DE NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE: EEN ECOLOGISCH CONCEPT Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
J.A. Maigret
DE NIEUWE HOLLANDSE WATERLINIE: EEN ECOLOGISCH CONCEPT Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
J.A. Maigret (820313-540-020) Een scriptie in het kader van het afstuderen van de Vrije Bacheloropleiding Landschapsecologie. Onder begeleiding van Prof. Dr. P Opdam en Prof. Drs. J.A.J. Vervloet
Onder vermelding van de vakken: • The Metropolitan Landscape: Bachelor Completion 1 (LAR-32806) • Landscape, Planning and Design: Bachelor Conclusion 2 (LUP-80309) Wageningen, november 2007 Wageningen Universiteit
Woord vooraf In mijn visie is het landschap een figuurlijke tijdsbalk. Het huidige landschap is een product van het verleden. Verschillende natuurlijke processen en beschavingen hebben hun sporen in het landschap achtergelaten. Echter, de landschappelijke druk op deze sporen is tegenwoordig enorm groot. Daarmee loopt het bestaan van de sporen en dus de beleving van de geschiedenis gevaar. Tegenwoordig laten we ook veel sporen in het landschap na. Veel van die sporen ondervinden veel kritiek. De eutrofiëring van het landschap door het gebruik van de kunstmest is hier een voorbeeld van. Door het creëren van deze sporen maken we het onze medegebruikers van het landschap niet makkelijk. Natuurgebieden raken versnipperd en plantenen diersoorten worden met uitsterven bedreigd. Aan de hand van de waterlinie wil ik proberen te laten zien dat cultuurhistorie en landschapsecologie hand in hand kunnen gaan. Wanneer beide leerstoelgroepen elkaar positief kunnen beïnvloeden kunnen we voorkomen dat de geschiedenis alleen kan worden beleeft door het lezen van boeken. Ook voorkomen we dan dat volgende generaties hedendaagse planten- en diersoorten alleen van plaatjes, foto’s en archiefbeelden leren kennen. Ik wil mijn dank betuigen aan Prof. Dr. P. Opdam en Prof. Drs. J.A.J. Vervloet voor hun begeleiding. Ik heb het als prettig ervaren om van beide leerstoelgroepen een begeleider te hebben die me de juiste richting in heeft kunnen sturen. Ook wil ik de heer R.A. Zakee, projectmanager van de Stuurgroep Nationaal Project de Nieuwe Hollandse Waterlinie en M. Boosten van Stichting Probos bedanken voor het verstrekken van informatie. Daarnaast wil ik de heer M. Boosten van Stichting Probos bedanken voor het gesprek over de beplanting van forten. Tot slot wil ik de medewerkers van de Stichting Menno van Coehoorn bedanken voor hun gastvrijheid en het uitlenen van informatieve werken. J.A. Maigret Wageningen, november 2007
Inhoudsopgave Inleiding _____________________________________________________________________________________________________________________6 Hoofdstuk 1: De waterlinie als landschappelijk systeem ________________________________________________________________________________8 1.1: Het concept van de waterlinie_______________________________________________________________________________________________8 1.2: Waterlinies in Nederland___________________________________________________________________________________________________9 1.2.1: Bodemformaties _____________________________________________________________________________________________________9 1.2.2: De zeven meest spraakmakende waterlinies van Nederland __________________________________________________________________10 Hoofdstuk 2: De Nieuwe Hollandse Waterlinie als studiegebied _________________________________________________________________________16 2.1: Inleiding_______________________________________________________________________________________________________________16 2.2: De Nieuwe Hollandse Waterlinie: het meest geschikte studiegebied ________________________________________________________________16 2.3: Beschrijving van de Nieuwe Hollandse Waterlinie ______________________________________________________________________________19 Hoofdstuk 3: Aanpak cultuurhistorie_______________________________________________________________________________________________22 3.1: Visie op de herkenbaarheid van de waterlinie _________________________________________________________________________________22 3.2: Referentiepunten als basis voor cultuurhistorische verbetering ____________________________________________________________________23 3.2.1: De bouwperiode ____________________________________________________________________________________________________23 3.2.2: De verspreiding van landschaptypen_____________________________________________________________________________________27 3.2.3: De landbouwmethoden _______________________________________________________________________________________________28 Hoofdstuk 4: Aanpak ecologische structuur _________________________________________________________________________________________30 4.1: Het herstellen van het oude landschap ten behoeve van de ecologische structuur _____________________________________________________30 4.2: Ecoprofielen als basis voor duurzame, ecologische netwerken ____________________________________________________________________31 4.3: Vijf stappen voor het beoordelen van huidige, ecologische netwerken ______________________________________________________________32 4.4: Maatregelen voor het ontwikkelen van een duurzaam, ecologisch netwerk ___________________________________________________________35 4.5: Ecologische netwerken in relatie met het gebied buiten de waterlinie _______________________________________________________________38 Hoofdstuk 5: Het meenemen van forten in de ecologische structuur ______________________________________________________________________40 Hoofdstuk 6: De betekenis en rol van ambitie _______________________________________________________________________________________44 Conclusie ___________________________________________________________________________________________________________________46 Bronvermelding ______________________________________________________________________________________________________________48
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Maatregelen om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
Inleiding Probleemstelling Cultuurhistorie De waterlinie heeft altijd met de technologische ontwikkelingen mee kunnen gaan; wanneer het geschut een groter bereik had, werd de breedte van de inundatievlakken vergroot en waneer het aanbrengen van schade door inslag van kanonskogels werd vergroot, werden de fortificaties verbeterd. Vooral in de ontwikkeling van de Nieuwe Hollandse Waterlinie is goed te zien dat het concept van de waterlinie geleidelijk veranderde en uiteindelijk werd ontmanteld. Zo werd bij de aanvang van de Eerste Wereldoorlog de inundatielinie met de fortificaties omgebouwd en uitgebreid tot een gedifferentieerde infanterielinie ondersteund met inundaties. De consequentie daarvan was een uitbouw in de “diepte”. Een aantal achter elkaar gelegen verdedigingslijnen (voorpostenlinie, frontlijn, stoplijn en ruglijn) bepaalden de ruimtelijke en militaire structuur Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd duidelijk dat de Nieuwe Hollandse Waterlinie passeerbaar was. In beperkte mate over de grond, maar vooral door de lucht. Door de inzet van vliegtuigen werd het land achter de waterlinie kwetsbaar. Zo kon men niet voorkomen dat Rotterdam op 14 mei 1940 werd gebombardeerd. Het zware geschut kreeg een dusdanig bereik dat het mogelijk werd de waterlinie op grote afstand te passeren. De enige weerstand die de waterlinie nog kon geven was aan de vijandelijke infanterie. Hoewel de grondtroepen van de vijand nog geweerd konden worden, werd de Nieuwe Hollandse Waterlinie in 1951 ontmanteld. Na de ontmanteling van de Nieuwe Hollandse Waterlinie kwam het beheer op een laag pitje te staan. De bouwwerken waren immers nutteloos geworden nadat zij het militaire doel hadden verloren. De beperkingen die het militaire gebruik stelde aan de landbouw vielen weg. Verkavelingen die waren afgestemd op een vlotte inundatie werden aangepast aan de eisen van de agrarische bedrijfsvoering. Ook het verkeer eiste de ruimte op, want er moesten grote infrastructuurlijnen komen die tegenwoordig dwars door de inundatievelden lopen. Na de opheffing van de Kringenwet vond er
Inleiding
vooral rondom Utrecht en Gorinchem in de oorspronkelijke schootsvelden een stedelijke uitbreiding plaats Nadat in 1989 de Berlijnse Muur viel en Defensie met bezuinigingen te maken kreeg, bood het Rijk een groot deel van de forten te koop aan. Daarmee verbrokkelde ook het beheer van de gebouwde onderdelen van de Waterlinie. De Nieuwe Hollandse Waterlinie is tegenwoordig als landschappelijke eenheid onherkenbaar. Samenhangende complexen van kommen, accessen en verdedigingswerken zijn niet meer intact. Dit als gevolg van de toegenomen landschappelijke druk door stedelijke uitbreiding, infrastructuur en agrarische bedrijfsvoering. Wanneer we geen moeite doen om de landschappelijke eenheid van de waterlinie te reconstrueren dreigt het verhaal rondom de waterlinie uit het landschap te verdwijnen. In die zin is de waterlinie voor volgende generaties niets meer dan een geschreven woord.
Ecologie De kern van het natuurbeleid in Nederland is meer natuur, maar voornamelijk meer vitale natuur. Daarnaast is er door de hedendaagse levenstandaard meer behoefte gekomen aan natuur in de nabije omgeving. De toegenomen landschappelijke druk maakt het echter moeilijk om grote aaneengesloten vitale natuur te realiseren. Dit is met name goed zichtbaar in het westen van Nederland, waar landgebruikvormen zeer intens om dezelfde ruimte concurreren. De doelstelling om meer vitale natuur te realiseren is in Nederland onmogelijk zonder ecologische netwerken. Alleen door natuurgebieden met elkaar te verbinden kunnen we een duurzaam ecologisch netwerk opbouwen. De voornaamste eisen van een ecologisch netwerk zijn duurzaamheid en stabiliteit.
Vraagstelling: De Nieuwe Hollandse Waterlinie heeft de potentie om zich robuust op te stellen tegenover de landschappelijke ontwikkelingen van West-Nederland. Daarnaast herbergt de Nieuwe Hollandse Waterlinie een aantal natuurgebieden in het Vechtplassengebied en het rivierengebied. Dit zijn
6
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Maatregelen om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren ideale omstandigheden voor het ontwikkelen van een robuuste ecologische structuur. De potentie van de waterlinie om het landschap een ecologische impuls te geven ligt in de lijn van het hele waterliniegebied. De vraag is of het herkenbaar maken van de landschappelijke eenheid van de waterlinie een bijdrage kan leveren aan de ecologische structuur? Is het samensmelten van cultuurhistorie en ecologie mogelijk door het benutten van de cultuurhistorische en ecologische potenties van de waterlinie?
Doelstelling: De hoofddoelstelling van deze scriptie is het inzicht krijgen in methoden waarmee de cultuurhistorie van de waterlinie en de ecologische structuur van het waterliniegebied verbeterd kunnen worden. Dit werk moet een voorbereiding zijn op de Masterstudie. In de Masterstudie wordt er naar een ontwerp van de Nieuwe Hollandse Waterlinie gestreefd waarin verbeteringen aan de cultuurhistorie en ecologische structuur centraal staan. Het uiteindelijke resultaat moet als een communicatiemiddel kunnen dienen voor waterlinies in het algemeen.
de dynamiek van de waterlinie naar voren komt. De cultuurhistorie is het uitgangspunt voor de ecologische verbetering. De cultuurhistorie bepaalt daarmee de richting waarin de ecologische structuur wordt gestuurd. In hoofdstuk 4 verschuift de aandacht naar de aanpak voor de ecologische structuur. In dit hoofdstuk komt aan bod op wie of wat de verbetering van de ecologische structuur is gericht. Daarnaast wordt er beschreven op welke manier te werk moet worden gegaan om een verbetering van de ecologische structuur te realiseren. Vervolgens worden de forten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie er in hoofdstuk 5 uitgelicht. De forten zijn immers het boegbeeld van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De centrale vraag in dat hoofdstuk is dan ook op welke manier forten kunnen bijdragen aan de gewenste ecologische structuur. Bij het ontwerpen speelt ambitie een grote rol. Hoofdstuk 6 beschrijft de betekenis van ambitie en gaat in op de invloed van ambitie op het ontwerp. Ter afsluiting wordt er een conclusie gegeven waarin een antwoord op de vraagstelling wordt geformuleerd. Hieruit zal blijken of het samensmelten van cultuurhistorie en ecologische verbetering mogelijk is. Daarnaast wordt er geconcludeerd of de methoden in deze scriptie realistisch en hanteerbaar zijn.
