Centrumvorming in België. De rol van Brussel tijdens de stichtingsfase van de Belgische staat (1830-1840)
ELS WITTE
Tijdens het eerste decennium na de revolutie van 1830 onderging Brussel een fundamentele verandering: van provinciestad promoveerde het tot het centrum van de nieuwe Belgische staat. De wijze waarop deze metamorfose zich voltrok, laat tot op de dag van vandaag haar invloed gelden. Zowel de sterkere identificatie van de Brusselse bevolking met België als het streven van de Brusselaars naar een eigen, autonoom gewest 1, vallen zonder verwijzingen naar deze ontstaansperiode moeilijk te begrijpen. Om deze transformatie te analyseren, sluiten we aan bij de centrum-periferiebenadering die — auteurs als Bendix, Moore, Tilly en Rokkan toonden dit althans aan 2 — bijzonder adequaat is om natievormingsprocessen te formuleren en te beschrijven. Bewuste centrumvorming blijkt een fenomeen te zijn dat de stichting van staten in de negentiende eeuw steeds heeft begeleid. In deze types van natievorming, die doorgaans gedragen werden door een elite met een middenklassekarakter, speelde de oprichting van een centrum zelfs een wezenlijke rol. Aangezien de Belgische natievorming tot dit negentiende-eeuwse type behoort, zullen we in deze bijdrage de vraag trachten te beantwoorden of en in welke mate er tussen 1830 en 1840 sprake is geweest van bewuste centrumvorming, toegespitst op Brussel. Wat de inhoud van het begrip betreft, laten we ons leiden door de definities die reeds door Rokkan, Myrdal, Shils en Eisenstadt werden uitgewerkt 3. Dit betekent dat de territoriale component centraal staat maar dat hij tevens onlosmakelijk verbonden is met economische en politieke noties van leiderschap, dominantie en controle. Het centrum is de plaats waar de economische en politieke activiteiten geconcentreerd zijn, waar de macht tot stand komt en waar ze ook uitgeoefend wordt. De klemtoon ligt met andere woorden op de dominante klasse, de elite die over controlemiddelen beschikt om haar macht aan de periferie op te leggen. Tot die middelen behoort ook de mogelijkheid om vanuit het centrum een dominant waarden-
1 K. Deschouwer, 'Het profiel van de Brusselse FDF-kiezer (1968-1978)', Taal en Sociale Integratie, Vrije Universiteit Brussel, VI (1982) 159-164; M. Covell, 'The Pearl Harbour Syndrome. The Status of Brussels and Regionalization in Belgium', Ibidem, VII (1984) 131-158. 2 R. Bendix, Nationbuilding and Citizenship. Studies of our Changing Social Order (New York, 1964); B. Moore, Social Origins of Modern Dictatorship and Democracy (Boston, 1966); Ch. Tilly, ed., The Formation of National States in Western Europe (Princeton, 1975); S. N. Eisenstadt, S. Rokkan, ed., Building States and Nations (2 din.; Beverly Hills-Londen, 1973). In dit laatste werk treft men een zeer uitgebreide bibliografie aan over het onderwerp (II, 277-397). 3 S. Rokkan, 'Cities, States and Nations. A Dimensional Model for Study of Contrast in Development', Ibidem, I, 73-79; E. Shils, Center and Periphery. Essays in Macrosociology (Londen, 1975). BMGN, 101 (1986) afl. 4, 601-629
602
ELS
WITTE
systeem over te brengen en zo de sociaal-culturele cohesie van de samenleving tot stand te brengen. Het centrum is dus ook de drager van een waardensysteem dat natiebevestigend werkt. Het is de machtsconcentratie op deze drie niveaus — het politiekadministratieve, het economische en het sociaal-culturele — die we dan ook achtereenvolgens zullen behandelen, waarbij de koppeling naar de geografische component uiteraard steeds gelegd zal worden. 1. Brussel: het politieke centrum van de centrale Belgische staat Peilt men naar de ideologische achtergronden die de Belgische revolutionairen van 1830 ertoe aanzetten in Brussel een politiek centrum op te richten, dan kan er niet aan voorbij gegaan worden dat de liberale staat die ze voor ogen hadden, in zichzelf elementen van centralisatie en centrumvorming inhield 4. Was het in hun kringen immers niet de gangbare mening dat de staat boven de samenleving moet staan en hij zijn gezag ontleent aan zijn vermogen om de soevereine rechtsorde na te streven? Ten opzichte van die centrale staat hebben individuele burgers gelijke rechten en plichten. De gezagsuitoefening die op de volkssoevereiniteit steunt, legt men bovendien uitsluitend in handen van de centrale overheid die deze bevoegdheden delegeert in een hiërarchische en bureaucratische organisatie. Het staatshoofd is bedoeld als een element dat dit gezag bevestigt. De constitutie ten slotte bevordert eveneens de prioriteit die men aan de eenheidsstaat geeft. De aldus geconcipieerde eenheidsstaat was een eis van het Franse achttiendeeeuwse liberalisme. In onze gewesten is dan ook voor het eerst grondig gebroken met de gedecentraliseerde standenmaatschappij tijdens de Franse bezettingsperiode 5. De grondwet van 1815 handhaafde grotendeels de basisprincipes van deze 'moderne', liberale staat. De Belgische centrale staat van 1830 had dus reeds stevige antecedenten, zoals dat trouwens ook het geval was voor de eigenlijke centrumvorming. Dat slechts één politiek centrum de afbraak van dé traditionele machtscentra kon compenseren en de concentratie van alle macht in één gebied de prijs was die men voor de nationale unificatie moest betalen, waren immers opvattingen die volkomen geïntegreerd waren in het liberale denken over de moderne eenheidsstaat6. De liberale natievormers van 1830 waren dan ook overtuigde voorstanders van deze centrumvorming. Het is immers bekend dat ze zich in velerlei opzichten lieten leiden door het Franse model. Zonder centralisatie en centrumvorming kon de Belgische staat volgens hen gewoonweg niet bestaan. 'Nier la centralisation, c'est nier l'Etat... Si le pouvoir qui commande à Bruxelles, n'a plus d'autorité à Anvers ou à Namur, l'Etat belge n'existe pas, car ce qui constitue un Etat, c'est précisément l'autorité du gouvernement en tous les points du pays'. Aldus Ch. Faider in het parlement7. En J. B. Nothomb stelde het nog scherper: 'Décentraliser la Belgique, 4 H. Amersfoort vatte deze problematiek goed samen in de inleiding van zijn bijdrage in het themanummer 'Natievorming van België' en Nederland in de 19de eeuw' van het Tijdschrift voor geschiedenis, XCV (1982) iv, 538-542. 5 H. Daalder, 'Consociationalism, Center and Periphery in the Netherlands', in: P. Torsvik, ed., Mobilization, Center-Periphery Structures and Nation-Building (BergenOslo, 1981) 190. 6 P. Legendre, Histoire de l'administration de 1750 à nos jours (Parijs, 1968) 106, 136-137. 7 Geciteerd in H. Haag, Les droits de la Cité. Les catholiques démocrates et la défense de nos franchises communales (1833-1836) (Brussel, 1946) 23-24.
CENTRUMVORMING IN BELGIË. DE ROL VAN BRUSSEL
603
serait la dénationaliser' 8. Centrumvorming was voor hen ook het middel bij uitstek om de machtsovername van 1830 te beveiligen tegen de binnenlandse en de buitenlandse dreigingen. Een sterke centrale staat, gelokaliseerd in één punt, was nodig om de liberale doelstellingen te realiseren, te meer daar ze, in het voetspoor van de Saint-Simonisten 9, de overheid ook een coördinerende rol wilden laten spelen ten behoeve van de economische belangen 10. Als erfgenamen van Jacobijnse opvattingen omtrent de lekenmaatschappij, verwachtten ze eveneens alle heil van een sterke staat, vooral toen ze tot de bevinding kwamen dat de katholieken opnieuw een ideologisch monopolie wilden vestigen en daartoe beroep deden pp het privé-initiatief. Dit brengt ons bij de minder ondubbelzinnige houding van de katholieken ten opzichte van de Belgische eenheidsstaat. Rekening houdend met de sterke katholieke vestigingen op het platteland, met het internationalisme van de beweging en met de lokalisatie van eigen centra — naast de verschillende bisschoppelijke steden, vormden Mechelen (aartsbisdom) en Leuven (universiteit) geografische middelpunten — was het immers niet zo evident dat de katholieken zich volledig zouden identificeren met het Brusselse centrum. Wegens het feit dat de kerk zich in 1830 aan de zijde van de oppositie had geschaard en actief betrokken werd bij de organisatie van de nieuwe staat, werd die band echter wel gelegd. Tijdens de vrij lange periode ( 1834-1840) waarin de katholieken de regering domineerden, hadden ze bovendien alles te winnen bij een sterke Belgische staat. De volledige inschakeling van de kerk in de politiek, waartoe de actie van de nuntius te Brussel effectief bijdroeg, versterkte eveneens deze betrokkenheid bij het centrum 1 1 . D e monarchistische opstelling van het conservatieve katholicisme — 'L'amour de la Royauté est la plus solide garantie de 1'indépendance nationale'—, heette het 12, kan in diezelfde optiek bekeken worden. De prioriteit die ze, voornamelijk uit strategische overwegingen, aan het unionisme gaven 13, versterkte ten slotte ook de centrumfunctie van Brussel. Aangezien de natievormers van 1830 tot verschillende politieke stromingen (katholieken, liberalen, democraten) behoorden, zochten zij naar één algemene politieke ideologie. In het unionisme vonden ze die. Wilde men in de stichtingsfase de nieuwe staat consolideren dan diende men, over de tegenstellingen heen, immers te
8 Ibidem, 134-135, 145. Hij voegde eraan toe: 'Il est normal que Ie gouvernement ait le pouvoir de commander et le droit de se faire obéir en tous points et sur toutes matières'. 9 J. Armstrong, The European Administrative Elite (Princeton, 1973) 58-60. Met betrekking tot de invloed van het Saint-Simonisme in België raadplege men het postuum verschenen werk van J. Bartier (Brussel, 1985). 10 I. Cassiers, 'Le rôle de l'Etat à l'apogée du libéralisme', Contradictions (1980) 23-24, 121-143. 11 A. Simon, L'Eglise catholique et les débuts de la Belgique indépendante (Wetteren, 1949); Idem, Catholicisme et politique (Wetteren, 1955); Idem, La politique religieuse de Leopold 1er (Brussel, 1953); Idem, Correspondance du nonce Fornari, 1838-1843 (Brussel-Rome, 1956). 12 L'Union, 12 juli 1836, 2, kol. 2-3. 13 Zie hierover H. Haag, Les origines du catholicisme libéral en Belgique, 17891839 (Leuven, 1950).
