BELLA CAMPESTRIA
1
Afbeelding voorzijde: De strijd tussen 'leger en vloot', zoals verbeeld in een vijftiende-eeuws handschrift van het oorspronkelijk 13de-eeuwse heldendicht de Rosengarten zu Worms. Het handschrift is rond 1420 in Straatsburg vervaardigd. Collectie Universiteit van Heidelberg http://digi.ub.uni-heidelberg.de/de/bpd/glanzlichter/oberdeutsche/werkstatt1418/cpg359.html
2
Bella Campestria De strijd tussen de bisschoppen van Utrecht en de graven van Holland
Nederlandse vertaling Ad van der Zee, 2013 (1989) Latijnse tekst, editie S. Muller Fzn, Utrecht, 1888.
Bella Campestria Nederlandse vertaling van Ad van der Zee is in licentie gegeven volgens een Creative Commons NaamsvermeldingNietCommercieel-GelijkDelen 3.0 Unported licentie
3
Bella Campestria - strijd tussen de bisschoppen van Utrecht en de graven van Holland
Inleiding De beroemdste 14de-eeuwse 'Nederlandse' kroniekschrijver was ongetwijfeld Johannes de Beke, ook wel Beka genaamd. Aan hem danken we de Chronographia, een uitgebreide geschiedenis van zowel Holland als Utrecht vanaf de vroegste tijden, lopend tot het jaar 1345. Beke werkte naar eigen zeggen in het klooster Egmond, waar hij de beschikking moet hebben gehad over een uitgebreide bibliotheek, waar zich ook de befaamde Egmondse annalen bevonden. Het klooster van Egmond fungeerde lange tijd als het archief van de Graven van Holland. Behalve de Chronographia van Beke zijn er nog meer kronieken uit de veertiende eeuw die zich richten op de geschiedenis van Holland en Utrecht. Eén daarvan is door latere geschiedschrijvers de Bella Campestria gedoopt, 'Veldslagen', naar het onderwerp dat al in de eerste zin van dat kleine kroniekje wordt aangekondigd. Kroniekje inderdaad, want terwijl het werk van Beke een lijvig geheel is, omvat de Bella Campestria slechts enkele pagina's, om precies te zijn 1670 woorden. Over de vraag welke kroniek er eerder was, Beke of de Bella is door historici enige discussie gevoerd. Ondergetekende nam eind jaren '80 deel aan een werkgroep Middeleeuwse geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam onder leiding van Hans van Rij waar deze vraag ook aan de orde kwam. Wij kwamen er toen niet helemaal uit, maar neigden wel naar de visie dat de Bella Campestria voornamelijk een soort uittreksel is van de kroniek van Beke, waarbij ter aanvulling ook enkele andere, onbekende, bronnen werden gebruikt die vooral de Utrechtse kant van de geschiedenis beklemtoonden. In elk geval zal de Bella kort ná Beke zijn voltooid, de historicus (en editeur van Beke) Bruch houdt het op ongeveer 1348.1 Het is zelfs denkbaar dat de schrijver van de Bella Campestria niet alleen Beke zelf, maar ook diens bronnen heeft geraadpleegd, zoals bijvoorbeeld de Egmondse annalen. Dat zou er op kunnen wijzen dat de schrijver van de Bella evenals Beke, in Egmond werkzaam was. De Bella Campestria is geen onpartijdig stukje geschiedschrijving. De auteur staat duidelijk aan de kant van de Utrechters en moet tot zijn diepe spijt concluderen dat alle zeven door hem beschreven veldslagen allemaal door de Hollanders zijn gewonnen, op één slag na wellicht in eerste instantie, maar ook die ging uiteindelijk toch verloren. Naar de functie van de Bella kan men gissen. Het beschrijft in een tamelijk eenvoudig Latijn de militaire conflicten die er tussen Holland en Utrecht waren tussen het jaar 1000 en 1300. Misschien was het het werk van een beginnend schrijver, was het bestemd voor gebruik op school, of 1 Bruch, 1973, p. XL (online: http://www.historici.nl/retroboeken/beke/#page=38&accessor=toc&source=1&view=imagePane )
4
misschien voor privé-gebruik door een burger. Dat laatste is wat minder waarschijnlijk omdat het stuk juist in het Latijn en niet in de volkstaal is geschreven. Interessant vergelijkingsmateriaal biedt de zogeheten Narracio de Groninghe, een verslag van de strijd tussen de Utrechtse bisschoppen en hun onderdanen in het Noorden. Deze strijd culmineerde in de veldslag bij Ane in 1227 waarbij de Utrechters verpletterend werden verslagen door een leger van Groningse en Drentse boeren. De Narracio werd omstreeks 1233 geschreven door iemand met een duidelijk Utrechtse achtergrond en loyaliteit. Zou het kunnen dat de schrijver van de Bella een historisch werk wilde schrijven zoals de Narracio, maar dan met betrekking tot Holland? Het is mogelijk. Hoewel er van de Latijnse tekst van de Bella Campestria edities zijn gemaakt, die ook op internet beschikbaar zijn, net als de complete Chronographia van Beke, is er geen Nederlandse vertaling voorhanden. Beke bestaat ook in een Middelnederlandse versie, maar de Bella bestaat alleen in het Latijn. Onderdeel van het hierboven genoemde werkcollege onder leiding van Hans van Rij was een vertaling te maken van de Bella naar modern Nederlands. Hans van Rij was van plan om na zijn pensionering verder te gaan met het vertalen en uitgeven van Latijnse bronnen voor de Nederlandse middeleeuwse geschiedenis, maar hij is helaas te vroeg overleden. Hij heeft nog juist de verschijning meegemaakt van zijn laatste boek, de vertaling van de Narracio. De hierna volgende vertaling van de Bella Campestria is weliswaar door mij gemaakt, maar is nog door Van Rij gezien en waar nodig gecorrigeerd. Alle fouten zijn vanzelfsprekend voor mijn rekening. Ter completering heb ik aan het eind ook de Latijnse tekst toegevoegd, zoals uitgegeven door Mr S. Muller Fzn in 1888 (via DBNL).
