DE KIEVITSUIT „DEN OLYPHANT" E N H U N BEDRIJF, DOOR Mr. R. BIJLSMA. Onder de Rotterdamsche industriëelen uit de aanvangsperiode der Republiek komt een groep voor, bestaande uit een vijftal broeders, die de aandacht trekken door het succes, waarmede zij zich in hunne nijverheids-ondernemingen hebben weten op te werken. De vijf gebroeders waren bakkerszonen. Hun vader heette Arent Ysbrantsz. en oefende zijn bedrijf uit in een huis aan de Hoogstraat bij het Spui (thans n*\ 339), dat in 1550 zijn eigendom was geworden en bekend stond onder den naam van „den Olyphant" — het teeken, dat gewoonlijk door koekbakkers werd gevoerd *). Arent Ysbrantsz. was gehuwd met Annetje Damendr., eene dochter van Anna Pietersdr. Kievit, weduwe Daem Adamsz. (van Nydeck), die in het huis ,/s-Gravenhage", tegenover het Stadhuis gelegen, eene winkelnering hield van vette waren en kramerijen; Annetje had haar man, die zelf reeds zijn erfdeel bezat, een klein bedrag ten huwelijk meegebracht en het is niet twijfelachtig, of het bakkersbedrijf heeft van den aanvang af eene ruime broodwinning opgeleverd. Ysbrant, Reyer, Cornelis, Maerten en Pieter — zoo heetten naar volgorde van leeftijd de zonen, dietusschen 1548 en 1564 uit het huwelijk geboren werden en met eene zuster Aeltje in het huis „de Olifant" opgroeiden. Over de opvoeding en leerjaren der broeders is ons niet anders bekend, dan dat de oudste zoon in het bakkersbedrijf is opgeleid. Deze althans kon, toen de vader aan het gezin was komen te ontvallen, de leiding der bakkerij overnemen en de zaak met zijne moeder voortzetten, zooals ons blijkt uit de opgaven der leverantiën aan de oorlogsschepen, die tijdens de beginjaren van den Opstand te Rotterdam werden uitgerust, welke opgaven ons Ysbrant Arentsz. en zijne moeder Annetje Damen doen kennen als leveranciers van brood en tarwe. Slechts korten tijd heeft Ysbrant Arentsz. aan het hoofd van het bakkersbedrijf gestaan. Hij trad in het huwelijk met zijn buur1) Verg: Van Lennep en Ter Gouw. Uithangteekens 1114, waar een Olifant staat afgebeeld, „die te Rotterdam in de Hoogstraat in steen is gehouwen".
74
meisje, dochter van den lakenverwer-bierbrouwer Pieter Dirxz* Couwael, en ondernam, daarbij zeker door het geld zijner vrouw gesteund, in 1576 de beslissende daad, die voor hem en de familie van groote beteekenis zou blijken: hij werd kooper van de brouwerij „de Drie Hoorntjes" en ging over tot de brouwnering. Een dergelijke overgang lag, doordat de bakker gewoon was in granen te handelen en de grondstoffen kende, die bij het brouwen verwerkt werden, in de lijn van het beroep en had destijds meer plaats. De gelegenheid, die door Ysbrant Arentsz. werd aangegrepen, was bovendien al zeer bijzonder. Van het twaalftal brouwerijen, dat Rotterdam toenmaals telde en onder welker eigenaren de vier meest vermogende burgers onzer stad voorkwamen, behoorden er twee: „de Drie Hoorntjes" en „de Haring", naast elkaar gelegen aan de Lombardstraat-Botersloot, aan de familie De Gruter. Van deze twee brouwerijen waren de bedrijfsleiders Joris Baltenz. de Gruter en zijn schoonbroeder Hobbe Jansz. Kievit bij den doortocht van Bossu's troepen in 1572 jammerlijk omgekomen, en de voogden van Joris de Gruters weeskinderen zagen zich toen genoodzaakt de brouwerij „de Drie Hoorntjes" te verkoopen. De onzekerheid der tijdsomstandigheden in aanmerking genomen, slaagden