De viervoudige val van Satan Marc Verhoeven
Inhoud In een viervoudige val zal Satan zijn eindbestemming bereiken: 1ste val 2de val 3de val 4de val Appendixen: 1. Waar bevinden zich Satan en zijn engelen? 2. Engelen die zich in de tijd van Genesis 6 misdroegen 3. Soorten afvallige engelen 4. Hebben engelen wel een lichaam? 5. Kunnen de duivel en zijn engelen fysiek op aarde verschijnen? 6. Zijn engelen geslachtsloos? 7. Zijn alle engelen mannelijk? _____________________________________________________________________ 1ste Val Satan zondigde vóór de zondeval (Gn 3). Vermits hij Adam en Eva wilde aftrekken van God, was hij reeds in een zondige toestand gekomen. De Bijbel noemt Satan de eerste zondaar: 1Jh 3:8 “Wie de zonde doet, is uit de duivel, want de duivel zondigt van het begin af”.1 Dit betekende zijn eerste val, en deze bezegelde ook de loop van zijn verdere ondergang. Deze val van Satan was eerder een “morele” dan een “geografische” val 2. Hij viel moreel van God af maar hij bleef toegang krijgen tot Gods troon en de engelen (Job 1:6; 2:1). Hij werd toen niet neergeslagen en verwijderd uit de hemel, maar bleef operatief in de 1
Begin: we weten niet precies waarop dit “begin” slaat. Als het slaat op de menselijke zondeval (zie Jh 8:44), dan valt de opstand van Satan daarmee samen (althans de ‘daad’). Dat laatste lijkt me niet aannemelijk. De Satan is in Gn 3 een slang en geen schitterende cherub meer.
2
Eigenlijk is er maar één val van Satan: zijn oorspronkelijke morele daad van opstand tegen God. Daarna is hij nog drie keer gevallen, maar dat moet gezien worden als het gevolg van zijn aanvankelijke opstand. De volgende keren val valt hij nog louter ‘geografisch’. Zijn tweede val gaat van hemel naar aarde, zijn derde van aarde naar abyssos en zijn vierde van abyssos naar hel (poel van vuur), stapsgewijs in neergaande lijn dus.
1
“hemelse gewesten” (Ef 2:2; 6:12). Hij kan daar nog steeds de broeders aanklagen (Op 12:10). Alhoewel Satan daar in de hemel geen autoriteit heeft, heeft hij dat wel m.b.t. de aarde (Mt 4:8-9; Ef 2:2; 6:12; 1Jh 5:19). Op te merken valt echter dat Satans macht door God wel gelimiteerd is, zoals we kunnen lezen in Jb 1:12 en 2:6. Hij is niet gelijk aan God (1Jh 4:4). Wat Satan niét verloor weten we nu ongeveer, maar wat hij bij zijn eerste val wèl verloor is zijn schoonheid, luister, wijsheid, en zijn positie van cherub. Hij verloor ook de capaciteit om op aarde in een lichaam te verschijnen. Misschien verloor hij door zijn val wel èlke materiële lichamelijkheid. Alleszins lezen we nergens in de Schrift dat Satan na zijn val ooit materieel-fysisch in een éigen lichaam op aarde is verschenen. Na de zondvloed zien we in de Bijbel ook geen fysische verschijningen van afvallige engelen. Getrouwe engelen kunnen dat echter wèl. Over Satans eerste val wordt geschreven in Ezechiël 28 en Jesaja 14. Ezechiël 28:11-19 11 Het woord van Jahweh kwam tot mij: 12 Mensenkind, hef een klaaglied aan over de koning van Tyrus en zeg tot hem: zo zegt de Heer Jahweh: Volmaakt zijt gij van gestalte, vol van wijsheid, volkomen schoon. 13 In Eden waart gij, Gods hof; allerhande edelgesteente overdekte u: rode jaspis, chrysoliet en prasem, turkoois, chrysopraas en nefriet, lazuursteen, hematiet en malachiet. Van goud was het werkstuk, waarin zij waren gevat en aan u vastgehecht; toen gij geschapen werdt, waren zij gereed. 14 Gij waart een beschuttende cherub met uitgespreide vleugels; Ik had u een plaats gegeven: gij waart op de heilige berg der goden, wandelend te midden van vlammende stenen. 15 Onberispelijk waart gij in uw wandel, vanaf de dag dat gij geschapen werdt, totdat er onrecht in u werd gevonden: 16 door uw uitgebreide handel zijt gij vervuld geraakt met geweldenarij en kwaamt gij tot zonde. Van de berg der goden verbande Ik u en deed u weg, gij beschuttende cherub, van tussen de vlammende stenen. 17 Trots was uw hart op uw schoonheid - met uw luister hebt gij ook uw wijsheid teniet doen gaan. Ter aarde wierp Ik u neer, en maakte u tot een schouwspel voor koningen om met leedvermaak naar u te zien.
2
18 Door uw vele ongerechtigheden, door het onrecht bij uw koophandel, hebt gij uw heiligdommen ontwijd. Vuur deed Ik oplaaien uit uw midden - dat verteerde u! Ik maakte u tot as op de grond voor de ogen van allen die u zagen. 19 Allen die onder de volken u kennen, ontzetten zich over u; een verschrikking zijt gij geworden, verdwenen zijt gij - voor altijd! Dit is het “klaaglied over de koning van Tyrus” (vs. 12). Deze passage is daarom eerstens een terugblik op de ondergang van de koning van Tyrus. Maar het is ook een blik op de eerste opstand en val van Satan, want deze zat als geestelijke macht àchter Tyrus. Zie als voorbeeld de engel in Dn 10 die vocht met de demonenvorsten die achter Perzië en Griekenland stonden. Bovenstaande verzen in Ez 28 kunnen in essentie op niemand anders dan Satan en zijn gevallen toestand betrekking hebben. De eerste val van Satan vond plaats in de tijd van het aardse paradijs, in Eden, vóór de zondeval: Ez 28:13. Hier moet opgemerkt worden dat sommigen beweren dat die val plaatsvond op een paradijselijke aarde die miljoenen jaren eerder bestond, tussen Genesis 1 en 2 in, en die daarna met Satan ten onder is gegaan. Dit is overeenkomstig de zgn. ‘gap-theorie’ of ‘restitutieleer’. Dit is pure Bijbelinleg die alleen maar opgezet lijkt te zijn om de geologische kolom van de evolutionisten achterna te lopen, waarin gegoocheld wordt met ouderdommen van miljoenen jaren. Ez 28:13 zegt dat Satan een cherub was in Eden, en dus is hij niet vóór die Edense tijd ten val gekomen. Eden is dezelfde hof als waar Adam en Eva verbleven, en wij kennen slechts de enige en unieke hof van Eden waarvan de Bijbel spreekt in Genesis 2:8, geen andere die vroeger zou bestaan hebben. De passage van Ez 28 toont de gevolgen voor Satan: • Hij was in Eden, overladen met prachtige opsmuk, maar daarna niet meer (28:13-16) • Hij was een beschuttende cherub, en is dat niet meer na zijn begane “onrecht” (28:1416). • Hij werd verbannen uit de Edense heerlijke plaatsen (28:16). • Hij was luisterrijk getooid en uitermate schoon, maar verloor dit samen met zijn wijsheid (28:17, 18) • Hij werd ter aarde geworpen, een oosterse uitdrukking voor ‘hij viel op zijn bek’ (28:17). Later zal hij echter geheel letterlijk uit de hemel verwijderd worden (Op 12:9). Zijn ondergang is sinds zijn eerste zonde eigenlijk al onomkeerbaar: het zaad (Jezus Christus) van de vrouw (Israël) zou hem uiteindelijk de kop vermorzelen (Gn 3:15). Hij zal uiteindelijk in de “poel van vuur” belanden (Op 20:10; Ez 28:18, 19).