Beschrijving van de hoofdstukken Naast het nastreven van de hoofddoelstelling wordt er in deze scriptie aandacht geschonken aan het begrip waterlinie. Om landschappelijke inzicht te krijgen is het essentieel om inzicht te krijgen in het concept van de waterlinie. Om enig idee te krijgen hoe belangrijk het concept van de waterlinie voor Nederland was, is het wijs om de belangrijkste waterlinies van Nederland te beschrijven. Het concept van de waterlinie en de beschrijving van de belangrijkste waterlinies van Nederland worden toegelicht in hoofdstuk 1. Van alle waterlinies biedt de Nieuwe Hollandse Waterlinie het beste uitgangspunt om als studiegebied te dienen. Dit wordt toegelicht in hoofdstuk 2. Daarnaast wordt er een beschrijving van de Nieuwe Hollandse Waterlinie gegeven die wat specifieker op de waterlinie ingaat. In hoofdstuk 3 staat de cultuurhistorie centraal. In het hoofdstuk wordt de aanpak voor de cultuurhistorie beschreven, waarin voornamelijk
Inleiding
7
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
Hoofdstuk 1: De waterlinie als landschappelijk systeem 1.1: Het concept van de waterlinie Het concept van de waterlinie is gebaseerd op het gebruik van water als een belangrijk verdedigingsmechanisme. Doormiddel van dit concept probeerde men de doortocht van de vijand te bemoeilijken, zoniet, onmogelijk te maken. Een stelsel van forten, inundatievlakten en andere verdedigingswerken maakte het mogelijk dat de waterlinie als systeem functioneerde. Voor het creëren van een waterlinie was men op het landschap aangewezen. Voor de inundatievlakten moest het land op de eerste plaats laag genoeg liggen om geïnundeerd te kunnen worden. Op de tweede plaats moest het land instaat zijn om het water vast te houden. Tot slot moesten er voldoende mogelijkheden zijn voor de levering van water. Wanneer aan deze drie voorwaarden werd voldaan konden de inundatievlakten bij dreiging onder water gezet worden. Dit gebeurde door inundatiesluizen open te zetten, zodat er een laag water van ongeveer een halve meter bovenop het maaiveld kwam te liggen (Panorama Krayenhoff, 2003). De diepte van een halve meter was doordacht. Aan de ene kant was het te ondiep om er met het zware materiaal overheen te varen. Aan de andere kant was het te diep om doorheen te lopen, want sloten, prikkeldraad en andere vormen van obstakels werden aan het zicht onttrokken. De inundatievlakten lagen kilometers aaneengeschakeld in het landschap. Eerst enkele tientallen meters breed, maar door het toenemende bereik van het geschut werd de breedte opgeschroefd naar honderden meters tot enkele kilometers. De inundatievlakten werden vaak doorsneden door hoger gelegen stukken land. Dit waren de zogenaamde accessen. Deze accessen waren noodzakelijk of onvermijdelijk. Kades, bijvoorbeeld, zorgden ervoor dat het
Hoofdstuk 1: De Waterlinie als landschappelijk systeem
water in de inundatievlakten werd vastgehouden. Toegangswegen waren bij inundatie de enige mogelijkheid om het gebied achter de waterlinie te bereiken. Daarnaast zorgde het natuurlijke reliëf ervoor dat bepaalde gebieden niet geïnundeerd konden worden. Deze accessen werden verdedigd doormiddel van fortificaties. Ook daar waar inundatievlakten niet breed genoeg waren werd de nadruk van verdediging op fortificaties gelegd.
Figuur 1. Een acces in het geïnundeerde gebied in het Land van Altena.
Figuur 2. Een tank zakt weg in een geïnundeerd gebied.
Misschien wel het belangrijkste kenmerk van de waterlinie is de samensmelting met het landschap. Natuurlijke, onbegaanbare gebieden, zoals drassige velden en moerassen, werden gekoppeld aan laag gelegen gebieden, die als inundatievlakten moesten dienen. De intentie om de waterlinie geheel aan het zicht te ontrekken deed het systeem zo goed mogelijk opgaan in het landschap. Op deze manier kon men nauwelijks zien dat de inundatievlakten onderdeel waren van een ingenieus verdedigingssysteem. Wanneer de inundatievlakten niet geïnundeerd waren, was de dagelijkse landgebruikvorm van toepassing. De fortificaties werden door begroeiing gemaskeerd. Zo moest het verrassingseffect groot zijn wanneer de vijand nietsvermoedend over de accessen marcheerde.
Figuur 3. Onderkomens door begroeiing aan het zicht ontrokken.
Figuur 4. Opslagplaats voor explosieven door begroeiing aan het zich ontrokken.
8
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
1.2: Waterlinies in Nederland Nederland heeft in haar geschiedenis een aantal waterlinies gehad. Zeven daarvan hebben een spraakmakende invloed op de verdediging van (delen van) Nederland gehad. Deze waterlinies staan bekend als:
• • • • • • •
de Staats-Spaanse Linies (1547 - ±1800) de West-Brabantse Waterlinie (1628 - 1812) de (Oude) Hollandse Waterlinie (1672 – 1816) de Grebbelinie (1743 – 1951) de Nieuwe Hollandse Waterlinie (ook wel de Utrechtse Waterlinie genoemd) (1815 – 1951) de Stelling van Amsterdam (1880 – 1922) de IJssellinie (1951 – 1964)
1.2.1: Bodemformaties Het voorkomen van een waterlinie is afhankelijk van de mogelijkheid om een stuk land te inunderen. In de zeven verschillende waterliniegebieden heeft het landschap de kenmerken om een succesvolle inundatie mogelijk te maken. Het fundament voor deze inundaties wordt door vier verschillende bodemformaties gelegd. In de verschillende waterliniegebieden liggen de volgende formaties aan het oppervlak:
• • • •
De formatie van Nieuwkoop De formatie van Echteld De formatie van Naaldwijk De formatie van Boxtel
Hoofdstuk 1: De Waterlinie als landschappelijk systeem
De formatie van Nieuwkoop: De formatie van Nieuwkoop bestaat uit mineraalarm bruin tot zwart veen. De samenstelling van het veen kan aanzienlijk variëren. Alle typen voedselrijk en voedselarm veen, die in onze klimaatzone thuishoren, zijn in de formatie aangetroffen. De formatie ligt meestal aan het oppervlak met een dikte die varieert van tien centimeter tot acht meter, maar meestal is deze laag niet meer dan vier meter dik. De formatie van Nieuwkoop is gevormd in de kust- en riviervlakte en in delen van het Nederlandse zandgebied met een gebrekkige afwatering. De vorming van de formatie van Nieuwkoop begon in het LaatWeichselien (van 14.500 tot 11.500 jaar geleden, de laatste periode van de laatste glaciaal in het Pleistoceen), maar het grootste deel ervan dateert uit het Holoceen (11.500 jaar geleden tot heden). De formatie van Echteld: De formatie van Echteld bestaat vooral uit zandig tot zwak ziltige klei. De klei is kalkloos tot kalkhoudend, kan dunne zandlaagjes bevatten en is soms humeus. Daarnaast bevat de formatie zeer fijn tot uiterst grof zand dat grindhoudend kan zijn. Ook het zand varieert van kalkhoudend tot kalkloos. De formatie van Echteld bestaat uit door de Rijn en de Maas aangevoerd sediment in het rivierengebied van Midden-Nederland. De afzetting van de formatie vond tijdens het Holoceen plaats. De formatie van Naaldwijk: De formatie van Naaldwijk bestaat uit een complexe opeenvolging van overwegend zeer fijn tot matig fijn zand en sterk zandige tot zwak siltige klei. De sedimenten in deze formatie zijn over het algemeen kalkhoudend en bevatten vaak schelpresten. De formatie van Naaldwijk komt voornamelijk in de kustgebieden voor en dateert uit het holoceen. De formatie is sterk door de zeespiegelstijging beïnvloed.
9
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren De formatie van Boxtel: De formatie van Boxtel bestaat uit zeer fijn tot matig grof, zwak tot sterk siltig, kalkloos tot sterk kalkhoudend zand. Het zand is lokaal zwak tot sterk grindhoudend. De Formatie heeft in onder andere de Gelderse Vallei een sterke ontwikkeling doorgemaakt. De formatie van Boxtel is door de wind of door kleine rivieren afgezet en is in heel Nederland terug te vinden. De afzetting van deze formatie begon in het Midden-Pleistoceen (van 850.000 tot 128.000 jaar geleden), maar grote delen dateren uit het holoceen.
Figuur 5. Formatie van Nieuwkoop
Figuur 6. Formatie van Echteld
Figuur 7. Formatie van Naaldwijk
Figuur 8.Formatie van Boxtel
Hoofdstuk 1: De Waterlinie als landschappelijk systeem
1.2.2: De zeven meest spraakmakende waterlinies van Nederland De zeven meest spraakmakende waterlinies in Nederland zijn gerelateerd aan de locaties waar de vier verschillende bodemformaties aan het aardoppervlak komen. Deze relatie is goed te zien wanneer de bodemkaart en de inundatiekaart van de waterlinies naast elkaar worden gelegd. Vanuit dit perspectief wordt elke omschrijving van een waterlinie bijgestaan door een bodemkaart en een inundatiekaart De Staats-Spaanse linies (1547 - ±1800) De Staats-Spaanse linies kwamen in Zeeuwsch-Vlaanderen voor en zijn volop gebruikt in de strijd tussen de Spanjaarden en de Staatsen. Een groot verschil tussen de Staats-Spaanse linies en andere waterlinies in Nederland is de schaal. Waar de meeste waterlinies in Nederland langgerekte, aaneengesloten kettingen vormden, zoals de Nieuwe Hollandse Waterlinie (85km) en de Stelling van Amsterdam (135km), bestonden de Staats-Spaanse linies uit 18 afzonderlijke, kleinschalige linies. Elke linie verdedigde een afzonderlijke stad of polder. Naast de kleinschaligheid was er meestal sprake van een dubbele linie, waarbij een Staatse linie tegenover een Spaanse lag. Er zijn in het verleden plannen geweest om van de 18 kleinschalige linies één grote te maken, maar deze plannen zijn nooit uitgevoerd. De Staats-Spaanse linies zijn hun militaire functie zo’n tweehonderd jaar geleden kwijtgeraakt. Daarop volgde een periode van verval. De inundatiegebieden van de linies in Zeeuwsch Vlaanderen bestonden uit de zeeklei van de formatie van Naaldwijk. De inundaties zelf werden mogelijk gemaakt door het doorsteken van waterkerende dijken of het openen en vernielen van afwateringssluizen. Men had het inundatieproces echter niet in de hand. Door wind en getijdenbewegingen werden de doorsteekgaten uitgeschuurd, waardoor er meer water het inundatiegebied binnenstroomde. Hierdoor gingen grote oppervlakten aan bedijkt cultuurland verloren en ontstond er een “natuurlandschap” waar eb en vloed vrij spel hadden.
10
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
Figuur 9. Bodemkaart van de Staats-Spaanse linies
Figuur 10. Inundatiekaart van de Staats-Spaanse linies
De West-Brabantse Waterlinie (1628 - 1812) In 1628, tijdens de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648), werd er met de aanleg van drie van de vier fortificaties van de West-Brabantse Waterlinie begonnen; fort Moermont, fort Pinssen en fort De Roovere. Fort Henricus was reeds in 1627 al aangelegd. De West-Brabantse Waterlinie had het doel Zeeland, de scheepvaartverbinding tussen Zeeland en Holland en het noordelijk front van de stad Bergen op Zoom tegen de vijand vanuit het zuidoosten te verdedigen.
Hoofdstuk 1: De Waterlinie als landschappelijk systeem
De West-Brabantse Waterlinie, later ook wel de stelling van West Noord-Brabant genoemd, ligt tussen de vestingen Bergen op Zoom en Steenbergen. De vestingen en de overgebleven forten liggen op de hogere zandgronden ten oosten van de inundatievlakte het Halsters Laag. Deze zandgronden behoren tot de formatie van Boxtel. Het inundatiegebied het Halsters Laag bestaat uit de zeekleiafzettingen van de formatie van Naaldwijk, het veen van de formatie van Nieuwkoop en de lagere zandafzettingen van de formatie van Boxtel. Het water uit het Volkerak werd via de rivier de Eendracht door inundatiesluizen geleid, waardoor het inundatiegebied onderwater kwam te staan.
Figuur 11. Bodemkaart van de West-Brabantse Waterlinie
Figuur 12. Inundatiekaart van de West-Brabantse Waterlinie
De (Oude) Hollandse Waterlinie (1672-1816) In het rampjaar 1672 werd in alle haast de Oude Hollandse Waterlinie gerealiseerd. Men wist net op tijd het inundatiegebied onderwater te zetten en de Fransen de doortocht te belemmeren. Na dit succes besloot men de Oude Hollandse Waterlinie uit te bouwen tot een duurzame verdedigingslinie. Toen echter met de bouw van de Nieuwe Hollandse
11
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren Waterlinie werd begonnen, verloor de Oude Hollandse Waterlinie, na de titel reservelinie, zijn militaire functie. De Oude Hollandse Waterlinie liep van Gorinchem, over de Goejanverwellesluis en Woerden, naar Muiden. De inundatiegebieden bestond voornamelijk uit de formatie van Nieuwkoop, maar ook delen van de rivierkleiafzettingen van de formatie van Echteld en de zeekleiafzettingen van de formatie van Naaldwijk werden bij de inundatiegebieden betrokken. Deze inundatiegebieden lagen achter Utrecht, waardoor deze stad niet door de waterlinie werd verdedigd.
Figuur 13. Bodemkaart van de (Oude) Hollandse Waterlinie
Figuur 14. Inundatiekaart van de (Oude) Hollandse Waterlinie
De Grebbelinie (1743 – 1951) De Grebbelinie was een verdedigingslinie in de moerassige Gelderse Vallei tussen de Nederrijn en het Eemmeer. De inundeerbaarheid van de Grebbelinie was erg afhankelijk van het waterpeil in de Nederrijn. Dit maakte de linie erg onbetrouwbaar. Daarom is de Grebbelinie altijd een voorpostenlinie geweest. De taak van de waterlinie was het vertragen van de vijand, zodat verdedigingsystemen ten oosten van de Grebbelinie voldoende tijd hadden om zich tegen de vijand te wapenen.
Hoofdstuk 1: De Waterlinie als landschappelijk systeem
De inundatiegebieden van de Grebbelinie bestonden in het zuiden van de linie uit de rivierkleiafzettingen van de Formatie van Echteld. Het grootste deel van de inundatievelden bestond uit de podzolgronden en kalkloze zandgronden van de Formatie van Boxtel. Over het hele inundatiegebied komen kleine gebieden van de Formatie van Nieuwkoop voor en in het noordelijkste deel van de Grebbelinie ook kleine gebieden van de Formatie van Naaldwijk.