zij er in, eene behoorlijke koopsom te bedingen: voor f 3600, waarvan jaarlijks f 300 moest worden afgelost, werd de brouwerij, welke daarenboven belast was met eene jaarrente van f 42, het eigendom van Ysbrant Arentsz., die bij zijn koop tot borgen had: zijne moeder met haar huis, „de Olifant" en zijn schoonbroeder, den zeepzieder Pieter Adriaensz, Tromper, die sedert kort als weduwnaar gehuwd was met Ysbrants zuster Aeltje. Zoo was dus de oudste der broeders gevestigd. Nog hetzelfde jaar volgde Reyer Arentsz. hem na. Voor een som van ruim f 400 werd Reyer eigenaar van eene olieslagerij in de Westewagenstraat, waarbij als borgen optraden: zijne moeder en zijn schoonvader Willem Pietersz. Biscop, afstammeling van het oude regeeringsgeslacht, die den post van kamerbewaarder ten raadhuize bekleedde. Nadat de twee broeders enkele jaren als industriëelen waren werkzaam geweest, viel hun de onderscheiding te beurt, opgenomen te worden in den kring der stedelijke regeering. Ysbrant werdt in 1583 tot schepen benoemd, en Reyer, die toen reeds als 75
weeshuisregent gefungeerd had, kreeg in 1587 zitting in de vroedschap. In zijn kwaliteit van schepen heeft Ysbrant een zegel gebruikt, dat als wapenteeken 3 kieviten vertoont met den naam „Ysbrant Arentsz. brouwer" als omschrift. Tot het voeren van dit wapenteeken is voor hem, die nimmer tot het aannemen van een eigennaam is overgegaan, wellicht de familierelatie met het vroedschapsgeslacht Kievit de aanleiding geweest, even als deze relatie zijn broeder Cornelis er toe zal hebben gebracht, ter gelegenheid der voltrekking van zijn huwelijk in 1582 zich Kievit te noemen — naamsaanneming, die kort daarop door de beide jongere broeders Maerten en Pieter gevolgd werd. Gelijk IJsbrant heeft Reyer Arentsz. zijn beroep ter aanduiding behouden. De term „olieslager" zou evenwel spoedig door twee andere worden vervangen. Nadat Reyer eerst zoo fortuinlijk was geweest in 1585 den post te bemachtigen van „Convooy-meester" (Ontvanger der convoyen en licenten voor het Comptoir Rotterdam), doet hij een verderen stap: hij laat de olieslagerij voor de brouwnering varen en wordt eigenaar van eene brouwerij met mouterij op de Hoogstraat, waaraan — ter herinnering aan zijn stamhuis.— het teeken wordt gegeven van „de Olifant". Hoe het intusschen met de bakkerij „de Olifant" is geloopen, weten wij niet en evenmin wie haar geëxploiteerd heeft. Het spoor van Cornelis Arentsz. Kievit raken wij voorloopig kwijt; de jongere broeder Maerten, die met een Amsterdamsche korenkoopersdochter trouwde, werd eveneens tot de brouwnering aangetrokken en kocht in 1586 het bedrijf „de Gulden Druif" op de Hoogstraat, dat wegens het overlijden van den eigenaar baljuw Gerryt Cornelisz. van Vlooswijck door diens zoon Barthout van de hand werd gedaan; en Pieter Arentsz. Kievit bleef, nadat moeder Annetje Damen in 1587 was gestorven, met zijne huisvrouw Brechtge Willemsdr. de Lange het huis „de Olifant" bewonen, doch richtte, in beroepskeuze zijn schoonbroeder Pieter Adriaensz. Tromper volgend, de oude bakkerij tot eene zeepziederij in. Drie brouwerijen „de drie Hoorntjes", „de Gulden Druif", „de Olifant" en ééne zeepziederij „de Olifant" werden dus nu door de broeders geëxploiteerd. Alleen Cornelis Arentsz. Kievit liet nog met zijne vestiging op zich wachten, tot hij daartoe in 1607 76