3
Na zijn val kon Satan zich blijkbaar niet meer materieel-lichamelijk 3 op aarde vertonen. Echter, om krachtig te kunnen zijn moet hij op aarde over een lichaam beschikken, en daarom bezet hij (en zijn demonen) graag het lichaam van andere levende wezens. Dit deed hij in Eden door in een slang te varen (Gn 3), om zich zo aan Eva te vertonen en haar te misleiden. Later voer hij in Judas (Jh 13:27) en nog later zal hij in de Antichrist varen.4 Jesaja 14:3-23 3 En het zal geschieden ten dage, wanneer Jahweh u rust geeft van uw smart en van uw onrust en van de harde dienst die men u heeft laten verrichten, 4 dat gij dit spotlied op de koning van Babel zult aanheffen: Hoe heeft de drijver opgehouden, opgehouden is de verdrukking! 5 Jahweh heeft de stok der goddelozen verbroken, de scepter der heersers, 6 die in verbolgenheid zonder ophouden natiën sloeg, die in toorn volken vertrad in meedogenloze vervolging. 7 De gehele aarde heeft rust, is stil; men breekt uit in gejubel; 8 zelfs de cypressen verheugen zich over u, de ceders van de Libanon: Sinds gij neerligt, klimt niemand naar ons op om ons te vellen. 9 Het dodenrijk beneden is over u in beroering om u bij uw komst te ontmoeten; het wekt de schimmen voor u op, al de bokken der aarde; het doet alle koningen der volken van hun tronen opstaan. 10 Zij allen vangen aan tot u te zeggen: Ook gij zijt krachteloos geworden als wij, gij zijt aan ons gelijk geworden; 11 uw trots is in het dodenrijk neergeworpen, de klank uwer harpen; het gewormte ligt onder u gespreid en maden zijn uw bedekking. 12 Hoe zijt gij uit de hemel gevallen, gij morgenster5, zoon des dageraads; hoe zijt gij ter aarde geveld, overweldiger der volken! 13 En gij overlegdet nog wel: Ik zal ten hemel opstijgen, boven de sterren Gods mijn troon oprichten en zetelen op de berg der samenkomst ver in het noorden;
3
Dit is niet hetzelfde als ‘materialiseren’. Dat laatste veronderstelt een overgang van niet-materie (in casu geest) naar materie, terwijl engelen een (hoger) hemels lichaam bezitten dat ook materieel op de (lagere) aarde kan verschijnen.
4 Sommigen spreken nogal eens van ‘incarneren’ wanneer het om de duivel (of de demonen) gaat. Dit is een onjuiste uitdrukking. Incarnatie komt van het kerklatijn incarnatio (van caro, gen. carnis = vlees). In de christelijke terminologie is dit de aanduiding voor de menswording van Gods Zoon. Letterlijk betekent deze term ‘vleeswording’. Van de duivel (of de demonen) kan men niet zeggen dat zij ‘vlees worden’ - dat kunnen zij niet. Zij hèbben geen vleselijk lichaam (vgl. Lk 24:39) - zij bezetten andermans lichaam of vlees. 5
Het Hebreeuwse woord dat hier weergegeven wordt als ‘morgenster’, wordt in de Vulgaat vertaald met het Latijnse ‘Lucifer’, hetgeen ‘lichtbrenger’ betekent (NBG met kantt.). De Vulgaat is de Latijnse vertaling van de Bijbel, verworpen door de Hervormers.
4
14 ik wil opstijgen boven de hoogten der wolken, mij aan de Allerhoogste gelijkstellen. 15 Integendeel, in het dodenrijk wordt gij neergeworpen, in het diepste der groeve. 16 Wie u zien, beschouwen u, letten op u: Is dit de man, die de aarde deed sidderen, die koninkrijken deed beven; 17 die de wereld tot een woestijn maakte en haar steden afbrak; die zijn gevangenen niet naar huis liet keren? 18 De koningen der volken liggen allen met ere, ieder in zijn woning, 19 maar gij zijt weggeworpen, ver van uw graf, als een verafschuwde scheut, overdekt met verslagenen die door het zwaard doorboord zijn, die neerdalen naar de stenen der groeve als een weggetrapt aas. 14:20 Gij wordt met hen niet in een graf verenigd, omdat gij uw land te gronde hebt gericht, uw volk gedood. Nimmer wordt het nageslacht der boosdoeners genoemd. 14:21 Maakt voor zijn zonen een slachtbank gereed om de ongerechtigheid van hun vaderen; opdat zij niet opstaan en de aarde in bezit nemen en het oppervlak der wereld vullen met steden. 14:22 Zo sta Ik tegen hen op, luidt het woord van Jahweh der heerscharen, en Ik roei van Babel uit naam en rest, telg en spruit, luidt het woord van Jahweh. 14:23 En Ik zal het maken tot een bezit van roerdompen en tot waterpoelen, en Ik zal het wegbezemen met de bezem der verdelging, luidt het woord van Jahweh der heerscharen. Dit is het “spotlied op de koning van Babel” (14:4). Sterren (14:12) stellen in de Schrift dikwijls engelen voor : Jb 38:7, Js 14:2; vgl. 1Kn 22:19 “heir des hemels” met Dt 4:19; Js 24:21-23. De koning van Babel had zich tijdens zijn aardse leven een gewillig instrument van de Satan betoond; als er dan een oordeel over Babel uitgesproken wordt, dan ligt het voor de hand dat er ook van een oordeel over Satan melding wordt gemaakt.6 Deze passage is dan eerstens een toekomstprofetie voor Babel (14:4), maar tegelijk is het een blik op de val van Satan, in een breed perspectief, vanaf Eden tot aan zijn totale ondergang.