604
ELS
WITTE
zoeken naar datgene dat bond. De eenheid, tot stand gebracht in het centrum en vertaald in het devies 'L'union fait la force' was er het ideologische antwoord op. Eensgezindheid bestond er ook over de keuze van dit centrum. Er kon niet aan getwijfeld worden dat Brussel die eer te beurt moest vallen. Gelegen in het midden van Midden-België en via een stervormig wegennet verbonden met de andere grote steden 14, voldeed de stad aan de geografische vereisten. Bovendien bestond er een zekere hoofdstedelijke traditie die zelfs tot de Bourgondische periode terugging. Onder het Oostenrijkse bewind werden er te Brussel niet minder dan zestien regeringsorganen met rechtsbevoegdheid over de Zuidelijke provincies opgericht en fungeerde de stad, na Wenen, als een soort tweede hoofdstad l5 . Tijdens de periode van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden was Brussel om de beurt met Den Haag de officiële vestingsplaats van het hof, de regering en de Staten-Generaal en de kroonprins voelde er zich bovendien volkomen thuis 16. Maar de kenmerken van een echt centrum had Brussel vóór 1830 toch nog lang niet. Decentraliserende, particularistische en regionale krachten werkten toen nog gevoelig door en de economische macht was er geenszins geconcentreerd. Steden als Antwerpen, Gent en Luik vervulden op industrieel-commercieel vlak een belangrijker functie. De Fransen hadden Brussel in 1795 bovendien gedegradeerd tot een departementale hoofdplaats17 en de halfslachtige situatie na 1815 vermocht slechts ten dele dat de vroegere vooraanstaande rol hersteld werd. Brussel dankte zijn politieke centrumrol dan ook in de eerste plaats aan de revolutie van 1830 18. De aanwezigheid van een niet onbelangrijke groep Franse Jacobijnen en van een omvangrijke groep jonge, liberaalgezinde intellectuelen had reeds lang vóór 1830 tot gevolg dat er een woelig oppositieklimaat heerste. Vooral via de pers richtten deze liberalen en democraten hun kritische pijlen op het autoritaire bestuur van Willem I, waarvan ze overigens uitgesloten waren. Het verblijf van de regering te Brussel bracht onvermijdelijk met zich mee dat hun virulente aanvallen en de daarop volgende processen en veroordelingen een Brusselse aangelegenheid met een nationale draagwijdte werd. Het stelde de Brusselse tegenstanders van het regime in staat een nationaal oppositienetwerk op te bouwen met Brussel als middelpunt. In de verschillende fasen van de revolutie speelde de stad 14 G. Jacquemijns, Histoire contemporaine du Grand-Bruxelles (Brussel, 1936) 12, 19. 15 H. Hasquin, 'De demografische en sociale evolutie', in: J. Stengers, ed., Brussel, groei van een hoofdstad (Brussel, 1979) 130; R. de Vleeshouwer, 'Het einde van het Ancien Regime en de Franse periode', Ibidem, 159-165. 16 A. Vermeersch, Vereniging en revolutie. De Nederlanden 1814-1830 (Bussum, 1970) 79-80. 17 R. de Vleeshouwer, Het einde van het Ancien Regime, 165. 18 Voor het relaas van deze gebeurtenissen verwijzen we onder meer naar: R. Demoulin, Les journées de septembre 1830 à Bruxelles et en province. Etude critique d'après les sources (Luik, 1934); A. Smits, 1830. Scheuring in de Nederlanden, I, Holland stoot België en daarmee Vlaanderen af, II, Brussel met Wallonië veroveren Vlaanderen, zetten zich uit tot België en stoten op hun beurt Holland en daarmee ook de Generaliteitslanden af (Heule, 1983); A. Vermeersch, Vereniging en revolutie; E. Witte, Politieke machtsstrijd in en om de voornaamste Belgische steden (1830-1848) (2 dln.; Brussel, 1973).
CENTRUMVORMING IN BELGIË. DE ROL VAN BRUSSEL
605
vervolgens een eersterangsrol. Zowel de eerste incidenten in de Muntschouwburg als de confrontatie met het leger tijdens de Septemberdagen hadden er plaats. Het was naar Brussel dat de opstandelingen uit Wallonië en Vlaanderen toestroomden om aan de gevechten deel te nemen. Uit de lijst van participanten, gesneuvelden en gewonden blijkt trouwens dat 80% van hen in Brussel gehuisvest waren 19 en de aangerichte materiële schade trof zelfs uitsluitend de Brusselaars. Aangezien hof, regering en parlement in dat jaar in Den Haag zetelden, voltrok de machtswisseling zich bovendien volledig op stedelijk vlak. In de schoot van de Brusselse gemeenteraad werd het revolutionaire comité opgericht dat het stadsbestuur onttroonde, vervolgens uitgroeide tot het Voorlopige Bewind, waarin zich dan weer een Hoofdbewind ontwikkelde dat alle macht naar zich toetrok, de onafhankelijkheid uitriep en de Constituante bijeenriep. Al deze revolutionaire organisaties vergaderden aanvankelijk in de lokalen van het stadhuis tot ze op 5 oktober 1830 verhuisden naar een gebouw met nationale allures: de Staten-Generaal 20. Op symbolische wijze werd daarmee aangegeven dat de Brusselse revolutie een nationale machtsovername inhield. De stap naar de officiële erkenning van Brussel als hoofdstad van de nieuwe staat viel toen niet moeilijk te zetten. Het Nationaal Congres verstrekte haar dit statuut en zag in 'deze weldaad... een schitterende getuigenis van erkentelijkheid' ten opzichte van een stad die beroemd was geworden 'door haar glorierijke verdediging'21. Ten gevolge van artikel 126 van de grondwet hadden alle centrale instellingen voortaan dus hun zetel in Brussel en voerde de regering een politiek die, zoals minister de Theux het later uitdrukte, 'veille à tout ce qui peut favoriser le développement physique et moral de la capitale' ²². Brussel was zich onmiddellijk bewust van de voordelen die deze gepriviligieerde positie met zich meebracht en identificeerde zich voor honderd procent met zijn centrumrol. Zo uitte het overheersende patriottisme zich al in de eerste gemeenteverkiezingen ²3. Het orangisme was er, in vergelijking met andere steden, slechts een kort leven beschoren en het fuseerde er al zeer vroeg met het Belgicistische liberalisme. Aan het hoofd van de stad koos men leidinggevende revolutionairen en anti-Belgische manifestaties werden er nauwelijks geduld. Elke gelegenheid werd trouwens te baat genomen om het land te herinneren aan de patriottische rol van Brussel, waarbij 'zelfs niet geaarzeld werd de regering financiële voordelen af te dwingen ²4. Aan de legitimiteit van dergelijke acties werd in de hoofdstad nimmer getwijfeld. Brusselse politici vertoonden bovendien vlug de neiging om de hoofdstedelijke belangen te laten samenvallen met deze van de natie en kenden aan de meeste Brusselse evenementen een nationale dimensie toe. Er gingen van hen bijgevolg ook overkoepelende organisatorische activiteiten uit, waardoor ze niet 19 J. W. Rooney, 'Profil du combattant de 1830', Revue belge d'histoire contemporaine, XII (1981) iii, 494-495. 20 J. Gilissen, 'Le caractère collégial des premières formes de gouvernement et d'administration de 1' Etat belge (1830-31)', Ibidem, 619. 21 E. Huyttens, Discussions du Congrès National de Belgique, 1830-1831, IV (Brussel, 1844) 110; Ibidem, II, 460. 22 Rapport du Ministre de l'Intérieur au Roi, 28 nov. 1837, geciteerd in G. Jacquemijns, Histoire contemporaine, 37-38. 23 E. Witte, Politieke machtsstrijd, 69-72. 24 Idem,, 'L'élection communale du 31 mai 1838 à Bruxelles. La capitale et le gouvernement en conflict', Cahiers bruxellois (1968) 216-280.