Literatuur • Boer, D.E.H. en Cordfunke, E.H.P., Graven van Holland, Zutphen, 2010. • Bruch, H., Chronographia Johannes de Beke, Den Haag, 1973 (Inleiding), RGP nr 143) Online editie: http://www.historici.nl/retroboeken/beke/#page=34&accessor=toc&source=1&view=homePane • Cordfunke, E.H.P., De Abdij van Egmond, Zutphen, 2010. • Rij, Hans van, Verhaal over Groningen, Drente, Coevorden en allerlei andere zaken (Narracio de Groninghe), Hilversum, 1995. Bella Campestria Editie Drie Utrechtsche kroniekjes vóór Beka's tijd, Uitgegeven door Mr. S. Muller Fz., Bijdragen en mededeelingen van het Historisch Genootschap. Deel 11, Utrecht 1888. Online editie via DBNL, http://www.dbnl.org/tekst/_bij005188801_01/_bij005188801_01_0010.php
5
Bella Campestria De veldslagen tussen de bisschoppen van Utrecht en de graven van Holland Laat ik jullie een verhaal vertellen. Zoals men in oude annalen kan lezen zijn er tussen de Utrechters en de Hollanders zeven bloedige veldslagen uitgevochten waarbij de bisschoppen en graven lijfelijk, in persoon dus, aanwezig waren. Er zijn ook wel andere schermutselingen geweest tussen de Utrechtse maarschalken en de Hollandse baljuws onderling, maar die kunnen we niet echt als 'veldslagen' betitelen. In de tijd van heer Hunger, de elfde bisschop van Utrecht, werd het graafschap Holland gegrondvest. Karel de Kale, koning der Franken, gaf op voorspraak van graaf Hagano in het jaar 863, op de 17de Kalenda van Juli aan Dirk, een edel en dapper man, een graafschap in Holland. 2 Dat deed hij door middel van een met koninklijk zegel bekrachtigde oorkonde, opdat hij als onverschrokken voorvechter in 's konings plaats versterkingen tegen de Denen zou optrekken; de Denen immers hadden reeds eerder Utrecht, Dorestad en alle kustprovincies met moord en doodslag uitgeplunderd. Deze Dirk en zijn zoon met de zelfde naam waren de eerste Hollandse graven en de stichters van het klooster van Egmond. Zij hebben het Hollandse gebied gedurende 125 jaar als hoogstaande vorsten geregeerd en leefden in vrede met het volk en de kerk van Utrecht. Deze vrede heeft geduurd tot aan Dirk, de vierde graaf van Holland en Adelbold, de 20ste bisschop van Utrecht.3 De eerste oorlog Bisschop Adelbold had een een graaf tot vazal die Dirk Bave heette en beleend was met gebied aan de boorden van de Rijn.4 Hij verzette zich tegen Dirk III, de graaf van Holland. Daarom heeft 2
De schrijver van de 'Bella' zit er hier toch een flink aantal jaren naast. De schenkingsoorkonde aan graaf Dirk I (gest. in 939) stamt uit 922. De Egmondse annalen, een voorname bron voor de Bella, spreken echter ook van het jaar 863, een jaartal dat eveneens door Melis Stoke wordt genoemd in zijn Rijmkroniek. Volgens Cordfunke/De Boer ontstond deze fout als gevolg van het verkeerd overschrijven van het jaartal DCCCXXII (922) als DCCCLXIII (863). De genoemde koning is niet Karel de Kale, maar Karel de Eenvoudige. In de oorkonde van 922 wordt door hem aan Dirk de kapel te Egmond met flink wat land geschonken als dank voor diens steun tegen opstandige vazallen, en dus niet ter verdediging van de kust tegen de Vikingen. Cordfunke/De Boer, Graven van Holland, p. 15. Hunger was overigens bisschop van Utrecht tussen ca. 854 en 866 en is als het ware intrapolerend hier in de tekst gevoegd. Graaf Hagano was een Lotharingse edelman en de voornaamste adviseur van koning Karel de Eenvoudige, die context klopt dus wel. 3 De vierde graaf van Holland was Dirk III, hij regeerde van 993 tot 1039. Bisschop Adelbold regeerde van 1010 tot 1026. De genoemde 125 jaar is ook weer gerekend vanaf 863. In werkelijkheid duurde de vrede dus ruim minder dan een eeuw! 4 Dit leen van Dirk Bave bevond zich aan de zuidkant van de Kromme Rijn, tussen Bodegraven en Alphen, ter hoogte van het latere dorp Zwammerdam. Door Van Tuyl wordt het geïdentificeerd met het gebied dat later de Binnenpolder wordt genoemd. W. van Tuyl, Het ambacht Zwammerdam. Een bijdrage tot de geschiedenis van zijn vorming en zijn bestuur, Hilversum, 1998.
