkel geval vormt een letter of initiaal een vast onderdeel van een wapen. Als voorbeeld noemen we de letter b van de familie Bogart (zerk 57) of de delta (zerk 269).69. Een vrijstaand
71. 72.
73. 65.
66.
67.
68.
69.
144
Bijv. zerken 194: borststuk harnas-wapenmaker, of 474: hopmand-bierbrouwer. Mogelijk is een van de wapendelen in zerk 43 als beroepselement bedoeld: passer-loodsmeester (bouwmeester). Zerk 99: schaar-naaister?; 239: gepantserde arm met zwaard en schedel met beenderen-militair. Zo zal zerk 472 naast zijn dekenaat ook de valkerij (gekapte valk op handschoen) hebben beoefend en voerde 483 behalve een sprekend wapendeel (degens) ook een beroepsdeel toe: weegschaal-poenitentiarius. Een penitencier is in het bisdom namens de bisschop belast de oplossing van (gewetens)zaken over het geloof. Zerk 322: Arnhem; 487: Arnhem/Nijmegen?; 439: Soerendonk/ kraanvogel; 333: Turnhout, en 152: Weert. Maar ook op een ander niveau kon de herkomst in het wapen worden verbeeld. Zo was de vrouw van Daniel Schotelmans afkomstig van het huis Het Paradijs bij Eindhoven, reden om in haar wapenhelft het Aards Paradijs voor te stellen (478). Er is bijvoorbeeld sprake van een hellend voorwerp indien dit voorwerp overhelt naar heraldisch links; helt het over naar de andere kant, dan is sprake van rechtshellend (vgl. zerk 82 in Handschrift 1709: hellende bijlen: op zerk 403 en lijst 529: rechtshellende klophamers). Zerken 14, 390, 414 en lijst 538. Mogelijk ook de haan op 55 (vgl. 164), 93, 233 en 305; de uitkomende leeuw op 66 en 229; de leeuw op 167, 294 (vgl. 346), 346 (vgl. 294), 390 (vgl. 414), 414 (vgl. 390) en 507; het mansdeel in het wapen op 189; de horens op 302 (vgl. zijn schepenzegel) en 394 (vgl. 396); de wolf op 396 (vgl. schepenzegels Van Achelen) en het hert op 416. In Handschrift 1709, 148.3 is de letter A verwerkt in het derde kwartier van het wapen van Lambert Remmens, †1534, en Heijlke zijn vrouw, †1568. Hun zerk lag toen aan de noordzijde van de kerk op het kerkhof.
74. 75.
76.
77. 78. 79.
80.
I. Inleiding
145
Het betreft een monogram van tenminste de letters S, M, A en een omgewende D. Een monogram in een cirkel zien we ook op lijst 687: een I in een V, waardoor een omgewende drietandige vork ontstaat, met achter de poten van de V een omgewende en een gewone letter C. Tekening van Van Valkenburg; geen tekening bij Smits 1912, nr. 111. In Handschrift 1709, 179.2 vinden we een zerk met binnen een cirkel het monogram I.V.C., waarin de C tweemaal is verwerkt (‘Begraeffplaetse van Jacob van Coesvelt’). Smits 1912, nr. 163 en de tekening van Van Valkenburg geven de initialen nog slechts in aanzet; in Handschrift 1709, 173.1 zijn de letters nog duidelijk aanwezig. Aldaar, 41.1 vinden we het wapen van Boudewijn Petersz van Santvoort, †1626, waarin in het schildhoofd de zespuntige ster wordt vergezeld van de initialen B en P, en in hetzelfde handschrift, 87.2 een omgekeerde en aaneengeschreven VW voor Van Wesel tussen de drie wezels van het wapen van Aert Coenraetsz van Wesel, schrijnmaker in de kerk, †1510. Opvallend is het wapen De Helt, gevierendeeld met Van Asten op zerk 421, dat in Handschrift 1709, 106.3 een wapen te zien geeft dat geheel afwijkt van Handschrift Martini 197, de tekening van Van Valkenburg en Smits 1912, nr. 215. In Handschrift 1709 staat tussen de drie vierbladen het monogram VA. Tekening van Van Valkenburg. De V van diens initialen staat opgenomen in het merk. Begravene gebruikt vermoedelijk haar vaders merk en initialen. In Handschrift Martini 32 vinden we verder de letters A.B. als begeleiding van een merk voor Geraert Albert van Bremen op een grafzerk zonder jaar, waarbij de letters G en V onderdeel van het merk zijn. Alleen in Handschrift Martini 330. De initialen ontbreken op de tekening van Van Valkenburg en in Smits 1912, nr. 99-A. Alleen op de tekening van Van Valkenburg, waar de tweede A al bijna geheel is verdwenen. Alleen op de tekening van Van Valkenburg. Hier volgt Smits 1912, nr. 103 niet de tekening van Van Valkenburg, waar de kelk al danig is versleten en de initialen ontbreken, maar wordt de zerk aangevuld op basis van Handschrift Martini 287. De initialen behoren niet tot de geestelijke wiens naam op de zerk staat: Henricus Loekeman, tenzij die voor Magister Henricus zouden staan. Alleen op de tekening van Van Valkenburg.