606
ELS WITTE
zelden de leiding kregen over nationale politieke bewegingen. De Brusselse liberalen illustreerden deze stelling op een meer dan significante wijze. Wegens de concentratie van bevolkingsgroepen die zich vanuit hun materiële belangen aangetrokken voelden tot het liberalisme, werd de stad al in de jaren 1830 de bakermat van het militante antiklerikalisme. Onder de stuwende leiding van Brusselse politici zoals P. Th. Verhaegen en met de steun van de gepolitiseerde vrijmetselaarsloges ontstond er vóór 1840 al een politieke organisatie die zich een nationale rol toedacht. Er bestonden namelijk plannen om een centraal geleid en autoritair gestructureerd partijapparaat op te richten dat een grote beslissings- en controlemacht bij de Brusselse top zou concentreren ²5. De plannen leden schipbreuk omdat ze voor de individualistisch ingestelde burgers wellicht te radicaal waren, maar dat neemt niet weg dat ze uiterst illustratief waren voor de centrumopvattingen die in Brusselse politieke kringen reeds doorgedrongen waren. Bekijken we achtereenvolgens de verschillende Belgische staatsinstellingen vanuit diezelfde centrumvormende optiek,.dan ligt het voor de hand dat het systeem van de volksvertegenwoordiging die functie inderdaad versterkte. De één en ondeelbare wetgevende macht was immers in de hoofdstad gevestigd. Nothomb verwoordde dit overigens zeer treffend: 'Cette Chambre qui est la Belgique personnifiée n'est qu'un pouvoir que par l'unité, que par la centralisation' 26. De natie viel met andere woorden samen met het te Brussel delibererende parlement. Door de afschaffing van de ridderschappen en de stedelijke kiescolleges, die de band met de regio's strakker hadden aangehaald, bracht men in 1830 een censuskiesstelsel tot stand dat de centralisatie eveneens bevorderde. De talrijke vergaderingen van het Nationaal Congres te Brussel en de totstandkoming van de grondwet, het symbool van de samenwerking en de eenheid tussen de leden van de nieuwe politieke elite, werkten op hun beurt ook centrumbevestigend. Aan de concrete uitwerking van de centrumrol van de volksvertegenwoordiging werd trouwens zeer veel zorg besteed. Het majestueuze gebouw van de Staten-Generaal, in 1830 omgedoopt tot het Paleis der Natie en voorzien van de nieuwe nationale symbolen 27, zette de vergaderingen ontegensprekelijk de nodige luister bij. Niet zelden gingen ze overigens onder grote publieke belangstelling door. Bijna elke vergadering van het Congres opende met de behandeling van de petities die uit alle hoeken van het land binnenstroomden. Om alle delen van de periferie systematisch op de hoogte te brengen van wat er in het politieke centrum bediscussieerd werd, richtte men een uitstekende parlementaire verslaggevingsdienst op, verspreidde deze reportages via regeringskranten, terwijl ook de vrije pers bijzonder veel aandacht besteedde aan deze rubriek 28. Maar de betrokkenheid bij de activiteiten van het parlementaire centrum was uiteraard het grootst bij de leden zelf. Het haast onafgebroken vergaderen van het Nationaal Congres en ook de duur van de parlementaire sessies, gecombineerd met het urenlang reizen naar de eigen woonplaats 29, hadden tot gevolg dat de afgevaar25 26 27 28 en
Idem, Politieke machtsstrijd, 190-207. Geciteerd door H. Haag, Les droits de la Cité, 145. L. Somerhausen, W. van den Steene, Le palais de la nation (Tielt, 1981) 195. M e n raadplege hieromtrent onze bijdrage over De 'Moniteur belge', de regering het parlement tijdens het unionisme, 1831-1845 (Belgisch Staatsblad; Brussel,
1985) 14-17,53 vlg.
CENTRUMVORMING IN BELGIË. DE ROL VAN BRUSSEL
607
digden telkens voor een lange periode in de hoofdstad resideerden. Intense verkiezingscampagnes ter plaatse en een drukke correspondentie met politieke vertrouwensmannen volstonden doorgaans om het contact met de toch beperkte kiezersaanhang te handhaven. De lange verblijven in de hoofdstad, de formele contacten tijdens de officiële bijeenkomsten en de informele contacten die ze in hun hotels, tijdens diners en recepties hadden, deden niet enkel politieke vriendschappen en bondgenootschappen ontstaan, maar brachten hen ook het bewustzijn bij tot een sociale groep te behoren die deel uitmaakte van de te Brussel verblijvende centrale elite 30. Politieke netwerken, essentieel voor de vorming van een centrum, zagen op die manier het licht. Langs katholieke zijde kan men het ontstaan van een dergelijk fenomeen althans goed volgen. Reeds ten tijde van het Nationaal Congres hadden de katholieke vertegenwoordigers een 'Société des Députés' waar ze de kranten kwamen lezen 'et nous éclairer mutuellement sur les questions à l'ordre du jour', zoals F. de Bethune meedeelde 31. Als het om kerk-staat-relaties ging vormden ze ook bij de stemmingen een hechte groep. Via leidinggevende katholieken als de Gerlache waren er rechtstreekse banden met het aartsbisdom 32. Enkele jaren later, toen de Theux zijn hoofdkwartier in Binnenlandse Zaken had, gingen er van hem overkoepelende activiteiten uit inzake de recrutering van parlementsleden en het voeren van de verkiezingscampagnes. Een kiescomité samengesteld uit conservatieve edellieden en parlementsleden en dat in contact stond met de bisschoppen, functioneerde tegen het einde van de jaren 1830 en trachtte op. nationaal vlak te coördineren. De nuntius poogde aan al deze centraliserende activiteiten eveneens de nodige cohesie te geven 33. Door te opteren voor de monarchie grepen de leden van het Nationaal Congres eveneens naar een centraal symbool. De constitutie legde er weliswaar beperkingen aan op, maar dat nam niet weg dat men via de kroon en de adel cohesie wilde gevenaan de natie. Een gezaghebbend vorst moest België immers aanvaardbaar maken in de ogen van conservatief Europa. In Leopold I vonden ze echter een meer dan overtuigde voorstander van deze centrumfunctie. De historicus A. Simon karakteriseerde hem zeer terecht als een monarch behept met 'un désir non équivoque du pouvoir' en 'd'une volonté de domination personnelle' 34. Zonder veel omwegen streefde Leopold I inderdaad naar een sterk gecentraliseerd staatsbestel waarin hij de hoofdrol kon spelen en de nationale eenheid kon bewerkstelligen. Zijn voorkeur voor een door de 29 De reis Antwerpen-Brüssel nam 5 uur in beslag, deze van Luik naar Brussel 12 uur in: G. Jacquemijns, Histoire contemporaine, 116. 30 Over deze geplogenheden wordt men uitvoerig ingelicht via de briefwisseling van de parlementsleden zelf. Sprekende voorbeelden vindt men in het archief van F. du Bus de Wamaffe (Brussel, privé-archief), van F. de Bethune (Marke, privé-archief), Vilain XIIII (Bazel, privé-archief) en van C. Rogier (Brussel, ARA). 31 F. de Bethune aan zijn echtgenote, 20 november 1830 (Privé-archief Marke). 32 H. Haag, Les origines du catholicisme libéral, 152; A. Simon, Aspects de l'unionisme. Documents inédits, 1830-1857 (Wetteren, 1958) 65-68; Idem, L'Eglise catholique et les débuts, 30-31, 94. 33 J. Bartier, 'Théordore Verhaegen, la franc-maçonnerie et les sociétés politiques', in: G. Cambier, ed., J. Bartier. Laïcité et Franc-Maçonnerie (Brussel, 1981) 81-87; E. Witte, Politieke machtsstrijd, 163-165. 34 A. Simon, 'Leopold 1er et les partis en Belgique', Bulletin de l'Académie Royale de Belgique. Classé des Lettres, XL Vu (1961) v, 197.
608
ELS WITTE
koning gedomineerd centralisme uitte zich zowel in de samenstelling van unionistische kabinetten waarin hij de scheidsrechterrol opeiste, als in zijn streven om ministers, administratie en parlement te controleren35. Het gebeurde meer dan eens dat hij achter de schermen de parlementaire activiteiten dirigeerde en hij was ook hevig gekant tegen elke partijvorming, die de parlementsleden kon onttrekken aan de directe regeringsinvloed 36. Vooral de katholieken ondervonden dit. Met de hulp van het Vaticaan, dat hem daartoe een nuntius stuurde, stimuleerde hij het politieke katholicisme. Het doel was duidelijk: de katholieke belangen dienden onvoorwaardelijk verbonden te worden aan de uitbreiding van het koninklijk gezag 37. De ministers beschouwde hij als de dienaren van de koninklijke wil, die alleen aan hem verantwoording verschuldigd waren. Een autonome koers duldde hij nauwelijks, zeker niet in het buitenlands beleid dat hij als zijn privédomein beschouwde en dat hij ook zoveel mogelijk aan de parlementaire controle onttrok. Zijn controlepogingen kwamen ten slotte ook goed tot uiting in zijn visie op de rol van de gemeenten en de provincies. In de gouverneurs en burgemeesters wilde hij alleen de uitvoerders van het centrale, koninklijke gezag zien38. Het paleis werd dan ook vlug één van de belangrijkste, zo niet het belangrijkste machtsknooppunt van het centrum. Niet enkel omdat het hof het politieke establishment regelmatig bij elkaar bracht tijdens ontvangsten, diners en bals 39, maar vooral wegens de politieke functie die 'La Maison du Roi' officieel toegewezen kreeg. De koning kon een beroep doen op eigen adviseurs die hem onafhankelijk maakten van zijn ministers 40. De politieke secretaris van Leopold I, Jules van Praet, was dan ook één van de meest gezaghebbende centrumfiguren; machtiger dan alle ministers samen, werd wel eens gezegd 41. Bij de vorming van het koninklijk hof werd de adel systematisch betrokken. Hem een ruime plaats toekennen in de machtsstructuren werd ervaren als een garantie voor het welzijn van de natie. De grondbezittende adel legde toen inderdaad nog veel gewicht in de schaal. De hoogst gefortuneerden behoorden tussen 1832 en 1836 voor 60% tot deze stand42. Brussel oefende van oudsher een grote aantrekkingskracht op de adel uit en vooral tijdens de wintermaanden resideerde een belangrijk deel van de adel er 43. De revolutie van 1830 had echter verdeeldheid in de adellijke
35 Ibidem, 196-230; H. Haag, ' D e Belgische buitenlandse en binnenlandse politiek van 1831 tot 1840', in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, IX (Utrecht, 1955) 361 vlg. 36 A. Simon, 'Leopold 1er et les partis', 196-230. 37 Idem, La politique religieuse de Leopold 1er, passim. 38 H. Haag, Les droits de la Cité, passim. 39 A. Simon, L'Eglise catholique et les débuts, 69; H. de Mérode, Souvenirs (Brussel, 1846). 40 A. Molitor, La fonction royale en Belgique (Brussel, 1979) 119-120. 41 C. Bronne, Jules van Praet, ministre de la maison du Roi Leopold 1er (Brussel,
1943)40-41. 42 and sénat elite 43
S. Clark, 'Nobility, Bourgeoisie and the Industrial Revolution in Belgium', Past Present (1984) november, 153, 168-170; J. Stengers, ed., Index des éligibles au (1831-1893) (Brussel, 1975) 111-112; E. Witte, "Wijzigingen in de Belgische in 1830', BMGN, XCIV (1979) 232. Op basis van de lijst van de getitreerde adel van vóór 1830 (Almanach de la
CENTRUMVORMING IN BELGIË. DE ROL VAN BRUSSEL
609
rangen gezaaid. De oude, gevestigde adel weigerde doorgaans zich aan de zijde van Leopold I te scharen, die zich dus tevreden diende te stellen met de steun van de revolutionairgezinde edellieden die meestal recentelijk in de adelstand waren verheven 44. Ter compensatie beschikte de koning echter wel over het alleenrecht om adellijke titels te erkennen en toe te kennen. Hij maakte er dan ook systematisch gebruik van om de adel en de leden van de nieuwe centrumelite aan zich te binden 45. Onwrikbare standpunten ten aanzien van het prestige en de autoriteit van het centrale regeringsgezag, de solidariteit met de koning en de ondergeschikte positie van het parlement, trof men ook bij de meeste ministers aan. Zij zelf stonden aan de top van een departement en zagen daarin een bureaucratische organisatie, opgebouwd volgens de rationele lijnen van bevel naar beneden en verantwoording naar boven. Ter legitimatie van deze bestuursconcepten konden zij ook teruggrijpen naar bestaande tradities. De vorming van min of meer moderne departementen dateerde immers al uit de Napoleontische periode, terwijl er onder Willem I een twaalftal departementen van algemeen bestuur had gefungeerd 46. Mutatis mutandis was het die laatste structuur die in 1830 overgenomen werd. Nog sterkere centralistische opvattingen lagen echter aan de basis van het organisatieschema dat tussen 28 september en 5 oktober tot stand kwam. De machtsgreep die vier revolutionairen in de schoot van het Voorlopige Bewind pleegden, leidde namelijk tot de oprichting van een Hoofdbewind (Comité central) dat op een collectieve maar ongelimiteerde wijze de wetgevende en uitvoerende macht uitoefende 47. Er werden wel verschillende comité's ingesteld, die overeenkwamen met de departementen van binnenlandse zaken, oorlog, financiën, justitie, openbare veiligheid en buitenlandse zaken, en er stonden ook administrateurs-generaal aan het hoofd, maar deze comité's konden slechts adviseren en hadden geen enkele beslissingsmacht. Hun leiders waren geen lid van het Hoofdbewind; ze werden doorgaans wel minister, toen de regent en later de koning hun eerste kabinetten formeerden op basis van de bestaande structuur48.