6
graaf Dirk deze Dirk Bave van zijn bezit ontvallen verklaard en hem laten verbannen. De verjaagde Dirk verkreeg daarop bescherming van de bisschop. De bisschop was zeer misnoegd en was van plan zijn vazal in diens bezittingen te herstellen en bracht daartoe een leger bijeen tegen graaf Dirk van Holland. Graaf Dirk heeft toen op zijn beurt met zijn broer Sicco, een onverschrokken ridder (hun grootvader van moeders kant heette Theophanus en was keizer van Constantinopel), een sterk leger bijeengebracht. Nadat van beide zijden een hevige strijd was aangegaan in het jaar onzes Heren 1018 op de 5de Idus van Juli5, kwamen aan Utrechtse zijde in manhaftige strijd deze edelen om: Wedger, de kerkvoogd, de graven Wilringus en Godezo, Lanzo, Aldger en vele andere dappere wapenknechten. De tweede oorlog De tweede oorlog begon uit wraak voor de gesneuvelde edelen en wapenknechten, maar verliep door een duister oordeel Gods eerder nadelig dan voordelig. Want nadat 19 dagen voorbij waren gegaan, zijn de bisschop en de Utrechtse krijgers op de 4de Kalenda van Augustus 6 in hetzelfde jaar, aangescherpt door hun zware tegenslag, met herwonnen kracht en in slagorde aangetreden tegen graaf Dirk. Hij was echter op zijn hoede en voorbereid op de strijd. Er vond die dag een uiterst bloedig treffen plaats; vele uitmuntende krijgers aan Utrechtse zijde sneuvelden, zoals priester Folcard, diaken Bartold, de graven Jan en Godfried, Hiddo, Amalrik, Waltelinus, Hubert en Hildebold, de ridders; Rifredus en Herman met een grote hoeveelheid wapenknechten. 7 En zo geschiedde het dat dit tweede treffen voor de Utrechters een heviger ramp was en een wreder verlies. En hoewel overwinnaar is graaf Dirk niet zonder groot verlies aan manschappen naar Holland teruggekeerd. Na de dood van bisschop Adelbold is de edele Bernold in het bisdom Utrecht opgevolgd en hij sloot vrede met de Hollanders. Graaf Dirk heeft vervolgens als vrome pelgrim de heilige stad Jeruzalem bezocht en het graf van onze gekruisigde Heer.8 De derde oorlog De derde oorlog is aldus begonnen. Na de dood van Floris, de zesde graaf, heeft diens weduwe 5 Volgens de Romeinse tijdrekening (tot diep in de Middeleeuwen gebruikt) valt de Idus van Juli op 15 juli. De vijfde Idus van Juli ligt vijf dagen daarvoor, inclusief de dag zelf gerekend: 11 juli 1018. 6 De Kalenda van Augustus = 1 augustus; 4 Kal. Aug. 1018 is dus 29 juli 1018. 7 De opsomming van de gesneuvelden verloopt van hoog naar laag: kerkelijke dienaren, graven, ridders en dan de rest. Rifredus en Herman staan achter de opsomming van de ridders. Welke functie zij dan wel bekleedden blijft onduidelijk. De Bella noemt overigens veel meer namen van gesneuvelden dan Beke. Op grond daarvan moet men aannemen dat Beke niet de énige bron voor de Bella is geweest 8 Graaf Dirk III heeft als toevoeging in de Egmondse annalen Hierosolymita, de Jeruzalemganger. Deze pelgrimage vond volgens Beke rond 1030 plaats. "Desen selven grave Dideric quam daerna in sinen moet, dat hi voer over meer tot Jherusalem ende versochte die heilighe steden."
7
Geertruid, die twee zoontjes en een dochtertje had – dat later nog koningin van Frankrijk werd – Robert de graaf van Vlaanderen gehuwd. Hij werd vervolgens voogd over de moeder, de kinderen én het graafschap Holland.9 Willem, de 22ste bisschop van Utrecht, zag dat het moment nu voor hem gunstig was, want alle belangrijke verdedigers van Holland waren dood en de bescherming over de twee jongens lag in de handen van een buitenlandse vorst. Hij riep de hulp in van hertog Godfried-met-de-Bult die uit wraak voor in vroeger tijden gesneuvelden Holland binnenviel. Gewapenderhand verjoeg hij graaf Robert en deze nam daarop met vrouw en kinderen de wijk naar Vlaanderen. De gebochelde hertog heeft als hulp aan de bisschop Holland en Friesland onderworpen, maar werd vier jaar later door ene Gijsbrecht op heimelijke wijze omgebracht.10 Men bracht hem nog naar Utrecht, maar daar is hij kort daarop overleden. Door dit alles hoopte bisschop Willem dat, nu de Hollandse erfgenamen waren uitgestorven, het graafschap binnen het Roomse Rijk vacant zou worden verklaard. Hij heeft er toen bij Roomskoning Hendrik IV voor gepleit dat het graafschap dan aan hém rechtens toekwam. Ter verdediging bouwde hij alvast een burcht bij IJsselmonde, maar hij stierf nog dat jaar en Koenraad volgde hem op als bisschop. De vierde oorlog De vierde oorlog is begonnen zoals hierna beschreven wordt. Nadat hertog Godfried en bisschop Willem waren gestorven, hebben de zoons van graaf Floris van Holland die, zoals gezegd, met hun moeder en stiefvader naar Vlaanderen waren gevlucht, met aanhoudende smeekbeden verzocht dat graaf Robert hen zou helpen met het terugkrijgen van hun vaders erflanden. Bewogen door de verzoeken van de jongens heeft hij hen tenslotte een enorme vloot en legermacht toegezegd. Ze hebben daarop het kasteel IJsselmonde dat bisschop Willem tevoren had gebouwd belegerd en trokken troepen samen rond de voorburcht van het kasteel. Bisschop Koenraad heeft toen, voorzien van vele dappere krijgers en alles wat hij verder nodig had, de Hollanders aangevallen. Nadat een harde strijd was aangegaan in het jaar Onzes Heren 1076 op de 6de Idus van Juni, sneuvelden aan Utrechtse kant dappere mannen als Lambert de proost van Deventer, Vulmar, priester van Sint-Bonifatius, graaf Gerlach, Werenbold, Gijsbrecht en
9 Graaf Floris I regeerde van 1049 tot 1061. Robert wordt in de Nederlandse geschiedschrijving meestal aangeduid als Robert of Robrecht 'de Fries'. Hun dochter Bertha huwde in 1071 met de Franse koning Filips I. De oudste zoon van Floris I en Geertruid werd in 1061 als Dirk V alsnog graaf van Holland. 10 Godfried 'met de Bult', was hertog van Neder-Lotharingen van 1069 tot 1076. Hij raakte zwaar gewond toen hij op het toilet zat, en hem van onderen een speer in het lijf werd gestoken. Gijsbrecht was een dienstman van graaf Dirk V.