9. Tekeningen door auteur van de gebruikte hand- of huismerken en steenhouwersmerken. Tekening: auteur.
25
37
45
50
50
54
71
77
96
102
102
106
111
111
207
236
167
239
178
241
197
242
en dat zal de reden zijn waarom een aantal van hen op den duur in wapenschilden is geplaatst, zoals op vrijwel alle grafzerken in de Sint-Jan het geval is.81. Om een goed overzicht te krijgen hebben we deze merken in en tekening samengebracht. (zie afb. 9) Handmerken zijn altijd samengesteld uit – in principe rechte – lijnen, al dan niet in combinatie met letters. De grootste groep merken heeft als basis een 4 of een X, waartoe ook de zandlopermerken: een boven en beneden gesloten X, behoren. Sommige hebben een kruis, een T of een P als basis, en een enkeling een hart, al dan niet in combinatie met paaltjes, dwars- of schuinbalkjes, kruisjes, letters of lettercombinaties. Twijfelachtig is of we vrijstaande figuren als een dubbele haak (zerk 33),82. een molenijzer (100)83. of een troffel (419) als wapentekens of als merken moeten zien, al kan op basis van de tekens die de haak vergezellen, eerder aan merken worden gedacht.84. Soms kan men zich afvragen of de invulling van het schild wel een heraldisch kenteken betreft of toch een merk, zoals het wapen Tynagel (74, kruis met barensteel?), dat van de vrouw van Peter Peters van Leu (267, herkruist verkort kruis), van Van Erp (192, verkort open schuinkruis) en van Gubbels (348, pijl en boog).85. Soms staat het merk tussen andere kentekens in een schild (lijst 533). Beeldmerk van een heilige. Op de zerk van de begijn Mechtelt Goessens, †1541 (364) zien we een beeldmerk met twee raderen op voetstukken, zoals gebruikt voor het radbraken, die worden doorstoken met een zwaard. Het betreft hier het beeldmerk van de H. Catharina van Alexandrië, dat binnen de stad ’s-Hertogenbosch op verschillende plaatsen is teruggevonden86. en verder bekend is van onder meer het medaillon van het Catharinagilde van Eindhoven.
197
Steenhouwermerken. Op enkele zerken zien we tekens die aan steenhouwermerken doen denken, omdat zij in geen enkele relatie tot de tekst lijken te staan: 207 uit 1484,87. 77 uit 1531,88. 50 uit 1532,89. 351 uit 154890. en 25 uit 1630,91. terwijl dat op zerk 197 uit 161792. niet als steenhouwersmerk is uit te sluiten. Deze mer-
244
81. 82.
83. 84.
274
300
313
323
324
325 85.
86. 87. 88.
347
351
382
420
426
426
89.
90. 91. 92.