Cour de Bruxelles... de 1725 à 1840 (Brussel, s. a.) 186-213) constateert men dat van de 822 adellijke families er 167 te Brussel gevestigd waren. De Brabantse adel had voor 77% zijn residentie in de hoofdstad (J. de Belder, 'Adel en burgerij, 18401914', Algemene Geschiedenis der Nederlanden, XR (Bussum, 1977) 83). 44 E. Witte, 'Wijzigingen in de Belgische elite', 234-237. 45 L. Fourez, ' D e la nécessité d'anoblissements pour le maintien d'une noblesse nationale', Recueil de l'office généalogique et héraldique de Belgique, IX (1959) 2328; J. de Belder, 'Adel en burgerij', 8 1 ; P. Janssens, 'De restauratie van de adelstand in het Koninkrijk der Nederlanden', Revue belge d'histoire contemporaine, XII (1981) 397-410. 46 J. Gilissen, ' D e eerste administratieve organisatie van België ten tijde van de Tijdelijke Regering (september 1830-februari 1831)', Tijdschrift voor rechtsgeschiedenis, Lil (1984) 307-308; H. Janne, 'Dynamique des institutions. Naissance et développement des ministères belges des origines à la guerre 1914-1918', Mélanges G. Smets (Brussel, 1952) 432-433. 47 J. Gilissen, ' D e eerste administratieve organisatie van België', 309-315; Idem, 'Le caractère collégial des premières formes de gouvernement', 611-620. 48 Almanach de la Cour, 277-282, 296-299, 322.
610
ELS
WITTE
'Consolider la victorie de Bruxelles en y ralliant les intérêts de toutes les localités'49: ziedaar één van de meest urgente opdrachten van dit revolutionaire Hoofdbewind. Vooral de stedelijke besturen vormden een onmiskenbare tussenschakel om het nieuwe regime in het zadel te houden. Vertrouwensmannen werden dus aangesteld om, soms met geweld, adhesies af te dwingen en om, daar waar het nodig was, burgemeesters en besturen hardhandig af te zetten. Oranjegezinde verkiezingsuitslagen werden niet zelden nietig verklaard en in het Gentse orangistische bolwerk greep men zelfs naar de staat van beleg. Om de gezagswisseling in de provincies en districten te voltrekken, volstond het daarentegen kennelijk om al de oude gouverneurs en districtscommissarissen te vervangen door loyale patriotten 50. Brussel bracht er de periferie zeer vlug van op de hoogte dat de door het Hoofdbewind genomen beslissingen overal bindende rechtskracht hadden: amper een paar dagen na de Septembergevechten kregen alle provincie- en gemeentebesturen reeds het 'Bulletin des arrêtés et des actes du Gouvernement provisoire de la Belgique' toegestuurd 5l. Bij de systematische uitbouw van dit Brusselse machtscentrum slaagden enkele tientallen revolutionaire intellectuelen (waaronder zeer veel advocaten) er dus in topfuncties te veroveren en de basis te leggen voor meestal zeer lange carrières. De Brusselaars onder hen kwamen weliswaar in ruime mate aan bod, maar ook de revolutionairen uit de andere provincies maakten er deel van uit, vestigden zich doorgaans definitief in de hoofdstad of resideerden er zeer lang en geraakten op die wijze volledig geïntegreerd in het Brusselse centrum. De centralistische opvattingen die in deze Brusselse kringen gehuldigd werden, drukten zich ook uit in de rol die men aan het ministerie van binnenlandse zaken toekende. Dit departement had als het ware 'residuaire' bevoegdheden. Openbare werken, onderwijs, kunsten en wetenschappen, landbouw, handel, nijverheid, politie en erediensten: het waren alle onderafdelingen van dit ene departement 52. Sterke persoonlijkheden als Rogier en de Theux maakten er dan ook een superministerie van en konden daardoor fungeren als premier-avant-la lettre. Ze stonden tevens aan de top van de bestuurlijke pyramide. De aloude autonomie van de provincies liet zich immers ook na 1830 binnen de eenheidsstaat regelen. De provincies waren ondergeschikte bestuurslagen, weliswaar met eigen bevoegdheden, maar ook met een welbepaalde toetsing door het centrale gezag. Met de eigenheid van deze oude geografische entiteiten werd weinig rekening gehouden. Het centrum behandelde ze als gelijke politiek-juridische eenheden, met aan het hoofd een loyale vertegenwoordiger van de regering, die op het bestuur van de provincie toezicht hield 53. Nagenoeg een zelfde band met het centrale gezag werd de gemeenten opgelegd. Zij waren de basiscellen van het staatsbouwwerk, namen delegerende taken op zich die door Brussel gecoördineerd werden, kregen in feite weinig reële macht toegespeeld en 49
'Comité de 1'Intérieur. Rapport au Congrès National, 8 décembre 1830', Recueil
de 50 E. 51 52 de 53 et
documents officiels, 1831-1834. Ibidem; J. Gilissen, ' D e eerste administratieve organisatie van België', 319-322; Witte, 'Politieke machtsstrijd', 46-61, 103-106. Idem, De 'Moniteur belge', 16-19, 46 vlg. H. Janne, 'Dynamique des Institutions', 432-433; A. Molitor, L'administration la Belgique (Brussel, 1974) 339, 434-435. Zie onder meer C. de Brouckere en F. Tielemans, Répertoire de l'administration du droit administratif de la Belgique (Brussel, 1834-1856) passim.
CENTRUMVORMING IN BELGIË. DE ROL VAN BRUSSEL
611
de (verkozen) burgemeesters vormden de tussenschakels in het gecentraliseerde systeem 54. De pyramidale opbouw met de minister van binnenlandse zaken aan de top reflecteerde zich ten slotte ook in de overname van de arrondissementele en kantonale structuur. Die bestuurseenheden hadden enkel tot taak de basiscellen met elkaar te verbinden en te surveilleren, functioneerden als juridische en electorale eenheden en ontwikkelden geenszins een eigen dynamiek. Een zeer wezenlijke component in de vorming van de eenheidsstaat en zijn centrum werd uiteraard ook door het ambtenarenapparaat bezorgd. De eerste pogingen in de richting van een moderne, centrale administratie gingen terug tot de Oostenrijkse periode. Het concept werd tijdens de Franse bezetting in zijn verschillende aspecten uitgewerkt (hiërarchie, carrière, discipline en uniforme werkmethode)55, maar het geheel was toen toch nog steeds vrij elementair. Van een zeer uitgebreide kaste met een groot sociaal prestige was ook onder Willem I nog geen sprake 56. De revolutionaire leiders van 1830 brachten daarin weinig fundamentele veranderingen, maar ze spanden zich wel uitermate in om van het ambtenarenapparaat een hefboom ten behoeve van de eigen machtsconsolidatie te maken. Als Franssprekende intellectuelen hadden zijzelf en heel wat van hun sympathisanten vóór 1830 geen toegang tot de administratie gekregen. Een zeer overtuigde inhaalbeweging had bijgevolg in 1830 plaats 57. Twee derde van het ambtenarencorps bestond van dan af uit nieuwkomers uit patriottische kringen en meer dan 30% daarvan behoorde tot de revolutionaire leidersfiguren, die Blitzcarrières maakten en de topkaders van de administratie bezetten. Een zeer adequate benoemingspolitiek, uitsluitend gebaseerd op patriottische recruteringsmotieven, verzekerde de leden van het nieuwe centrum de onvoorwaardelijke steun in al de cruciale sectoren van de administratie. Het resultaat was een zeer loyaal, semi-modern ambtelijk apparaat dat, op de ministeries van binnenlandse zaken en financiën na a58, nog wel vrij bescheiden was qua omvang en budget, maar volgens de tijdgenoten, gekenmerkt was door 'une centralisation excessive' 59. Elke ambtenaar was rechtstreeks ondergeschikt aan de minister te Brussel, ook deze van de pyramidaal gestructureerde buitendiensten in de provincies. Via de aanstelling van secretarissen-generaal aan het hoofd van elk departement, met afdelingshoofden en bureauchefs onder zich, ontwikkelde zich in alle centrale administraties een strikte ambtelijke hiërarchie die zich uitdrukte in verschillende weddeschalen en een onderwerping aan disciplinaire maatregelen 60. Na de gezagswisselingsperiode van 1830 werd dit ambtenarenapparaat systematisch ingeschakeld ten behoeve van het Brusselse machtscentrum. De koning en 54
Ibidem, passim. Met betrekking tot deze problematiek raadplege men H. Haag,
Les droits de la Cité, passim. 55 A. Molitor, L'administration de la Belgique, 17-19. 56 H. Daalder, Consociationalism, 193. 57 Dit blijkt overtuigend uit ons onderzoek naar de 'Wijzigingen in de Belgische elite in 1830', 242-248. 58 Deze beide ministeries telden de meeste ambtenaren. Men vergelijke daartoe de overzichten die in 1831 opgesteld werden: 'Employés aux Ministères, 1831', Recueil de documents officiels, 1831-1834. 59 E. Ducpetiaux, 'Etude sur la réforme administrative' , gepubliceerd door V. Crabbé in: Revue internationale des sciences administratives, XXI (1955) 573. 60 Ibidem, 566-590; A. Molitor, L'administration de la Belgique, 223-224, 237.