6 Ook tegen Kapernaüm, waar in feite eveneens Satan achter zat, worden dezelfde woorden als die van Js 14:15 gebruikt! (Mt 11:23; Lk 10:15). Kapernaüm was de stad waar Jezus woonde (Mt 4:13); het was “Zijn eigen stad” (Mt 9:1).
5
In Js 14:12 wordt Satan “morgenster”5 genoemd. In Job 38:4, 7 lezen we dat bij de schepping “de morgensterren tezamen juichten”. Satan was vóór zijn val bij de schepping aanwezig. Maar hij pleegde opstand tegen Gods troon (14:13-14), waarbij hij ten val kwam. Later zal hij voor duizend jaren gebonden worden in de “afgrond” (14:15; Op 20:1-3), en uiteindelijk zal hij in de poel van vuur geworpen worden (Op 20:10). Als gevolg van zijn opstand kwam Satan ten val. In Js 14:12 wordt gezegd: “Hoe zijt gij uit de hemel gevallen, gij morgenster”. Hij wordt vergeleken met een ster die uit de hemel is “gevallen”. Hij werd afvallig. Ook in de betekenis van: ‘hij viel op zijn bek’. Een vallende ster is in Openbaring iemand die uit zijn hoge positie afvalt of die uit zijn machtspositie omvergeworpen wordt. In Op 12:9 wordt Satan volstrekt uit de hemel verwijderd, hij wordt neergeworpen na een felle strijd, en hem wordt dan èlke toegang tot àlle hemelen ontzegd. Dat zal zijn in de helft van de 70ste jaarweek of het begin van de eigenlijke Grote Verdrukking. De Heer Jezus heeft dit in Lk 10:18 in een visioen gezien en aangekondigd: “Ik zag de Satan als een bliksem uit de hemel vallen”, zijn tweede val. Als Paulus aan Timotheüs over de voorwaarden spreekt waaraan een opziener moet voldoen, zegt hij ons ook iets over Satans val: 1Tm 3:6 “... geen pasbekeerde, opdat hij niet, hoogmoedig geworden, in hetzelfde oordeel als de duivel valt”. De oorzaak van Satans val was zijn hoogmoed. Dat komt overeen met wat staat geschreven in Ez 28 en Js 14. 2de Val De tweede val van Satan is zijn verbanning naar de aarde. Hij verdwijnt daardoor geheel uit alle hemelen, Op 12:8-9: 7 En er kwam oorlog in de hemel: Michaël en zijn engelen voerden oorlog tegen de draak, en de draak voerde oorlog en zijn engelen; 8 en hij was niet sterk genoeg, en hun plaats werd in de hemel niet meer gevonden. 9 En de grote draak werd neergeworpen, de oude slang, die genoemd wordt duivel en de satan, die het hele aardrijk misleidt; hij werd neergeworpen op de aarde en zijn engelen werden met hem neergeworpen. Als engelen (in casu demonen) uit de hemelse sferen worden geworpen, betekent dit dat zij nog uitsluitend actief worden op de aarde. Om echter kracht op aarde uit te oefenen zullen demonen in lichamen van levende wezens moeten varen (bezetten). Engelen die hun plaats verlieten hebben altijd al mensen bezet, hetgeen de Bijbel dan ook ‘bezetenheid’7 noemt. Vergelijk dit met Mt 8:28, alwaar de demonen die dreigden uitgeworpen te worden, smeekten om in een kudde zwijnen te mogen varen. Zij moeten een aards lichaam hebben om krachtig te zijn en om rust te vinden (Mt 12:43) op aarde. Satan zal na zijn uitwerping uit de hemelse gewesten, onmiddellijk in de Antichrist varen. Zijn demonen zullen evenzo in de lichamen varen van de handlangers van de 7 Degenen die in het Nieuwe Testament door demonen ‘bezet’ waren, worden ‘bezetenen’ genoemd (daimonizomenous, in bv. Mt 4:25). Dit betekent eigenlijk ‘mensen die demonen hebben’.
6
Antichrist en die van het herstelde Romeinse rijk. Hoe verschrikkelijk zullen deze duivelse machthebbers dan op aarde tekeer gaan! Het is van belang om telkens op te merken hoeveel bewijzen er zijn dat de Gemeente vóór de Grote Verdrukking in de hemel zal zijn opgenomen. Zo ook hier. Als de duivel op de aarde geworpen is, kan de Gemeente niet meer beneden zijn, want dan zou het niet meer waar zijn dat wij een strijd hebben tegen de machten in de hemelse gewesten (Ef 6:12). 3de Val De derde val van Satan is zijn verbanning naar de “afgrond” (Gr. abyssos)8. Hij wordt daar voor duizend jaren gebonden en opgesloten, Op 20:1-3: 1 En ik zag een engel neerdalen uit de hemel, die de sleutel van de afgrond en een grote keten in zijn hand had. 2 En hij greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, en bond hem duizend jaren; 3 en hij wierp hem in de afgrond en sloot en verzegelde die boven hem, opdat hij de naties niet meer zou misleiden voordat de duizend jaren voleindigd waren; daarna moet hij een korte tijd worden losgelaten. Uit de Abyssos zal hij nog wel even losgelaten worden, als de duizend jaren voleindigd zijn (Op 20:7-9), maar dit resulteert zeer snel in zijn vierde val. 4de Val De vierde val van Satan is zijn verwijdering naar de “poel van vuur” (Gr. limnen tou furos), om er voor eeuwig te verblijven, Op 20:10: 10 En de duivel die hen misleidde, werd geworpen in de poel van vuur en zwavel waar zowel het beest als de valse profeet zijn, en zij zullen dag en nacht gepijnigd worden tot in alle eeuwigheid. Dit is de allerlaagste positie en toestand die er bestaat, en die is onomkeerbaar.