426
433
146
435
496
507
520
I. Inleiding
147
Daarnaast komen nog handmerken voor op lijst 533, 534 en 691. In het Handschrift 1709, 115.2 bestaat de inhoud van de cirkel uit twee naast elkaar geplaatste kronen Alleen op de tekening van Van Valkenburg; de begravene was molenmaker van zijn vak. In het Handschrift 1709, 125.2 komen we ook nog een vrijstaand anker tegen op de zerk van schipper Matheus Lenaerts, †1550 (lijst 629), welke zerk toen aan de westzijde buiten de kerk bij de toren lag. Het Handschrift 1709 kent hiervan nog een voorbeeld: 41.1, een verkort breedarmig schuinkruis? (Iewijn, vrouw van Boudewijn Peters van Santvoort). Nijhof en Janssen. Smits 1912, nr. 314 en Hermans 1869. Betreft de zerk van de vrouw van Alard du Hamel. Alleen op de tekening van Van Valkenburg. Het merk staat ten gevolge van de latere bijschrijvingen uit 1617 en 1621 tussen die tekst. Alleen op de tekening van Van Valkenburg. Het merk staat tussen 16 en 05, welk jaartal geen relatie heeft met de overige tekst staat. Alleen op de tekening van Van Valkenburg. Alleen op de foto en Handschrift Martini 29. Alleen op een tekening in Handschrift 1709, 172.1. Omdat het tweede afgebeelde merk wel in een wapenschild staat en het eerste niet, lijken beide niet de kentekens van het begraven echtpaar te zijn. Toch menen we in de in het merk voorkomde letters M en G een verwijzing naar de begravene Laurens Michiels van der Goes te mogen zien.
Wrong. Als vervanging van de helmkroon wordt een wrong op de helm geplaatst. De wrong is een onderdeel van de schilddekking, werd boven op de helm bevestigd en bestaat uit twee in elkaar gedraaide repen of rollen textiel, opgevuld met paardenhaar of wol om de kracht van de slagen op de helm enigszins te breken. Hij diende tevens om er het helmmanteltje of de dekkleden aan vast te maken. Beide repen hebben altijd afwisselende kleuren, die gelijk zijn aan de kleuren van de dekkleden. Het aantal wendingen in de wrong is onbepaald.99.
ken staan niet in wapenschilden. Het lijkt aannemelijk dat de aaneengeschreven initialen HB op zerk 178 ook een steenhouwermerk zijn, hoewel het uitgehouwen merk hier is geplaatst in de gegraveerde belijning van het verder verdwenen wapenschild dat bij de oorspronkelijke begravene hoorde. Dit zou dan verklaren waarom de initialen niets met de laatste naam op de zerk te maken hebben. Aankleding van het wapen Het wapenschild kan met allerlei zaken verder worden aangekleed of versierd, zoals een helm, dekkleden, helmkroon of wrong, kroon, helmteken, schildhouders, mantel, voetstuk, onderscheiding en wapenspreuk. Deze nemen we hier onder de loep.
Kronen (rangkronen). Rangkronen staan direct op het schild. Zij verschillen van land tot land en van periode tot periode. Niet-adellijke personen gebruiken een sierkroon, zonder betekenis van rang of waardigheid: de bladerkroon. Bij de beschrijving van kronen worden steeds die bladeren en parels genoemd die op de afbeelding zichtbaar zijn.100. Op de zerken in de Sint-Jan lijkt de rangkroon maar weinig voor te komen: 1. een beugelkroon, gevoerd met een muts, waarvan de hermelijnen omslag over de kroonband is opgeslagen, getopt door een wereldbol met kruisje: zerk 393 van Gabrielus, marchio Castalerensis, 1794 2. een kroon van drie bladeren en tweemaal drie parels: zerk 156 van dominus Schuyl de Walhorn, senatoris et praesidis, 1666 3. een kroon van drie bladeren en tweemaal drie parels: lijst 527 van de hoogwelgeboren heer von Erlach, baron von Spietz und Zauningen, plus op al diens kwartierwapens, z.j. [1706] 4. een kroon van 28 parels, waarvan drie verhoogd: zerk 519 nobilissimi et generosissimi domini Sweerts, plus op al diens kwartierwapens een soortgelijke kroon van 17 parels, waarvan ook drie verhoogd, 1658 5. een kroon van 25 parels, waarvan drie verhoogd: zerk 466 van de hoogedelwelgeboren mevrouw Schot-Van Loon, plus op al hun kwartierwapens op één na soortgelijke kronen van 17 parels waarvan drie verhoogd, 1681 6. een kroon van zeven parels op stiften: zerk 517 van messire Gans-Van der Wolf, seigneur de Bommene et de Blois, op beide wapens van dit echtpaar, 1674 7. een kroon van vijf bladeren: zerk 287 van Van Eys, scabinus et consiliarius, z.j. [1777] 8. een kroon van vijf bladeren: nogmaals zerk 466, kwartierwapen [Van Naaldwijk] van Schot-Van Loon, 1681, geplaatst onder het schild.