8
vele andere lofwaardigen.11 Bisschop Koenraad werd gevangen genomen, maar is na de verwoesting van de burcht als vrij man naar zijn stad terug gezonden. De jonge Dirk is vrijelijk als graaf in Holland aanvaard. De vijfde oorlog Hoewel de vijfde oorlog in het jaar des Heren 1144 met bloedvergieten was begonnen, heeft hij door de gunst van de goddelijke genade toch een goed en verzoenend einde gekregen. In die dagen was er namelijk tweedracht gezaaid tussen Hertbert, de 25ste bisschop, en Dirk, de 9de graaf van Holland.12 Van beide zijden hadden er over en weer moorden en plunderingen plaats gevonden En, zoals de Utrechtse ouden hun kinderen plachten te vertellen, men kwam overeen om te vechten en wees plaats en dag aan voor de strijd op de weidevlakte voor de stad. Toen graaf Dirk op de vastgestelde dag en aangewezen plaats was aangekomen en zijn tenten had opgeslagen, trok hij op met zijn mannen in slagorde terwijl de trompetten schalden. Bisschop Hertbert echter had die dag alle leken verboden de stad te verlaten op straffe des doods. Met alle leden van de clerus, een ieder opgesteld volgens diens rang, is hij in een processie met kruisen en vaandels op onverschrokken wijze de stad uitgegaan. Allen waren gekleed in witte gewaden, de bisschop zelf was voorzien van de bisschoppelijke versierselen. En hoewel hij zich blootstelde aan de marteldood heeft hij ten overstaan van de graaf de banvloek gebliksemd. Toen de Hollanders de vaandels zagen meenden ze dat de bisschop klaar was voor de strijd. Met ongelooflijk tumult holden ze om het hardst om de slag tegemoet te gaan. Maar toen de ware stand van zaken tot de graaf en de Hollandse edelen doordrong, namelijk dat de bisschop en zijn clerus hen ongewapend tegemoet trad om de graaf te vervloeken, werd graaf Dirk bang en schaamde zich diep. Hij legde terstond de wapens neer en kwam barrevoets om vergeving smeken. De bisschop liet de boeteling opstaan en na het uitwisselen van de vredeskus hebben beiden zich in een band van eeuwige liefde verbonden. De zesde oorlog De zesde oorlog begon aldus. Dirk, de 11de graaf van Holland, wiens grootvader van moederszijde koning van Schotland was, gold als een edelmoedig man en een bijzondere vriend van de kerk van Utrecht. Omdat de bisschopszetel vacant was na de dood van de bisschoppen Boudewijn en Dirk, zijn broeders in den vleze, werd de graaf door Keizer Hendrik aangesteld als 11 Het verslag van de Slag bij IJsselmonde werd voor het eerst opgetekend in de Annalen van Egmond omstreeks 1115. Het verhaal is door latere geschiedschrijvers, onder wie Johannes de Beke plm. 1345, uitgebreid en aangedikt. De datering van de slag op 8 juni 1076 vinden we alleen in de Bella Campestria. [Nb: in juni valt de Idus op de 13de van de maand]. 12 Graaf Dirk V van Holland regeerde van 1061 tot 1091. Hij was getrouwd met de Saksische Othilde. Beiden liggen begraven in de abdijkerk in Egmond.