de goede gelegenheid vond. Door Barthout van Vlooswijck was aan de Nieuwe Haven Zz. eene brouwerij opgericht, die den naam ontving van „de Roode Leeuw". Met de exploitatie van dit bedrijf schijnt burgemeester Van Vlooswijck geen succes te hebben gehad; na enkele jaren althans trekt hij zich uit de brouwnering terug en gaat „de Roode Leeuw" verhuren aan Cornelis Kievit. In denzelfden tijd steekt Van Vlooswijck zijn geld in eene onderneming van geheel anderen aard: in Zeeuwsen^Vlaanderen werd door hem de bedijking begonnen van een ingeloopen polder, gelegen bij Terneuzen, die thans nog als Vlooswijck-polder bekend staat. Kort daarop blijken zijne financiën zwak te staan; den Rotterdamschen oud-burgemeester treffen wij dan aan als gegijzelde op de Haagsche Gevangenpoort en zijne brouwerij gaat in eigendom over aan Cornelis Kievit. Door den aankoop van „de Roode Leeuw" was het aantal Kievit-brouwerijen tot vier gestegen. Dit getal zou evenwel nog toenemen. Van de bedrijven heeft blijkbaar vooral „de Drie Hoorntjes" gefloreerd; toen nu IJsbrant Arentsz. brouwer, na het overlijden van zijn schoonbroeder Simon Pietersz. Couwael de Jonge (die gehuwd was geweest met Adriaentje Baltendr. de Gruter, weduwe Hobbe Jansz. Kievit) eigenaar was geworden van de brouwerij „de Haring", vereenigde hij de beide naast elkaar gelegen brouwerijen tot één bedrijf „de Drie Hoorntjes", waartoe de oude Haring-brouwerij in 1607 geheel werd vernieuwd en kocht daarna nog in 1608 een brouwerij op de Hoogstraat, die tot teeken voerde „de Bok" en herdoopt werd in „de Roode Halve Maan". Met dezen laatsten aankoop had de activiteit der eerste Kievitgeneratie op industrieel gebied haar hoogtepunt bereikt. Voor evenwel het relaas der handelingen van de vijf gebroeders te eindigen, dient nog de promotie vermeld te worden, door Reyer Arentsz. bij de Admiraliteit gemaakt: van Convooijmeester voor het Comptoir Rotterdam was hij geklommen tot Ontvanger-generaal bij het College der Admiraliteit van Zuid-Holland, bij gelegenheid, dat het Admiraliteits-wezen in 1597 opnieuw geregeld was. Als ontvanger-generaal der convoyen gaat Reyer Arentsz. in 1599 met zijn buurman Adriaen Jansz. Bijlewerff, zeepzieder in „de Ring", een accoord aan, waarbij hem wordt toegestaan bij 77
zijne brouwerij „de Olifant" een kantoor te maken in de hun gemeenschappelijk toekomende „Olifantsteeg", die later ook als „Convooysteeg" zal worden aangeduid. Onderwijl was de tweede generatie volwassen geworden en tijdens de thans aanbrekende periode van opbloei der Rotterdamsche brouwerij vaardig, in de leiding der bedrijven en de ambten op te volgen. Het eerst kwamen aan de beurt de drie zonen van Reyer Arentsz. brouwer uit zijn huwelijk met Elisabeth Biscop: de Biscops, zooals zij zich met den ouden geslachtsnaam hunner moeder noemden. Het ambt van Ontvanger-generaal der Admiraliteit wisten zij na hun vaders dood (in 1606) aanvankelijk in de familie te houden; Reyer Arentsz. werd daarin opgevolgd door zijn oudsten zoon Pieter Reyersz. Biscop, die getrouwd was met Deliana van Oldenbarnevelt, dochtervan den Stadspensionaris Dr. Helias van Oldenbarnevelt. Reeds in 1616 kwam Pieter te overlijden; wel werd hij toen vervangen door zijn broeder Willem Reyersz. Biscop (gehuwd met de tweede dochter van den pensionaris: Johanna), doch ook deze stierf reeds, na slechts een jaar het ambt bekleed te hebben. De derde zoon