Helm. De helm op de wapens op zerken in de Sint-Jan is steeds de traliehelm. Als de kijkrichting van de helm naar heraldisch rechts is gericht (halfaanziend), wordt dat in de beschrijvingen niet aangegeven, andere kijkrichtingen wel. In een groot aantal tekeningen komt de helmvoorstelling wat geforceerd over. Het kraagstuk lijkt recht naar voren gericht, terwijl de kijkrichting heraldisch rechts is. De aanziende helm lijkt zeldzamer.93. Slechts in enkele gevallen komen gewende (naar links gerichte) helmen voor, wat uit hoffelijkeheid kan gebeuren.94. Als er geen helmteken is, moet de helm altijd aanziend zijn.95. Eenmaal komt een wapenschild met twee helmen voor (zerk 14). Dekkleden. De dekkleden zijn onderdeel van de schilddekking en bestaan uit in repen gesneden doek. Dit doek hangt van de bovenzijde van de helm langs het schild af. De voering heeft meestal de kleur van het voornaamste metaal en de buitenzijde die van de voornaamste kleur uit het wapenschild. De vorm van de dekkleden varieert in tijd en naar streek en tekenaar. Meestal hebben de doekrepen een gestileerde bladervorm.96. Helmkroon. Vanaf de tweede helft van de dertiende eeuw was de helmkroon een bindmiddel tussen de helm en zijn versiering. De helmkroon bestaat uit een gouden band (ring) waarop een heel blad en twee halve bladeren of fleurons staan en een parel op een gouden stift in elke tussenruimte.97. Men spreekt dan van een kroon van drie bladeren en twee parels. Op de zerken komt de beschreven helmkroon maar in een derde van de gevallen voor en is de variëteit dus veel groter.98. Een enkele keer zien we zelfs een kroon met drie bladeren op een wrong (zerk 423). 93. 94.
95.
96. 97. 98.
148
Voor een deel hebben we bij deze beperkte groep kroongebruikers toch met adel van doen: een markgraaf (1), een baron (3) en een heer van een heerlijkheid (6), voor het overige betreft het families die mogelijk een chique afkomst pretenderen en hogere functies in het bestuur of leger hebben uitgeoefend (2, 4, 5, en 7). In een enkel geval kan ook van een oude adellijke familie sprake zijn (8: Van Naaldwijk). De kroon aan de onderzijde van het schild (8) staat volgens Smits 1912, XV, daar omdat dit, volgens een gebruik bij de Engelse adel, vervallen adel aanduidt. Deze zerk wordt door Steenkamp als voorbeeld gegeven,101. waar hij één geval van infamie (eerloosheid, schanddaad) noemt en daarbij stelt dat ook het wapen Van Naaldwijk ondersteboven staat, al weet hij niet van welke schanddaad bij deze familie sprake was. Maar ook het feit dat de desbetreffende persoon de laatste telg van zijn geslacht was, was reden het wapen omgekeerd op de grafzerk te plaatsen102., ook al gaat dat hier niet op.103.