612
ELS
WITTE
de ministers beschouwden de administratie geenszins als een neutrale macht die op een onpartijdige wijze de staat moest dienen. Ze waren integendeel voorstanders van een 'spoils system', waarbij de politiek van de regering rechtstreeks baat vond. Het totale gebrek aan een beschermd statuut plaatste de ambtenaar in een kwestbare, manipuleerbare afhankelijkheidspositie. 'Une fois admis dans une administration, le traitement de l'employé, son avancement, son avenir, tout est livré à la politique changeante de ses supérieurs', luidde de kritiek op dit arbitraire systeem 61. Vooral tijdens verkiezingscampagnes fungeerden heel wat ambtenaren als instrument in handen van de centrum-politici en dienden ze als electorale agenten op te treden; activiteiten die doorgaans vanuit het ministerie van binnenlandse zaken werden gedirigeerd. Dat ze uitsluitend de uitvoerende macht te Brussel mochten dienen, kwam nog duidelijker aan de oppervlakte als ze een parlementair mandaat uitoefenden. Kandidatuurstelling en stemgedrag stonden volledig onder controle van de regering, die niet aarzelde desnoods disciplinaire maatregelen te treffen. Het ambtenarenparlement was in deze periode zelfs een bepalende factor bij de ondersteuning van het centrale gezag: het versterkte de machtspositie van de kroon en de ministers, zwakte de parlementaire oppositie af en hield het centrumbevorderende unionisme in leven 62. Hoe was het tenslotte met de rechterlijke macht gesteld? Het Hoofdbewind was bijzonder bedrijvig bij het reorganiseren van deze sector en in 1832 legde een organieke wet de nieuwe structuur definitief vast 63. Aan een aantal basisprincipes, uitingen van een ordenende centralisatie die al onder het Consulaat tot stand gekomen waren, werd niet geraakt. Zo werd de uniformering van de rechtspraak als een verworvenheid beschouwd. Het professionele statuut dat de rechters via diplomavereisten en via de onafzetbaarheid gegeven werd, bleef ook behouden, evenals de centraal geleide benoemingspolitiek, geconcentreerd bij de vorst en de minister. Wel is het bijzonder relevant te constateren dat de weinige veranderingen die aangebracht werden, een grotere concentratie te Brussel verzekerden. Het Luikse Opperste Gerechtshof werd afgeschaft en er zetelde voortaan slechts één Hof van Cassatie, en wel in de hoofdstad. Het Krijgshof kreeg ook zijn zetel te Brussel en aangezien die stad de vestingsplaats bleef van een Beroepshof, de Krijgsraad, een Rechtbank van Eerste Aanleg en een Vredegerecht, was het justitiële apparaat er wel bijzonder goed vertegenwoordigd. De bevoordeling van het Brusselse centrum blijkt nog veel significanter te zijn, als men de benoemingspolitiek analyseert. Die had trouwens in een ongelofelijk snel tempo plaats: tijdens de eerste week van oktober 1830 was heel het rechtsapparaat al vernieuwd. Naar de oorzaak van deze ijver hoeft niet lang gezocht te worden. Het is overbekend dat advocaten in het nieuwe machtscentrum domineerden. De talrijke persprocessen had de revolutionairen bovendien veelvuldig in contact 61 J. Britz, 'Des fonctionnaires en Belgique; leurs droits, leurs devoirs, leurs capacités; réformes à introduire', Archives de droit et de législation (1841) 259; E. Ducpetiaux, 'Etude sur la réforme administrative', 568-582. 62 Deze functies analyseerden we in onze studie over 'Het Belgische ambtenarenparlement, 1831-1848', Revue belge de philologie et d'histoire, LK (1981) iv, 828882. 63 J. Gilissen werkte deze problematiek uit in 'L'ordre judiciaire en Belgique au début de l'indépendance (1830-1832)', Journal des Tribunaux (15 octobre 1983) 565574; Ibidem (22 octobre 1983) 585-596.
CENTRUMVORMING IN BELGIË. DE ROL VAN BRUSSEL
613
gebracht met de Brusselse magistratuur en bovendien was het aantal afgestudeerde rechtenstudenten vóór 1830 sterk toegenomen, zonder dat het aantal plaatsen was uitgebreid 64. Op de balie en de magistratuur woog dus een zware druk tijdens de machtswisseling. Dat het Comité van Justitie exclusief uit Brusselse advocaten bestond, verklaart wellicht ook de grote bezorgdheid voor de Brusselse gerechtshoven. Maar wat er ook van zij, het staat vast dat het rechtsgebied van de Brusselse hoven het grondigst werd aangepakt. Overal werden magistraten afgezet die blijk hadden gegeven 'd'un dévouement sans bornes à l'ancien gouvernement et d'une conscience servilement docile aux insinuations ministérielles' 65, maar aan de Brusselse hoven was er toch sprake van de meest volledige zuivering. Alle magistraten van het Opperste Gerechtshof werden er met pensioen gestuurd en vervangen door leden van de Brusselse balie die hun sporen tijdens de persprocessen of tijdens de revolutiedagen verdiend hadden. Gendebien legitimeerde de actie van het Hoofdbewind aldus: 'La Cour de Bruxelles sera, nous l'espérons, un corps judiciaire que la Belgique pourra présenter avec orgueil à l'estime des autres nations' 66. Een zelfde scenario had plaats toen de oprichtingen van het Hof van Cassatie en het Beroepshof in nieuwe promoties voorzagen: een groot aantal van de nieuw benoemde Brusselse magistraten aan deze hoogste hoven was hun carrière pas in 1830 begonnen 67! Kortom, het kan dus moeilijk ontkend worden dat de machthebbers van 1830 ook ten aanzien van de rechterlijke macht een politiek van bewuste centrumvorming voorstonden, die er toe leidde dat de politiek-administratief-justitiële concentratie van de macht uitsluitend in Brussel plaats had. Het paleis, het parlement, de kabinetten, de topadministratie en de hoge magistratuur leverden alle deelcomponenten van de nieuwe politieke elite, die te Brussel, dank zij regelmatige en dikwijls intense contacten, tot een hechte sociale groep uitgroeide. 2. De financiële aspecten van de centrumvorming De hierboven aangehaalde mechanismen van politieke centrumvorming vertonen misschien wel enige originaliteit omwille van het revolutionaire kader waarin ze plaatsgrepen, maar ze verschillen in wezen niet van de gelijksoortige processen in andere landen tijdens natievormingsperiodes. Een grote mate van originaliteit ontleent de Brusselse centrumvorming daarentegen wel aan het feit dat ze plaats vond tijdens een zeer specifieke ontwikkelingsfase van het Belgische kapitalisme. Zoals J. Lebrun dit reeds aantoonde, verkeerde de industriële revolutie in de jaren 1830 in een consolidatiefase. Er was behoefte aan nieuw kapitaal, aan een betere infrastructuur, aan gemakkelijker krediet- en betalingsmiddelen en aan banden met en steun vanwege de politieke machtscentra. Brussel voldeed aan al deze behoeften, nam het financiële beheer van de industriële revolutie op zich en werd het knooppunt van het Belgische industrieel-financieel kapitalisme 68. Aan de Brusselse 64 L. François, 'Intellectuelen en revolutionaire bedrijvigheid: een elitewijziging?', Revue belge d'histoire contemporaine, XII ( 1981 ) 539. 65 Rapport au Congrès National sur les opérations du Comité de la Justice du Gouvernement provisoire de la Belgique par M. l'administrateur général de la Justice, A. Gendebien, 8 décembre 1830', Recueil de documents officiels, 1831-1834. 66
67 68
Ibidem.