Appendixen 1. Waar bevinden zich Satan en zijn engelen? Na zijn eerste val verkeert Satan (en zijn engelen) nog steeds in de “hemelse gewesten” (epouraniois = ‘het hemelse’): Ef 6:12 “Want onze strijd is niet tegen bloed en vlees, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de wereldbeheersers van deze duisternis, tegen de geestelijke machten van de boosheid in de hemelse gewesten”. 8
Abyssos betekent letterlijk ‘bodemloze’ (put) - in de KJV weergegeven als ‘bottomless pit’.
7
Ook Christus bevindt Zich daar: Ef 1:20-21 “die Hij heeft gewerkt in Christus door Hem uit de doden op te wekken en Hem aan zijn rechterhand te zetten in de hemelse gewesten [epouraniois], boven alle overheid, gezag, kracht en heerschappij en elke naam die genoemd wordt, niet alleen in deze, maar ook in de toekomstige eeuw”. En positioneel de Gemeente die Christus’ Lichaam is: Ef 1:3 “Gezegend zij de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening in de hemelse gewesten [epouraniois] in Christus”. Ef 2:6 “en heeft ons mee opgewekt en mee doen zitten in de hemelse gewesten [epouraniois] in Christus Jezus”. Ef 3:10 “opdat nu aan de overheden en de machten in de hemelse gewesten [epouraniois] door de gemeente de veelvoudige wijsheid van God bekend gemaakt wordt” Ook uit Job 1 en 2 weten we dat Satan nog steeds toegang heeft tot God, ergens in de hemel: Jb 1:6 “Op zekere dag nu kwamen de zonen Gods om zich voor Jahweh te stellen, en onder hen kwam ook de satan” (zie ook 2:1). Er is meer dan één hemel. Het Hebreeuwse woord voor ‘hemel’, sjamaim, is een meervoudsvorm. Paulus spreekt van de derde hemel (het “paradijs”), waarin “een mens” (waarschijnlijk hijzelf) werd opgetrokken (2Ko 12:2-4). Volgens de Joodse overlevering zijn er zeven hemelen. Hoe dan ook: God komt ergens in de hemelen op bepaalde tijdstippen samen met het “ganse heir des hemels”, met goeden én slechten (zie: “aan rechter- en linkerhand”): 1Kn 22:19-23 “(Micha) zeide: Daarom, hoor het woord van Jahweh. Ik zag Jahweh op zijn troon zitten, terwijl het ganse heer des hemels aan zijn rechter- en aan zijn linkerhand stond. 20 En Jahweh zeide: wie zal Achab verleiden, zodat hij optrekt en sneuvelt te Ramot in Gilead? De een zeide dit en de ander dat. 21 Toen trad er een geest naar voren en stelde zich voor Jahweh en zeide: ik zal hem verleiden. Jahweh vroeg hem: waarmede? 22 Hij antwoordde: ik zal heengaan en een leugengeest worden in de mond van al zijn profeten. Toen zeide Hij: gij moet hem verleiden, en gij zult er ook toe in staat zijn; ga heen en doe het. 23 Nu dan, zie, Jahweh heeft een leugengeest gegeven in de mond van al deze profeten van u, en Jahweh heeft onheil over u besloten”. Hier heeft ook Satan nog steeds toegang. Hij kan daar nog steeds de broeders aanklagen (Op 12:10). Men moet onderscheid maken tussen de uitdrukking “hemelse gewesten” en de “hemel der hemelen” (Dt 10:14; 1Kn 8:27; Ps 148:4). In deze ‘opperhemel’ woont God in een voor mensen “ontoegankelijk licht” (1Tm 6:16) en wonen enkel zij die in een intieme omgang met Hem leven (Ps 148:4). Dit is beslist niet de plaats waar Satan nog toegang heeft. De uitdrukking “hemelse gewesten” heeft vooral betrekking op het hemelse
8
regeringsplatform en zij die daar deel van uitmaken (Ef 1:20; 6:12). Vanuit die regerende “hemelse gewesten” gaat de invloed van Satan, als “de overste van de wereld” (Jh 12:31; 14:30; 16:11), vooral uit naar de aardse atmosfeer, want hij is “de overste van de macht der lucht” (Ef 2:2). Op te merken valt dat Satans macht door God wel gelimiteerd is, zoals we kunnen lezen in Jb 1:12 en 2:6. Hij is niet gelijk aan God (1Jh 4:4). Satan woont beslist niet in de hel! Hoevele mensen hebben hierover een onbijbelse visie! Hoe dikwijls worden Satan en zijn demonen op schilderijen en tekeningen als hellemonsters afgebeeld, temidden van vuur, terwijl zij in feite en nog steeds hemelbewoners zijn! 2. Engelen die zich in de tijd van Genesis 6 misdroegen In Gn 6:1-4 lezen we van engelen die zondigden door zich aardse vrouwen te nemen, waardoor er een geslacht van reuzen9 werd voortgebracht. Dit was in de tijd vóór de zondvloed: 1 Toen de mensen zich op de aarde begonnen te vermenigvuldigen en hun dochters geboren werden, 2 zagen de zonen Gods, dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen zich daaruit vrouwen, wie zij maar verkozen. 3 En Jahweh zeide: Mijn Geest zal niet altoos in de mens blijven, nu zij zich misgaan hebben; hij is vlees; zijn dagen zullen honderd twintig jaar zijn. 4 De reuzen waren in die dagen op de aarde, en ook daarna, toen de zonen Gods tot de dochters der mensen kwamen, en zij hun (kinderen) baarden; dit zijn de geweldigen uit de voortijd, mannen van naam. Deze engelen waren in staat zich vrouwen nemen omdat zij wel degelijk een lichaam hadden! Zij behoorden niet tot degenen die samen met Satan vóór Gn 3 ten val kwamen en hun lichamen verloren hadden 10, of lichamelijk beperkt werden. De engelen uit Gn 6 werden na hun zonde naar de “afgrond” (Tartarus) verbannen (2Pt 2:4; Jd 6). Na de vloed zien wij in de Bijbel geen zondigende engelen meer verschijnen in mensengedaante, maar wel bezetenheid van mensen (en dieren) door de geesten van opstandige engelen (demonen). Enkel getrouwe engelen zien we daarna nog in fysiekmateriële gedaante verschijnen. 3. Soorten afvallige engelen Sommige van de gevallen engelen kunnen zich in zekere zin ‘vrij’ bewegen, terwijl andere ‘gebonden’ zijn. 1. De ‘gebonden’ engelen. a) Engelen die vóór de vloed naar de aarde kwamen om zich vrouwen te nemen (zie Gn 6:1-4), en daarna gestraft werden met opsluiting in de ‘afgrond’ (tartarus, een ander woord voor abyssos: 2Pt 2:4; Jd 6). Satan zal later ook gebonden worden, voor 1000 jaren in deze afgrond (abyssos, Op 20:1-3). 9
De verhalen over reuzen leven nog verder in allerlei antieke sagen, maar berusten op een kern van waarheid.