Zerken 78, 94, 156, 166, 304, enz. Zerken 14 (courtoisie), 67 (alles gespiegeld), 132 (wapen normaal), 294 (courtoisie), 298, 362 (gespiegeld? – wapens in ieder geval niet), 390 (courtoisie), 395 (wapens normaal), 396 (wapens normaal), 414 (courtoisie), 447 (gespiegeld?), 478 (wapen normaal) en lijst 538 (courtoisie). Nagtegaal 2003, 49. Dit gaat op bij zerk 304, maar niet bij 206 (helm naar rechts gericht) en 437. Nagtegaal 2003, 25. Nagtegaal 2003, 50. Zerken 14, 67, 78 (van drie bladeren en tweemaal drie parels), 79, 177 (Handschrift 1709, van vier bladeren), 224, 285 (van drie bladeren), 301 (Van Valkenburg, van vijf bladeren), 319 (met slechts twee aanzetten voor parels, maar niet de parels zelf), 327, 362 (van vijf bladeren), 392 (van vijf bladeren), 395 (van drie bladeren en tweemaal drie parels), 402 (van drie bladeren en tweemaal drie parels), 413, 431, 437 (van vijf bladeren), 475 (van vijf bladeren), 477 (van drie bladeren) en lijst 531 (van vijf punten) en 312 (op twee van de drie helmen).
99. 100. 101. 102. 103.
I. Inleiding
149
Nagtegaal 2003, 121. Nagtegaal 2003, 65. Steenkamp 1948, 115-116. Van den Sigtenhorst 2000, 27-28; Haudenhuyse 2000, xxi-xxii; Van de Cruys 2002, 23-32. Het wapen is van Josina van Naaldwijk, gehuwd met Adriaan van Zwieten (zoon van Cornelis van Zwieten en Anna van Borssele). Zij had een broer Jan die uit zijn tweede
Schildhouders en schilddragers. Op enkele grafstenen wordt het wapen vastgehouden door een of meer schildhouders of -dragers. Een schildhouder is strikt genomen een figuur die het schild met hand, poot of klauw vasthoudt. Deze figuur kan zowel naast als achter het schild staan. Hij of het is dus een steunpunt voor het wapen. Al het overige waaraan het schild op welke wijze dan ook is bevestigd, wordt niet als schildhouder aangemerkt, maar als schilddrager. Hij of het is dus het bevestigingspunt waaraan het wapen is opgehangen. Op de zerken treden zowel alleenstaande figuren als paren als schildhouder op. We onderscheiden engelen en Pan als ‘menselijke’ figuren116. en daarnaast dieren als leeuw, griffioen (een adelaar met het onderlijf van een leeuw) en hond.117. Ook zien we figuren die zowel schildhouder als schilddrager zijn.118. Bijna alle wapens echter zijn middels linten, riemen (herkenbaar aan de gespen), koorden of touwen, op een of andere wijze aan een mens, dier, plant of ding in handen gegeven of opgehangen. Het meest gebruikelijk lijkt de ophanging van een schild aan een lint, al dan niet verborgen, van onder de helm uitkomend of uit de helm; deze linten en koorden zijn meestal voorzien van flossen. Maken deze linten of riemen deel uit van de algemene zerkversiering, dan komen ze bij de afzonderlijke zerken in de paragraaf Beschrijving aan bod, en als zij onderdeel zijn van het wapenensemble, in de paragraaf Wapens. Naast als ophanging kan een lint of iets dergelijks, indien er een knoop of lus mee is gemaakt, tevens wijzen op een liefdeknoop.119. Weduwen kregen twee samengevlochten zijden koorden, een zwarte en een witte, gehuwde vrouwen soms palmtakken, maar meer gebruikelijk waren toch de liefdeknopen. Dit waren echter vooral Franse gebruiken, in andere landen heerste hierin willekeur120. en niet onderzocht is in hoeverre de Bossche gegevens deze theorie onderschrijven dan wel verwerpen. Buiten de helm als ophangpunt zien we ook vaak de bevestiging aan de rand om het wapenvlak of de versieringen ervan, of dit nu vierkant, rechthoekig, ovaal- of cirkelvormig is of deel van een drie- of vierpas. Behalve deze ‘algemene’ bevestigingspunten zien we bijzondere figuren die als zodanig worden gebruikt: een menselijk figuur, een of twee engelen,121., een zittende griffioen122., een krans, een haak123., een dorre boom of knoestentak,124. een schedel of de daarbij behorende beenderen.125.