Figuur 15. Bodemkaart van de Grebbelinie
Figuur 16. Inundatiekaart van de Grebbelinie
De Nieuwe Hollandse Waterlinie (1815-1951) In 1815 besloot Koning Willem І op het advies van Cornelis Krayenhoff om Utrecht binnen de linie te brengen. Dat leidde tot de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, ook wel de Utrechtse Linie genoemd. De aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie duurde van 1815 tot 1885. Daarna werd de Linie tot 1940 verder uitgebouwd en versterkt. De Nieuwe Hollandse Waterlinie heeft een lengte van 85km en loopt van de voormalige Zuiderzee, tegenwoordig het IJsselmeer, tot aan de Biesbosch. De Linie kent een breedte van enkele honderden meters tot
12
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren ongeveer 5km. De breedtebegrenzing van de Nieuwe Hollandse Waterlinie valt enerzijds samen met het natuurlijke reliëf, zoals Het Gooi ten oosten van het gebied waar de waterlinie op de formatie van Nieuwkoop ligt. Anderzijds wordt de waterlinie begrensd door aangelegde kaden en dijklichamen (De digitale Atlas van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, 2006). Het zuidelijke gedeelte van de Nieuwe Hollandse Waterlinie ligt op de rivierkleiafzettingen van de formatie van Echteld. Op een aantal plaatsen in het westelijk deel van de waterlinie is de formatie van Naaldwijk te vinden.
Het inundatiegebied bestond voornamelijk uit de formatie van Nieuwkoop en de formatie van Naaldwijk.
Figuur 20. Inundatiekaart van de Stelling van Amsterdam Figuur 19. Bodemkaart van de Stelling van Amsterdam
Figuur 17. Bodemkaart van de Nieuwe Hollandse Waterlinie
Figuur 18. Inundatiekaart van de Nieuwe Hollandse Waterlinie
De Stelling van Amsterdam (1880 – 1922) De stelling van Amsterdam kent een lengte van 135km en lag tien tot vijftien kilometer rond het centrum van Amsterdam. De stelling moest met 42 forten als laatste waterlinie van ons land dienen waarachter het leger zich in uiterste nood kon terugtrekken. Bij het instelling brengen van de waterlinie zou Amsterdam als nationaal reduit, een zelfstandig verdedigbaar werk, gaan dienen. Zo ver is het echter nooit gekomen.
Hoofdstuk 1: De Waterlinie als landschappelijk systeem
De IJssellinie (1951 – 1964) IJssellinie is een naam die in de geschiedenis vele malen is gegeven aan de verdedigingswerken rondom de rivier de IJssel. In het rampjaar 1672 moest de IJssellinie als een vooruitgeschoven linie dienen, zodat men extra tijd had om de Oude Hollandse Waterlinie in stelling te brengen. De opmerkelijkste rol speelde de IJssellinie in 1951. Waar het concept van de waterlinie door vliegtuigen en het vergeschut was achterhaald en zowel de Grebbelinie als de Nieuwe Hollandse Waterlinie werden ontmanteld, werd tegelijkertijd de laatste waterlinie van Nederland in het leven geroepen. Het doel van de IJssellinie was om Nederland tegen een eventuele invasie van de Russen tijdens de Koude Oorlog (1945 - ±1990) te beschermen. De IJssellinie zou geïnundeerd kunnen worden door de Waal en de Rijn af te dammen. Er zou tien keer zoveel water de IJssel instromen,
13
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren waardoor de rivier buiten zijn winterdijken zou treden. Om de inundatie gecontroleerd te laten verlopen werden er inlaatwerken aangelegd. Een strook van drie tot vijftien kilometer breed van IJsselmuiden tot de Ooijpolder, ten oosten van Nijmegen, zou bij inundatie onderwater komen te staan. Het inundatiegebied van de IJssellinie bestaat voornamelijk uit de rivierkleiafzettingen van de formatie van Echteld. Op een aantal plaatsen in het inundatiegebied komt de formatie van Nieuwkoop voor. In het Noordelijk gedeelte van de linie zijn kleine stukken te vinden waar de formatie van Naaldwijk voorkomt.
Figuur 21. Bodemkaart van de IJssellinie
Figuur 22. Inundatiekaart van de IJssellinie
Hoofdstuk 1: De Waterlinie als landschappelijk systeem
14
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
Hoofdstuk 1: De Waterlinie als landschappelijk systeem
15
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
Hoofdstuk 2: De Nieuwe Hollandse Waterlinie als studiegebied 2.1: Inleiding De vraag welke mogelijkheden er zijn voor de versmelting van de cultuurhistorie van de waterlinie en de ecologische structuur van het waterliniegebied staat centraal. In deze scriptie wordt ernaar gestreefd om methoden te ontwikkelen waarmee de cultuurhistorische en ecologische aanpassingen aan de huidige situatie getoetst kunnen worden. Dit streven vraagt om een duidelijk studiegebied waar de huidige situatie geschikt is om de gewenste methoden te ontwikkelen. Het ontwikkelen van de methoden moet de voorbereiding zijn op een ontwerp waarbij aan de ene kant de cultuurhistorie van de waterlinie en aan de andere kant de ecologische structuur in het waterliniegebied wordt versterkt.
2.2: De Nieuwe Hollandse Waterlinie: het meest geschikte studiegebied De keuze om de Nieuwe Hollandse Waterlinie als studiegebied te nemen is bepaald door drie factoren:
• • •
De aanwezigheid van overblijfselen Duidelijkheid van de probleemstelling De actualiteit
De aanwezigheid van overblijfselen De Overheid heeft de Rijksdienst voor de Monumentenzorg benaderd om voorbereidingen te treffen om de Nieuwe Hollandse Waterlinie voor te dragen voor plaatsing op de Werelderfgoedlijst van de UNESCO (United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization). De reden hiervoor is dat de anderhalve eeuw durende ontwikkeling van de Nieuwe
Hoofdstuk 2: De Nieuwe Hollandse Waterlinie als studiegebied
Hollandse Waterlinie een stempel op het landschap heeft gedrukt waarvan de sporen tegenwoordig nog zichtbaar zijn. De sporen die de Nieuwe Hollandse Waterlinie heeft achtergelaten uiten zich in fortificaties en landschapstructuren. Een aantal elementen en structuren hebben onderling zelfs de oorspronkelijke samenhang behouden,waardoor de kenmerkende hoofdstructuur van de Nieuwe Hollandse Waterlinie nog steeds zichtbaar is. Goede voorbeelden hiervan zijn de linie van forten langs de Vecht, de kaarsrechte Diefdijk en Zuider Lingedijk en de westelijke Bommelerwaard. Ook een aantal vestingsteden (Naarden, Muiden, Weesp, Gorinchem en Woudrichem) en een aantal grote forten (Rijnauwen en Vechten) zijn zo indrukwekkend dat zij een deel van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in leven weten te houden.
De duidelijkheid van de probleemstelling Sinds de ontmanteling van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in 1951 is een deel van de waterliniestructuur aangetast geraakt. Vooral rondom Utrecht en Gorinchem is de aantasting van het waterliniegebied groot geweest. De aantasting van het waterliniegebied wordt voornamelijk door vijf factoren veroorzaakt:
1. Uitbreiding van grote infrastructurele netwerken 2. Verstedelijking 3. Het uit handen geven van de Nieuwe Hollandse Waterlinie door de Overheid aan particulieren
4. Decentrale planologische zeggenschap 5. Aanpassingen aan de huidige voorwaarden van landgebruik 1: Uitbreiding van grote infrastructurele netwerken In het begin van 1940 was men al klaar met de aanleg van de eerste snelwegen door het inundatiegebied van de Nieuwe Hollandse Waterlinie; de huidige A2 van Amsterdam (via Utrecht) naar ’s Hertogenbosch en de huidige A12 van Utrecht naar Arnhem. In de periode tussen 1940 en 2004 werd het netwerk van snelwegen door het oorspronkelijke inundatiegebied uitgebreid met de aanleg van de A1, A6, A15, A27 en A28. Daarnaast komen er tegenwoordig in het oorspronkelijke inundatiegebied drie verkeersknooppunten voor; knooppunt Muiderberg (knooppunt tussen A1
16
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren en A6 – figuur 23A), knooppunt Rijnsweerd (knooppunt tussen A27 en A28-figuur 23C) en knooppunt Lunetten (knooppunt tussen A12 en A27 – figuur 23D). Bovendien doorsnijdt de A27 het fort aan de Uppelsedijk (figuur 23E). Naast de aanleg van snelwegen zijn er ook tal van provinciale wegen aangelegd. Van al deze provinciale wegen is het de N237 dat het fort aan de Biltstraat doorsnijdt (figuur 23B). De huidige spoorwegen (Utrecht-Arnhem en Utrecht-Amsterdam) die het oorspronkelijke inundatiegebied doorsnijden waren in 1940 al aangelegd. De enige aanpassing aan het netwerk van spoorwegen na 1940 is de verbreding van één naar meerdere sporen. 2: Verstedelijking De verstedelijking in het oorspronkelijke inundatiegebied valt nauw samen met de intrekking van de Kringenwet in 1963. De Kringenwet hield in dat rondom de buitengrenzen van ieder vestingwerk drie zogeheten Verboden Kringen werden geprojecteerd, waarbinnen strenge bouwvoorschriften golden. In de kleinste kring, tot 300 meter van het vestingwerk, mocht alleen in hout gebouwd worden. In de middelste kring, van 300 meter tot 600 meter van het vestingwerk, mochten gebouwen gedeeltelijk in steen (onderbouw, stookplaats, schoorsteen en dak) worden gebouwd. Tot aan de grootste kring, tot 1000 meter van het vestingwerk, mochten alle gebouwen, bomen en andere obstakels ten tijde van oorlog zonder proces worden opgeruimd. Door de maatregelen, die door de Kringenwet werden gelegaliseerd, was het mogelijk om ten tijde van oorlog een vrij schootsveld te creëren. Na de intrekking van de Kringenwet kwam de verstedelijking in het oorspronkelijke inundatiegebied op gang. Voornamelijk rondom Utrecht is de verstedelijking van het inundatiegebied het duidelijkst. Zo liggen de wijk Lunetten en het universiteitcentrum de Uithof in de oude schootsvelden van de Waterlinie. Echter, het waterliniegebied rondom Utrecht is het smalste gedeelte van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Dit was het meest kwetsbare gedeelte van de linie en daarom is de dichtheid van forten in dit gebied het grootst. De verstedelijking in het waterliniegebied rondom Utrecht heeft ervoor gezorgd dat het oorspronkelijke waterliniegebied in tweeën werd verdeeld
Hoofdstuk 2: De Nieuwe Hollandse Waterlinie als studiegebied
A.
B.
C.
D.
E.
Figuur 23. Infrastructurele doorsnijding van de Nieuwe Hollandse Waterlinie met A) Knooppunt Muiderberg, B) N237 doorsnijdt het fort aan de Biltstraat, C) Knooppunt Rijnsweerd, D) Knooppunt Lunetten en E) A27 doorsnijdt fort Altena
17
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
Figuur 24. Oorspronkelijke vestingsteden (bruine vlekken)
Figuur 25. Verstedelijking 1940 (bruine vlekken)
Hoofdstuk 2: De Nieuwe Hollandse Waterlinie als studiegebied
Figuur 26. Verstedelijking 2004 (bruine vlekken. De Donker bruine vlekken geven de verstedelijking in het oorspronkelijke inundatiegebied weer)
18
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren 3: Het uit handen geven van de Nieuwe Hollandse Waterlinie door de Overheid aan particulieren De Nieuwe Hollandse Waterlinie werd tot 1989 beheerd door de Overheid maar na de val van de Berlijnse Muur in datzelfde jaar werd de Nieuwe Hollandse Waterlinie door de Overheid uit handen gegeven. Op het eerste gezicht achtte men de dreiging vanuit het oosten volledig verdwenen, maar het bleek dat de Overheid vanwege bezuinigingen de Nieuwe Hollandse Waterlinie niet meer kon beheren. Het uit handen geven van de Nieuwe Hollandse Waterlinie betekende de definitieve verbrokkeling van het beheer van de fortificaties. Er werden verschillende eigentijdse functies aan de fortificaties gegeven, nadat ze veelal in particuliere handen terecht waren gekomen. Zo zijn er enkele forten omgebouwd tot woningen en bedrijven, waardoor de uitstraling van militair verdedigingsgebouw verloren ging. 4: Decentrale planologische zeggenschap De decentrale planologische zeggenschap heeft enorm bijgedragen aan het cultuurhistorische kwaliteitsverlies van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Hoewel de Rijksoverheid de criteria voor het gebiedsgerichte beleid opstelde, waren het de gemeenten en provincies die naar eigen verstandhouding het beleid uitvoerden. De verschillen in opvattingen tussen gemeenten en provincies uitten zich in gedifferentieerde gebiedsinrichtingen. 5: Aanpassingen aan de huidige voorwaarden van landgebruik Tot slot voldeed het oorspronkelijke inundatiegebied niet meer aan de hedendaagse landgebruikvormen. Om die reden nam men maatregelen om het landelijk gebied aan het hedendaagse landgebruik aan te passen. Zo vonden er tal van ruilverkavelingen plaats ten gunste van de agrarische bedrijvigheid.
