Citeerwijze: Octrooicentrum NL 30 december 2014, IEF 14610 (Bick Tegen Matador) www.IE-Forum.nl
> Retouradres Postbus 10366 2501 HJ Den Haag
dr. ir. J.W. Meewisse, voorzitter ir. B.L. van Soest ir. P.C.A. de Haas mw. dr. ir. J.C. van der Linden, secretaris
Datum Betreft
30 december 2014 Advies ex artikel 84 Rijksoctrooiwet 1995 inzake NL octrooi 2004134
Verzoekster: Gemachtigde:
Bick B.V. te Zeijen ir. J.R. Mink, drs. C. Mink-Lindenburg
Octrooihoudster: Gemachtigde:
Matador B.V. te Helvoirt ir. H.Th. van den Heuvel
Octrooicentrum Nederland, onderdeel van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Octrooien, Valorisatie en Sectoren Prinses Beatrixlaan 2 2595 AL Den Haag Postbus 10366 2501 HJ Den Haag www.rvo.nl/octrooien
T 088 602 64 07 F 088 602 90 24
Onze referentie ORE/advies/2004134
1. Het geding
5
Bick B.V. (hierna: verzoekster) heeft op 11 juli 2014 een verzoekschrift met bijlagen ingediend bij Octrooicentrum Nederland, met het verzoek een advies volgens artikel 84 van de Rijksoctrooiwet 1995 (hierna: Row 1995) uit te brengen omtrent de toepasselijkheid van de in artikel 75 lid 1 Row 1995 genoemde nietigheidsgronden op het Nederlands octrooi 2004134 (hierna: het octrooi). Matador B.V. (hierna: octrooihoudster) heeft op 25 augustus 2014 een verweerschrift ingediend.
10
15
Tijdens de hoorzitting van Octrooicentrum Nederland op 7 november 2014 hebben beide partijen hun standpunten nader doen bepleiten bij monde van hun octrooigemachtigden. De octrooigemachtigden van verzoekster, de heer ir. J.R. Mink en mevrouw drs. C. Mink-Lindenburg, waren hierbij vergezeld van de heer L. Westera, directeur van Bick B.V. en mevrouw Westera. De octrooigemachtigde van octrooihoudster, de heer ir. H.Th.van den Heuvel, was hierbij vergezeld van de heer ir. D.C. Settels, octrooigemachtigde in opleiding en de heer mr. E.J. Louwers, advocaat. Beide partijen hebben ter zitting exemplaren van hun pleitnota overgelegd.
20 De inhoud van de hiervoor genoemde stukken dient als hier ingelast te worden beschouwd.
AANTEKENEN
1
van 14
2. De feiten
5
Matador B.V. is rechthebbende op het Nederlandse octrooi 2004134 voor een “Blokkeerinrichting voor het blokkeren van ten minste één aan een achterzijde van een voertuig, zoals een bus of auto, gelegen deur”, welk octrooi op 15 september 2010 voor de duur van twintig jaren is verleend op een aanvrage ingediend op 22 januari 2010, onder inroeping van een recht van voorrang gebaseerd op de Nederlandse octrooiaanvrage 2002447, ingediend op 23 januari 2009.
Octrooicentrum Nederland, onderdeel van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Octrooien, Valorisatie en Sectoren
Datum 30 december 2014
10 Op 30 januari 2014 is een akte van gedeeltelijke afstand ingeschreven in het octrooiregister onder aktenummer 021255, waarmee de beschrijving en conclusies van het octrooi zijn gewijzigd. 15
Het gewijzigde octrooi omvat 9 conclusies. Conclusie 1 is geformuleerd als onafhankelijke conclusie gericht op een blokkeerinrichting, volgconclusies 2 t/m 9 zijn afhankelijk van conclusie 1. De gewijzigde conclusie 1 van het octrooi luidt als volgt:
20 Blokkeerinrichting voor het blokkeren van ten minste één aan een achterzijde van een voertuig, zoals een bus of auto, gelegen deur, welke ten minste ene deur volgens een baan verplaatsbaar is tussen een het voertuig toegang verschaffende positie en een het voertuig afsluitende positie, omvattende: 25 - een behuizing voorzien van een opnameruimte met een opening voor het opnemen van ten minste een deel van een met het voertuig verbonden trekhaak;
30
- een met de behuizing verbonden blokkeerelement, die zich tot in de baan van de ten minste ene deur uitstrekt, in een toestand waarbij ten minste een deel van de trekhaak door de behuizing is opgenomen; - borgmiddelen, die verplaatsbaar zijn tussen een de behuizing ten opzichte van de trekhaak borgende toestand en een losneembare toestand; en
35
- een slot voor het in een de behuizing borgende toestand vergrendelen van de borgingsmiddelen, waarbij de behuizing een oog omvat, voor samenwerking met het slot.
3. De door verzoekster aangevoerde nietigheidsgronden 40
45
Verzoekster heeft in haar verzoekschrift de geldigheid van het octrooi betwist. Hiertoe heeft zij gemotiveerd betoogd dat alle conclusies van het octrooi nietig zijn wegens gebrek aan nieuwheid en/of inventiviteit. Ook betoogt verzoekster dat conclusie 8 niet nawerkbaar is en dat het onderwerp van conclusie 9 niet gedekt wordt door de inhoud van de ingediende aanvrage. Voorts heeft verzoekster er op gewezen dat zij de geldigheid van het recht van voorrang niet heeft kunnen nagaan, omdat het voorrangsbewijs niet beschikbaar is.