Arent Reyersz. Biscop kwam, nadat dit bedrijf eerst eenigen tijd geleid was door Reyer Arentsz'. schoonzoon Mr. Dirck van der Wolff, koopman en advocaat, aan het hoofd te staan van de brouwerij „de Olifant", die voorloopig gemeenschappelijk eigendom bleef van Reyers erfgenamen. In 1622 ontdeden deze zich evenwel van hun bezit; Arent Biscop „koopman" wordt dan vermeld als mede-eigenaar van een nieuw bedrijf, de mouterij „de Olifant" in de Korte Wijnstraat, en koopt in 1631 — in welk jaar hij ook als „zeepzieder" wordt aangetroffen — de brouwerij „de Roode Halve Maan", die tot 1640 door hem in eigendom werd bezeten. In 1612 overleed Maerten Arentsz. Kievit kinderloos, de brouwerij „de Gulden Druif" aan zijn broeder, den zeepzieder Pieter Arentsz. Kievit, nalatende. Deze kreeg daardoor de keuze tusschen twee bedrijven: Pieter verliet toen de zeepziederij „de Olifant", waarvan zijn zoon Willem Pietersz. Kievit de exploitatie overnam, en vestigde zich in de brouwerij, die hij -— met bijstand van zijn zoon Arent Pietersz. Kievit — tot zijn dood is blijven leiden. Zijne erfgenamen verkoopen in 1626 de brouwerij; Arent 78
en Willem komen reeds na enkele jaren te overlijden; en de zeepziederij wordt spoedig daarna door den koopman-zeepzieder Heyman Bick, als echtgenoot van Anna Pietersdr. Kievit, overgedragen. Ook de beide bedrijven, die Ysbrant Arentsz. in 1614 naliet, bleven aanvankelijk Kievit-brouwerijen, al ging de leiding ervan niet op zijne zonen over. Zijne weduwe Geertruyd Couwael hield „de Drie Hoorntjes" aan en nam in het bedrijf als medeexploitant op haar neef Nicolaes Cornelisz. Kievit; en „de Roode Halve Maen" werd aan diens broeder Arent Cornelisz. Kievit verhuurd. Dat Geertruyd Couwael geschiktheid bezat de brouwerij-belangen te behartigen en het haar niet aan practischen zin heeft ontbroken, valt op te maken uit eene beschikking in haar testament, waarbij zij eene jaarrente van tien ponden Vlaamsch (f 60,—) vermaakte ten behoeve van het Oude Vrouwenhuis, doch aan haar legaat de voorwaarde verbond, dat al de bieren voor het Huis voortaan betrokken zouden worden uit „de Drie Hoorntjes" — aldus eene gedwongen brouwerij-nering stipuleerend. Nadat Arent Cornelisz. Kievit in 1623 was overleden, verkocht de weduwe Ysbrant Arentsz. „de Roode Halve Maan" aan haar neef Adam Cornelisz. Kievit brouwer. Adam ging al spoedig de brouwerij verhuren aan zijn broeder Nicolaes, toen deze uit „de Drie Hoorntjes" trad, die in 1627 verkocht werd aan den koopman Jan Willemsz. Domys, door wien dit bedrijf herdoopt werd in „de Witte Molen", Het woonhuis „de Drie Hoorntjes" bleef aan de erfgenamen van Ysbrant Arentsz. om tot woning te dienen voor Mr. Arent (Arnout) Ysbrantsz. Kievit, den auteur van het veelgelezen „Catholyck Memorybouck" en voor zijne zuster Weduwe Cornelis Pietersz. van Walenburch, de moeder der twee Bisschoppen Adriaen en Pieter van Walenburch '). Cornelis Arentsz. Kievit werd in de leiding van de brouwerij „de Roode Leeuw" na zijn dood (in 1621) opgevolgd door zijne dochter Anna Cornelisdr. Kievit, daartoe bij testament door hem aangewezen. In deze uiterste wilsbeschikking, die vele persoon1) Reeds tijdens het leven van Ysbrant Arentsz. brouwer — in Januari 1614 — had de brouwerij „de Drie Hoorntjes" aan de Rotterdamsche Roomsch-Katholieken tot plaats van bijeenkomst gediend. (F. Dusseldorpius. Annales.)