9
beschermer van het bisdom, dat op dat moment geen geschikte voorvechter bezat.13 Hij draalde niet om ter bescherming van het bisdom bij de Heymenberg14 de slag aan te gaan met graaf Otto van Gelre. Hij nam vele Gelderse ridders gevangen en joeg de rest terug naar de Veluwe. En niet alleen de Geldersen, ook de Brabanders, de Vlamingen en de Friezen versloeg hij op grootse wijze. Graaf Dirk ontsliep in de Heer te Dordrecht in het jaar des Heren 1203. Hij liet een huwbaar dochtertje achter, Ada, dat door haar moeder, terwijl de lijkstoet nog in beweging was, op haastige wijze aan Lodewijk de graaf van Loon werd uitgehuwelijkt, opdat zij met die jongeman vrijelijk over Holland zou kunnen regeren. Maar deze hoop bleek ijdel. Dirk had namelijk een broer Willem, de graaf van Oost- en West-Friesland. Deze had ooit Dirk, de 34ste bisschop van Utrecht, ooit eens gevangen genomen in het klooster Staveren toen die daar seend hield.15 Door helpers was de bisschop uit de macht van de graaf toen ontzet en ongedeerd weer teruggekeerd. Toen deze Willem de dood van zijn broer had vernomen maakte hij aanspraak op de heerschappij over Holland. Met een groep partijgangers en Kennemers heeft hij bij Leiden een aanval gedaan op Lodewijk en hem naar Utrecht verjaagd. Diens vrouw, zijn nicht Ada, nam hij mee en zette haar op Texel gevangen. Lodewijk vroeg daarop hulp aan Dirk, de toenmalige bisschop van Utrecht. Vanwege het vroegere onrecht, maar ook dankzij een beloofde geldsom, heeft hij een leger bijeengebracht onder aanvoering van proost Floris de Oude, de broer van graaf Willem. De opstandige Hollanders werden vervolgens bij Zwammerdam verpletterend verslagen. Vervolgens trok hij op naar Leiden en Haarlem. Hij onderwierp verscheidene sterkten aan Lodewijk, waarbij hij de vleugels van de overwinning uitstrekte tot aan Egmond, waarna hij glorieus in Utrecht weerkeerde. Graaf Willem die in de tussentijd in Zeeland zat, bracht echter een duchtig leger op de been. Bij Voorschoten is hij de strijd aangegaan met Lodewijk van Loon en heeft hem voorgoed uit Holland weten te verdrijven. Daarna is Willem door de keizer tot 12de graaf van Holland aangesteld. Vervolgens werd er tussen graaf en bisschop een verzoening afgekondigd, waarbij de graaf met 500 ridders vergiffenis zou komen smeken bij Sint Maarten voor het onrecht dat eerder de bisschop bij Staveren was aangedaan. Hetgeen geschiedde. Willem, geabsolveerd door de paus, had vanaf dat moment het graafschap Holland vast in handen. Hij nam Aleid, de dochter van de 13 We hebben enkele graven overgeslagen en zijn aangekomen bij graaf Dirk VII, de zoon van graaf Floris III en Ada van Schotland. Hij regeerde van 1190 tot 1203. De politieke verhoudingen waren inmiddels zodanig gewijzigd dat de Hollandse graven nu veel meer invloed hadden verworven op de bisschopskeuze en de interne Utrechtse politiek. Utrecht werd onderdeel van de dynastieke politiek van de Hollandse graven. Boudewijn en Dirk waren broers van Floris III en daarmee de ooms van graaf Dirk VII. Cordfunke/De Boer, Graven van Holland, pp. 57-63. 14 De Heimenberg is een oude ringwalburcht uit de 7de eeuw en is gelegen bij Rhenen op de Grebbeberg. 15 Seend, afkomstig van synode, wil zeggen een zitting van de kerkelijke rechtbank van de bisschop van Utrecht.
10
graaf van Gelre, tot vrouw en verwekte bij haar als derde kind Otto, die later de 38ste bisschop van Utrecht werd.16 De zevende oorlog De zevende oorlog was heviger dan alle vorige en is op de volgende wijze begonnen. Nadat Gijsbrecht, de heer van Amstelland, als dienst voor aan de bisschop geleend geld het kasteel Vreeland in eigendom had ontvangen van Jan de 40ste bisschop, begon hij in het bisdom ongebruikelijke heffingen op te leggen. De bisschop heeft op verzoek van zijn kerk terugbetaling van het geleende geld aangeboden en het kasteel teruggevraagd. Maar Gijsbrecht weigerde en hield het kasteel naar eigen goeddunken bezet. De bisschop heeft toen de hulp ingeroepen van Floris, de 15de graaf van Holland, die niet aarzelde om direct met een uit Holland gezonden leger het kasteel met man en macht te belegeren.17 Met de hulp van 400 Zeeuwen onder aanvoering van Costinus van Renesse, besloot hij Amstelland totaal plat te branden. Gijsbrecht echter viel de Zeeuwen met 1000 man aan bij Loenen.18 Nadat op de Groene Heuvel een hevige strijd was ontbrand sneuvelde aan de kant van Gijsbrecht vele krijgers, onder wie de Heer van Bare, een voortreffelijk ridder. Ook werden velen op de vlucht gejaagd. Gijsbrecht werd gegrepen en vijf jaar lang in Zeeland gevangen gehouden, totdat hij beloofd had met de Heer van Woerden om, onder garantstelling van alle goederen die hij hield van Sint Maarten, het kasteel Vreeland terug te geven en voortaan noch tegen bisschop of graaf op te staan. Niet veel later hebben die Gijsbrecht en Herman van Woerden een opstand ontketend tegen de bisschop bij Zwesereng. Ook tegen de graaf hebben ze een complot gesmeed en daarom hebben de opvolgende graven van Holland hen uit hun bezittingen verdreven, vanwege de overtreding van het gebod en uit wraak voor de graaf. Willem II die de 42ste bisschop van Utrecht werd, wilde die gebieden volgens het recht weer terugbrengen onder de heerschappij van Sint Maarten en bracht een leger op de been om de zaak met de wapens te beslechten. De Hollanders hadden als voornaamste strijders: Hendrik, de kastelijn van Leiden, Philips van Wassenaar, Simon van Benthem, Philip van Duivenvoorde, Jacob van Woude en Zweder van Montfoort. Graaf Jan was in die tijd afwezig en verbleef in Zeeland. De Hollanders kwamen met een enorme strijdmacht tegenover hun ware vader en Heer te staan. En nadat de strijd was begonnen deed een vreselijke oorlog ieders bloed stollen. En, hoe vreselijk, ook de bisschop werd samen met zijn wapenknechten gedood en kwam jammerlijk om in het jaar 16 Graaf Willem I was vernoemd naar de broer van zijn moeder, de Schotse koning William. Met hem wordt de naam 'Willem' in het Hollandse gravenhuis geïntroduceerd. Hij regeerde van 1203 tot 1222. 17 Floris V, graaf van Holland van 1254 tot 1296. 18 Het dorp Loenen aan de Vecht markeerde sinds lang de grens tussen Holland en het Sticht Utrecht.