2
van
14
Ter onderbouwing van haar nieuwheids- en inventiviteitsbezwaren heeft verzoekster in haar verzoekschrift de volgende documenten aangevoerd:
5
10
D1: D2: D3: D4: D5: D6: D7:
het Amerikaanse octrooi US 6237377 B1; de Amerikaanse octrooiaanvrage US 2007/215565 A1; het Amerikaanse octrooi US 6564599 B2; de Europese octrooiaanvrage EP 0897833 A1; de Duitse octrooiaanvrage DE 10051861 A1; het Duitse gebruiksmodel DE 9311291 U1; de Europese octrooiaanvrage EP 1645474 A1;
Octrooicentrum Nederland, onderdeel van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Octrooien, Valorisatie en Sectoren
Datum 30 december 2014
E1: het Chinese gebruiksmodel CN 2507709 Y, alsmede een Engelstalige machinevertaling hiervan; E2: montagevoorschrift ‘Twinny Load Classic’ . 15
20
25
30
35
De documenten D1 tot en met D7 werden reeds genoemd in het onderzoeksrapport van octrooiaanvrage 2004134, de documenten E1 en E2 zijn door verzoekster additioneel ingebrachte stand der techniek. Verzoekster verwijst voor de onderbouwing van haar nietigheidsbezwaren gebaseerd op de documenten D1 tot en met D7 naar het onderzoeksrapport en de schriftelijke opinie. Daaruit blijkt dat alleen de originele conclusies 7 tot en met 10 nieuw en inventief zijn. Aanvullend onderbouwt verzoekster haar nietigheidsbezwaren onder verwijzing naar de documenten D1, D2 , E1 en E2. Aangezien de onderzoeker in de schriftelijke opinie conclusie 1 niet nieuw achtte, beschouwt verzoekster de toegevoegde materie uit de originele conclusie 10, te weten de maatregel dat de behuizing een oog omvat voor samenwerking met het slot, als het kenmerkende deel van de gewijzigde conclusie 1. Verzoekster heeft ter zitting aangevoerd dat deze kenmerkende maatregel eveneens bekend is uit D1, waarbij zij verwijst naar onderdeel 5 in figuur 2. Voorts stelt verzoekster dat conclusie 1 niet nieuw is omdat alle maatregelen geopenbaard worden in E1. Verzoekster betoogt daarbij dat hoewel de inrichting volgens E1 bedoeld is als fietsendrager, het voor iedereen duidelijk is dat deze in gebruikstoestand de achterdeur van een voertuig zal blokkeren. Vervolgens heeft zij in het verzoekschrift en ter zitting in detail benoemd waar de verschillende onderdelen van conclusie 1 in de figuren van E1 aangetroffen worden. Ter zitting heeft verzoekster haar bezwaar nog toegelicht met behulp van een model van een inrichting volgens E1.
40
45
Volgens verzoekster achtte de onderzoeker in het nieuwheidsrapport de originele conclusie 10 inventief, maar slechts in afhankelijkheid van conclusie 7. Het opnemen van de maatregelen van conclusie 10 in de originele conclusie 1 kan derhalve de hoofdconclusie niet nieuw en inventief maken, waarbij verzoekster voorts opmerkt dat conclusie 7 ook niet nieuw is. Mocht Octrooicentrum Nederland conclusie 1 wel nieuw oordelen, dan is conclusie 1 volgens verzoekster niet inventief. De vakman zal begrijpen dat in de handel verkrijgbare sloten doorgaans samenwerken met een oog. Om een dergelijk slot
3
van
14
te gebruiken zal de vakman aan de behuizing een oog maken dat kan samenwerken met het slot.
5
10
15
Desgevraagd heeft verzoekster ter zitting nog de uitvoeringsvoorbeelden van figuren 7, 9 en 10 volgens D3 besproken, waarbij zij stelt dat D3 hetzelfde openbaart als D1 en daarom haar argumenten gebaseerd op D1 mutatis mutandis ook op D3 van toepassing zijn.
Octrooicentrum Nederland, onderdeel van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Octrooien, Valorisatie en Sectoren
Datum 30 december 2014
Ten aanzien van de volgconclusies heeft verzoekster aangevoerd dat de conclusies 2, 4 en 7 eveneens niet nieuw zijn ten opzichte van E1. Verzoekster stelt dat conclusie 3 niet inventief is ten opzichte van de combinatie van E1 en E2, aangezien het voor de vakman voor de hand ligt om positioneringsmiddelen als bekend uit E2 toe te passen bij de fietsendrager volgens E1. Ter zitting heeft zij nog aangevuld dat toepassing van dergelijke positioneringsmiddelen bij een inrichting volgens D1 eveneens voor de hand ligt en inventiviteit derhalve eveneens ontbreekt ten opzichte van D1 in combinatie met E2.
20
De kenmerkende maatregelen van conclusie 5 zijn volgens verzoekster bekend uit figuur 3 van D2, die van conclusie 6 uit figuur 4 van D2. Het ligt volgens verzoekster in het bereik van de vakman om D1 met D2 te combineren en zo te komen tot een inrichting volgens conclusies 5 en 6.
25
Verzoekster stelt dat conclusie 8 niet nawerkbaar is, omdat uit geen van de figuren blijkt hoe de pen en het slot met elkaar verbonden zijn. Ze zijn in ieder geval niet rechtstreeks (en vast) met elkaar verbonden. Onder verwijzing naar figuur 6a van E1 stelt verzoekster vervolgens dat conclusie 8 niet nieuw is.
30
Tegen conclusie 9 heeft verzoekster tenslotte aangevoerd dat het onderwerp niet gedekt wordt door de inhoud van de ingediende aanvrage volgens art. 75 lid 1 sub c Row 1995. Daarbij acht zij het technisch effect onduidelijk. Mocht de flens bedoeld zijn als afscherming, dan acht verzoekster conclusie 9 niet inventief.
35 4. Het verweer van octrooihoudster
45
In haar verweer heeft octrooihoudster gesteld dat de met het octrooi beschermde uitvinding wel nieuw en inventief is, heeft octrooihoudster weersproken dat conclusie 8 niet nawerkbaar is en heeft zij betoogd dat conclusie 9 wel wordt gedekt door de inhoud van de ingediende aanvrage. Aan de opmerking van verzoekster over de geldigheid van het ingeroepen recht van voorrang dient volgens octrooihoudster voorbijgegaan te worden, aangezien er geen relevante documenten ingebracht zijn waarvan de eerste openbaarmaking in het voorrangsjaar ligt.