10
In de veronderstelling dat Satan niet de enige was die toen opstand pleegde.
9
b) Engelen waarvan we de antecedenten niet kennen maar die tijdelijk opgesloten zijn in de afgrond tot de zeventigste jaarweek (abyssos, Op 9:1-11; Lk 8:31). 2. De ‘vrije’ opstandige engelen. Deze noemen wij meestal “demonen” of “boze geesten”. Zij kozen eertijds de kant van Satan en stonden dus ook op tegen God. In de tijd van Jezus’ geboorte had Satan één derde van de hemelse engelen tot zijn beschikking (Op 12:4). Zij bewegen zich allen in de hemelse gewesten (Jb 1:7; Ef 6:12) en in de aardse atmosfeer (Ef 2:2). Hun ‘vrijheid’ duurt in onze dagen nog steeds voort.11 De engelen van de tweede categorie worden meestal “demonen” of “boze geesten” genoemd.
←
s
a
→
t
a
n
Benamingen en aanduidingen voor Satan en zijn demonen in het Nieuwe Testament Griekse benaming (Textus Receptus) Nederlandse vertaling (Telos) Voorkomend in satanas satan (= tegenstander, aanklager) Lk 22:3 beelzeboul archonti tón daimonión beëlzebul, de overste van de demonen Mt 12:24 drakón megas purros grote rode draak Op 12:3 ho peirazón de verzoeker 1Th 3:5 ho katègoros de aanklager van de broeders Op 12:10 pseustès kai ho patèr autou leugenaar en de vader van de leugen Jh 8:44 anthrópoktonos mensenmoordenaar Jh 8:44 ho kleptès de dief Jh 10:10 antikeimenó tegenstander 1Tm 5:14 tou ponèrou de boze Mt 6:13 echthros de vijand Mt 13:39 ton ofin ton archaion de oude slang Op 20:2 ho ofis de slang 2Ko 11:3 diabolos de duivel (= lasteraar) 1Pt 5:8 diaboló kai tois aggelois de duivel en zijn engelen Mt 25:41 ho archón tou kosmou de overste van deze wereld Jh 12:31 ton archonta tès exousias tou aeros de overste van de macht der lucht Ef 2:2 pneumatos ...en tois uiois tès apeitheias de geest die werkt in de zonen der Ef 2:2 ongehoorzaamheid tès exousias tou skotous macht van de duisternis Ko 1:13 ho theos tou aiónos de god van deze eeuw 2Ko 4:4 aggelon fótos engel des lichts 2Ko 11:14 león óruomenos brullende leeuw 1Pt 5:8 belial Belial 2Ko 6:15 beschuttende cherub Ez 28:14, 16 de Leviathan, de snelle, kronkelende slang, Js 27:1 de draak 11
In Op 20:1-3 is enkel sprake van Satan. Er wordt daar niet gezegd dat ook de demonen gebonden worden voor 1000 jaren.
10
aggelos satan daimonion xenón daimonión pneumati pneuma daimoniou akathartou pneumata daimonón tas archas pros tas exousias pros tous kosmokratoras pneumatika tès ponèrias pneumatón ponèrón pneumasin planois pneuma tès planès pneumati akathartó pneuma puthónos
engel van satan 2Ko 12:7 demon Mt 17:18 vreemde goden Hd 17:18 geest 1Jh 4:1 geest van een onreine demon Lk 4:33 geesten van demonen Op 16:14 de overheden, de machten, de Ef 6:12 wereldbeheersers geesten van de boosheid Ef 6:12 boze geesten Lk 7:21 verleidende geesten 1Tm 4:1 geest van dwaling 1Jh 4:6 onreine geest Mk 1:23 waarzeggende geest (= letterlijk Hd 16:16 ‘pythongeest’) pneuma alalon stomme geest Mk 9:17 to pneuma to alalon kai kófon stomme en dove geest Mk 9:25 pneuma echousa astheneias geest van ziekte (of ‘zwakheid’) Lk 13:11 veldgeesten, in het Hebreeuws: ‘harige Lv 17:7 bokken’ Het woord ‘demon’ (Gr. daimonion) in zijn de context 1. demonen = onreine geesten, zie Mk 5:1-18; Mk 7:25-30; Lk 4:33; Lk 9:42: pneumati akathartó zijn eigenlijk daimonia. 2. demonen = boze geesten, zie Lk 8:2, 3: pneumatón ponèrón zijn eigenlijk daimonia. 3. demonen = afgoden, idolen, zie 1Ko 10:19-21: eidólon zijn eigenlijk daimonión. 4. demonen = goden, zie Hd 17:18, 22: vreemde goden = xenón daimonión; de goden bijzonder toegewijd = deisidaimonesterous. Voor het gehele NT geldt: demon(en)(isch) = daimon… Zoekresultaat voor ‘daimon’ in de Textus Receptus (met aftrek van deze vernoemd onder punt 6): Mt 7:22; 8:31; 9:33, 34(2x); 10:8; 11:18; 12:24(2x), 27, 28; 17:18; Mk 1:34(2x), 39; 3:15, 22(2x); 5:12; 6:13; 7:26, 29, 30; 9:38; 16:9, 17; Lk 4:33, 35, 41; 7:33; 8:2, 27, 29, 30, 33, 35, 38; 9:1, 42, 49; 10:17; 11:14(2x), 15(2x), 18, 19, 20; 13:32; Jh 7:20; 8:48, 49, 52; 10:20, 21; Hd 17:18, 22; 25:19; 1Ko 10:20(2x), 21(2x); 1Tm 4:1; Jk 2:19; 3:15; Op 9:20; 16:14; 18:2. (68 maal). god(en) = daimonion: Hd 17:18, 22. (2 maal). God = (ho) theos. god(en) = theos: Jh 10:34, 35; Hd 7:40; 14:11, 15; 19:26; 28:6; 1Ko 8:5(2x); 2Ko 4:4; Gl 4:8. (11 maal). godin = theas: Hd 19:27. (1 maal). 5. godsdienst = demonenaanbidding (deisidaimonias): Hd 25:19. Voor het gehele NT geldt:
11