11
des Heren 1301, op de vierde None van Juli, de translatie van Sint Maarten. Ook vele Hollanders kwamen om in deze slachting. Het ontzielde lichaam van de bisschop is temidden van smartelijke lijkzangen begraven. Na hem is Gwijde van Henegouwen, de broer van graaf Jan van Holland, op eervolle wijze verheven tot bisschop van Utrecht.19
19 Deze graaf Jan, was Jan II van Avesnes, de eerste Hollandse graaf uit het Henegouwse Huis. Hij zou Holland regeren van 1299 tot 1304. en worden opgevolgd door zijn zoon Willem. Gwijde van Avesnes, de broer van de graaf, bleef bisschop tot zijn dood in 1317. Zijn tombe bevindt zich in de Domkerk van Utrecht.
12
Latijnse bella De Latijnse tekst van de Bella Campestria is uitgegeven en geannoteerd door Mr S. Muller Fzn in de Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap, deel 11 , Utrecht 1888. De titel van het artikel luidt: Drie Utrechtse kroniekjes vóór Beka's tijd en is online gepubliceerd in de DBNL. http://www.dbnl.org/tekst/_bij005188801_01/_bij005188801_01_0010.php Voor het gemak volgt hierbij de integrale Latijnse tekst van de Bella uit die uitgave; de noten zijn weggelaten.. Animadvertendum est, secundum quod in antiquis annalibus perpendi potest, septem cruente depopulacionis inter Trajectenses et Hollandienses fuisse prelia, in quibus episcopi et comites corporali affuerunt presencia, exceptis aliis incursionibus, per marescaldos Trajectenses et balivos Hollandienses sepius alterutrum commissis, que bella campestria minime reputantur. Tempore namque domini Hongeri, Trajectensis episcopi undecimi, comitatus Hollandie exordium habuit a Carolo Calvo Francorum rege, qui anno Domini 863 XVII Kal. Julii largitus est cuidam Theoderico viro nobili et probo, ad instanciam comitis Haganonis, primo comitatum in Hollandia per paginam privilegii anulo regio consignatam, ut contra Danos vice regia tamquam propugnator imperterritus diuturnas muniret excubias; Dani enim jampridem Trajectensem, Dorestatum et omnes provincias circa limbum maris occidui crudelissime depopulaverant. Hic Theodericus ejusque filius ejusdem nominis, primordiales Hollandie comites ac fundatores monasterii Egmondensis, honorifice annis centum et viginti quinque Hollandiensem regentes provinciam veluti gloriosi principes, tenuerunt pacem populo et ecclesie Trajectensi, que pacis amicicia usque Theodericum quartum Hollandie comitem ac Adalboldum Trajectensem vicesimum perduravit episcopum. Habuit enim idem episcopus quendam comitem in vasallum, qui Theodericus Bave dictus est, circa oras Reni beneficiatus. Hic se contradictorium exhibuit Theoderico comiti Hollandie supradicto; quamobrem idem Hollandie comes antenominatum Theodericum Bave a suis dominacionibus ejiciens fecit exulem et fugacem, qui mox ejectus episcopi requisivit patrocinium. Episcopus autem hec egre ferens, proposuit vasallum suum possessionibus suis restituere coadunavitque exercitum validum adversus Theodericum Hollandie comitem. Theodericus vero comes cum fratre suo Siccone miles acerrimus, quorum avus ex parte matris fuit imperator Constantinopolitanus dictus Theophanus, e contrario roboratum attraxit exercitum. Et commisso in invicem gravi prelio anno Domini 1018 V Ydus Julii, ceciderunt ex parte Trajectensi hii nobiles viriliter decertantes, scilicet Wedgerus advocatus ecclesie, Wilringus et Godezo comites, Lanzo, Aldgerus, Suafherus cum multis alliis approbatis armigeris.