50
Ten aanzien van conclusie 1 stelt octrooihoudster voorop dat het onjuist is om de materie van de originele conclusie 10 te zien als de kenmerkende maatregel van conclusie 1. De meest nabij gelegen stand der techniek is volgens octrooihoudster D1, waaruit een blokkeerinrichting bekend is welke in een opening van een
40
4
van
14
voertuig wordt aangebracht en derhalve geen inrichting openbaart voor het opnemen van ten minste een deel van een trekhaak.
5
10
15
20
25
30
Ter zitting heeft octrooihoudster gesteld dat de verschillende uitvoeringsvoorbeelden van de blokkeerinrichting volgens D3 evenmin als D1 een trekhaak openbaren en er evenmin een incentive is om de inrichting toe te gaan passen op een bestaande trekhaak. Voorts acht octrooihoudster de combinatie van slot met borgmiddelen niet bekend uit D3.
Octrooicentrum Nederland, onderdeel van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Octrooien, Valorisatie en Sectoren
Datum 30 december 2014
Octrooihoudster bestrijdt voorts dat de in het document E1 geopenbaarde fietsendrager nieuwheidsbezwarend is voor conclusie 1 van het octrooi, omdat in E1 nergens wordt vermeld dat de fietsendrager het openen van een voertuigdeur zou belemmeren. Het blokkeren van een voertuigdeur is juist geen gewenste eigenschap van een fietsendrager. Los daarvan stelt octrooihoudster dat E1 geen blokkeerelement volgens conclusie 1 openbaart en voorts geen oog voor samenwerking met een slot. Ter zitting heeft octrooihoudster nog benadrukt dat E1 geen blokkeerinrichting beschrijft, maar slechts een inrichting die onder bepaalde omstandigheden een blokkade zou kunnen vormen. De fietsendrager volgens E1 is niet ingericht voor het blokkeren van ten minste één aan de achterzijde van een voertuig, zoals een bus of auto, gelegen deur. Ten aanzien van het tegen conclusie 1 aangevoerde inventiviteitsbezwaar bestrijdt octrooihoudster dat het op te lossen probleem is gelegen in het aan de behuizing bevestigen van een slot. Octrooihoudster stelt dat het probleem is gelegen in het lastig kunnen beveiligen van een deur van een voertuig door gebruik te maken van de bestaande trekhaak. Daarnaast voert octrooihoudster aan dat E1 gelegen is op een ander vakgebied dan blokkeerinrichtingen voor voertuigen en daarmee ongeschikt is als startpunt voor een inventiviteitsaanval. Octrooihoudster merkt voorts op dat toepassing van het oog voor samenwerking met het slot, als voordeel heeft dat het slot uitwisselbaar is en voorts de constructie van de blokkeerinrichting relatief eenvoudig maakt. De conclusies 2, 4 en 7 zijn afhankelijk van conclusie 1 en daarmee volgens octrooihoudster ook nieuw.
35
40
45
De door verzoekster tegen conclusie 3 aangevoerde combinatie van D1 en D2 is onjuist volgens octrooihoudster, omdat een systeem als bekend uit D2 niet zonder meer geschikt is voor het gewenste doel. Er kan niet vertrouwd worden op de bevestigingselementen van D2 voor diefstalpreventie. Om dezelfde reden acht octrooihoudster ook de conclusies 5 en 6 inventief ten opzichte van de combinatie van D1 en D2. Volgens octrooihoudster openbaart E2, de ‘Twinny load’, een werkwijze voor het bevestigen van een drager op een gekromd deel van een trekhaak, en niet op de bol of kogel. Het bezwaar gebaseerd op E2 dient derhalve te worden afgewezen. De maatregelen van conclusie 4 zijn volgens octrooihoudster niet bekend uit E1, aangezien element 524 geen borgmiddel is dat verplaatsbaar is tussen een de behuizing borgende toestand en een toestand waarin de behuizing losneembaar is.
50
5
van
14
5
10
Onder verwijzing naar figuur 1 van het octrooi betoogt octrooihoudster dat conclusie 8 wel nawerkbaar is, omdat in de figuur wordt getoond hoe het slot via een metalen plaat en bevestigingspinnen aan de pennen is bevestigd. Daarnaast acht octrooihoudster conclusie 8 nieuw in afhankelijkheid van conclusie 1 en stelt zij voorts dat uit E1 geen pen bekend is als beschreven in het octrooi.
Octrooicentrum Nederland, onderdeel van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Octrooien, Valorisatie en Sectoren
Ten aanzien van conclusie 9 wijst octrooihoudster er op dat de aanvrage zoals ingediend reeds was voorzien van conclusie 9 en de conclusie dus gedekt wordt door de inhoud van de ingediende aanvrage. Voorts stelt octrooihoudster dat een mogelijk gebrek aan effect van een maatregel geen nietigheidsgrond oplevert. Bovendien stelt zij dat er wel effecten van de maatregelen van conclusie 9 zijn. Octrooihoudster acht conclusie 9 daarom nieuw en inventief.