Priesterhoed. Van de vele geestelijken van wie de zerken nog bekend zijn, is er slechts één die zijn wapen overtopt met een priesterhoed van tweemaal zes kwasten (zerk 467).104. Daarnaast komen we het familiewapen Nootstock tegen, waarin de priesterhoed van tweemaal één kwast is opgenomen (zerk 486). Helmteken. Helmtekens zijn kentekens die op de helm werden aangebracht. Vrij algemeen is dit helmteken gelijk aan het voornaamste kenteken uit het wapen. Toch is dit zeker niet in alle gevallen zo. Het meest voorkomende alternatief, al dan niet in combinatie met een kenteken uit het wapen, is de vlucht bestaande uit twee losse adelaarsvleugels,105. waarbij we een ‘vlucht’ van een vleugel en een geweitak rekenen (zerk 14). Verder vinden we op de zerken dieren,106. al dan niet uitkomend,107. dierenkoppen,108. aan dieren te relateren zaken,109. planten,110. menselijke figuren,111. armen met iets in de hand,112. en enkele andere zaken.113. In één geval is sprake van een helmteken, waarbij zaken uit het mans- en vrouwswapen zijn gecombineerd (zerk 329). De helmtekens staan in het algemeen in dezelfde richting als de helm zelf,114. al wordt daar in een groot aantal gevallen van afgeweken. Veel helmtekens staan recht naar voren gericht, terwijl de helm naar heraldisch rechts is geplaatst, en ook bij aanziende helmen hebben de helmtekens weleens een andere richting.115.
104.
105.
106.
107.
108.
109.
110.
111. 112.
113. 114. 115.
150
huwelijk een zoon Adriaan had met wiens nakomelingen het geslacht uitstierf: Hoge Raad van Adel, Den Haag, collectie Van Haersolte van Yrst, inv.nr. 131. Heim 1980 geeft geen historie van de priesterhoeden. Thans is het gebruiken van tweemaal zes kwasten voorbehouden aan bisschoppen, wat we al zien op het grafmonument van Masius (zie zerk 493). Vlucht: de zerken 80 (met ei), 94 (met distel), 152 (met hond), 294 , 312 (met zwanenhals), 361 (met vogel uit wapen), 387 (met ring uit wapen), 389 (met rad), 390 (met bijenkorf, wel bijen in wapen), 391 (met rad), 396 (met uitkomende wolf), 400 (met vogeltje), 423 (met uitkomende leeuw), 445 (met horen), 447, 479 (met rad) en lijst 535. Otter?: zerk 109; haan: 122; hond: 152 (in vlucht); windhond?: 492; ram: 380; ook de feniks rekenen we hiertoe: 519. Wanneer een figuur vanuit de deellijn of snijlijn, uit een stuk of de helm oprijst, heet dat uitkomend. Een gedeelte van de figuur is dan zichtbaar. Dit komt vooral voor bij helmtekens (Nagtegaal 2003, 108-109): uitkomend hert: zerk 402; uitkomende gekroonde leeuw: 413 en 421; uitkomende dierenkop (hond, vos?): lijst 531. Aanziende ossenkop: zerk 156; zwanenhals met sjaal waarop symboliek uit wapen: 78; drakenkop: 224, 285, 301 (Van Valkenburg) en 354; hanenhals: 362 en 308; gekroonde leeuwenkop: 431; bokkenkop: lijst 538 (2x); pauwenkop: 408. Struisvogelveren: zerk 166; twee (olifants)trompen: 14, 222, 390 en 414; hoge bontmuts: lijst 538. Boom: zerk 475; puntmuts: 79 (roos wel uit wapen), 327 (idem); drie gesteelde bloemen: 315 (vgl. 478). Bebaarde man: zerk 74 en 395; Jan Claassen: 14; wildeman: 477. Twee gepantserde armen met degens: zerk 119 (degen wel uit wapen); arm: 104 (tak wel uit wapen); arm (opvliegende valk wel): 417. Drie toernooilansen met vaantjes: zerk 392; boot? (of kuip?): 257. Nagtegaal 2003, 49. Bijv. zerken 48, 78, 319, 339, 402, 423, 466 en 492.