13
De secundo bello. Secundum utique bellum pro vindicta predictorum armigerorum et principum occisorum traxit originem, quod tamen occulto Dei judicio magis obfuit quam profuit, quoniam idem episcopus et armigeri Trajectenses hoc gravi infortunio acriter attriti XIX die subsequente, que est IV Kal. Augusti uno et eodem anno, recuperatis viribus contra pretaxatum Theodericum armigeris multiplicibus premunitum preliaturi cum aciebus fortissimis advenerunt. Commissa quoque est ipso die strages cruentissima; ceciderunt enim neci dati ex parte Trajectensium egregii bellatores, scilicet Folcardus presbiter, Bartoldus dyaconus, Johannes et Godefridus comites, Hiddo, Amalricus, Waltelinus, Hubertus et Hildeboldus milites, Rifredus et Hermannus cum armigerorum multitudine populosa, factaque est secundario Trajectensibus ruina gravior ac depopulacio crudelior. Et Theodericus comes quamquam victor non tamen sine grandi amissione suorum ad Hollandiam est reversus. Post obitum autem Adalboldi pontificis Bernoldus vir egregius Trajectensi successit episcopio, qui cum Hollandensibus pacem habuit; et prelibatus comes Theodericus sanctam civitatem Jerusalem atque sepulchrum crucifixi Domini devotissime visitavit. De bello tercio. Tercium itaque iniciatum est bellum. Defuncto Florencio Hollandiensi comite sexto, Gertrudis ejus relicta duos pusillos masculini sexus habens orphanos ac unam filiam, que consequenter regina Francie effecta est, nupsit Roberto comiti Flandrie, qui tutelam matris puerorum et comitatus Hollandie pro tempore consecutus est. Wilhelmus itaque episcopus Trajectensis vicesimus secundus videns sibi tempus oportunum, videlicet omnes propugnatores jam obisse, tuicionem quoque puerorum in extraneo principe consistere, accersito sibi juvamine Godefridi ducis Gibbosi, cum regali exercitu in ulcionem pristinis temporibus occisorum Hollandiam valide ingressus est, expulso armata manu Roberto Flandrensi, cum uxore et filiis ad Flandriam pro subsidio declinantibus. Idem vero dux Gibbosus auxilio episcopi tam Hollandiam quam Frisiam sue dicioni subjiciens, post annos quatuor a quodam Ghiselberto clam et latenter occisus et Trajectum delatus inibi post paululum expiravit. Ex quo Wilhelmus sperans, jam Hollandienses heredes prorsus esse extinctos, ipsum quoque comitatum Romano jam vacare regno, impetravit ab Henrico Romanorum rege quarto, ut comicia Hollandie de cetero sui juris esset, pro cujus munimine castrum in Yselmonda fabricavit. Sed eodem anno occubuit et Conradus successit. De bello quarto. Quartum utique bellum, ut subscribitur, ita inchoatum est. Postquam Godefridus dux et Wilhelmus episcopus obierunt, filii Florencii comitis Hollandie, in Flandriam cum matre et Roberto vitrico, ut predicitur, profugati, ipsum Robertum comitem pro recuperandis paterne hereditatis finibus postulacionibus sollicitabant assiduis. Qui tandem motus precibus juvenum, concessit eisdem armigerorum et classium copiam inauditam. At illi castrum Yselmonde, quod Wilhelmus episcopus pridem edificaverat, bellicosius adeuntes acies suas citra suburbium ejusdem castri hostilissime tetenderunt. Econtra vero episcopus Conradus, armigeris valentibus ac omnibus necessariis
14
premunitus, predictas Hollandiensium viriliter aggressus est acies; et conserto ibidem duro certamine anno Domini 1076 VI Ydus Junii, ceciderunt ex parte Trajectensium animosi viri, scilicet Lambertus Daventrie prepositus, Vulmarus sancti Bonifacii presbiter, Gheroloch comes, Werenboldus, Ghiselbertus cum multis aliis laude dignis. Episcopus autem Conradus ibidem captus, sed destructo castro ad civitatem suam libere remissus est, et Theodericus juvenis comes in Hollandia liberaliter reacceptus. De quinto bello. Quintum quidem bellum, quamquam cum sanguinis effusione anno Domini 1144 acriter sit inceptum, divina tamen preordinante gracia bonum reconciliacionis recepit finem. Illis namque diebus seminata est sisania inter Hertbertum episcopum vicesimum quintum et Theodericum Hollandie comitem nonum, adeo ut uterque vacaret cedibus et rapinis. Et sicut antiqua canicies Trajectensis posteris solebat enarrare nacionibus, de consensu utriusque preliandi dies et locus in planicie pratorum penes suburbana civitatis indicti sunt. Theodericus autem comes adveniente die prefixo ad locum designatum fixis tentoriis, ordinatis aciebus et clangentibus tubis preliaturus advenit. Sed episcopus Hertbertus omnibus laycis illo die sub judicio mortis exitum civitatis inhibuit, qui unumquemque de clero secundum sui gradus ordinem in ordinata processione, albis indutum, se ipsum quoque in pontificalibus statuens ornamentis, cum crucibus et vexillis civitatem intrepidus exeundo, tamquam expositus martirio in presencia comitis proposuit excommunicacionis fulminare sentenciam. Hollandienses itaque visis primo vexillis arbitrati sunt, episcopum ad belli certamina preparatum (et) cum impetuoso turbine certaverunt unanimiter occurrendum. Sed cum rei veritas tam comiti quam proceribus Hollandie innotuit, episcopum videlicet inermem saltem cum clero ad execracionem comitis advenisse, Theodericus comes expavit et erubuit vehementer; qui statim depositis armis discalciatus pronus veniam et absolucionis imploravit indulgenciam, quem penitentem episcopus erigens, datoque pacis osculo, perpetuo amoris vinculo denique connodati sunt. De sexto bello. Sextum itaque inchoatum