De actualiteit van de Nieuwe Hollandse Waterlinie Een belangrijke reden om de Nieuwe Hollandse Waterlinie als studiegebied te kiezen is de aansluiting bij de actualiteit. Om de verdere verbrokkeling van de Nieuwe Hollandse Waterlinie te voorkomen werd de Stuurgroep Nationaal Project Nieuwe Hollandse Waterlinie in het leven geroepen. Deze stuurgroep kreeg het nationaal project de Nieuwe Hollandse Waterlinie in handen waarmee de decentrale planologische
Hoofdstuk 2: De Nieuwe Hollandse Waterlinie als studiegebied
zeggenschap met betrekking tot de gebiedsinrichting overkoepeld moest worden. De doelstelling van de stuurgroep is het bepalen van de gemeenschappelijke, ruimtelijke koers waarin “behoud door ontwikkeling” centraal staat. Het behoud is gericht op het nationale beleid voor cultuurhistorie in relatie tot de ruimtelijke ontwikkeling. Hierbij moeten historische waarden een eigentijdse betekenis krijgen. In dit kader probeert de stuurgroep bij het behoud van de cultuurhistorische waarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie hoofdzakelijk drie hedendaagse landgebruiklijnen te integreren:
• • •
Regionale waterberging Robuuste ecologische verbinding van de Nieuwe Hollandse Waterlinie De ontwikkeling van stedelijke functies
Het tweede aandachtspunt, waarbij het behoud van cultuurhistorische waarden wordt gecombineerd met de ontwikkeling van robuuste ecologische verbindingen in het gebied van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, wekt interesse wanneer het gaat om het zoeken naar methoden waarmee de cultuurhistorische en ecologische ontwikkeling getoetst kunnen worden.
2.3: Beschrijving van de Nieuwe Hollandse Waterlinie Het is belangrijk om te beseffen dat het inundatiegebied van de Nieuwe Hollandse Waterlinie een kunstmatige aanpassing aan het landschap was. Het inundatiegebied van de Nieuwe Hollandse Waterlinie bestond dan ook uit negen inundatiekommen, die over de gebieden tussen de grote rivieren de Lek, de Waal en de Maas waren verdeeld . Vijf inundatiekommen lagen in het gebied ten noorden van de Lek. Vervolgens lagen twee inundatiekommen tussen de Lek en de Waal. Het gebied tussen de Waal en de Maas en het gebied ten zuiden van de Maas bestonden elk uit één inundatiekom. In hoofdstuk 1.2.2. is reeds naar voren gekomen dat de Nieuwe Hollandse Waterlinie op de formaties van Nieuwkoop, Echteld en Naaldwijk ligt. De formatie van Echteld heeft een grote invloed gehad op
19
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren de verdeling van de Nieuwe Hollandse Waterlinie in negen inundatiekommen. De stroomruggen van deze formatie liggen te hoog om geïnundeerd te kunnen worden. Als gevolg hiervan werden op de locaties waar de stroomruggen van de formatie van Echteld de Nieuwe Hollandse Waterlinie doorsnijden de verschillende inundatiekommen van elkaar gescheiden. Naast de aanwezigheid van de stroomruggen van de formatie van Echteld zorgde de toename in maaiveldhoogte van noord naar zuid ervoor dat het noodzakelijk was om het inundatiegebied in meerdere inundatiekommen te verdelen. De polder bij Muiden bijvoorbeeld ligt ongeveer twee meter lager dan de polder bij Vreeswijk. Een aaneengesloten inundatiegebied was dan ook onmogelijk. Elke inundatiekom bestond uit een assemblage van polders. Deze polders stonden met elkaar in verband, zodat bij inundatie de polders het water via inundatiesluizen aan elkaar konden doorgeven. De Nieuwe Hollandse Waterlinie wordt in het noordoosten begrensd door het stuwwallandschap van de formatie van Drenthe en in het zuidoosten door de hogere maaiveldligging van de omgeving. In het westen wordt de Nieuwe Hollandse Waterlinie veelal begrensd door dijken en kaden, die ervoor moesten zorgen dat het water in de inundatiekommen werd vastgehouden. De forten lagen op de hoger gelegen accessen, maar rondom Utrecht was het inundatiegebied zo smal dat er een linie van forten werd aangelegd waarbij de schootsvelden van de forten elkaar kruisten. In verband met de kringenwet werden er rondom de forten alleen houten huisjes gebouwd. Tegenwoordig zijn er nog slechts enkele exemplaren intact.
Hoofdstuk 2: De Nieuwe Hollandse Waterlinie als studiegebied
Figuur 27. De Nieuwe Hollandse Waterlinie verdeeld in 9 inundatiekommen
Figuur 28. Het inundatiegebied van de Nieuwe Hollandse Waterlinie doorsneden door stroomruggen van de formatie van Echteld
20
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
Figuur 30. Formatie van Drenthe
Figuur 31. Ring van forten rondom Utrecht in relatie met de oorspronkelijke inundatievelden
Figuur 32. Ring van forten rondom Utrecht in relatie met de huidige topografie (cijfers verwijzen naar de namen van forten in figuur 31)
Figuur 33. Fort Rijnauwen en fort Vechten met de drie Verboden Kringen
Figuur 34. Restaurant ‘de Berenkuil’ ten oosten van het fort aan de Biltstraat; één van de overgebleven houten huizen
Figuur 29. Noordoostelijke begrenzing door stuwwallandschap van de formatie van Drenthe
Hoofdstuk 2: De Nieuwe Hollandse Waterlinie als studiegebied
21
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
Hoofdstuk 3: Aanpak cultuurhistorie 3.1: Visie op de herkenbaarheid van de waterlinie De Nieuwe Hollandse Waterlinie was een verdedigingssysteem dat voor de vijand onherkenbaar moest zijn. Het land werd in vredestijd gewoon gebruikt waarvoor het oorspronkelijk was ingericht en werd er nauwelijks aandacht gevestigd op de eigenschappen van een inundatiegebied. Fortificaties gingen door de maskerende begroeiing volledig in het landschap op. De vraag is dan ook of de Nieuwe Hollandse Waterlinie door het behoud van de cultuurhistorische waarden herkenbaar moet worden gemaakt. Het herkenbaar maken van de waterlinie is immers tegenstrijdig met het historische, landschappelijke concept waar de Nieuwe Hollandse Waterlinie op is gebaseerd. De Nieuwe Hollandse Waterlinie is als een landschappelijke eenheid te omschrijven: een landschap dat voldoet aan de eisen van een waterlinie. Herkenbaar voor deze landschappelijke eenheid is het open karakter van het inundatiegebied en het besloten karakter rondom de fortificaties. In de visievorming voor de verbetering van de cultuurhistorie van de waterlinie en de ecologische structuur van het waterliniegebied wordt er gestreefd naar de herkenning van de waterlinie als de oorspronkelijke landschappelijke eenheid. In feite wordt hiermee bedoeld dat het landschap karakteristiek moet zijn voor het ouderwets onherkenbaar maken van de waterlinie. Het is belangrijk om daarbij te streven naar de oorspronkelijke landschappelijke samenhang, zodat de Nieuwe Hollandse Waterlinie daadwerkelijk als landschappelijke eenheid kan functioneren. De karakteristieken openheid, gebruik van water, reliëf en begroeiing spelen in het reconstrueren van het cultuurhistorische landschap van de waterlinie een belangrijke rol.
Figuur 35. Open karakter van het inundatiegebied in de Ruigenhoeksepolder, met agrarische bedrijvigheid.
Figuur 36. Het besloten karakter rondom fort Vechten, met een vrij schootsveld richting het inundatiegebied.
Hoofdstuk 3: Aanpak cultuurhistorie
22
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
3.2: Referentiepunten als basis voor cultuurhistorische verbetering De aanpak voor het behoud van de cultuurhistorische waarden van de Nieuwe Hollandse Waterlinie is gebaseerd op het gedachtegoed van de waterlinie. Het gebruik van oude beschrijvingen en kaarten moet een reconstructie van een bepaalde periode van de Nieuwe Hollandse Waterlinie mogelijk maken. Het gedachtegoed van de Nieuwe Hollandse Waterlinie is echter geen stationair begrip. In de 136 jaar dat de Nieuwe Hollandse Waterlinie functioneel was heeft men continu nieuwe inzichten gehad. Het is voor de cultuurhistorische verbetering van de Nieuwe Hollandse Waterlinie dan ook belangrijk om de dynamiek van de waterlinie in het achterhoofd te houden. In die zin moet er voor de cultuurhistorische planvorming een referentiepunt in de ontwikkeling van de waterlinie als uitgangspunt worden genomen. Dit betekent dat de reconstructie van de waterlinie op een bepaalde periode is gericht. De reconstructie van de Nieuwe Hollandse Waterlinie wordt in het bovenstaande perspectief door drie kenmerken beïnvloed:
• • •
De bouwperiode De verspreiding van landschaptypen De landbouwmethoden
3.2.1: De bouwperiode In 1815 werd er begonnen met de aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. De gehele periode van 1815 tot de opheffing in 1951 is te verdelen in zes bouwperioden en twee perioden van rust. Elke bouwperiode is een reactie op ontwikkelingen. Bouwperiode 1: 1815-1826 (figuur 37.) De aanleg van de Nieuwe Hollandse Waterlinie begon met het versterken van de verdedigingswerken van de oorspronkelijke Oude Hollandse Waterlinie en het afsluiten van de toegangswegen naar Utrecht. Daarnaast werd de eerste fortenring rondom Utrecht aangelegd, met van noord naar
Hoofdstuk 3: Aanpak cultuurhistorie
zuid: fort de Gagel, fort aan de Klop, fort Blauwkapel, fort aan de Biltstraat en fort Vossegat. De Lunetten werden op de niet inundeerbare Houtense vlakte aangelegd Bouwperiode 2: 1841-1864 (figuur 38.) In de tweede bouwperiode lag het accent op het bouwen van torenforten op de rivierdijken langs de Lek, de Linge en de Waal. Dit waren de forten Honswijk, Everdingen, Asperen en Vuren. Ook langs de Vecht werden dergelijke fortificaties aangelegd, te weten: de westbatterij bij Muiden, fort aan de Ossenmarkt in Weesp, fort Uitermeer en fort Nieuwersluis. In 1853 ging de Kringenwet van kracht. De invloed van de Kringenwet uitte zich in bouw- en beplantingsrestricties. Bouwperiode 3: 1867-1870 (figuur 39.) De derde periode was een reactie op de technologische ontwikkelingen. Het geschut nam in reikwijdte aanzienlijk toe. Rondom Utrecht en Naarden was het landschap ongeschikt om het inundatiegebied te verbreden. Een versterking van de fortificaties was dan ook noodzakelijk. Utrecht kreeg een tweede fortenring. Deze ring bestond uit het fort op de Ruigenhoeksedijk, het fort op de Voordorpse dijk, het fort Rijnauwen en het fort Vechten. Voor de vestingstad Naarden werd het offensief van Naarden aangelegd. Bouwperiode 4: 1870-1886 (figuur 40.) Aan het begin van de vierde bouwperiode brak de Frans-Duitse Oorlog (1870-1871) uit. De Fransen vormden geen bedreiging meer. Deze kwam nu uit het nieuwe en agressieve Duitse Rijk. Tegen de Fransen was het realiseren van inundaties binnen zesentwintig dagen acceptabel, maar bij een Duitse aanval moesten de inundaties binnen vier tot twaalf dagen gerealiseerd kunnen worden. Om de inundaties binnen deze termijn mogelijk te maken moest er extra water aangevoerd kunnen worden. De Kromme Rijn werd daarom bij Wijk bij Duurstede met de Nederrijn verbonden. De Kromme Rijn werd daarnaast ook nog verdiept en verbreed, enkele meanders werden rechtgetrokken en voorzien van damsluizen. Tussen 1871 en 1873 werd er vanaf de Houtense Wetering noordwaarts een extra inundatiekanaal gegraven. Tussen 1874 en 1879 werd de inlaat van water bij Honswijk verbeterd, door middel van de aanleg van een inundatiekanaal tussen de Lek en de Schalkwijkse Wetering.
23
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren De tweede fortenring rondom Utrecht werd versterkt door de aanleg van het werk bij Maarsseveen, het werk aan de hoofddijk, de batterijen aan de Overeindseweg en het fort ’t Hemeltje. Periode tussen 1886 en 1914 Men veronderstelde dat de Nieuwe Hollandse Waterlinie in 1886 op haar hoogtepunt was. Na het beoogde hoogtepunt verminderde het strategische nut van de forten in een hoog tempo. De uitvinding van de brisantgranaat, omstreeks 1885, had een grote invloed op het verminderen van het strategische nut. De grote inslagkracht van de brisantgranaat maakte de forten, met hun beperkte oppervlakte en bakstenen, zwak en kwetsbaar. Als gevolg hiervan werd het geschut uit de forten gehaald en in de tussenliggende batterijen geplaatst. Deze verplaatsing gaat door tot 1914. Vanaf dat moment functioneren de forten alleen nog maar als infanteriesteunpunt. Bouwperiode 5: 1914-1918 (figuur 41.) In de vijfde bouwperiode werden er verdedigingswerken tussen de forten aangelegd. Dit was noodzakelijk om de infanterie beter te kunnen beschermen tegen artilleriebeschietingen. De werken bestonden uit betonnen schuilplaatsen en loopgraven. Ze werden verspreid langs de hoofdverdedigingslijn van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, de meest westelijke begrenzing van de linie. De uitbreiding van de verdedigingswerken bestond uit de aanleg van het werk aan de groene weg, de stelling tussen de forten Vechten en Rijnauwen, het werk Griftenstein en de stelling Franse Kamp ten zuiden van Naarden. Periode tussen 1918 en 1939 In de periode tussen 1918 en 1939 verloren de verdedigingswerken het fort Giessen, de stelling Franse Kamp en het offensief van Naarden hun strategische betekenis en werden als verdedigingswerk opgeheven.