godsdienst = deisidaimonias: Hd 25:19 (1 maal). godsdienst, religie, verering = thrèskeias: Hd 26:5; Ko 2:18,23; Jk 1:26(2x),27. (6 maal). godsdienstig(e)(n) = sebomenón: Hd 13:43, 50; 16:14; 17:4, 17; 18:7. (6 maal). 6. bezeten(e)(n) = daimonizomenos (= iemand ‘die een (of meer) demon(en) heeft’) Zoekresultaat voor ‘daimon’ in de Textus Receptus (met aftrek van deze vernoemd onder punt 4): Mt 4:24; 8:16, 28, 33; 9:32; 12:22; 15:22; Mk 1:32; 5:15, 16, 18; Lk 8:36; Jh 10:21. (13 maal). Satan heeft één derde van de engelen vóór de geboorte van de Messias meegesleurd om te trachten Hem te “verslinden”. Dat lezen we in Op 12:4.: Op 12:1-5 “En er werd een groot teken gezien in de hemel: een vrouw, bekleed met de zon en de maan onder haar voeten en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren. 2 En zij was zwanger en schreeuwde in haar weeën en in haar pijn om te baren. 3 En er werd een ander teken gezien in de hemel; en zie, een grote, vuurrode draak met zeven koppen en tien horens en op zijn koppen zeven diademen. 4 En zijn staart sleepte het derde deel van de sterren van de hemel mee en wierp ze op de aarde. En de draak stond voor de vrouw die zou baren, om zodra zij haar kind zou baren, het te verslinden. 5 En zij baarde een zoon, een mannelijk kind, die alle naties zal hoeden met een ijzeren staf; en haar kind werd weggerukt naar God en naar zijn troon”. Vlak vóór de geboorte van de Heer maakte de “draak”, (de duivel) zich op om de Messias reeds van bij zijn geboorte te “verslinden” (12:4). De vrouw Israël is immers hoogzwanger en schreeuwde in haar weeën (12:2). De draak zou dat niet alléén doen, maar sleepte daartoe “het derde deel van de sterren van de hemel” mee, namelijk “zijn” engelen (demonen). Het is à propos de draak (dit is Satan, vgl. Op 20:2) die deze sterren werpt, terwijl in 12:9 Michaël en zijn engelen de Satan en zijn engelen neerwerpen: er is geen overeenkomst tussen 12:4 en 12:9 (hiertussen ligt het gehele Gemeentetijdperk). De duivel en zijn demonen hebben tot op de tijd van Op 12:9 nog steeds toegang tot de hemelse gewesten (zie Ef 6:12). De Satan “wierp” zijn engelen naar de aarde, ze “vielen” niet zoals in Dn 8:10 door toedoen van een aardse macht. Er is geen parallel met Dn 8:10. Satan heeft de macht zijn engelen te bevelen en te zenden. Vlak vóór de geboorte van onze Heer beval Satan zijn demonen Hem te verslinden. Hij gebruikt bij dat commando zijn ‘staart’, een symbool van de leugenprofeet in Js 9:14. Reeds in Eden gebruikte de Satan de leugen om anderen te misleiden en zo te trachten Gods plannen te dwarsbomen - hij is immers “de vader van de leugen” (Jh 8:44) - en vanaf de geboorte van de Heer Jezus heeft hij dat wapen gebruikt om iedereen tegen God en Zijn plannen op te zetten. Echter, dit liep uit op een overwinning van de Messias, doordat Hij opstond uit de doden. In plaats van Hem écht te kunnen “verslinden” (12:4) werd Hij “weggerukt naar God en naar zijn troon” (12:5). Satan blijkt in Op 12:4 een derde van de engelen ter beschikking te hebben voor zijn plannen. Bij zijn tweede val in Op 12:9 lezen we andermaal dat hij vele engelen aan zijn kant heeft:
12
Op 12:9 “En de grote draak werd neergeworpen, de oude slang, die genoemd wordt duivel en de satan, die het hele aardrijk misleidt; hij werd neergeworpen op de aarde en zijn engelen werden met hem neergeworpen”. Hier zien we Satans tweede val. Tot dan verschijnt hij met al de zijnen in de hemelse gewesten, het regeringsgebied van de hemel. Zij zijn de duistere machten en overheden in de hemelse gewesten (Ef 2:2; 6:12) die ook de broeders aanklagen (Op 12:10). Zij hebben ook de vrijheid om in andere beschikbare lichamen te varen (Lk 8:30-33) en daarmee mens en dier tot bezetenheid12 te drijven opdat zijn vuile plannen worden uitgevoerd. 4. Hebben engelen wel een lichaam? Velen denken dat engelen geen lichaam hebben, omdat de Bijbel zegt dat het dienende “geesten” zijn (Hb 1:14), en geesten hebben volgens hen geen lichaam. Engelen zijn inderdaad geesten, maar zij beschikken echter ook over een lichaam dat bij hun geestelijke natuur past, waarmee zij o.a. niet begrensd lijken te worden door onze aardse dimensies en materie. Bij gevallen engelen (demonen) liggen de zaken anders. Zij kunnen zich niet materieel manifesteren. Voor mensenogen kunnen dezen zich enkel voordoen als een soort geestof spookschijnsel. Deze geestverschijnselen kunnen op mensen gelijken, maar missen een feitelijke, tastbare materialiteit. Toen Jezus aan de discipelen verscheen meenden zij zo’n geest te zien, maar Jezus verzekerde hen dat dit niet zo was. Jezus was niet een geest zonder lichaam, want Hij had een lichaam van “vlees en beenderen”, waarmee Hij zelfs kon eten, Lk 24:36-43: 36 Terwijl zij nu hierover spraken, stond Hijzelf in hun midden en zei tot hen: Vrede zij u. 37 Zij werden echter angstig en erg bang en meenden een geest te zien. 38 En Hij zei tot hen: Waarom bent u ontsteld en waarom komen er overleggingen in uw hart op? 39 Ziet mijn handen en mijn voeten, dat Ik het Zelf ben; betast Mij en ziet, want een geest heeft geen vlees en beenderen, zoals u ziet dat Ik heb. 40 En toen Hij dit zei, toonde Hij hun zijn handen en voeten. 41 Toen zij het nu van blijdschap nog niet geloofden en zich verwonderden, zei Hij tot hen: Hebt u hier iets te eten? 42 Zij nu gaven Hem een stuk van een gebakken vis en van een honingraat. 43 En Hij nam het en at het voor hun ogen. In verband met de opstanding spreekt Paulus over de verschillende soorten lichamen die God gemaakt heeft, in 1Ko 15:38-51: 38 Maar God geeft er een lichaam aan zoals Hij heeft gewild, en aan elk van de zaden een eigen lichaam.