J. Gilissen, 'L'ordre judiciaire en Belgique', 587-598, 592-593. J. Lebrun, 'La région bruxelloise, unité nationale, chemins de fer et haute
614
ELS
WITTE
centrumvorming werd met andere woorden een financieel-kapitalistische dimensie toegevoegd. Aanvankelijk was deze ontwikkeling nauwelijks te voorzien. Brussel telde rond 1820 slechts een twintigtal bankiershuizen, er werd haast uitsluitend in immobiliën geïnvesteerd en van drukke beursactiviteiten was er evenmin sprake 69. De oprichting van de 'Société Générale' in 1822 kan dan ook als een echte mijlpaal worden beschouwd 70. De plannen van Willem I om een centrale bank voor het Zuiden op te richten liepen parallel met deze die ook in Brusselse bankierskringen bestonden. Het studiewerk en de voorbereidende bijeenkomsten hadden dan ook in Brussel plaats en de eerste vergadering van de 'Société Générale' werd onder voorzitterschap van de burgemeester op het stadhuis gehouden. De nieuwe bank, die vooral dank zij de steun van de koning tot stand was kunnen komen, werd gunstig onthaald door de Brusselse notabelen die er onmiddellijk de toonaangevende aandeelhouders van werden. De directie was trouwens statutair verplicht in Brussel te resideren. Vanaf haar ontstaan ontwikkelde zich een traditie om de bank bij allerhande regeringsactiviteiten te betrekken. Zo was ze verplicht in staatsfondsen te investeren, nam ze deel aan de operaties van het Amortisatiesyndicaat, verschafte ze hét Rijk voorschotten en vervulde ze de rol van staatskassier. Dat de koning de gouverneur, de directie en de secretaris benoemde, versterkte in aanzienlijke mate de band met de regering. De Brusselse bankiers vonden die samenwerking wellicht wat al te hecht. Dat zou alleszins kunnen verklaren waarom de meerderheid van de grote aandeelhouders in 1830 de Belgische kaart uitspeelde 71. Zulks bleek onder meer uit de zeer actieve participatie van een aantal topfiguren, uit de intekening van meerdere grote actionals op een patriottische lening, uit de benoeming van de Brusselse bankier F. Meeus tot gouverneur en uit het feit dat de 'Société Générale' de kassiersfunctie voor het Voorlopig Bewind wilde waarnemen. Tijdens de cruciale momenten in hét voortbestaan van de Belgische staat zorgde ze bovendien, samen met de Parijse Rothschilds, voor de nodige financiële middelen. Brussel werd op die manier ook het oord waar de leden van het Belgische politieke centrum onderhandelingen aanknoopten met de vertegenwoordigers van de binnenlandse en internationale financiële wereld. Met het financiële beheer van de industriële revolutie ging de bank zich na 1830 finance', in: P. Lebrun, M. Bruwier, J. Dhondt, G. Hansotte, Essai sur la révolution industrielle en Belgique 1770-1847 (Brussel, 1979) 477-579. 69 B. S. Chlepner, La Banque en Belgique. Etude historique et économique (Brussel,
1926)21,26-27,30-31. 70 Zie onder meer ibidem, 33-50; R. Demoulin, Guillaume 1er et la transformation économique des provinces belges (1815-1830) (Luik, 1938); J. Laureyssens, 'The Société Générale and the Origin of Industrial Banking', Revue belge d'histoire contemporaine (1975) 93-115; G. Kurgan, 'Industriële ontwikkeling', Algemene Geschiedenis der Nederlanden, XII (Bussum, 1977) 34-42; P. Lebrun, 'La région bruxelloise', 496 vlg. 71 E. Witte, 'Financiële aspecten van de Belgische revolutie (1830-1831)', Colloquium over de geschiedenis van Belgisch-Nederlandse betrekkingen tussen 1815 en 1945. Acta (Gent, 1982) 151-175; L. François, 'De reacties van de aandeelhouders van de Société Générale op de revolutiegolf van 1830', Revue belge d'histoire contemporaine, XII (1981) iii, 423-478.
C E N T R U M V O R M I N G IN B E L G I Ë . DE ROL VAN B R U S S E L
615
intens en volgens een welbepaalde strategie bezig houden 72. In deze periode van economische groei, nam ze talrijke industriële participaties in de Waalse steenkolennijverheid en richtte daartoe meerdere financiële vennootschappen op. Via een complex systeem van dochtermaatschappijen en gekruiste participaties ontstond er zo een pyramidaal bouwwerk met de bank als centrum. Om dit 'Société Générale'monopolie te breken en een even gepriviligieerde plaats op de financiële markt te veroveren, richtte een concurrerende groep bankiers in 1835 de 'Banque de Belgique' op, die op nagenoeg dezelfde wijze te werk ging, al slaagde ze er niet in hetzelfde niveau te bereiken. In enkele jaren tijd werd het financiële kapitalisme aldus een totaal Brusselse aangelegenheid. Aangezien vier vijfde van alle Belgische naamloze vennootschappen door de Brusselse 'haute finance' gecontroleerd werd, beheerde men vanuit dit centrum bijna de gehele industriële wereld, legde men de periferie het financieel-kapitalistische model op en raakte een aantal industriëlen uit de periferie ontegensprekelijk betrokken bij het Brusselse centrum. Voor de Brusselse centrumvorming had dit proces verregaande repercussies. Er ontwikkelde zich namelijk een zeer belangrijke financiële elite. Een analyse van de grote aandeelhouders van de 'Société Générale' en een steekproef in de lijst van aandeelhouders van de 'Banque de Belgique' laat toe deze elite wat beter te karakteriseren 73. In beide groepen springt het aandeel van Brussel in het oog. Bij de 'Société Générale' was meer dan 90% van de aandelen in handen van Brusselaars 74, waarvan bijna de helft autochtonen. De immigranten waren zowel uit Vlaamse, Waalse als Duitse en Franse steden afkomstig. Dat gold eveneens voor de 'Banque de Belgique' die proportioneel zelfs een belangrijker aantal Franse en Duits-Joodse financiers onder haar aandeelhouders telde en ook meer industriëlen uit de periferie aantrok. Uit de leeftijdsopbouw en de beroepenstructuur van de te Brussel gevestigde 'Société Générale'-actionairs blijkt dat de jongere generatie nauwelijks aan bod kwam. Eigenaars-grondbezitters, bankiers en groothandelaars vormden de dominante groepen, zij het dat de vrije beroepen (vooral advocaten) en de topadministratie eveneens goed vertegenwoordigd waren, temeer als men ermee rekening houdt dat verschillende grondbezitters gelijktijdig functies in de diplomatie uitoefenden. Bij de andere bank viel een nog sterkere klemtoon op de administratie en op de bankiershandelaars waar te nemen en was deze op het grondbezit iets zwakker. Dat het in beide gevallen om hooggefortuneerden ging, wekt wel geen verbazing. Ongeveer één derde van de onderzochte ' Société Générale'- aandeelhouders was verkiesbaar voorde senaat en behoorde dus tot de allerrijkste Belgen. Die van de 'Banque de Belgique' waren gemiddeld iets minder gefortuneerd, wat ook meer aansluit bij het beroepenprofiel. Het aandeel van de adel was in beide groepen nagenoeg even groot: meer dan één vierde. Markiezen, hertogen, graven, baronnen en ridders behoorden allen tot de grote actionairs. Gaat men het aandelenbezit na, dan blijkt dat er een zeer kleine toplaag was (4,7%), een relatief beperkte middengroep (24%) en een brede basis (61 %). Het was voornamelijk in de middengroep dat de eigenlijke machtsconcentratie plaats had. Door het systeem van gekruiste participaties beheerde slechts een kleine groep 72 J. Lebrun, 'La région bruxelloise', 507-546, 553-556. 73 Voor de cijfermatige gegevens van deze analyse en de bronnen waarop ze steunt, wordt verwezen naar de Bijlage, infra , 628-629. 74
L. François, ' D e reacties van de aandeelhouders', 437.
616
ELS WITTE
van directieleden deze financiële imperia. Bij de 'Société Générale' ging het om een dertigtal personen die meerdere directie- en commissarisposten cumuleerden; bij de 'Banque de Belgique' slechts om een twintigtal. Via een ingewikkeld, technischfinancieel en vooral ongecontroleerd systeem van beheren, manipuleerden deze kerngroepen enorme kapitalen —de 'Société Générale' investeerde 36 miljoen franks in deze periode 75 —, liepen zij zelf weinig risico's en streken ze ook via speculaties enorme winsten op. J. Lebrun schat dat de kerngroep van de 'Société Générale' in enkele jaren tijd 20 miljoen franks verwierf76, waarbij de vergelijking met het dagloon van een arbeider (2 franks ongeveer) wel bijzonder relevant is. Een ander in het oog springend kenmerk van beide groepen, en vooral van hun kerngroepen, is de zeer strakke band met het Brusselse politieke centrum. Ervan bewust dat de bankwereld de economische en internationale positie van België verstevigde, stimuleerde Leopold I in hoge mate deze ontwikkeling. Met de 'Société Générale'-directeuren Meeus en Coghen en met de 'Banque de Belgique'-directie had hij uitstekende relaties. Er kan niet aan getwijfeld worden dat ook deze milieus volledig in de koninklijke invloedssfeer terecht kwamen. Op het privé-fortuin van de vorst werkten deze contacten geenszins negatief in: Leopold I behoorde tot de drie grootste aandeelhouders van de 'Société Générale' en hij stond eveneens aan het hoofd van de intekenaars op de aandelen van de andere bank77. Met regeringsleiders als Lebeau, d'Huart, de Muelenaere, Nothomb, en anderen hadden de financiers ook uitstekende contacten 78. De band tussen de 'Banque de Belgique', de kabinetten en de topadministratie was zelfs bijzonder hecht: deze kerngroep telde verschillende ministers, oud-ministers, gouverneurs en generaals onder zijn leden. Zoals de naam het al laat vermoeden, droeg deze bank een zeer uitgesproken Belgicistisch karakter. Verscheidene directeuren van beide bankgroepen zetelden bovendien in het parlement en in de Brusselse gemeenteraad. Velen onder hen cumuleerden deze mandaten zelfs. Wel trof men aan de zijde van de 'Banque de Belgique' meer geprofileerde figuren aan — zowel aan katholieke als aan liberale kant —, terwijl de politieke mandatarissen uit de 'Société Générale'-kringen zich iets minder duidelijk lieten indelen. In deze financiële en politieke milieus ontstonden na verloop van tijd hechte sociale netwerken van families die zakelijke allianties met elkaar aangingen, politieke vriendschapsbanden sloten en door huwelijken soms ook familiebanden hadden. Al deze gemeenschappelijke belangen creëerden tussen de leden van deze Brusselse elite een sociale cohesie die de symbiose tussen het politieke bestel en het financiële kapitalisme ten zeerste versterkte. De directe verbindingslijnen met het paleis, met de ministers, met de parlementsleden en met de top van de administratie hadden tot gevolg dat de banken doorgaans op de positieve houding van het politieke centrum konden rekenen en ze meestal met succes als pressiegroep optraden. Tussen 1831 en 75 J. Lebrun, 'La haute banque et la révolution industrielle en Belgique', La Banque en Belgique, 1830-1980. Revue de la Banque (septembre 1980) 179. 76 J. Lebrun, 'La région bruxelloise', 516. 77 Ibidem, 530, 551-559; G. Kurgan-van Hentenryk, ' L a formation d'un capitalisme national en Belgique', Tijdschrift voor geschiedenis, X C V (1982) iv, 4 9 1 ; B. S. Chlepner, La Banque en Belgique, 137-141, 398. 78 Dit blijkt onder meer op een overtuigende wijze uit de briefwisseling van de vertegenwoordiger van het bankiershuis Rothschild te Brussel, B. Gille, Lettres adressées à la Maison Rothschild de Paris par son représentant à Bruxelles, I, Crise politique et crise financière en Belgique, 1838-J840 (Leuven-Parijs, 1961) passim.