est bellum. Theodericus comes Hollandie 11, cujus avus ex parte matris rex Scocie fuit, vir erat magnanimus et ecclesie Trajectensis specialis amicus, qui sede vacante per mortem Baldwini et Theoderici episcoporum, fratrum suorum carnalium, ab Henrico imperatore tutor episcopii deputatus est; cujus propugnator inclitus in oportuno tempore nullibi defuit, nam et belli discrimen citra Heymenberch contra Ottonem comitem Ghelrie pro tuicione episcopatus inire non distulit, quem captis ibidem multis Ghelrensium militibus victoriose versus Veluam profugavit; et non solum contra Ghelrenses, verum eciam contra Brabantinos, Flandros et Fresones triumphator erat magnificus; qui in Dordraco anno Domini 1203 obdormivit in Domino, relinquens unicam filiam nubilem Adam, quam mater perperam intendens adhuc in trenis exequiarum Ludovico comiti de Lone desponsavit, ut cum eodem juvene liberius Hollandiam gubernaret. Sed spes hec frustrata est, quoniam idem Theodericus fratrem habuit Wilhelmum, comitem Orientalis et
15
Occidentalis Fresie, qui ante hec Theodericum episcopum 34, in cenobio Stavrie synodalem excercentem justiciam, temere captivavit, sed a fautoribus suis de potestate comitis ereptus Trajectum incolumis est reversus. Iste Wilhelmus comperta morte fratris sui ad dominium Hollandie cepit aspirare, qui cum proceribus et Kynmaris adversus Ludovicum insultum apud Leyden faciens, eundem versus Trajectum profugum instituit, cujus uxorem et neptem ibi cepit et in Texalia vinculis mancipavit. Ludovicus super hiis episcopi Theoderici imploravit auxilium, qui primus ad hoc propter preteritam injuriam et promissam pecuniam, contracto exercitu omnes Hollandienses sibi resistentes cum Florencio Majore preposito, fratre Wilhelmi comitis, apud Zuadenberch contrivit. Deinde versus Leyden et Harlem procedens, alas victorie usque Egmondam extendendo, Ludovico plures municiones subiciens, Trajectum prospere reversus est. Interea Wilhelmus comes, in Zelandia existens, validum attraxit exercitum et Ludovicum apud Vorscoten viriliter aggressus est, quem demum numquam reversurum ab Hollandia depulit et ab imperatore comes 12 deputatus est. Deinde inter episcopum et comitem reconciliacio ordinata est, ut comes cum quingentis militibus pro temeritate, quam in episcopum citra Stavriam pridem egerat, apud sanctum Martinum veniam postularet, quod et ita factum est. Et idem Wilhelmus a domino Papa absolutus securus deinceps permansit comes Hollandie, habens in uxorem Aleydim filiam comitis Ghelrie, ex qua genuit Ottonem tercium, consequenter tricesimum octavum episcopum Trajectensem. De septimo bello. Septimum bellum omnium anteriorum deterius hujusmodi sortitus est exordium. Ghiselbertus dominus Aemsterlandie pro mutuata pecunia castrum Vredelant a Johanne episcopo 40 in possessionem accipiens, hujusmodi episcopii inconsuetas exactiones intulit. Unde episcopus decreto ecclesie sue ipsi pecuniam prius mutuatam exhibens castrum repeciit, quod Ghiselbertus abnuit, qui secundum suam condicionem castro presidem preposuit. Unde et episcopus requisivit auxilium Florencii comitis Hollandie 15, qui statim misso Hollandiensi exercitu prepotenti castrum cum tormentis impugnando vallare non distulit, et ex accersitis 400 Zelandrinis, quos Costinus de Renesse ductitabat, decrevit dominium Aemsterlandie favillatenus exurere. Sed predictus Ghiselbertus Zelandrinis cum mille armatis in Lonen preliaturus occurrit, et commisso in viridi monte gravius certamine cecidit ex parte Ghiselberti dominus de Bare miles egregius cum quibusdam armigeris, ceteris quoque diffugium ineuntibus. Idem Ghiselbertus inibi captus in Zelandia per quinquennium est detentus, quoadusque sub obtentu omnium bonorum suorum feodalium, que a sancto Martino tenuit, cum domino de Woerden firmiter compromisit castrum reddere, nec contra episcopum vel comitem predictos in posterum adversari. Sed hii Ghiselbertus et Harmannus antedicti non multo post primo contra episcopum in Zoeserenghe nacti sunt rebellionem; secundo adversus comitem citra Trajectum, ut dicitur, machinati sunt tradicionem, quamobrem succedentes Hollandie comites eosdem propter transgressionem arbitrii et vindictam comitis interempti ab eorum dominatibus expulerunt.
16
Wilhelmus autem secundus deinde 42 creatus episcopus, proposuit ipsa dominia jure sancti Martini subicere dicioni, congregans expeditum exercitum ad hujusmodi negocium bellicosius exequendum. Econtra vero Hollandienses, quorum principales fuerunt hii, scilicet Henricus castellanus Leydensis, Philippus de Wassenaer, Symon de Benthem, Philippus de Duvenvorde, Jacobus de Woude et Suederus de Montfoerde milites cum eorum complicibus, licet absente comite Johanne et in Zelandia illis temporibus existente, in Hoghewoert horribili turbine contra eorum verum patrem et dominum preliaturi copiosius advenerunt. Et conserto invicem gravi prelio bellum crudele inhorruit, in quo idem episcopus cum quibusdam suis armigeris, proch dolor, a prophanis filiis neci datus flebiliter occubuit anno Domini 1301 IV Nonas Julii, que est Translacio sancti Martini Episcopi. Ex parte quidem Hollandiensium quamplures eo turbine corruerunt. Corpus autem episcopi exanime apud sanctum Martinum luctuosis inhumatum est exequiis. Post quem Guido Hannoniensis, frater Johannis comitis Hollandie, honorifice cathedratus 43 Trajectensis episcopus sublimatur.
17