12 Degenen die in het Nieuwe Testament door demonen ‘bezet’ waren, worden ‘bezetenen’ genoemd (daimonizomenous, in bv. Mt 4:25). Dit betekent eigenlijk ‘mensen die demonen hebben’.
13
39 Alle vlees is niet hetzelfde vlees, maar een ander is dat van mensen, en een ander is het vlees van dieren, en een ander is het vlees van vogels, en een ander dat van vissen. 40 En er zijn hemelse lichamen en aardse lichamen, maar de heerlijkheid van de hemelse lichamen is verschillend, en die van de aardse is verschillend. 41 Er is een andere heerlijkheid van de zon, en een andere heerlijkheid van de maan, en een andere heerlijkheid van de sterren; want de ene ster verschilt van de andere ster in heerlijkheid. 42 Zo is ook de opstanding van de doden. Er wordt gezaaid in vergankelijkheid, er wordt opgewekt in onvergankelijkheid; 43 er wordt gezaaid in oneer, er wordt opgewekt in heerlijkheid; er wordt gezaaid in zwakheid, er wordt opgewekt in kracht; 44 er wordt een natuurlijk lichaam gezaaid, er wordt een geestelijk lichaam opgewekt. Als er een natuurlijk lichaam is, dan is er ook een geestelijk lichaam. 45 Zo staat er ook geschreven: ‘De eerste mens, Adam, werd tot een levende ziel’; de laatste Adam tot een levendmakende geest. 46 Maar niet het geestelijke is eerst, maar het natuurlijke; daarna het geestelijke. 47 De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk, de tweede mens is de Heere uit de hemel. 48 Zoals de stoffelijke is, zo zijn ook de stoffelijken; en zoals de Hemelse is, zo zijn ook de hemelsen. 49 En zoals wij het beeld van de stoffelijke gedragen hebben, zo zullen wij ook het beeld van de Hemelse dragen. 50 Maar dit zeg ik, broeders, dat vlees en bloed 13 Gods koninkrijk niet kunnen beërven, en de vergankelijkheid beërft de onvergankelijkheid niet”. 51 Zie, ik zeg u een verborgenheid. Wij zullen niet allen ontslapen, maar wij zullen allen veranderd worden. Er bestaan dus hemelse lichamen voor hemelbewoners, met een aparte heerlijkheid. Engelen hebben dus blijkbaar ook een lichaam: een “geestelijk lichaam”, van een hogere natuur dan een aards lichaam. Als de engelen op aarde verschenen, kwamen ze meestal in mensengedaante (Dn 10:18), waarbij het verschil met echte mensen niet opviel; zie Hb 13:2: “Vergeet de gastvrijheid niet, want daardoor hebben sommigen onwetend engelen gehuisvest”.
13
Vlees en bloed: met deze uitdrukking wordt de vergankelijke natuurlijke mens bedoeld (vgl. Mt 16:17; Gl 1:16). Anderen menen dat het opstandingslichaam van Jezus niet uit “vlees en bloed” maar letterlijk uit “vlees en beenderen” bestaat (overeenkomstig wat de Heer zei in Lk 24:39) en dus geen bloed bevat. Het “natuurlijk” lichaam moet alleszins “veranderd” (1Ko 15:51) worden in een “geestelijk lichaam” (1Ko 15:44).
14
Engelen hebben echter ook de capaciteit om in grote heerlijkheid te verschijnen, zodat ze glanzen, blinken, stralen, schitteren, als het helderste wit (Mt 28:3; Lk 24:4). In dat opzicht lijkt hun verschijning dan erg op het lichaam van de Heer Jezus bij de transfiguratie (Mt 17:2; Mk 9:3; Lk 9:28). Zij kunnen eveneens doorheen muren verschijnen en dan plots weer verdwijnen (Lk 1:11-13; Hd 5:19-20; 12:7-10), net zoals Jezus’ opstandingslichaam (Jh 20:19; Lk 24:31, 36). Ook wij zullen in de opname of opstanding “veranderen tot gelijkvormigheid aan het lichaam van Zijn heerlijkheid” (Fp 3:21) en een “geestelijk lichaam” ontvangen (1Ko 15:44). 5. Kunnen de duivel en zijn engelen fysiek op aarde verschijnen? Satan en zijn engelen verloren de capaciteit om op aarde in een materieel lichaam te verschijnen zoals engelen dat kunnen. We lezen nergens in de Schrift dat Satan ooit materieel-fysisch in een éigen lichaam op aarde is verschenen. Na de zondvloed zien we in de Bijbel ook geen materieel-fysische verschijningen van afvallige engelen. Door dit gebrek zijn zij op aarde in hun werkzaamheid geremd en trachten zij in een vreemd lichaam een woonst te zoeken. Vergelijk Mt 12:43-45: “Wanneer nu de onreine geest van de mens is uitgegaan, gaat hij door dorre plaatsen, op zoek naar rust, en vindt die niet. Dan zegt hij: Ik zal terugkeren naar mijn huis waar ik ben uitgegaan. En als hij komt, vindt hij het leegstaan, geveegd en geordend. Dan gaat hij heen en neemt zeven andere geesten met zich mee, bozer dan hijzelf, en zij komen binnen en wonen daar; en het laatste van die mens wordt erger dan het eerste. Zo zal het ook zijn met dit boos geslacht”. Tegen het feit dat Satan en zijn engelen niet materieel op aarde kunnen verschijnen, brengen sommigen de volgende Schriftplaatsen in: Zc 3:1; Mt 4:1-10 en diverse teksten uit Openbaring: • Zc 3:1: dit is echter een visioen of nachtgezicht, geen materiële tegenwoordigheid; zie verderop in Zc 4:1. • Mt 4:1-10: waar staat dat Satan fysiek materialiseerde of zelfs dat hij zichtbaar werd voor menselijke zintuigen? Alles pleit voor een ‘geestelijke’ satanische aanwezigheid,
15