C E N T R U M V O R M I N G IN BELGIË. DE ROL VAN B R U S S E L
617
1840 werd dit raderwerk meerdere malen in werking gesteld. De afsluiting van leningen, de poging van Leopold I om de 'Société Générale'-directeuren rechtstreeks en systematisch bij het regeringsbeleid te betrekken, de toekenning van een adellijke titel aan F. Meeus, de regeringshulp die de 'Banque de Belgique' tijdens de crisis van 1838-1839 kreeg, het gebrek aan regeringscontrole op het beheer van de banken en een grondspeculatie-affaire rond de oprichting van een nieuw Justitiepaleis 79: het zijn alle sprekende voorbeelden van de nauwe verwevenheid tussen het politieke en het financiële centrum. Eén van de terreinen waarop deze financieel-politieke elite actief was, betrof de urbanistische uitbouw van de hoofdstad. Daaraan schortte nog al één en ander vóór 1830. Zo waren de verbindingswegen tussen de residentiële bovenstad en de dicht bevolkte benedenwijken bijzonder gebrekkig en ook de Oost-West en Noord-Zuid verbindingen waren onbevredigend. De randgemeenten hadden bovendien zelden rechtstreekse toegangswegen tot de stad 80. De visie van vorst, ministers en stadsbestuur delend, dat Brussel zo snel mogelijk tot een waardige hoofdstad moest uitgroeien, nam de financiële toplaag actief deel aan wegenaanlegprojecten die de stedelijke agglomeratie aanzienlijk uitbreidden. Vooral de wijk rond het stadspark, het hart van het officiële België, kreeg veel aandacht. Zo richtte men in 'Société Générale'-kringen een maatschappij op die de verbinding tussen het paleis te Brussel en de koninklijke residentie te Laken tot stand moest brengen 81. Leopold I was uiteraard bij dit initiatief betrokken, evenals bij dat van de 'Société civile pour l'agrandissement et l'embellissement de Bruxelles'. Grondspeculatieve doeleinden lagen aan de basis van deze bij de 'Société Générale' aanleunende maatschappij. Ze kocht braakliggend terrein aan dat in het verlengde van de stadsparkwijk was gelegen en bouwde er een residentiële wijk, die de naam van de vorst kreeg en waar de aristocratie en de hoge burgerij zich onmiddellijk kwamen vestigen 82. De inlijving van deze Leopoldswijk bij de stad, vormde een onderdeel van de grootse plannen van deze financieel-politieke elite om de randgemeenten te fuseren en één grote Brusselse agglomeratie tot stand te brengen83. Met steun van dezelfde financiële en politieke groeperingen groeide Brussel ten slotte ook uit tot het centrum van een dicht spoorwegennet. Aanvankelijk had de spoorwegaanleg weinig met de hoofdstad te maken, maar wel alles met de bezorgdheid van de overheid en de industriële, commerciële en financiële burgerij om een oplossing te zoeken voor de problemen die de ontoegankelijkheid van de Schelde en van de Hollandse waterwegen hadden veroorzaakt. De Antwerpse haven verbinden met het Rijngebied en met het Waalse industriebekken, was tevens de hoofd79 J. Lebrun, 'La région bruxelloise', 498-500; B. S. Chlepner, La Banque en Belgique, 137-141; E. Witte, 'De Société Générale als drukkingsgroep'. Een concreet voorbeeld: de grondspeculaties rondom het Brusselse Justitiepaleis (1838-1840)', Revue belge d'histoire contemporaine, I (1969) i, 6-47. 80 Y. Leblicq, 'L'urbanisation de Bruxelles aux XIXe et X X e siècles (1830-1952)', Villes en mutation, XlXe-XXe siècles, 10e Colloque International. Actes (Brussel, 1982) 339. 81 G. Jacquemijns, Histoire contemporaine, 69-70. 82 Ibidem, 75-78; E. Witte, ' D e Société Générale als drukkingsgroep', 12-15. 83 G. Jacquemijns, Histoire contemporaine, 24-31, 37-38, 50-51; Idem, 'Le problème de la ' c u v e ' de Bruxelles de 1795 à 1854', Revue de l'Université de Bruxelles, XXXVII (1932) 347-375.
ELS
618
WITTE
bedoeling van het regeringsproject dat minister Rogier al in 1832 opzette en waarvoor hij van de financiële wereld de nodige steun kreeg *». Alhoewel niet Brussel maar we! Mechelen als knooppunt werd gekozen, duurde het niet lang of de hoofdstad werd het echte centrum van het spoorwegennet. 'Cette place elle [la capitale] l'a reprise, non par un acte législatif, mais par la force des choses', verklaarde minister Nothomb achteraf 85. Het feit dat Brussel reeds vóór 1830 het middelpunt van het personenverkeer was — dagelijks vertrokken er vanuit verschillende delen van de stad een veertigtal diligences naar de meest verscheiden bestemmingen in binnen- en buitenland 86 — verklaart inderdaad waarom ook het personenverkeer per trein in Brussel geconcentreerd raakte. In 1842 had reeds drie vijfde van het totale reizigersaantal de hoofdstad als bestemming 87. De organisatorische aanpassing aan deze situatie diende bijgevolg te geschieden. Dank zij de spoorwegenaanleg werden dus ook de geografische en economische componenten van de Brusselse centrumfunctie in hoge mate versterkt. 3. De sociaal-culturele aspecten van de centrumvorming Naast de politieke en economische factoren, vindt de macht van het centrum ook zijn oorsprong in de mogelijkheid om via sociale communicatie het nationale eenheidsbesef en het unificerende cultuurpatroon over te brengen. Religieuze en filosofische stromingen, de taal, de publicistiek, het onderwijs en de kunsten spelen daarbij een uitzonderlijk grote rol, zeker wanneer het, zoals in het Belgische geval, om sterk geforceerde eenheidspogingen gaat. Wegens de eeuwenlange bezettingsperiodes en het doorwerken van het particularisme verliep de zoektocht naar de nationale identiteit er immers vrij moeizaam. Maar de laatdunkendheid waarop de onafhankelijkheid in Europa onthaald werd, deed de Belgische natievormers anderzijds bijzonder krachtdadig opereren met verdedigingstheorieën die de volwaardigheid van de Belgische nationaliteit moesten aantonen. Brussel profileerde zich dan ook op dit niveau als een echt centrum. Het minst pregnant was dit op het religieuze vlak te merken. We zeiden het al: de ideologische centra van het katholicisme lagen elders. Vooral vanuit Mechelen en Leuven werd de natievormende kracht van het katholicisme gepropageerd. Voor de katholieken was 1830 immers een vrijheidsstrijd geweest. België schiep het kader waarbinnen de godsdienst zich opnieuw onbelemmerd zou kunnen ontwikkelen en zijn nationale zending vervullen. Vormde het katholieke geloof immers niet het aloude bestanddeel van het culturele erfgoed? Vanuit deze traditie en vanuit de emancipatiestrijd van 1830 uitte de kerk dan ook op een bezielende wijze haar gevoelens van aanhankelijkheid aan de Belgische natie. En de regering, met inbegrip van de liberale ministers, liet zich deze steun zonder meer welgevallen. Officiële vieringen werden dan ook onlosmakelijk gekoppeld aan kerkelijke plechtigheden. De overtalrijke nationale vieringen die tijdens het eerste decennium te Brussel plaats hadden, 84 H. Janne, 'Administration et progrès technique', Revue de l'Institut de Sociologie (1948) 557-561; G. Jacquemijns, Histoire contemporaine, 132-137; B. Gille, Lettres adressées, xl-xli. 85 Rapport du Ministre des Travaux Publics, Moniteur belge, 7 décembre 1839, geciteerd in G. Jacquemijns, Histoire contemporaine, 135. 86 Ibidem, 110-112, 117-118. 87
Ibidem, 137.