Datum 30 december 2014
5. Overwegingen van Octrooicentrum Nederland 15
20
25
In het verzoekschrift heeft verzoekster aangevoerd dat zij niet heeft kunnen vaststellen of het voor het octrooi ingeroepen recht van voorrang gebaseerd op Nederlandse aanvrage 2002447 geldig is. Omdat alle voor dit advies relevante documenten zijn gepubliceerd voor de voorrangsdatum van het octrooi is het in het belang van de beoordeling van de aangevoerde bezwaren niet nodig dat Octrooicentrum Nederland zijn oordeel geeft over de geldigheid van het ingeroepen recht van voorrang. Verzoekster heeft in haar verzoekschrift verwezen naar het onderzoeksrapport met betrekking tot de Nederlandse aanvrage die leidde tot het octrooi. Ten aanzien hiervan wordt opgemerkt dat Octrooicentrum Nederland onafhankelijk advies uitbrengt omtrent de toepasselijkheid van in art. 75 lid 1 Row 1995 genoemde nietigheidsgronden ten aanzien van het onderhavige octrooi Octrooicentrum Nederland is daarbij niet gebonden aan de uitkomsten van een eerder onderzoek of eerdere beoordeling.
30 5.1 Conclusie 1 5.1.1 Nieuwheid van conclusie 1 35
40
45
Verzoekster heeft beargumenteerd dat D1 bezwarend is voor de nieuwheid van conclusie 1 van het octrooi. Octrooihoudster heeft betoogd dat D1 niet nieuwheidsbezwarend is voor conclusie 1, aangezien D1 niet openbaart dat de daaruit bekende blokkeerinrichting is voorzien van een behuizing voor het opnemen van ten minste een deel van een trekhaak. D1 beschrijft volgens octrooihoudster een inrichting die in een opening van een voertuig kan worden aangebracht. Verzoekster heeft in dit verband naar voren gebracht dat blijkens D1 ‘trailer hitch 5’ een behuizing vormt, waarvan de inwendige ruimte een opnameruimte is, waarin een deel van de trekhaak kan worden opgenomen. Octrooicentrum Nederland wijst er in dit verband op dat de behuizing van de blokkeerinrichting volgens conclusie 1 van het octrooi, die een deel van een trekhaak kan opnemen en ten opzichte daarvan geborgd kan worden (zie
6
van
14
5
10
15
20
25
30
conclusie 1, de regels 8 – 14), ook van de trekhaak losneembaar is. Dit laatste blijkt in het bijzonder uit de regels 13 en 14 van conclusie 1, welke luiden: ‘- borgmiddelen, die verplaatsbaar zijn tussen een de behuizing ten opzichte van de trekhaak borgende toestand en een losneembare toestand’. Gezien het octrooi als geheel dient naar het oordeel van Octrooicentrum Nederland deze passage opgevat te worden als: ‘- borgmiddelen, die verplaatsbaar zijn tussen een eerste toestand, waarin de behuizing ten opzichte van de trekhaak geborgd is, en een tweede toestand, waarin de behuizing ten opzichte van de trekhaak losneembaar is’. Hierbij wordt met de trekhaak dat deel van het trekhaaksysteem bedoeld dat een als bol of kogel uitgevoerde uitkraging omvat (zie het octrooi, pagina 2, de regels 5 en 6). Verzoekster heeft gesteld dat de term ‘losneembare toestand’ in regel 14 niet op de behuizing betrekking heeft, maar alleen betrekking heeft op de in regel 13 genoemde borgmiddelen. Deze lezing wordt door Octrooicentrum Nederland niet gevolgd, omdat volgens het octrooi de blokkeerinrichting als geheel op een trekhaak gemonteerd kan worden, geborgd kan worden, op slot gezet kan worden en ook als geheel (dus inclusief de behuizing) weer losgenomen kan worden van de trekhaak (zie het octrooi, pagina 5, de regels 29 en 30). Dit brengt met zich mee dat de blokkeerinrichting als geheel losgenomen kan worden van het voertuig. Zoals verzoekster onderkent, vormt de ‘trailer hitch 5’ volgens D1 een met een voertuig vast verbonden deel van een trekhaaksysteem. Omdat ‘trailer hitch 5’ niet losgenomen kan worden van het voertuig, althans niet zonder arbeidsintensieve montagewerkzaamheden, kan het naar het oordeel van Octrooicentrum Nederland niet aangemerkt worden als onderdeel van een blokkeerinrichting in de zin van het octrooi. ‘Trailer hitch 5’ kan daarom niet beschouwd worden als een behuizing, en de inwendige ruimte van ‘trailer hitch 5’ kan niet beschouwd worden als een opnameruimte in de zin van conclusie 1 van het octrooi. De blokkeerinrichting volgens conclusie 1 van het octrooi verschilt derhalve van de uit D1 bekende inrichting ten minste door een behuizing voorzien van een opnameruimte met een opening voor het opnemen van ten minste een deel van een trekhaak. Octrooicentrum Nederland concludeert op grond hiervan dat de nieuwheid van conclusie 1 door D1 niet wordt aangetast.
45
Voorts heeft verzoekster gesteld dat conclusie 1 niet nieuw is ten opzichte van document E1 en ten opzichte van figuur 2 van D2. Deze figuur toont volgens haar een uitvoeringsvorm van de stand van de techniek die ook bekend is uit E1. Bij de bespreking van deze inrichting is door verzoekster uitgegaan van E1. Hoewel deze inrichting volgens verzoekster bedoeld is als fietsendrager vormt deze in de gebruikstoestand volgens haar een uitstekende fysieke blokkade voor het openen van een achterdeur van een voertuig, en omvat deze inrichting alle technische kenmerken van conclusie 1. Octrooihoudster heeft betwist dat E1 openbaart dat de daarin getoonde inrichting ingericht is voor het blokkeren van een aan de achterzijde van een voertuig gelegen deur, en stelt dat E1 de gebruikstoestand van de fietsendrager niet toont. Octrooihoudster heeft ook betwist dat de inrichting volgens E1 een blokkeerinrichting openbaart, en heeft uiteengezet dat die inrichting meerdere kenmerken van conclusie 1 van het octrooi mist.