116.
117.
118.
119. 120. 121.
122. 123. 124.
125.
I. Inleiding
151
Twee engelen: zerk 14 en 151; een engel: 134, 317, 375 (2 wapens), 386, 393 (samen met vogel), 394; twee putti: 43, 213; een putto: 128; Pan, samen met een brakshond: zerk 519. Op het fragment van zerk 220 zien we twee paar benen die behoren bij menselijke figuren die de ruitschildjes voor zich houden. Twee leeuwen: zerken 171, 295 en 302; één leeuw: 277 (vgl. 302 en 295); twee griffioenen: zerk 156. Smits 1912 noemt op p. 331 een zerk uit 1572 van de familie Van der Meer, waarvan het wapenschild eveneens wordt gehouden door twee griffioenen; een griffioen samen met een onbekend dier (vos?) met klein dier in de bek: 516; twee omziende leeuwen: lijst 527; een brakshond, samen met Pan: zerk 519; een zittende brakshond en een zittende griffioen: 498; twee windhonden: 466. Zerken 160 (zittende griffioen), 295 (twee leeuwen), 302 (twee leeuwen), 321 (zittende griffioen), 397 (engel), 498 (zittende hond en zittende griffioen) en 516 (griffioen? en vos?). Pama 1961, 244. Pama 1961, 243. Menselijke figuur of engel op zerk 181; engelen op 50, 113, 159, 198, 291, 397, 400, 415, 416, 430, 463 en 472. Zerken 160, 321 en 498 (samen met zittende hond). Krans: zerken 43(?), 110, 167, 382 en 434; haak: zerken 39, 40, 99 en 369. Dorre boom: zerken 36, 195, 337, 342, 358 en 403; knoestentak: zerken 32, 59, 102, 123, 130, 161, 225, 229, 230, 269, 267, 268, 274, 293, 316, 326, 348 en 422. Schedel en/of beenderen: zerken 303, 439, 474, 483 en 486 (?).
Mantel. Slechts eenmaal is een wapen aangetroffen dat op een mantel is geplaatst (zerk 393). De mantel is gedekt met een beugelkroon en is opgebonden met koorden die in kwasten eindigen. Voetstuk. Hetzelfde wapen dat op een mantel is geplaatst, steunt op een voetstuk in de vorm van een arabesk, die zowel het ovale wapenschild als de beide schildhouders ondersteunt. Een voetstuk of wat daarvoor moet doorgaan, komt wel meer voor.126. Onderscheiding. Op een tweetal zerken zien we bijzondere versierselen. Het wapen op zerk 519 is omhangen met een ordeteken, een gevlochten keten waaraan een gekroonde medaille hangt. Het medaillon toont de dubbelkoppige adelaar met een borstschild beladen met een stappend paard(?) en heeft als randschrift: DES REICHS FRYE FRANCK RITTERSCHAP DES ORD[ENS] ODENWALT. De kroon op het medaillon is de keizerskroon. Op zerk 395 heeft Victor van Beughem (†1715), raad van grootmeester van de Duitse Orde, zijn familiewapen geplaatst op het Duitsordenskruis. Wapenspreuk. Op een drietal zerken en een epitaaf gaan wapens vergezeld van een banderol met wapenspreuk, een gebruik dat blijkbaar alleen in de jaren rond 1626 in de mode was. Het betreft zerk 238 uit 1622 met de spreuk: SIC IVGIMVR AMBO – Zo worden zij beiden verbonden, zerk 336 eveneens uit 1622 met OMNE DONVM DESVRSVM – Alle zegen van boven, zerk 109 uit 1630 met DESCENDIT PRIVS – Hij daalde eerder af, en epitaaf 438 uit 1627 met E PELAGO AD PORTV’ – Uit de zee naar de haven.
126.
152
Voetstuk op 43(?), 156 en 393. De gebogen lijn op 171, 295 en 302 en een wapenschild binnen een cartouche geplaatst op wolken op 356 kunnen min of meer ook voor voetstuk doorgaan.
I. Inleiding
153