of Satans verzoekende werkzaamheid in de geest van Jezus. Immers hoe is te verklaren dat de duivel Jezus meenam “… en toonde Hem alle koninkrijken van de wereld en hun heerlijkheid”? Kan iemand op een Israëlitische berg “alle koninkrijken van de wereld en hun heerlijkheid” aanschouwen? Het kan toch niet anders dan dat de duivel deze dingen ‘in de geest’, als (droom)beeld of visioen aan Jezus toonde! Vergelijk dit met Op 21:10. • Openbaring: de Satan is in werkelijkheid geen “draak”, “sprinkhaan” of eender welk monster. Dit zijn symbolische voorstellingen van een onderliggende werkelijkheid. De Heer gaf Zijn Openbaring in tekenen (Op 1:1). 6. Zijn engelen geslachtsloos? Ook nog zo’n misvatting. Wij kunnen niet zeggen dat de engelen geslachtsloos zijn. Daar staat niets van in de Bijbel. Hola, zullen sommigen zeggen, de Heer zei toch dat zowel engelen als degenen die door de opstanding in de hemel komen niet worden uitgehuwelijkt!: “Want in de opstanding trouwen zij niet en worden niet uitgehuwelijkt, maar zij zijn als engelen van God in de hemel” (Mt 22:30). Hier staat echter niet dat hemelingen, zoals engelen, geslachtsloos zijn! Er staat enkel dat zij niet huwen! Er staat evenmin ‘dat wij engelen zullen zijn’, zoals sommigen denken, maar “ALS engelen”: zoals zij niet huwen, zo wij evenmin. Wat denkt u: is het opstandingslichaam van onze Heer geslachtsloos? Zullen wij geslachtsloos in de hemel verblijven? Dat kan je uit Mt 22:30 en de rest van de Schrift beslist niet opmaken. Ik ben eerder geneigd te denken dat wij in de opstanding zullen blijven zoals we zijn, in onze mannelijkheid of vrouwelijkheid, en dat degenen die naar de hemel gaan hun persoonlijkheid niet zullen verliezen. Waren de opstandige engelen van Gn 6 geslachtsloos die zagen “dat de dochters der mensen schoon waren, en zij namen zich daaruit vrouwen”? (Gn 6:2). Wijst dit op geslachtsloosheid? Zie ook wat Judas (de halfbroer van Jezus) schrijft: “En engelen die hun oorsprong niet bewaard, maar hun eigen woonplaats verlaten hebben, heeft Hij tot het oordeel van de grote dag met eeuwige boeien onder duisternis bewaard. Zoals Sodom en Gomorra en de steden daaromheen, die op dezelfde wijze als dezen hoereerden14 en ander vlees achterna gingen, daar liggen als een voorbeeld, doordat zij een straf van eeuwig vuur ondergaan” (Jd 6-7). Het minste wat je hierbij kan zeggen is dat engelen zich geslachtelijk kunnen manifesteren, al dan niet in de hemel, maar zeker wel op aarde. Er staat ook dat zij “ander vlees” (vs. 7) achterna gingen. Dit bewijst dat zij een lichaam hebben van “vlees”, zoals ook het opstandingslichaam van de Heer Jezus van vlees was (Lk 24:39). De uitdrukking “ander vlees” bewijst ook dat het vlees van aardse mensen “anders” is dan dat van engelen. Dat deze engelen zondigden omdat zij “ander vlees achterna gingen” wil zeggen: zij hadden bij de gemeenschap moeten blijven zoals die in de hemel bestaat. De parallel 14
ekporneuó: zeer losbandig leven, ontucht bedrijven (Spectrum Gr.-Ned. woordenboek).
16
wordt getrokken met Sodom en Gomorra: Engelen die gemeenschap hebben met aardse mensen zijn op vergelijkbare wijze zondig als praktiserende homoseksuelen. Zoals homoseksuele omgang 1° hoererij is en 2° onnatuurlijk, zo is ook de gemeenschap van engelen met mensen 1° hoererij en 2° onnatuurlijk, en God laat dit niet ongestraft. 7. Zijn alle engelen mannelijk? Er zijn ook onderzoekers die menen dat alle engelen mannelijk zijn. Alle verwijzingen in de Bijbel naar engelen schijnen op te leveren dat die engelen mannelijk zijn of dat zij op aarde herkenbaar als mannen verschenen (zie Gn 19:5). Maar zijn alle engelen in de hemel wel mannelijk? Dat is beslist niet zeker! Wat dunkt u: hebben de (mannelijke) engelen uit Gn 6 zich misdragen omdat er in de hemel geen vrouwelijke engelen zijn, óf hebben zij zich misdragen omdat zij “hoereerden” en tegennatuurlijk “ander vlees” achterna gegaan zijn, zoals Jd 6-7 leert? Als Judas zegt dat zij “hoereerden”, betekent dit dan niet dat zij iets ‘buitenechtelijks’ hebben gedaan ten aanzien van hun overeenkomstige bestaande relaties in de hemel? Is het aannemelijk dat er mannelijke engelen zijn, die zich kunnen voortplanten (alleszins op aarde), maar die in de hemel geen vrouwelijke partners beschikbaar hebben? Allemaal open vragen, die het beslist niet vanzelfsprekend maken dat engelen altijd mannelijk zijn. Laten we nu even aannemen dat alle engelen mannelijk zijn, betekent dit dan ook dat alle opgestane gelovigen mannelijk zullen zijn of worden? Ik ben eerder geneigd te denken dat wij in de opstanding blijven zoals we zijn, in onze mannelijkheid of vrouwelijkheid, en dat wij onze persoonlijkheid niet zullen verliezen als wij naar de hemel gaan. Maar er is in de Schrift hierover geen volkomen duidelijkheid. Wat we wèl zeker weten is dat in de hemel niet getrouwd wordt, maar de Heer zei niét dat hemelingen geslachtsloos zijn, en Hij zei niét dat zij allen mannelijk zijn (Mt 22:30). Wij weten dus nu goed wat de Heer zei, maar ook wat Hij niét zei, en daar houden we ons aan. Dat betekent verder dat we ons moeten hoeden voor alle gedachten en uitspraken die geen grond vinden in de Schrift. Wij moeten van aardse instellingen en gebruiken, niet zomaar denken dat die voor de hemel evenzo natuurlijk zijn. De hemel is geen kopie van de aarde maar blijft voor ons een erg onbekend gegeven. De hemel is geheel anders, totaliter aliter.
17