50
Octrooicentrum Nederland stelt vast dat zowel E1 als figuur 2 van D2 een fietsendrager openbaart. Octrooicentrum Nederland begrijpt dat verzoekster met haar argumentatie doelt op vaste jurisprudentie, dat van een conclusie met de vorm: “Inrichting voor het uitvoeren van de werkwijze X met de kenmerken A, B
35
40
Octrooicentrum Nederland, onderdeel van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Octrooien, Valorisatie en Sectoren
Datum 30 december 2014
7
van
14
5
10
15
20
25
30
en C” het kenmerk “voor het uitvoeren van de werkwijze X” als een functioneel kenmerk wordt beschouwd, dat over de structuur van het inrichting alleen zegt dat deze geschikt is voor het uitvoeren van de werkwijze X, en dat alle inrichtingen die geschikt zijn voor het uitvoeren van de werkwijze X daarom de nieuwheid van de conclusie in de weg kunnen staan indien hun structuur verder hetzelfde is als in de conclusie omschreven, dat wil zeggen voorzien van de kenmerken A, B en C. Verzoekster gaat met haar redenering echter voorbij aan het feit dat conclusie 1 beperkt is tot een bepaald soort inrichting, namelijk een blokkeerinrichting. Bij het lezen van een conclusie dient aan de woorden daarvan de betekenis en de reikwijdte te worden gegeven die ze normaliter hebben op het relevante technische gebied, tenzij de beschrijving en/of de conclusies de woorden een speciale betekenis geven. Uitgaande van de normale betekenis van het woord ‘blokkeerinrichting’ mag naar het oordeel van Octrooicentrum Nederland er van uitgegaan worden dat een dergelijke inrichting geen voorzieningen heeft voor het dragen van een fiets. Een dergelijke inrichting is minder complex en daardoor lichter en compacter dan een fietsendrager, aangezien er geen onderdelen aanwezig zijn voor het dragen van de fiets. Daardoor is een blokkeerinrichting beter hanteerbaar en gemakkelijker op te bergen dan een fietsendrager. De beschrijving noch de conclusies van het octrooi geven naar het oordeel van Octrooicentrum Nederland aanleiding voor een andere betekenis van het woord ‘blokkeerinrichting’. Naar het oordeel van Octrooicentrum Nederland is uit E1 daarom geen blokkeerinrichting in de betekenis van conclusie 1 van het octrooi bekend, daargelaten de vraag of de fietsendrager bekend uit E1 geschikt is voor het blokkeren van een deur aan de achterzijde van een voertuig. Hetzelfde geldt voor de fietsendrager getoond in figuur 2 van D2. Noch E1 noch D2 kan op grond van het vorenstaande naar het oordeel van Octrooicentrum Nederland de nieuwheid van conclusie 1 wegnemen.
Octrooicentrum Nederland, onderdeel van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Octrooien, Valorisatie en Sectoren
Datum 30 december 2014
Octrooicentrum Nederland komt tot de slotsom dat het bezwaar van verzoekster, dat conclusie 1 niet nieuw is, geen doel treft. 5.1.2 Inventiviteit van conclusie 1
35
40
45
Bij het beoordelen van de inventiviteit van een uitvinding dient allereerst de meest nabij gelegen stand van de techniek te worden bepaald. De meest nabij gelegen stand van de techniek is die combinatie van kenmerken, geopenbaard in één enkele vindplaats, welke combinatie het meest veelbelovende startpunt vormt voor een ontwikkeling die tot de uitvinding leidt. Een eerste overweging daarbij is dat de meest nabij gelegen stand van de techniek gericht zou moeten zijn op een vergelijkbaar doel als de te beoordelen uitvinding. Octrooicentrum Nederland is van oordeel dat van de ingebrachte documenten alleen D1 en D3 een vergelijkbaar - in dit geval hetzelfde - doel hebben als de uitvinding volgens conclusie 1 van het octrooi. Dit doel is het voorzien in een inrichting waarmee een voertuig beter beveiligd wordt tegen diefstal (zie het octrooi, pagina 1, de regels 15 – 16; D1, kolom 1, de regels 17 – 21; D3, kolom 1, de regels 6 – 9). De overige in het geding gebrachte documenten openbaren inrichtingen waarvan het doel is een fiets of andere bagage te dragen, en liggen daarom verder van het octrooi verwijderd. Dat de hieruit bekende inrichtingen mogelijk het onbedoelde effect kunnen sorteren dat een voertuig beter beveiligd wordt tegen diefstal doet
8
van
14
daar niet aan af. Een fietsendrager heeft een ander doel dan een blokkeerinrichting.
5
10
15
20
25
30
35
Zowel D1 als D3 openbaart een blokkeerinrichting voor het blokkeren van een aan een achterzijde van een voertuig gelegen deur. D3, in het bijzonder de uitvoeringsvorm volgens figuur 9, benadert naar het oordeel van Octrooicentrum Nederland de uitvinding volgens conclusie 1 dichter dan D1 omdat de in figuur 9 van D3 getoonde inrichting een aantal relevante technische kenmerken gemeen heeft met de uitvinding volgens conclusie 1, die bij de inrichting bekend uit D1 niet aangetroffen worden. Deze kenmerken zijn een behuizing (D3: ‘post 340’) voorzien van een opnameruimte (zie D3, kolom 6, de regels 21 – 26: ‘socket’) met een opening, borgmiddelen in de vorm van een pen (zie D3, kolom 3, de regels 27 – 34 in een vergelijkbare uitvoeringsvorm: ‘rod’), en een daarmee geïntegreerd slot (‘lock 350’) voor het vergrendelen van de borgmiddelen. In D1 worden weliswaar soortgelijke middelen geopenbaard, maar die behoren zoals hiervoor reeds uit een gezet tot een vast met het voertuig verbonden deel van een trekhaaksysteem (‘trailer hitch’) en niet tot een van het voertuig losneembare blokkeerinrichting. Octrooicentrum Nederland beschouwt daarom D3, in het bijzonder de uitvoeringsvorm volgens figuur 9, als de meest nabij gelegen stand van de techniek.