De bouwwerken uit de zes verschillende bouwperioden hebben een eigentijdse uitstraling. Elke bouwperiode symboliseert een bepaald gedachtegoed over de Nieuwe Hollandse Waterlinie, over hoe de Nieuwe Hollandse Waterlinie het best zou functioneren. Wanneer de planvorming voor het cultuurhistorische behoud van de waterlinie niet gebaseerd zou zijn op een referentiepunt in het verleden kan er voor verwarring worden gezorgd. In het meest extreme en meest duidelijke geval is het verschil in het gedachtegoed van de Nieuwe Hollandse Waterlinie tussen het begin van de eerste bouwperiode en het begin van de zesde bouwperiode te noemen. Toen men met de aanleg van de waterlinie in 1815 begon stond het begrip inundatie centraal. Immers, de vijand kon in deze tijd door middel van inundaties gemakkelijk worden tegengehouden. De forten werden gebouwd om de noodzakelijke en onvermijdelijke accessen te verdedigen en werden door middel van begroeiing aan het zicht ontrokken. De forten hadden aan het begin van de eerste bouwperiode een zeer belangrijke verdedigingsfunctie. Aan het begin van de zesde bouwperiode stond de infanterie centraal en waren inundaties slechts een ondersteuning van deze infanterie. De functie van de forten was achterhaald en de aandacht verplaatste zich naar de verdedigingswerken tussen de forten. Hoewel de waterlinie nog functioneel was, was het oorspronkelijke gedachtegoed volledig veranderd. De uitstraling van de Nieuwe Hollandse Waterlinie veranderde met de ontwikkelingen. Toelichting op de figuren 37. tot en met 42: de zwarte nummering geeft de bouwwerken aan die in de beschreven periode waren gebouwd. De blauwe nummering geeft de bouwwerken aan die in een eerdere bouwperiode waren gebouwd.
Bouwperiode 6: 1939-voorjaar 1940 (figuur 42.) Hoewel het strategische nut van de Nieuwe Hollandse Waterlinie verloren ging, kwam er voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in Nederland een laatste, korte bouwperiode van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Hierin werden de bestaande stellingen versterkt met groepsschuilplaatsen en groepsnesten.
Hoofdstuk 3: Aanpak cultuurhistorie
24
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
Figuur 37. Bouwperiode 1. Opvallend is de aanleg van de eerste fortenring rondom Utrecht.
Hoofdstuk 3: Aanpak cultuurhistorie
Figuur 38. Bouwperiode 2. Aanleg van torenforten langs de Vecht en op de rivierdijken.
Figuur 39. Bouwperiode 3. Aanleg van de tweede fortenring rondom Utrecht en het offensief van Naarden.
Figuur 40. Bouwperiode 4. Versterking van de tweede fortenring rondom Utrecht.
25
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
Figuur 41. Bouwperiode 5. Aanleg van werken tussen de forten en modificering van het inundatiegebied.
Hoofdstuk 3: Aanpak cultuurhistorie
Figuur 42. Bouwperiode 6. Aanleg van groepsschuilplaatsen en groepsnesten en modificering van hert inundatiegebied.
Tabel 1. Toelichting van de nummering in de figuren 37 tot en met 42
26
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
3.2.2: De verspreiding van landschaptypen De landschapseenheid waar de Nieuwe Hollandse Waterlinie in ligt is op een grote schaal in twee verschillende landschaptypen te onderscheiden:
• • •
Natte, opgaande begroeiing Natte graslanden Moerassen
De verhouding tussen deze landschaptypen is tussen 1815 en 1951 niet veel veranderd, maar sinds de opheffing in 1951 heeft de natte, opgaande begroeiing in het noordelijk gedeelte van de waterlinie een ontwikkeling van groei doorgemaakt. Deze ontwikkeling heeft veel gevolgen voor de oorspronkelijke openheid van het inundatiegebied. Het is echter vanuit de maatschappij onhaalbaar om de oorspronkelijke ruimtelijke structuur te herstellen, omdat de huidige opgaande begroeiing onderdeel is van het unieke natuurgebied de Oostelijke Vechtplassen. Het natuurgebied de Oostelijke Vechtplassen bestaat volgens de Vogelbescherming Nederland uit 60% water, 35% moerasbossen en 5% uit natte graslanden, terwijl het aandeel moerasbossen in dit gebied voorheen zichtbaar kleiner was. De rol die de huidige situatie van de twee landschaptypen kan spelen voor het verbeteren van het cultuurhistorische behoud van de waterlinie is het indiceren van de oorspronkelijk landschapseenheid van de waterlinie: een gebied dat voldoet aan de eisen voor inundatie. Daarbij moet ingeschaald worden op specifieke landschaptypen, zoals verschillende typen moerasbossen en blauw graslanden. Moerasbossen indiceren een ontoegankelijk nat en ruig gebied en blauw graslanden zijn een indicatie voor natte, arme gebieden. Het is daarnaast belangrijk om te onderzoeken welke variaties in landschaptypen voorkwamen en wat het historische landgebruik was. Wanneer daar inzicht in te krijgen is, wordt het duidelijk welke maatregelen getroffen moeten worden om dergelijke landschaptypen te herstellen.
Figuur 43. Situatie in 1870, met donkergroen de natte, opgaande begroeiing en met lichtgroen de natte graslanden.
Hoofdstuk 3: Aanpak cultuurhistorie
Figuur 44. Situatie in 2004, met donkergroen de natte, opgaande begroeiing en met lichtgroen de natte graslanden.
27
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren 3.2.3: De landbouwmethoden
a.
b.
c. Figuur 45. Drie voorbeelden van ontoegankelijke moerasbossen.
a. Figuur 46. Twee voorbeelden van blauw graslanden
Hoofdstuk 3: Aanpak cultuurhistorie
b.
Tot slot speelt bij het bestuderen van de dynamiek van de waterlinie de ontwikkeling van de landbouw een grote rol. De verhouding tussen de boeren en het militaire verdedigingssysteem was tot 1896 erg slecht. De slechte verhouding kwam voornamelijk omdat de belangen van de boeren, eigenaar van de landerijen, een ander belang hadden dan het leger. Een groot deel van de waterlinie was immers onderdeel van het agrarische bedrijfsleven. De boeren zouden bij inundatie gedupeerd worden. Op de eerste plaats werd het bedrijfsareaal aangetast en op de tweede plaats zorgde inundatie voor opbrengstderving. Het verzet van de boeren was zo groot dat men in 1896 de Inundatiewet van kracht liet gaan. Deze wet voorzag in de bevoegdheid om het land onderwater te laten lopen. Zowel de Kringenwet van 1853 als de Inundatiewet waren voorzien van compensatieregelingen voor de getroffen boeren. De compensatieregelingen waren zelfs zo gunstig dat boeren blij waren met een oefening of mobilisatie. De uitvinding van de kunstmest in de 20e eeuw heeft een grote invloed op het landschap gehad. De kunstmest beïnvloedt het landschap nog steeds. Ten tijde dat de Nieuwe Hollandse Waterlinie nog functioneel was, had men echter nog geen kunstmest om het land mee te verrijken. De landbouw was veel minder intensief dan het tegenwoordig is. De blauw graslanden waren dan ook een product van de oude landschapsmethoden. Men hooide het land, waarna het hooi ten droge werd gelegd. Nadat het hooi was gedroogd werd het als veevoer gebruikt. De blauw graslanden waren voor de uitvinding van de kunstmest talrijk. Het in kaart brengen van de oorspronkelijke landbouwmethoden en de invloed van deze landbouwmethoden op het landschap kunnen bijdragen aan de reconstructie van de landschapseenheid waarbinnen de Nieuwe Hollandse Waterlinie werd aangelegd. Deze bestudering geeft een goed beeld van de maatregelen die genomen moeten worden om de oorspronkelijke landschapseenheid na te kunnen streven.
28
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
Hoofdstuk 3: Aanpak cultuurhistorie
29
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
Hoofdstuk 4: Aanpak ecologische structuur
want bij dit proces spelen veel verschillende belangen een grote rol. Echter, het creëren van een ecologisch netwerk doormiddel van het verbinden van natuurgebieden kan in de huidige situatie het middel zijn om duurzame populaties te ontwikkelen.
4.1: Het herstellen van het oude landschap ten behoeve van de ecologische structuur De cultuurhistorische doelstelling is het herstellen van het landschap zoals deze was ten tijde van de aanleg van de waterlinie. Dat landschap bestond voornamelijk uit moerasbossen, moerassen en natte graslanden. Terwijl de moerasbossen en moerassen voor de mens ontoegankelijk waren, behoorden de natte graslanden tot de hooilanden van de oude landbouwcultuur. Tegenwoordig is het hooien van de natte graslanden achterhaald. De uitvinding van de kunstmest heeft er immers voor gezorgd dat men geen mestplaggen meer nodig heeft. Daarnaast zou het hooien van de natte graslanden binnen de huidige, intensieve landbouw niet efficiënt genoeg zijn. Het kost teveel tijd om de akkers op deze ouderwetse manier te verrijken. De natte landschaptypen passen echter wel in de ontwikkeling van de ecologische structuur in het waterliniegebied. De Oostelijke Vechtplassen, bijvoorbeeld, bestaan uit moerasbossen, moerassen en natte graslanden waarin indicatieve plantensoorten voorkomen, zoals de Zwarte Els (Alnus glutinosa), de Zachte Berk (Betula pubescens), de Moerasvaren (Thelupteris palustris), de Moeraszegge (Carex acutiformis), de Gele lis (Iris pseudacorus), de Wolfspoot (Lycopus europaeus), het Moerasstruisgras (Agrostis canina) en de Elzenzegge (Carex elongata). In de moerasbossen en moerassen leven onder andere verschillende moerasvogels waarvan een aantal soorten op de rode lijst voorkomen. Enkele voorbeelden van bedreigde soorten zijn de Purperreiger (Ardea purpurea – figuur 47A.), de Woudaap (Ixobrychus minutus – figuur 47B.), de Zwarte Stern (Chlidonias Niger – figuur 47C.), de Blauwe Kiekendief (Circus cyaneus – figuur 47D.), en de Grote Karekiet (Acrocephalus arundinaceus – figuur 47E.). Om deze bedreigde soorten de kans te geven zich te ontwikkelen tot duurzame populaties moet hun leefgebied uitgebreid en kwalitatief verbeterd worden. Echter, een groot aaneengesloten, duurzaam natuurgebied is in Nederland in de huidige situatie niet meer mogelijk. Het landschap is teveel versnipperd en de druk op de ruimte is enorm groot. Dat maakt de landinrichting niet eenvoudig,
B. Woudaap
A. Purperreiger
C. Zwarte Stern D. Blauwe Kiekendief
D. Grote Karekiet Figuur 47. Bedreigde moerasvogels
Hoofdstuk 4: Aanpak ecologische structuur
30
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
4.2: Ecoprofielen als basis voor duurzame, ecologische netwerken Ecologische netwerken zijn gebaseerd op metapopulaties; een verzameling van locale populaties die doormiddel van dispersie met elkaar in verbinding staan. Duurzame, ecologische netwerken kenmerken zich door stabiele metapopulaties van planten en dieren. In deze metapopulaties zijn geboorte en sterfte in balans of is er sprake van een positieve groeisnelheid. Er is daarnaast sprake van veel dispersie; de uitwisseling van genen tussen de locale populaties van een metapopulatie. Door middel van ecologische netwerken wordt het risico van het uitsterven van soorten verspreid. Het uitsterven van locale populaties binnen een ecologisch netwerk kan worden opgevangen door rekolonisatie. Factoren als een minimale oppervlakte van het netwerk, de onderlinge afstand tussen habitatten, de kwaliteit van habitatten, de doorlaatbaarheid van de matrix (het landschap tussen de habitatten) en de aanwezigheid van stressfactoren spelen bij metapopulaties een grote rol. Deze factoren zijn soortspecifiek. Soorten hebben immers niet dezelfde behoefte en beperkingen. Kleine dieren hebben veelal een minder groot oppervlak nodig dan grote dieren. Daarnaast is de weerstand van de matrix voor mobiele soorten minder groot dan voor immobiele soorten. Het wil dan ook zeggen dat een ecologisch netwerk op specifieke soorten is gericht. De dispersieafstand is een goede identificatie voor netwerken. Immers, locale populaties die binnen de dispersieafstand van elkaar zijn verwijderd behoren tot dezelfde metapopulatie. De connectiviteit tussen de habitatten binnen een ecologisch netwerk wordt bepaald door de ruimtelijke dichtheid van habitatten en de weerstand van de matrix. De kwaliteit van het ecologisch netwerk wordt uiteindelijk bepaald door de gemiddelde kwaliteit van alle habitatten in een netwerk en de gemiddelde afstand tussen alle habitatten. Het ontwikkelen van een duurzaam, ecologisch netwerk is gebaseerd op de huidige situatie. Daarom moet de huidige situatie eerst getoetst worden op de duurzaamheid van ecologische netwerken van de voorkomende soorten. Een ecoprofielentabel kan bij het toetsen van de huidige situatie als hulpmiddel dienen. In een ecoprofielentabel staan per ecosysteemtype alle ecoprofielen gerangschikt naar dispersieafstand en netwerkoppervlakte. Hierbij is een ecoprofiel een denkbeeldige soort die
Hoofdstuk 4: Aanpak ecologische structuur
model staat voor een groep van soorten met dezelfde ruimtelijke condities (habitattype, dispersieafstand en netwerkoppervlakte). Ecoprofielen kunnen naast het gebruik als toetsmiddel ook als hulpmiddel dienen bij het stellen van haalbare doelen en bij het ontwerpen van duurzame netwerken.