79
lijke uitingen bevat en van groote vaderlijke bezorgdheid doet blijken, geeft de testateur te kennen, „dat hij niet hooger in recommandatie ooit had gehad als de eenigheid (rechten band van de liefde) van zijne wettige descendenten en lieve kinderen, geprocreëerd bij Catharina Lievensdr. zijne lieve huisvrouw" en verklaart hij, „dat alle zijne goederen — en voornamelijk de brouwerij — zullen worden aanvaard door zijne dochter Anna Cornelisdr., die al dezelve goederen, neringen en gansche familie zal nemen in hare possessie en protectie om deze te regeeren en beneficeeren evenals of hij zelf in leven was, gelijk zij als trouwe gouvernante en neringvaste menagère gewoon was te doen, zulks tot emolument, profijt, schade en last der gemeene erfgenamen". Verder geeft de testateur als zijn wil te kennen, „dat hij betrachtende met hartewensch de eenigheid zijner kinderen en gemeene beneficie zijner goederen, ten principale begeerig was zijne dochter te recompenseeren voor hare veeljarige industrie, fatigue en moeite in zijne familie tot ongeloovige merite" en vermaakt hij derhalve aan haar de optie en keur op de brouwerij „de Roode Leeuw" tegen te taxeeren waarde bij latere verdeeling van den boedel. Ook Cornells Kievits vijf zonen worden in het testament één voor één genoemd. De twee oudste: Arent en Nicolaes hebben elk f 8500,— ten huwelijk meegekregen; aan Lieven (luitenant bij het Staatsche leger) zijn groote sommen ten koste gelegd en de vader, die dezen zoon „altijd en alsnog met uiterste liefde is prosequeerende, is voor hem ten hoogste bekommerd en bezorgd alhoewel tot nog toe zijn comportement, handel en leven in het minst niet suspect is"; den minderjarigen Adam wordt opgedragen bij zuster Anna „vredig en eerbiedig te blijven inwonen en de brouwerij „de Roode Leeuw" met alle gerequireerde devoir en diligentie te beneficieeren"; en de jongste zoon Dirck, dien „den goeden God hadde geliefd te bezoeken met impotentie, defect van dispositie en verstand", wordt toevertrouwd aan de curateele van Cornells' broeder: Pieter Arentsz. Kievit en van zijn oudsten zoon Arent Cornelisz. Kievit. Nadat Anna Kievit een paar jaren de brouwerij beheerd had, werd zij de huisvrouw van Allard Maertensz. van der Duyn en maakte gebruik van het optierecht, haar bij testament toegekend. Dat het beroep van den vader ook door zijne zonen Arent en 80
Nicolaes gekozen was en Adam hun voorbeeld volgde, is reeds vermeld bij de brouwerijen van Ysbrant Arentsz. Slechts kort bleef Nicolaes Cornelisz. Kievit „de Roode Halve Maen" exploiteeren: zijn broeder Adam Kievit „koopman" droeg in 1631 de brouwerij over aan hun neef Arent Reyersz. Biscop, waarna Nicolaes zich als koopman gaat vestigen in een huis aan het Haringvliet Zuidzijde. Met den verkoop van „de Roode Halve Maan" door Arent Biscop eindigde in het jaar 1640 de industriëele werkzaamheid der Kievits; de volgende generatie zou zich niet meer met het familiebedrijf inlaten, doch er de voorkeur aan geven in haar geboortestad en elders belangrijke bestuursbetrekkingen te bekleeden. Van de afstamming der Kievits uit de bakkerij „den Olyphant" bleef het geslachtswapen getuigen, gelijk dit door Reyer Arentsz. brouwer werdt aangenomen, dat 3 Kieviten vertoont benevens een Witten Olifant. Deze teekens worden ook gevonden in het wapen van Mr. Johan Kievit (zoon van Nicolaes K.), den bekenden Orangist, door wiens handel en wandel de naam Kievit eene plaats heeft gekregen in onze vaderlandsche historie.
LEGAAT AAN GALEIBOEVEN. In den name ons Heeren Jesu Christi amen. Op huyden den XVen Aprilis XVIc ende vijfendartich, in de derde indictie des naemiddach ten drye uyren, compareerden voor mijn Jacob Duyfhuysen Junior, notario publico bij den Hove van Hollant geadmitteert, tot Rotterdam residerende, ende de ondergenoemde getuygen, IJsbrant Claesz.Winter, waechmeester deser stat Rotterdam, ende Machteltge Arentsd. van Lodestein, egteluyden.. . Ende comende zy Machteltge Arentsd. totte dispositie van hare goederen, soo maeckt noch zy testatrice (uyt compassie) de armen van de galeye sorterende onder het collegie ter admiraliteyt alhier, daer althans Capiteyn op is Willem Cornelisz. Raven, de somme van twehondert car. gulden tot eieren ende andere behouften, ter distributie van eenige van hare vrunden. Prot. not. Duyfhuysen Jun. IX 78. 81