Octrooicentrum Nederland, onderdeel van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Octrooien, Valorisatie en Sectoren
Datum 30 december 2014
Bij de inrichting volgens figuur 9 van D3 wordt een ‘base 320’ door de behuizing (‘post 340’) opgenomen. ‘Base 320’ is een onderdeel dat is gemonteerd op de bumper van een voertuig. Verzoekster heeft er op gewezen dat ‘base 320’ beschouwd kan worden als een trekhaak omdat ‘base 320’ is bevestigd in een ‘hitch ball aperture’ in de bumper. Octrooicentrum Nederland deelt deze opvatting niet. D3 openbaart slechts dat ‘base 320’ met een bout in een bevestigingsopening voor een trekhaak is bevestigd (zie kolom 3, de regels 8 – 11). Niet geopenbaard wordt dat ‘base 320’ een als bol of kogel uitgevoerde uitkraging omvat, en dus evenmin dat ‘base 320’ een trekhaak is. De inrichting volgens conclusie 1 van het octrooi verschilt derhalve naar het oordeel van Octrooicentrum Nederland van de inrichting volgens figuur 9 van D3 doordat: (i) de opening van de opnameruimte van de behuizing geschikt is voor het opnemen van ten minste een deel van een met het voertuig verbonden trekhaak; (ii) tenminste een deel van de trekhaak door de behuizing opgenomen kan worden; (iii) de behuizing ten opzichte van de trekhaak geborgd kan worden; en (iv) de behuizing een oog omvat, voor samenwerking met het slot.
40
45
50
Vervolgens dient te worden vastgesteld welk effect of welke effecten met de verschilkenmerken worden bereikt ten opzichte van de meest nabij gelegen stand van de techniek. Het effect dat naar het oordeel van Octrooicentrum Nederland met verschilkenmerken (i) t/m (iii) wordt bereikt is, dat de inrichting geschikt is voor gebruik in combinatie met een in Europa gangbaar trekhaaksysteem, waarbij de trekhaak gevormd wordt door een onderdeel met een uitkraging in de vorm van een kogel of een bol. Hoewel dit effect niet expliciet in het octrooi wordt genoemd, zal de vakman het naar het oordeel van Octrooicentrum Nederland herkennen omdat in conclusie 1 gesproken wordt over een trekhaak en in het octrooi wordt uitgelegd dat daarmee dat deel van het trekhaaksysteem bedoeld is,
9
van
14
dat een als bol of kogel uitgevoerde uitkraging omvat (zie blz. 2, regels 5 – 6). Deze vorm is typerend voor een in Europa gangbaar trekhaaksysteem waarbij het onderdeel met de uitkraging niet afneembaar is, of wel afneembaar maar niet afgenomen is. 5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
Octrooihoudster heeft in haar verweerschrift onder het kopje ‘Inventiviteit van conclusie 1’, de laatste alinea, ten aanzien van kenmerk (iv) opgemerkt dat dit tot effect heeft dat het slot uitwisselbaar is. Dit vergroot volgens haar de flexibiliteit in het gebruik van de blokkeerinrichting omdat er keuzevrijheid is ten aanzien van het toe te passen slot. Daarnaast maakt het de constructie van de blokkeerinrichting relatief eenvoudig aangezien de relatief complexe constructie van het slot deel kan uitmaken van een apart onderdeel. Octrooicentrum Nederland stelt vast dat bij de inrichting volgens figuur 9 van D3 het slot (‘350’) ook gemakkelijk uitwisselbaar is, namelijk als ook het borgmiddel (de ‘rod’) samen daarmee uitgewisseld wordt, maar dat het slot niet als apart onderdeel uitwisselbaar is. Het effect dat de vakman naar het oordeel van Octrooicentrum Nederland daarom ten aanzien van het kenmerk (iv) zal herkennen is, dat het slot op de borgmiddelen gemakkelijk uitwisselbaar is zonder de borgmiddelen te vervangen. De vakman zal er hierbij van uit gaan dat conclusie 1 gelezen dient te worden als een blokkeerinrichting waarbij het slot losneembaar is ten opzichte van de borgmiddelen.
Octrooicentrum Nederland, onderdeel van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Octrooien, Valorisatie en Sectoren
Datum 30 december 2014
Na voornoemde effecten blijkt dat het probleem dat met de uitvinding volgens conclusie 1 wordt opgelost, is dat de bekende inrichting niet geschikt is voor gebruik in combinatie met het genoemde in Europa gangbare trekhaaksysteem, en dat het slot op de borgmiddelen niet gemakkelijk uitwisselbaar is zonder de borgmiddelen te vervangen. De vakman op het gebied van blokkeerinrichtingen voor voertuigen die bekend is met D3 en die het probleem beoogt op te lossen zal in D1 geen oplossing vinden, omdat de daaruit bekende blokkeerinrichting niet gebruikt kan worden in combinatie met een trekhaaksysteem dat voorzien is van een onderdeel met een kogel of een bol. De vakman zal om het probleem op te lossen, behalve op het eigen vakgebied, ook op zoek gaan naar een oplossing in naburige vakgebieden. Het vakgebied van fietsendragers is naar het oordeel van Octrooicentrum Nederland een naburig vakgebied, omdat het zo nauw gerelateerd is met het vakgebied van blokkeerinrichtingen dat de vakman rekening zal houden met ontwikkelingen in dat vakgebied. Veel fietsendragers zijn immers, net als blokkeerinrichtingen, accessoires die aan de achterzijde van een auto worden gemonteerd. Zich oriënterend op het vakgebied van fietsendragers treft de vakman onder andere D2, D4, D5, D6, D7, E1 en E2 aan. Met uitzondering van de fietsendrager volgens D4 omvat elk van de hieruit bekende fietsendragers een behuizing met de genoemde kenmerken (i) t/m (iii). Uit elk van de documenten D2, D5, D6, D7, E1 en E2 is naar het oordeel van Octrooicentrum Nederland duidelijk dat de daarin getoonde inrichting geschikt is voor gebruik in combinatie met het in Europa gangbare trekhaaksysteem met het onderdeel met de uitkraging. De vakman zal met de informatie uit elk van deze documenten begrijpen hoe de inrichting volgens figuur 9 van D3 aangepast dient te worden om de gewenste geschiktheid
10
van
14
te bereiken. Hij zal de ‘post 340’ geschikt maken voor opname van een deel van een trekhaak in plaats van de ‘base 320’.