Tabel 2. Voorbeeld van ecotooptype en benodigde oppervlakte
Figuur 48. Voorbeeld van ecoprofielentabellen
31
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
4.3: Vijf stappen voor het beoordelen van huidige, ecologische netwerken Met het concept van ecoprofielen als hulpmiddel kunnen er vijf stappen worden ondernomen om te bepalen in welke mate huidige ecologische netwerken voldoen aan de eisen die soorten aan een duurzaam ecologisch netwerk stellen (figuur 49. op bladzijde 34.):
1. Maken van onderscheid in de aanwezige ecotooptypen. 2. Vaststellen welke ecotooptypen binnen het gewenste landschap vallen 3. Vaststellen welke soorten er in de selectie van ecotooptypen voorkomen. Daarnaast moet vastgesteld worden welke soorten algemeen zijn en welke soorten worden bedreigd. 4. Vaststellen binnen welk ecoprofiel de soorten vallen en op basis daarvan de huidige ecologische netwerken bepalen. 5. Bepalen of het huidige netwerk duurzaam is. Stap 1: Maken van onderscheid in de aanwezige ecotooptypen. Ecotopen zijn de kleinste min of meer homogene onderdelen van het landschap. Elk ecotooptype vormt een min of meer zelfstandige, ruimtelijke eenheid. Deze wordt gekenmerkt door een bepaalde combinatie van een aantal planten- en diersoorten en het bijbehorende abiotisch milieu, zoals bodem en waterhuishouding. Door een onderscheid te maken in de ecotooptypen die in het waterliniegebied voorkomen, is er een beeld te vormen van de huidige leefgebieden van planten- en diersoorten. Het onderscheid in ecotooptypen is een goed hulpmiddel om uiteindelijk de huidige, ecologische netwerken te bepalen. Deze stap is in principe niets meer dan het in kaart brengen van de huidige situatie. Stap 2: Vaststellen welke ecotooptypen binnen het gewenste landschap vallen. Het is bekend dat het oorspronkelijke landschap, waarin de waterlinie zich in heeft ontwikkeld, uit moerasbossen, moerassen en het oude cultuurlandschap bestond. Een elzenbroekbos, bijvoorbeeld, is een
Hoofdstuk 4: Aanpak ecologische structuur
ecotooptype van een moerasbos, terwijl een blauw grasland een ecotooptype van de natte graslanden is. Deze ecotooptypen vallen binnen het gewenste landschap. De doelstelling vraagt dan ook om de ecotooptypen van moerasbossen, moerassen en natte graslanden aandacht te geven in het ontwikkelen van duurzame, ecologische netwerken.
Stap 3: Vaststellen welke soorten er in de selectie van ecotooptypen voorkomen, welke algemeen voorkomen en welke worden bedreigd. Door terug te denken aan het voorbeeld van de moerasvogels, wordt het duidelijk dat voor elk ecotooptype, of groep van ecotooptypen, een lijst kan worden gemaakt, waarop alle voorkomende planten- en diersoorten staan vermeld. Het is mogelijk om bedreigde en algemene plant- en diersoorten van elkaar te onderscheiden door te refereren aan de rode lijst van bedreigde planten- en diersoorten. Algemene planten- diersoorten hebben niet dezelfde aandacht nodig als bedreigde planten- en diersoorten. De algemene soorten komen meestal in andere delen van Nederland voor en zijn doorgaans niet zo afhankelijk van een bepaald habitattype als bedreigde soorten. Uiteindelijk is er een goed beeld te vormen, voor welke soorten een duurzaam ecologisch netwerk ontwikkeld moet worden. In de verdere planvorming staan deze soorten centraal. Hierbij wordt uitgegaan dat algemene soorten ook gebaat zijn bij aanpassingen aan de huidige situatie van ecologische netwerken. De algemene soorten blijven wel in ogenschouw genomen worden.
Stap 4: Vaststellen binnen welk ecoprofiel de soorten vallen. Zoals beschreven is een ecoprofiel een modelmatige representatie van soorten met dezelfde ruimtelijke condities. De soorten die in de gewenste ecotooptypen voorkomen moeten in een ecoprofiel worden geplaatst. Zo ontstaat er een overzicht van ecoprofielen, die relevant zijn voor de voorkomende planten- en diersoorten. De huidige ecologische netwerken kunnen op basis daarvan worden bepaald.
32
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren Stap 5: Bepalen of het huidige netwerk duurzaam is. Aan de hand van de ecoprofielen die in stap 4. zijn vastgesteld, worden de huidige ecologische netwerken bepaald. Afhankelijk van de minimaal benodigde oppervlakte en kwaliteitsfactoren van een ecoprofiel is te bepalen of een huidig ecologisch netwerk duurzaam is. Een ecologisch netwerk is duurzaam, als de kans, dat een metapopulatie binnen honderd jaar uitsterft, kleiner is dan 5%. In het bepalen van de minimale oppervlakte van een ecoprofiel speelt het begrip sleutelpopulatie een grote rol. Een sleutelpopulatie is een sterke, stabiliserende kernpopulatie in de metapopulatie. Een ecologisch netwerk met een sleutelpopulatie heeft ongeveer 30% minder oppervlakte nodig, om duurzaam te zijn dan een ecologisch netwerk zonder een sleutelpopulatie. Een sleutelpopulatie vormt een belangrijke bron van individuen voor andere, locale populaties, in het ecologische netwerk. Uiteindelijk ontstaat er een kaart, gebaseerd op de verschillende ecoprofielen, met gebieden die niet tot een ecologisch netwerk behoren, gebieden die tot een niet-duurzaam, ecologisch netwerk behoren en gebieden die tot een duurzaam, ecologisch netwerk behoren. Deze kaart geeft inzicht in de gebieden waar maatregelen getroffen moeten worden om een duurzaam, ecologisch netwerk te creëren.
Hoofdstuk 4: Aanpak ecologische structuur
33
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
A. Stap 1: Onderscheid maken in ecotooptypen.
B. Stap 2: Gewenste ecotooptype selecteren.
D. Stap 5: Bepalen of er sleutelpopulaties aanwezig zijn.
E. Stap 5: Bepalen of een ecologisch netwerk duurzaam is.
C. Stap 4: Aan de hand van ecoprofielen ecologische Netwerken onderscheiden.
Figuur 49.(A tot en met E):Voorbeelden van de stappen 1, 2, 4 en 5.
Hoofdstuk 4: Aanpak ecologische structuur
34
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
4.4: Maatregelen voor het ontwikkelen van een duurzaam, ecologisch netwerk
men de weerstand van de matrix verlaagd, maakt de matrix plaatst voor een aaneengesloten strook leefgebied. De leefgebiedverbinding is bedoeld voor soorten met een zeer laag dispersievermogen.
Er zijn twee soorten groepen van maatregelen te bedenken om een duurzaam, ecologisch netwerk te ontwikkelen. De eerste groep maatregelen heeft te maken met aanpassingen aan de ruimtelijke structuur:
• • •
Verbinden Verdichten Vergroten
Verbinden Een ecologisch netwerk kan uitgebreid worden door gebieden buiten het netwerk naar binnen te halen. Dit kan worden gedaan door verbindingen tussen de gebieden en het netwerk aan te leggen. Er is in het algemeen een onderscheid te maken in drie verschillende verbindingen; stapsteenverbindingen, corridorverbindingen en leefgebiedverbindingen. Stapsteenverbindingen zijn ideale verbindingen voor ecoprofielen van mobiele soorten. De mobiele soorten ondervinden weinig weerstand van de matrix. Hierdoor zijn een aantal kleine gebieden, de stapstenen, tussen de grotere gebieden voldoende om een bepaald gebied bij het netwerk te betrekken. De stapstenen liggen als kleine eilandjes in de matrix. De stapsteenverbinding is de goedkoopste oplossing om twee gebieden met elkaar te verbinden. De corridorverbinding is een directe, smalle verbinding tussen twee grote gebieden, waarbij stapstenen worden gebruikt. De smalle verbinding zorgt ervoor dat de stapstenen makkelijker bereikt kunnen worden. Deze verbindingsmethode kan gezien worden als een stapsteenverbinding met daartussen een verlaging van de weerstand van de matrix en is bedoeld voor soorten die enigszins beperkt zijn in hun dispersievermogen. Ten slotte de leefgebiedverbinding. Dit is ook een directe verbinding tussen twee gebieden. In tegenstelling tot de corridorverbinding wordt er bij de leefgebiedverbinding geen gebruik gemaakt van stapstenen. De leefgebiedverbinding is een brede verbinding waarbij de het leefgebied van soorten als uitgangspunt wordt genomen. In plaats dat
Hoofdstuk 4: Aanpak ecologische structuur
A. Stapsteenverbinding
B. Corridorverbinding
C. Leefgebiedverbinding Figuur 50. (A tot en met C): Verschillende verbindingsmogelijkheden
35
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren Verdichten De netwerkoppervlakte wordt, door een ecologisch netwerk te verdichten, vergroot. De totale oppervlakte neemt automatisch toe door gebieden van een bepaald habitattype toe te voegen. Daarnaast wordt met verdichten de connectiviteit van het netwerk verbeterd. De gemiddelde afstand tussen habitatten neemt af door gebieden van een bepaald habitattype toe te voegen
Figuur 51. Verdichten
Vergroten Een ecologisch netwerk kan ook uitgebreid worden door bestaande habitatten te vergroten. De totale netwerkoppervlakte neemt ook door deze maatregel toe. Weliswaar in mindere mate dan bij verdichten, wordt ook door het vergroten van habitatten de connectiviteit van een ecologisch netwerk verbeterd.
Figuur 52. Vergroten
Hoofdstuk 4: Aanpak ecologische structuur
Welke maatregel wordt gekozen om de ruimtelijke structuur te veranderen hangt af van de soort, de ruimtelijke mogelijkheid voor verbinden, verdichten of vergroten en de ambitie die men voor een bepaald gebied heeft. De tweede groep maatregelen is zowel op het veranderen van de ruimtelijke structuur als de verbetering van de kwaliteit van habitatten gericht. Het zijn maatregelen die te maken hebben met het beheer van een gebied. Dit kan het beste uitgelegd worden aan de hand van beheermaatregelen voor moerasbossen, moerassen en natte graslanden.
Moerasbossen en moerassen In tegenstelling tot de natte graslanden hangt de ontwikkeling van moerasbossen en moerassen nauw samen. In principe zijn moerasbossen en moerassen twee verschillende stadia binnen dezelfde vegetatiesuccessie. Moerasbossen kunnen hierin als eindstadia worden gezien. Moerassen daarentegen zijn in verschillende stadia terug te vinden. De verlanding heeft te maken met de vorming van sapropelium. Sapropelium is een deftig woord voor rottingsslib. Het is een fijn in open water afgezet sediment dat uit minerale en halfverteerde organische bestanddelen bestaat. Aan de zijde van de plas die blootgesteld is aan de wind, de loefzijde, kan zich geen sapropeliumlaag ontwikkelen. Sapropelium wordt aan de tegenovergestelde zijde afgezet (figuur 53). Wanneer er sprake is van voedselarm water wortelen na verloop van tijd plantensoorten als Kransvederkruid (Myriophyllum verticillatum) en Kranswieren (Chara, Nitella en Tolypella) in de sapropeliumlaag (figuur 54A.). In het geval van voedselrijk water groeit er Veenwortel (Persicaria amphibia) en grote Fonteinkruiden (Potamogetonaceae) (figuur 54D.). Op een gegeven moment is de laag sapropelium zo hoog geworden dat de planten van het eerste stadium worden overgenomen door planten met drijvende bladeren. In voedselarme plassen is dat door bijvoorbeeld Krabbenscheer (Stratiotes aloides) (figuur 54B.). In voedselrijke plassen zijn dat voornamelijk Gele plomp(Nuphar lutea), Witte waterlelie (Numpheae alba), Lisdodde (Typha), Riet (Phragmites australis) en Mattenbies (Schoenoplectus lacustris) (figuur 54E.). Vervolgens wordt de vegetatie in de voedselarme plas opgevolgd door drijftillen met onder andere zeggen (Carex) en waterdrieblad (Menyanthes trifoliata)
36
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren (figuur 54C.). Onder voedselrijke omstandigheden gaat uiteindelijk Riet, Lisdodde en Mattenbies overheersen (figuur 54F.). Wanneer er niet gemaaid en gebaggerd wordt zullen uiteindelijk houtige soorten zoals Zwarte Els (Alnus glutinosa), Grauwe Wilg (Salix cinerea) en Zachte Berk (Betula pubescens) hun intrede doen. De ontwikkeling van moerasbossen begint met de intrede van houtige soorten, zoals het Elzenbroekbos (Alnion glutinosae) (figuur 54G.) en het Berkenbroekbos (Betulion pubescentis). Door middel van maatregelen als maaien en baggeren, of juist het achterwege laten van deze maatregelen, kunnen bepaalde gewenste stadia van de vegetatiesuccessie worden bereikt. Enerzijds vergroten dergelijke maatregelen de kwaliteit van een bestaand moerasgebied. Anderzijds kunnen er maatregelen genomen worden om een moerasgebied te ontwikkelen waarmee het ecologisch netwerk uitgebreid wordt.
Figuur 53. Het vormen van een sapropeliumlaag
Figuur 54. Successie in moerasgebieden (voedselarm water en voedselrijk water).