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
Echter, geen van de documenten D2, D5, D6, D7, E1 en E2 geeft hem een aanwijzing hoe hij het slot op de borgmiddelen gemakkelijk uitwisselbaar maakt zonder de borgmiddelen te vervangen. D2, D5 en D7 openbaren geen slot, en evenmin een oog voor samenwerking met een slot. D6 openbaart wel een slot (zie D6, pagina 8, de regels 3 – 8), maar in D6 wordt niet veel meer geopenbaard dan dat dit slot is voorzien op een afdekkap. Niet duidelijk uit D6 blijkt, dat dit slot borgmiddelen vergrendelt, en over de uitwisselbaarheid van dit slot staat in D6 niets vermeld. Uit E1 is wel een slot bekend dat borgmiddelen vergrendelt. Verzoekster heeft terecht opgemerkt dat blijkens de vertaling van E1 ‘lock bracket 515’ deel uit maakt van dit slot. Verzoekster heeft er tijdens de hoorzitting op gewezen dat E1 twee ogen, ‘31’ en ‘32’, toont die samenwerken met het slot, omdat ze ‘block 524’ opnemen, dat als schoot van het slot beschouwd kan worden. Octrooicentrum Nederland kan verzoekster in deze opvatting niet volgen omdat ‘block 524’ niet de schoot is van het slot waar ook ‘lock bracket 515’ onderdeel van is. De schoot van dat slot is namelijk de direct met ‘lock bracket 515’ samenwerkende ‘locking plate 514’ (zie de figuren 3, 6a, 6b en 7 van E1). ‘Block 524’ maakt deel uit van de borgmiddelen van de inrichting volgens E1. Indien ‘locking plate 514’ namelijk zou ontbreken dan zou de behuizing van de inrichting volgens E1 nog wel geborgd kunnen worden ten opzichte van de trekhaak, maar de borging zou niet meer vergrendeld kunnen worden. Octrooicentrum Nederland is daarom van oordeel dat E1 geen oog toont voor samenwerking met een slot, en merkt op dat in E1 bovendien enige aanwijzing voor de gemakkelijke uitwisselbaarheid van het daarin getoonde slot ontbreekt.
Octrooicentrum Nederland, onderdeel van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Octrooien, Valorisatie en Sectoren
Datum 30 december 2014
Uit E2 is een gemakkelijk uitwisselbaar slot (‘hangslot 9’) bekend, en een behuizing met een oog dat samenwerkt met het slot. Het oog is te zien in de figuur op pagina 2 van E2 en op de afbeeldingen 2 en 3 op pagina 4 van E2. Octrooicentrum Nederland is van oordeel dat de vakman de in E2 beschreven constructie terzijde zal schuiven, omdat het slot niet de borgmiddelen (‘T-bout 2’) vergrendelt. Hoewel een onbevoegde weliswaar vanwege het slot ‘9’ niet de inrichting van het voertuig kan wegnemen, kan hij wel de borgmiddelen losdraaien, hetgeen ongewenst is. Voor de volledigheid merkt Octrooicentrum Nederland op, dat het tot de algemene kennis van de vakman op het gebied van blokkeerinrichtingen behoort, dat er sloten bestaan die gemakkelijk uitwisselbaar zijn, bijvoorbeeld hangsloten. Zo wordt bijvoorbeeld bij de uitvoeringsvorm volgens figuur 10 van D3 een gemakkelijk uitwisselbaar hangslot bij een blokkeerinrichting toegepast om borgmiddelen in de vorm van een moer (‘nut 430’) op een draadstang (‘threaded shaft 428’) te vergrendelen. Tot zijn algemene kennis behoort ook, dat een hangslot vaak samenwerkt met een of meerdere ogen. Tot zijn algemene kennis behoort echter niet het inzicht, hoe een specifieke constructie van een blokkeerinrichting zodanig gemodificeerd moet worden dat een slot op borgmiddelen gemakkelijk uitwisselbaar is zonder de borgmiddelen te vervangen. Indien hij daarvoor, zoals in het onderhavige geval, geen aanwijzingen krijgt uit de stand van de techniek, is naar het oordeel van Octrooicentrum Nederland
11
van
14
inventieve arbeid nodig om te komen tot een blokkeerinrichting met een behuizing die een oog omvat voor samenwerking met het slot.
5
10
Octrooicentrum Nederland komt tot de slotsom dat, uitgaande van de blokkeerinrichting volgens figuur 9 van D3 en het daarbij geconstateerde probleem, de vakman op basis van de in het geding gebrachte documenten, al dan niet in combinatie met zijn algemene kennis, niet zal komen tot een oplossing in de vorm van een inrichting met de kenmerken volgens conclusie 1 van het octrooi. Het bezwaar van gebrek aan inventiviteit tegen conclusie 1 wordt daarom ongegrond geacht.
Octrooicentrum Nederland, onderdeel van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Octrooien, Valorisatie en Sectoren
Datum 30 december 2014
5.2 De conclusies 2 t/m 7 15
De van conclusie 1 afhankelijke conclusies 2 t/m 7 ontlenen nieuwheid en inventiviteit ten opzichte van de aangevoerde stand van de techniek in ieder geval aan de nieuwheid en inventiviteit van conclusie 1. De conclusies 2 t/m 7 komen daarom niet voor vernietiging in aanmerking.
20
5.3 Conclusie 8 5.3.1. Nawerkbaarheid van conclusie 8 Conclusie 8 van het octrooi luidt als volgt:
25 Blokkeerinrichting volgens een der voorgaande conclusies, met het kenmerk dat de pen en het slot vast met elkaar zijn verbonden.
30
35
40
45
Verzoekster heeft gesteld dat conclusie 8 niet nawerkbaar is, omdat uit geen van de figuren van het octrooi blijkt hoe de in conclusie 8 genoemde pen en het slot met elkaar verbonden zijn. Volgens verzoekster zijn de pen en het slot in ieder geval niet rechtstreeks en vast met elkaar verbonden. Octrooihoudster heeft uiteengezet dat uit figuur 1 van het octrooi, waarin een ‘exploded view’ van de inrichting is afgebeeld, blijkt dat het slot met bevestigingspinnen aan de pen is bevestigd. In conclusie 8 wordt gesproken over een pen, waarmee de pen van de borgmiddelen wordt bedoeld. In figuur 1 is deze aangegeven met ‘11’. Deze pen is slechts voorgeschreven bij een blokkeerinrichting volgens conclusie 4. Octrooicentrum Nederland gaat er derhalve van uit dat conclusie 8 beperkt gelezen dient te worden, dat wil zeggen in afhankelijkheid van conclusie 4. De vakman gaat er, zoals eerder in dit advies besproken, van uit dat bij de blokkeerinrichting volgens het octrooi het slot en de borgmiddelen, dus ook de pen volgens conclusie 4, losneembaar met elkaar zijn verbonden. Anders zal het door hem herkende effect dat met de inrichting volgens conclusie 1 wordt bereikt, dat het slot op de borgmiddelen gemakkelijk uitwisselbaar is zonder de borgmiddelen te vervangen, immers niet worden behaald. Daarom zal hij de uitdrukking ‘vast met elkaar verbonden’ in conclusie 8 niet opvatten in de zin van ‘onlosmakelijk met elkaar verbonden’.
50
12
van
14
5
10
15
Over het kenmerk van conclusie 8 vindt hij op pagina 3, de regels 13 t/m 16 de informatie dat daarmee het effect wordt bereikt, dat het gebruik van de inrichting wordt vereenvoudigd, omdat de gebruiker slechts de borgmiddelen op de juiste positie hoeft te brengen en het slot dusdanig hoeft te bedienen dat dit de borgmiddelen vergrendelt. Hieruit zal de vakman begrijpen dat, doordat de pen en het slot vast met elkaar verbonden zijn, bij het toepassen van de blokkeerinrichting volgens conclusie 8 het slot niet verplaatst hoeft te worden ten opzichte van de borgmiddelen om het in een operationele positie te brengen. Hij zal de uitdrukking ‘vast met elkaar verbonden’ daarom opvatten als ‘niet beweeglijk met elkaar verbonden’. Figuur 1 van het octrooi verschaft hem een voorbeeld van hoe hij een niet beweeglijke losmaakbare verbinding tussen de pen en het slot zou kunnen bewerkstelligen. De figuur toont twee ongenummerde pinnen of schematisch weergegeven bouten of dito schroeven, twee daarmee qua positie corresponderende gaten in het slot ‘13’ en, nog net zichtbaar, een met een van de pinnen corresponderend gat in koppelelement ‘10’ van de borgmiddelen. Het zal de vakman daarmee naar het oordeel van Octrooicentrum Nederland duidelijk zijn hoe hij de uitvinding volgens conclusie 8 moet toepassen. Het nawerkbaarheidsbezwaar tegen conclusie 8 treft derhalve geen doel.
20
5.3.2
25
Conclusie 8 ontleent, vanwege zijn afhankelijkheid van conclusie 1, nieuwheid ten opzichte van de aangevoerde stand van de techniek in ieder geval aan de nieuwheid van conclusie 1. Conclusie 8 komt daarom niet voor vernietiging in aanmerking.
Octrooicentrum Nederland, onderdeel van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Octrooien, Valorisatie en Sectoren
Datum 30 december 2014
Nieuwheid van conclusie 8
5.4 Conclusie 9 5.4.1. Bezwaar op grond van artikel 75 lid 1 sub c Row 1995 30
35
Verzoekster heeft aangevoerd dat het onderwerp van conclusie 9 niet wordt gedekt door de inhoud van de ingediende aanvrage omdat, zoals verzoekster tijdens de hoorzitting heeft toegelicht, in de beschrijving van de oorspronkelijke aanvrage niet voldoende op de uitvoeringsvorm volgens conclusie 9 wordt ingegaan. Octrooicentrum Nederland deelt dit standpunt niet. Het feit dat conclusie 9 van het octrooi in zijn geheel en letterlijk is terug te vinden als conclusie 9 in de oorspronkelijke aanvrage is op zichzelf al voldoende reden waarom de nietigheidsgrond van artikel 75 lid 1 sub c Row 1995 hier niet van toepassing is.
40 5.4.2. Inventiviteit van conclusie 9
45
Conclusie 9 ontleent, vanwege zijn afhankelijkheid van conclusie 1, inventiviteit ten opzichte van de aangevoerde stand van de techniek in ieder geval aan de inventiviteit van conclusie 1. Conclusie 9 komt daarom op deze grond niet voor vernietiging in aanmerking.
13
van
14
6. Advies Het advies van Octrooicentrum Nederland luidt op grond van het vorenstaande dat geen van de aangevoerde nietigheidsbezwaren van toepassing is op het octrooi. 5 Aldus gedaan op 30 december 2014 te Den Haag door J.W. Meewisse, B.L. van Soest en P.C.A. de Haas.
Octrooicentrum Nederland, onderdeel van Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Octrooien, Valorisatie en Sectoren
Datum 30 december 2014
w.g. J.W. Meewisse, voorzitter w.g. J.C. van der Linden, secretaris
14
van
14