Hoofdstuk 4: Aanpak ecologische structuur
37
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren Natte graslanden Blauwe graslanden geven wellicht het beste voorbeeld om de maatregelen in natte graslanden weer te geven. Enerzijds omdat blauwe graslanden een zeer goede indicatie zijn van het oude cultuurlandschap en anderzijds omdat blauwe graslanden een goede indicatie zijn voor natte omstandigheden. Om de uitgestrekte blauwe graslanden terug te krijgen, moeten er maatregelen worden genomen op de hydrologische omstandigheden en op de voedselrijkdom. Blauw graslanden zijn namelijk niet alleen een indicatie voor natte omstandigheden, maar ook voor schrale omstandigheden. In een onderzoek op de Veenkampen in Wageningen heeft men onderzocht wat de beste maatregelen zijn om blauwe graslanden terug te krijgen. Uit dit onderzoek is gebleken dat afplaggen een goede methode blijkt te zijn. De voedingstoffen uit de bovenste laag van de bodem worden uit het systeem gehaald door de bovenste laag af te plaggen. Daarnaast zorgt het afplaggen voor een maaiveldverlaging waardoor de grondwaterspiegel dichter onder het oppervlak komt te liggen. Men is op deze manier ook aan het vernatten. Vervolgens zou het maairegiem moeten bestaan uit maaien en afvoeren. Dat wil zeggen dat hetgeen wat gemaaid wordt afgevoerd wordt. Hierdoor worden de natte graslanden verder verschraald, wat vergeleken kan worden met het ouderwets hooien.
zich binnen en buiten het waterliniegebied bevindt. Hiertoe wordt opgaande begroeiing op stroomruggen dus niet gerekend. Het blijkt dat natte, opgaande begroeiing buiten het waterliniegebied zeer sporadisch aanwezig is. Het is de vraag in welke mate ecologische netwerken buiten de grenzen van de waterlinie kunnen treden. De plassen van Nieuwkoop zijn als voorbeeld te noemen. Dit gebied heeft min of meer dezelfde karakteristieken als de Oostelijke Vechtplassen. Kan er doormiddel van robuuste, ecologische verbindingen duurzame, ecologische netwerken ontstaan waarbij zowel de plassen van Nieuwkoop als de Oostelijke Vechtplassen bij betrokken zijn? En is het denkbaar dat zowel natte graslanden als natte, opgaande begroeiing onderdeel zijn van deze ecologische netwerken? Dit behoeft aandacht. Uiteindelijk moet het streven zijn om op grote schaal een stabiele ecologische structuur te ontwikkelen.
4.5: Ecologische netwerken in relatie met het gebied buiten de waterlinie In tegenstelling tot het cultuurhistorische aspect van de waterlinie kan de ecologische structuur buiten de kunstmatige grenzen van het waterliniegebied treden. De relatie met de omgeving wordt bepaald door het landschap. Barrières worden gevormd door landschappelijke en antropogene obstakels, zoals Het Gooi ten noordoosten van de waterlinie en de verstedelijking verspreid rond het waterliniegebied. Voor de open, natte graslanden worden aansluitingsmogelijkheden en barrières weergegeven in figuur 55. De rode lijnen met pijlen geven de landschappelijke en/of antropogene barrières aan. De groene pijlen geven de mogelijkheden aan waar de ecologische structuur van het waterliniegebied bij de omgeving kan aansluiten. Voor de natte, opgaande begroeiing is in figuur 56. aangegeven waar natte, opgaande begroeiing
Hoofdstuk 4: Aanpak ecologische structuur
38
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
Figuur 55. Natte graslanden binnen de waterlinie in relatie met de omgeving
Figuur 56. Natte, opgaande begroeiing binnen en buiten het waterliniegebied
Hoofdstuk 4: Aanpak ecologische structuur
39
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
Hoofdstuk 5: Het meenemen van forten in de ecologische structuur Het is gebleken dat de kansen in het verweven van de cultuurhistorie van de waterlinie en het ontwikkelen van een ecologische structuur liggen in het richten op hetzelfde landschap. Landschaptypen als moerasbossen, moerassen en natte graslanden zijn zowel een indicatie voor het oorspronkelijke landschap van de waterlinie als landschaptypen met een grote ecologische betekenis. Echter, de forten in het waterliniegebied nemen een belangrijke, cultuurhistorische plaats in. Deze elementen zijn een boegbeeld voor de waterlinie. Ze refereren direct naar het verleden. De forten kunnen makkelijk worden opgenomen in het cultuurhistorisch besef van de waterlinie. Kunnen deze elementen echter ook worden opgenomen in de ecologische structuur? Op het eerste gezicht is het antwoord negatief. Forten zijn namelijk hoge, droge verdedigingswerken om de hoge accessen te verdedigen. Dit is tegenstrijdig met de kenmerken van het inundatiegebied; laag, nat en drassig. Wanneer men zich meer in de forten gaat verdiepen lijken twee soorten elementen een belangrijke rol te kunnen spelen bij de meenemen van forten in de ecologische structuur. Dit zijn de waterpartij rond een fort en de historische begroeiing van een fort. Daarnaast komen forten regelmatig in het landschap voor en worden meestal direct omgeven door het inundatiegebied. Met name het laatste punt maakt het makkelijker om de forten in ruimtelijke zin in de ecologische structuur op te nemen.
De waterpartij rond een fort De waterpartijen was niets meer dan een gracht die de vijand op afstand moest houden. Een gracht neemt een aanzienlijk oppervlak van het fort in. Daarnaast refereert dit element naar het inundatiegebied. Het inundatiegebied en de grachten hadden immers dezelfde functie. De gracht kan dan ook voor aansluiting bij de omgeving zorgen. Het is echter de vraag hoe de oeverbeplanting eruit moet zien en of dat cultuurhistorisch verantwoord is. Wanneer men aan moerassen denkt, is een ruige oever met bijvoorbeeld rietvegetaties het voornaamste beeld dat opgeroepen wordt. Uit referenties moet echter blijken of het beheer van de forten
Hoofdstuk 5: Het meenemen van forten in de ecologische structuur
dergelijke vegetaties aan de oever van de gracht en zelfs in de gracht toestond.
Figuur 57. Grachten rondom A. fort Rijnauwen, B. fort Vechten, C. fort Uitermeer, D. fort Ronduit en E. fort Honswijk. De grachten beslaan een aanzienlijk deel van het totale oppervlak van een fort.
De historische begroeiing De historische begroeiing van forten was niet spontaan. Alle elementen van begroeiing hadden een functie. In het algemeen kunnen de functies in drie hoofdfuncties worden onderscheiden; bieden van camouflage, vormen van barrières en als gebruikshout gebruiken. Op de eerste plaats moest de begroeiing de contouren van het fort camoufleren. Hiervoor werden hoog opgaande bomen, met daartussen dichte schermen van struiken en heesters gebruikt. De begroeiing werd op
40
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren en rond de gebouwen en bovenop en/of aan de voet van taluds aangeplant. Om de exacte locatie van het fort niet prijs te geven werd er buiten het fort een lange, vaak dubbele, rij van bomen aangeplant. Naast het camoufleren van het fort werd er aandacht geschonken aan het camoufleren van vuurmonden en manschappen. Hiervoor werden schermen van struiken en heesters gebruikt. De begroeiing moest voor de vijand een barrière vormen. Hagen, heggen en andere houtige beplanting werden als houten schermen gebruikt. Langs de oevers van de grachten werden doornstruiken als barrière geplant. Zelfs de wortels van begroeiing moesten als een barrière dienen. Het was voor de vijand immers lastig om in een bodem met allemaal wortels mijngangen te graven. Tot slot weden er bomen gekapt die als een verhakking moesten dienen, een hindernis van omgehakte bomen (figuur 58.). Tot slot functioneerde de begroeiing als gebruikshout. Hakhout werd aangeplant om voor brandhout of vlechtwerken, zoals schanskorven, te dienen. Een schanskorf is een gevlochten ronde mand, die met aarde werd gevuld (figuur 59.). De schanskorf was een element van de borstwering van manschappen. Opgaand hout van bomen werd veelal gebruikt als constructie- of timmerhout. Ook werden hoge bomen gebruikt voor bedekkingen, palissades (figuur 60.) en blinderingen (figuur 59.). Het opgaande hout werd tot slot ook gekapt voor de verkoop. Met het geld kon men de aanleg en het onderhoud van forten betalen.
Figuur 60. Palissade
Stichting Probos heeft voor het Projectbureau Nationaal Project Nieuwe Hollandse Waterlinie onderzocht op welke onderdelen begroeiing werd aangebracht (figuur ??). Daarnaast heeft de Stichting een overzicht uitgebracht van de soorten die werden aangeplant (tabel 3.). Nu is het voor de opname van forten in de ecologische structuur interessant welke aangeplante soorten een indicatie zijn voor zeer vochtige tot natte omstandigheden. Aan de hand van Heukels’ Flora van Nederland zijn de soorten naar hun standplaatsfactoren benoemd. Op basis daarvan is bepaald welke soorten van de historische begroeiing van forten geschikt zijn voor de gewenste ecologische structuur in het waterliniegebied (tabel 3.). Uit tabel 3. blijkt dat van de zeventien soorten die Stichting Probos als historische begroeiing heeft aangegeven vijf soorten geschikt zijn voor de gewenste ecologische structuur. Daarnaast zijn er zeven soorten redelijk geschikt. Daaruit volgt dat over het algemeen de historische begroeiing kan worden aangemerkt als redelijk indicatief voor de gewenste, ecologische structuur in het waterliniegebied. De algehele conclusie is dat er een mogelijkheid is om forten, door de aanwezigheid van water (de grachten) en de historische begroeiing (indicatieve soorten voor de ecologische structuur), in de ecologische structuur mee te nemen.
Figuur 58. Verhakking
Figuur 59. Blindering met schanskorf
Hoofdstuk 5: Het meenemen van forten in de ecologische structuur
41
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
Figuur 61. Localisering van de soorten begroeiing
Hoofdstuk 5: Het meenemen van forten in de ecologische structuur
42
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
Soort
Type begroeiing
Amerikaanse Eik (Quercus rubra)
Opgaande boom Hakhout, opgaande boom, laanbeplanting Hakhout
Eik (Quercus robur/Quercus petraea) Es (Fraxinus excelsior) Els (Alnus spp.) Esdoorn (Acer pseudoplatanus) Fijnspar (Picea abies) Grauwe abeel (Populus canescens) Iep (Ulmus spp. Meidoorn (Crataegus monogyna) Paardenkastanje (Aesculus hippocastanum) Populier (Populus spp.) Robinia (Robinia pseudoacacia) Wilg (Salix spp.) Sleedoorn (Prunus spinosa) Stekelbrem (Genista anglica) Virginische kers (Prunus virginiana) Wieichselboom (Prunus mahaleb)
Hakhout Hakhout Opgaande boom Opgaande boom Hakhout, opgaande boom, laanbeplanting Hagen Opgaande boom Opgaande boom Hagen Hakhout, knotwilg Hagen Hagen Struik/heester Struik/heester
Indicatie van standplaatsfactoren volgens Heukels' Flora van Nederland (23e druk) droge tot vrij vochtige, zure tot vrij voedselrijke grond voedselrijke, vochtige grond/vochtige vrij voedselarme grond natte, tamelijk vochtige, voedselrijke grond Natte tot vrij vochtige, voedselrijke tot matig voedselarme grond droge, voedselijkrijke grond "meetal aangeplant" droge, min of meer voedselrijke grond vochtige, voedselrijke grond vochtige, tot droge, meer of minder voedselrijke grond vochtige tot natte plaatsen droge, matig vochtige tot vochtige grond droge grond natte tot droge grond vochtige, voedselrijke grond droge tot vrij vochtige grond vrij vochtige tot vrij natte, voedselrijke grond "meestal aangeplant en ingeburgerd in de duinstreek"
niet geschikt voor de ecologische structuur redelijk geschikt voor de ecologische structuur geschikt voor de ecologische structuur Tabel 3: beoordeling van boomsoorten voor de opname in de gewenste ecologische structuur
Hoofdstuk 5: Het meenemen van forten in de ecologische structuur
43
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
Hoofdstuk 6: De betekenis en rol van ambitie Ambitie heeft te maken met het stellen van haalbare doelen. Deze haalbare doelen zijn afhankelijk van financiële middelen, fysieke kenmerken van het landschap, maatschappelijke belangen en de interactie tussen cultuurhistorie en ecologische structuur. Bij het ontwerpen moet met ambitie rekening gehouden worden. Dit kan door het ontwerpen van verschillende scenario’s. Elk scenario beschrijft de haalbare doelen voor een bepaalde situatie. In dit kader is het denkbaar dat de cultuurhistorie de ambitie voor de ecologische structuur bepaalt. Het referentiepunt voor cultuurhistorische verbetering bepaalt in wezen de mogelijkheden en beperkingen voor de ecologische structuur. De verschillende bouwperioden kunnen als een goed voorbeeld dienen. In de eerste bouwperioden waren forten belangrijke elementen in het concept van de waterlinie en de begroeiing op de forten had een zeer belangrijke functie. Zoals gezegd verschoof in de laatste twee bouwperioden het accent van de forten naar de tussenliggende werken. Daarmee verloor de begroeiing grotendeels zijn functie. Om de forten in de ecologisch structuur op te nemen speelt deze ontwikkeling een belangrijke rol. Wanneer de eerste bouwperioden als uitgangspunt worden genomen speelt de uitstraling van de begroeiing op de forten een grotere rol dan wanneer de laatste bouwperioden van de waterlinie als uitgangspunt worden genomen. In die zin geven de laatste twee bouwperioden meer vrijheid aan de samenstelling en uitstraling van begroeiing. Hierdoor zijn forten wellicht makkelijker in de ecologische structuur op te nemen. Uitgaande van het cultuurhistorische perspectief kunnen referentiepunten de aanleiding zijn om verschillende scenario’s te ontwerpen. Ook vanuit het perspectief van de ecologische structuur kan het wenselijk zijn om verschillende scenario’s te ontwikkelen. Er zijn bijvoorbeeld drie verschillende landschaptypen beschreven: moerasbossen, moerassen en natte graslanden. Het is goed denkbaar dat deze landschaptypen elkaar in de weg zitten bij het ontwikkelen van een duurzaam, ecologisch netwerk. Voor elk landschaptype zou er een meest ideaal ontwerp gemaakt kunnen worden door het accent van de landschaptypen in de scenario’s te verschuiven.
Hoofdstuk 6: De betekenis en rol van ambitie
Ook ecoprofielen kunnen een aanleiding zijn om verschillende scenario’s te schrijven. Een ecoprofiel beschrijft een soort die model staat voor soorten met dezelfde ruimtelijke condities. Dat wil dus zeggen dat ecoprofielen verschillen in de gewenste ruimtelijke condities. Wanneer een ecologisch netwerk voor het ene ecoprofiel duurzaam is, kan hetzelfde netwerk voor een ander ecoprofiel niet duurzaam zijn. Dat heeft consequenties voor het ontwerp. In de scenario’s zou dan ook het accent op de ecoprofielen kunnen variëren. De scenario’s vanuit een ecologisch perspectief hebben op hun beurt gevolgen voor de cultuurhistorie van de waterlinie. Wanneer moerasbossen als landschaptype centraal staan heeft het waterliniegebied een andere uitstraling dan wanneer het accent op de natte graslanden ligt.
44
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
Hoofdstuk 6: De betekenis en rol van ambitie
45
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
Conclusie Samensmelten van cultuurhistorie en ecologische structuur: De vraag is of het herkenbaar maken van de landschappelijke eenheid van de waterlinie een bijdrage kan leveren aan de ecologische structuur? Het is mogelijk mits de pijlen op hetzelfde landschap zijn gericht. Het cultuurhistorische landschap moet als uitgangspunt worden genomen. Het cultuurhistorische landschap bestond uit moerasbossen, moerassen en het oude cultuurlandschap, waar blauwe graslanden indicatief voor waren. Hoewel het landschap in de tweede helft van de 20e eeuw enorm veranderd is, zijn er plekken die het oude landschap indiceren. De cultuurhistorische verbetering vindt zijn grondslag in referentiepunten. De Nieuwe Hollandse Waterlinie is een dynamisch systeem geweest. De aanleg van de waterlinie bestond immers uit zes bouwperioden. Elke bouwperiode heeft een eigentijds karakter. De verbetering van de cultuurhistorie moet dan ook gebaseerd zijn op een studie waarin de dynamiek van de waterlinie wordt onderzocht. In deze studie moet centraal staan wat voor invloed de dynamiek van de waterlinie op het landschap had. Wat was de invloed van de toename van de reikwijdte van het geschut, welke ontwikkeling maakte de beheermethoden van het landschap door en wat was de invloed van de landbouw hierop? Dit zijn een aantal vragen die gebruikt kunnen worden bij het reconstrueren van het cultuurhistorische landschap. De relicten van het cultuurhistorische landschap zijn de basis voor de ecologische netwerken. In hoeverre de huidige situatie duurzaam is, moet aan de hand van ecoprofielen worden onderzocht. Deze ecoprofielen moeten ook als hulpmiddel voor de planvorming dienen. Het stellen van haalbare doelen is een belangrijk onderdeel van de planvorming. Ecoprofielen kunnen gebruikt worden bij het bepalen van de ambitie. Een uitdaging is om te onderzoeken op welke manier forten in de ecologische structuur kunnen worden ingepast, zonder dat de cultuurhistorische uitstraling verloren gaat. De begroeiing en de gracht van een fort moet hierbij een belangrijke rol gaan spelen. Aan de hand van een scenariostudie moet onderzocht worden op welke manier de cultuurhistorie en de ecologische structuur het best samengaan. Vanuit cultuurhistorisch perspectief ligt de basis voor een scenariostudie in de referentiepunten. De scenariostudie moet een beeld
Conclusie
geven van de periode die de beste mogelijkheden voor het ontwikkelen van duurzame, ecologische netwerken heeft. De ecologische structuur moet ook als uitgangspunt in de scenariostudie worden genomen. Het accent op de verschillende landschaptypen moet op de eerste plaats aan bod komen. Het is goed denkbaar dat de verschillende landschaptypen elkaar in de weg zitten om een duurzaam ecologisch netwerk te kunnen vormen. Vervolgens bepalen de ecoprofielen op welke soorten de ecologische netwerken zijn gebaseerd. Het schrijven van verschillende scenario’s waarin het accent van ecoprofielen wordt verschoven geeft inzicht in de gevolgen voor het cultuurhistorische landschap.
Voldoen aan de doelstelling: De doelstelling van deze scriptie is om inzicht te krijgen in methoden waarmee de cultuurhistorie van de waterlinie en de ecologische structuur van het waterliniegebied verbeterd kunnen worden. De gewenste methoden hebben de vorm gekregen van een cultuurhistorische studie van de dynamische waterlinie enerzijds en het werken met ecoprofielen anderzijds. Deze methoden moeten de basis vormen voor het maken van een ontwerp van de Nieuwe Hollandse Waterlinie, waarin gestreefd wordt naar zowel de verbetering van de cultuurhistorie als de ecologische structuur.
46
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
Conclusie
47
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
Bronvermelding Literatuur: Blijdenstijn, R., 2005, ‘Tastbare Tijd’, Cultuurhistorische atlas van de provincie Utrecht, PlanPlan producties, Amsterdam Boosten, M., en Jansen, P., 2007, ‘Quick scan Historische waarde van beplanting op de Nieuwe Hollandse Waterlinie’, Stichting Probos, Wageningen Brand, H., en Brand J., 1986, ‘De Hollandse Waterlinie’, 3de dr., Veen uitgevers, Utrecht/Antwerpen Brugman, J.C., 2006, ‘Vergeten bunkers’, forten in en om De Bilt en het Duitse 88e legerkorps in De Bilt, Budde, Nieuwegein Bruijn, H.J. de, 1999, ‘Natuurlijker fort Blauwkapel, van barrière tot Ecopoort’, natuurwaarden versterken door het benutten van ecologische potenties Dienst stadsbeheer, Gemeente Utrecht, Bureau Bijzonder Beheer
Mulder, E.F.J. de, et al., 2003, ‘De ondergrond van Nederland’, WoltersNoordhoff bv, Groningen/Houten Steenbergen, C., en Zwart, J. van der, 2006, ‘Strategisch Laagland, Digitale atlas Nieuwe Hollandse Waterlinie’, 010 Publishers, Rotterdam Steingröver, E., et al., 2005, ‘Econet, Kennisspel ecologische netwerken’, Een kennisspel over ecologische netwerken in de groene ruimte voor actoren betrokken bij gebiedsgericht, interactief ontwerpen met natuur, Alterra, Wageningen Stuurgroep Nationaal Project Nieuwe Hollandse Waterlinie, 2003, ‘Panorama Krayenhoff, linieperspectief’, Aangepaste teksten en Kaarten, Utrecht Stuurgroep Nationaal Project Nieuwe Hollandse Waterlinie, 2004, ‘Panorama Krayenhoff, linieperspectief’, Utrecht Svensson, L., en Grant, P.J., 2007, ‘ANWB Vogelgids van Europa’, 5e dr., Tirion Uitgevers BV, Baarn Sykora, K., 2004, ‘Systeem en Landschapsecologie’, excursies, Wageningen Universiteit, Wageningen Veen, A. van, 1981, ‘De vestingstad Groenlo’, Afstudeerscriptie
Felix, R., Jongemans, A.G., en Peek, G.J.W.C., 2001, ‘Geografie van het landschap’, deel Geologie en Bodemkunde, Wageningen Universiteit, Wageningen
Wieringa, H., 2004, ‘Richtlijnen voor verslagen’, Van Hall Instituut, Leeuwarden
H+N+S Landschapsarchitecten, 2003, ‘Staats-Spaanse Linies’, Valorisering van frontierland Zeeuwsch Vlaanderen, Utrecht
Artikelen:
Jaarsma, C.F., et al., 2007, ‘Ontwerp- en Inrichtingsvraagstukken 1’, Wageningen Universiteit, editie 2.0, Wageningen
Belonje, J., 1971, ‘Beplantingen op vestingwerken’, Bulletin van de Koninklijke Nederlandse oudheidkundige bond, Jaargang 70 pagina 91 97
Meijden, R. van der, 2005, ‘Heukels’ Flora van Nederland’, 23e dr., Wolters-Noordhoff bv, Groningen/Houten
Bronvermelding
Visser, A., 2003, ‘Het inunderen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie (op hoofdlijnen anno 1940)’, Amersfoort
48
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren
Presentaties:
Bronvermelding figuren:
Geertsma, W., 2006, ‘Draagkracht van ecologische netwerken’, Wageningen
Literatuur:
Grashof, C., 2006, ‘Ecologische netwerken en schaalniveau’, Wageningen Opdam, P., 2006, ‘Ruimtelijke samenhang van ecosysteemnetwerken’, Wageningen Opdam, P., en Termorshuizen, J., 2006, ‘Ecologische Duurzaamheid van Multifunctionele Gebiedsplannen’, Wageningen Verboom, J., 2006, ‘Ruimtelijke processen in populaties; de ecologie van netwerkpopulaties’, Wageningen Vos, C., 2006, ‘Connectiviteit, uitwisseling randvoorwaarde voor overleving’, Wageningen
Internetadressen: www.coehoorn.nl www.hollandsewaterlinie.nl www.moerasvogels.nl www.ontwerpenmet natuur.wur.nl
Boosten, M., en Jansen, P., 2007, ‘Quick scan Historische waarde van beplanting op de Nieuwe Hollandse Waterlinie’, Stichting Probos, Wageningen: figuur 61 Brand, H., en Brand J., 1986, ‘De Hollandse Waterlinie’, 3de dr., Veen uitgevers, Utrecht/Antwerpen: figuren 1 en 2 Brugman, J.C., 2006, ‘Vergeten bunkers’, forten in en om De Bilt en het Duitse 88e legerkorps in De Bilt, Budde, Nieuwegein: figuren 3,4 en 34 H+N+S Landschapsarchitecten, 2003, ‘Staats-Spaanse Linies’, Valorisering van frontierland Zeeuwsch Vlaanderen, Utrecht: figuur 10 Mulder, E.F.J. de, et al., 2003, ‘De ondergrond van Nederland’, WoltersNoordhoff bv, Groningen/Houten: figuren 5,6,7,8 en 30 Steenbergen, C., en Zwart, J. van der, 2006, ‘Strategisch Laagland, Digitale atlas Nieuwe Hollandse Waterlinie’, 010 Publishers, Rotterdam: figuren 27, 28, 29, 31, 33, 37, 38, 39, 40, 41, 42 en 57 (a tot en met e), figuren naar eigen inzicht bewerkt 23, 24, 25, 26, 43, 44, 55 en 56 Svensson, L., en Grant, P.J., 2007, ‘ANWB Vogelgids van Europa’, 5e dr., Tirion Uitgevers BV, Baarn: figuur 47 (a tot en met d) Sykora, K., 2004, ‘Systeem en Landschapsecologie’, excursies, Wageningen Universiteit, Wageningen: figuur 53
www.vogelbescherming.nl www.westbrabantsewaterlinie.nl www.minlnv.nl
Bronvermelding
Presentatie: Vos, C., 2006, ‘Connectiviteit, uitwisseling randvoorwaarde voor overleving’, Wageningen: figuren 50 (a tot en met c), 51 en 52
49
De Nieuwe Hollandse Waterlinie: een ecologisch concept Methoden om de cultuurhistorie en de ecologische structuur van het waterliniegebied te verbeteren Kaarten:
Bronvermelding tabellen:
Stichting voor bodemkartering, ‘Bodemkaart van Nederland (schaal 1:50.000)’, Wageningen: figuren 9, 11, 13, 15, 17, 19 en 21
Literatuur:
Internetadressen: maps.google.nl: figuur 23 en 32 www.cantecleer.com: figuur 46 (a en b)
Boosten, M., en Jansen, P., 2007, ‘Quick scan Historische waarde van beplanting op de Nieuwe Hollandse Waterlinie’, Stichting Probos, Wageningen: tabel 3 Steenbergen, C., en Zwart, J. van der, 2006, ‘Strategisch Laagland, Digitale atlas Nieuwe Hollandse Waterlinie’, 010 Publishers, Rotterdam: tabel 1
www.coehoorn.nl: figuren 58,59 en 60 www.eurecawalkandtalk.nl: figuur 45a www.forteninfo.nl: figuur 14
Internetadres: www.moerasvogels.nl: tabel 2
www.herinrichtingpeize.nl: figuur 45b www.historischekringbemmel.nl: figuur 22 www.keesfloor.nl: figuur 35 www.moerasvogels.nl: figuur 54 www.natuurmonumenten.nl: figuur 45c www.ontwerpenmetnatuur.wur.nl: figuren 48 en 49 (a tot en met d) www.waterlinieroute.nl: figuur 36 www.westbrabantsewaterlinie.nl: figuur 12 www.wikipedia.nl: figuren 16, 18 en 20
Bronvermelding
50