C E N T R U M V O R M I N G IN BELGIË. DE ROL VAN B R U S S E L
619
waren dan ook evenzovele katholieke manifestaties. Het Te Deum dat op de Septemberdagen volgde, de missen voor de gesneuvelden, de kerkelijke plechtigheid bij de inhuldiging en de troonsbestijging van Leopold I, steeds ging het om ceremoniën die in overleg met de burgerlijke overheid werden georganiseerd, een officieel karakter droegen en waaraan de leden van de centrumelite ten officiële titel participeerden 88. Ook in het centrum werd het katholicisme dus op een ostentatieve wijze verbonden met het nationalisme. Eenzelfde ideologisch identificatieproces, zij het niet in het openbaar, voltrok zich aan liberale zijde. In de in beslotenheid opererende vrijmetselarij, die het erfgoed van de Verlichting cultiveerde, ontstond eveneens de behoefte om het nationalisme te bevestigen. En ditmaal wel rechtstreeks vanuit Brussel. Napoleon I en Willem I hadden er voorheen al naar gestreefd om deze trefpunten van leidinggevende bourgeois aan het staatsbestel te binden. Brussel was de zetel van het overkoepelende orgaan voor de Zuidelijke Nederlanden geweest en had vier actieve loges geteld, met onder meer de prins van Oranje onder hun leden 89. Na 1830 wilde de Brusselse maçonnerie deze historische rechten verder laten gelden. Er werd hulde gebracht aan Leopold I, het Groot Oosten van België werd er in 1833 opgericht, waarbij loges uit andere steden zich aansloten, en als grootmeester koos men een vertrouwensman van de koning 90. Door de inschakeling van de vrijmetselarij in de antiklerikale partijstrijd werd deze ideologische band met het politieke centrum nog meer geïntensiveerd. De hechte steunpilaren van deze operatie waren immers Brusselse liberalen die vanuit het Groot Oosten de loges uit de periferie bewerkten en assimileerden aan de gepolitiseerde Brusselse maçonnerie 91. Krachtens het liberale vrijheidsmotief dat aan de wortels van de revolutie lag, werd dus ook de maçonnerie de draagster van het natieconcept en als dusdanig een belangrijke component van het Brusselse machtscentrum. Het instrument bij uitstek om van een formeel staatsverband een organische natie te vormen, is zonder twijfel de taalpolitiek. Ook de revolutionairen van 1830 geloofden sterk in de nationaliserende functie van de taal. Dat ze alleen aan het Frans een officieel statuut toekenden, lag in de lijn der verwachtingen. Was het Frans niet de taal van de overwinnaars en de vrijheidsideologen van 1830, de superieure cultuurtaal die sinds de eeuwwisseling ook bij de Vlaamse elite ingeburgerd was geraakt? De aanvaarding van een tweetalig statuut zou de Belgische eenheid bovendien in gevaar brengen, argumenteerden ze. Bij deze doelbewuste verfransingsstrategie speelde Brussel een eersterangsrol92. Sinds de Franse bezetting was het openbare en 88 Zie onder meer A. Miroir, 'Le sabre, le goupillon et la constitution. Réflexions sur le concours des autorités civiles et militaires aux cérémonies religieuses', in: Problèmes d'histoire du Christianisme, Editions de l'UBL, VIII (1979) 107-137. 89 R. de Smed, 'De vrijmetselarij in België in de XIXde eeuw (1796-1840)', in: Een eeuw vrijmetselarij in onze gewesten, 1740-1840 (Brussel, ASLK, 1983) 45-50. 90 Ibidem, 50-54. 91 J. Bartier, 'Théodore Verhaegen, la franc-maçonnerie', 75-160; E. Witte, Politieke machtsstrijd, 188-212. 92 Voor een gedetailleerde analyse van het verfransingsproces te Brussel verwijzen we naar de talrijke bijdragen verschenen in Taal en Sociale Integratie, uitgegeven door het Centrum voor interdisciplinair onderzoek naar de Brusselse taaitoestanden (8 dln.; Brussel, VUB, 1978-1986). Syntheses vindt men in E. Gubin, 'Het taalgebruik in de 19de eeuw. Het begin van de Vlaamse beweging', in: J. Stengers, ed., Brussel,
620
ELS
WITTE
culturele leven er systematischer verfranst dan in welke Vlaamse stad ook. Willem I had die situatie nauwelijks kunnen ombuigen. De revolutie van 1830 bood de voorstanders van een Franstalig Brussel opnieuw de gelegenheid om, ditmaal vanuit de centrumfunctie, een nog meer nadrukkelijke verfransingspolitiek te voeren. De recrutering van de ambtenaren en van de economische en intellectuele burgerij uit Franstalige gebieden, versterkte in hoge mate dit verfransingsproces. Alhoewel 70% van de Brusselse bevolking in 1830 nog geen Frans sprak was, zette de hoofdstad toch de hoofdtoon voor de dominante taalideologie die de centrumelite aan heel de natie, met inbegrip van Vlaanderen, opdrong. Veel verzet ontketende die taalpolitiek aanvankelijk niet. De toenmalige flaminganten kwamen immers enkel in een tweetalige, nationale context voor de taalrechten van de Vlamingen op en stelden zich als betrouwbare vaderlanders op die de nationale eenheid geenszins wilden bedreigen 93. Dat het centrum veel zorg droeg voor de ideologische legitimering van de natievorming kwam in de perspolitiek even duidelijk tot uiting. Bij het kweken van toewijding aan de nationale zaak, lieten Leopold I en zijn ministers niet na om persorganen met een staatsdienend doel in het leven te roepen 94. Voor het contact met de periferie, voor de machtsconsolidatie en de legitimatie naar het buitenland toe, waren dit immers belangrijke hulpinstrumenten. Het imago van een stabiel, welvarend, harmonieus, vredelievend en patriottisch België werd in deze regeringskranten deskundig tot stand gebracht. De overgrote meerderheid van de 'vrije' Brusselse pers, die zich eveneens landelijke allures aanmat95, liet echter evenmin na de nationale identiteit te beklemtonen. Ook die kranten verdedigden met klem de doeleinden van het centrum: de consolidatie van de revolutie en de vrijwaring van de grondwet. De centrumgebondenheid van bijna de gehele Brusselse pers bleek trouwens een diepgaand verschijnsel te zijn. Zowel in de commentariërende als in de informatieverstrekkende artikelen gaven de journalisten dagelijks blijk van een bijzonder grote interesse voor het doen en laten van de politieke elite in de hoofdstad96. Het lijdt met andere woorden geen twijfel dat er ook een groep journalisten ontstond die nauw contact had met de leden van het politieke centrum en als opwekkers en uitdragers van het nationale zelfbewustzijn door hen geapprecieerd werden. Voor de beoefenaars van de romantische schilder- en beeldhouwkunst gold dit fenomeen in even hoge mate. Eerden zij in hun kunstwerken immers niet de grondleggers van de natie en wekten ze niet de herinneringen aan een eigen, roemrijk verleden op? Voor het bijbrengen van een cultureel eenheidsbesef waren ook zij onontbeerlijk. Zonder per se te willen stellen dat deze kunstenaars hoofdzakelijk uit 235-247; evenals in de bijdragen van H. van Velthoven en M. de Metsenaere, in: E. Witte en H. Baetens Beardsmore, ed., The Interdisciplinary Study of Urban Bilingualism in Brussels (Clifton, Avon, 1986). 93 E. Gubin, 'Flamingantisme et patriotisme en Belgique au XIXe siècle', Tijdschrift voor geschiedenis, XCV (1982) iv, 558-576. 94 A. Vermeersch, ' D e structuur van de Belgische pers, 1830-1848', in: Idem en H. Wouters, Bijdragen tot de geschiedenis van de Belgische pers, 1830-1848 (LeuvenParijs, 1958) 73-81; E. Witte, De 'Moniteur belge', 19-25, 64-86. 95 A. Vermeersch, De structuur van de Belgische pers, 30-36, 61-68, 82-86. 96 Dit blijkt alleszins uit een vergelijkende inhoudsanalyse die we uitvoerden op basis van de artikelen van de regeringskrant, de 'Moniteur belge' en de liberale krant, L'Observateur. (De 'Moniteur belge', 87-94).
CENTRUMVORMING IN BELGIË. DE ROL VAN BRUSSEL
621
Brussel afkomstig waren of er resideerden — zo was Antwerpen ontegenzeggelijk de bakermat van de romantische schilderkunst — is het toch ook juist dat er van de hoofdstad een bijzonder stimulerende rol uitging. Het was in Brussel dat Wappers bekendheid verwierf met zijn kolossale composities over de Septemberdagen, dat H. de Caisne werkte aan zijn monumentaal doek 'België lauwert zijn beroemde kinderen', dat Madou talrijke patriottische taferelen vastlegde en dat verschillende tentoonstellingen plaats hadden, waar het Brusselse publiek deze vaderlandslievende kunstwerken kon komen bewonderen 97. Hof en regering waren voor de erkenning van deze kunstenaars bovendien van uitzonderlijk groot belang. De koning gaf hen opdrachten, kocht voor hoge bedragen werken aan — tussen 1832 en 1840 ging het om minstens 35 doeken —, schonk hen koninklijke orden en andere eerbewijzen 98, terwijl de ministers prijzen instelden, subsidies verleenden, bij feestelijke plechtigheden standbeelden lieten maken en musea inrichtten ». Hofarchitecten begonnen in deze periode trouwens ook al met het etaleren van het prestige van de nieuwe staat in majestueuze constructies. Het politieke centrum gaf dus de toon aan, en na verloop van enkele jaren werd heel de Brusselse elite betrokken bij deze 'cultuurnationale' stroming die van de romantische kunstenaars een natievormende groep bij uitstek maakte. Het streven om in Brussel instituten voor hoger onderwijs en wetenschappelijke instellingen te concentreren, lag eveneens ingebed in het verlangen om de hoofdstad tot een prestigieus cultureel en intellectueel centrum om te vormen. Op het niveau van het hoger onderwijs was er van een dergelijke politiek alleszins duidelijk sprake. In 1832 richtte de overheid er een veeartsenijschool en een muziekconservatorium op en in 1834 zag de militaire school, de natievormende kweekschool bij uitstek, er het licht 100. Maar ook de liberalen lieten zich leiden door de centrumfunctie van Brussel bij de oprichting van de Université Libre in 1834 101, en voor de katholieke minister de Theux kon slechts de hoofdstad de vestigingsplaats worden van de Staatsjury, die eenheid in het universitaire onderwijs moest brengen 102. De oprichting van een Cartografisch Instituut, van een Bureau voor Algemene Statistiek, een Koninklijk Observatorium en een Koninklijke Bibliotheek vormden onderdelen van diezelfde nationale, culturele zending die de regering de hoofdstad in 97 D. Coekelberghs en A. Vanrie, 'Brussel en de kunsten', in: J. Stengers, ed., Brussel, 316-317, 330; H. Gaus, 'Literatuur en kunst, 1844-1895', in: Algemene Geschiedenis der Nederlanden, XII (Bussum, 1977) 201-202. 98 Ibidem, 202. 99 Ibidem; D. Coekelberghs en A. Vanrie, 'Brussel en de kunsten', 316-317. 100 A. Uyttebrouck, 'Brussel onderwijscentrum', in: J. Stengers, ed., Brussel, 352358. 101 'Cette ville présente une foule d'avantages matériels pour la création d'une université: là se trouvent pour les élèves de l'Ecole de Droit un plus grand nombre de tribunaux, la Cour de Cassation, les Chambres et pour ceux de l'Ecole de Médecine des hôpitaux plus considérables, d'opérations rares et difficiles; une collection d'objets de minéralogie, de zoologie, de mécanique; pour tous enfin des bibliothèques plus riches et en plus grand nombre'. Aldus één van de initiatiefnemers tijdens de stichtingsvergadering (E. Witte en F. V. Borné, Documents relatifs à la Franc-Maçonnerie belge du XIXe siècle, 1830-1855 (Leuven-Parijs, 1973) 4 3 . 102 A. Simon, L'Eglise catholique et les débuts, 93.
622
ELS WITTE
de jaren 1830 meegaf 103. Samen met de uit de achttiende eeuw daterende Academie, vormden al deze instellingen een intelligentsia die de vanuit het centrum geleide cultuurpolitiek verscheidene nationale impulsen gaf. Vooral de historici onder deze intellectuelen waren culturele voortrekkers van de centrumideologie. In de ogen van de romantische historici was het immers de geschiedenis die de natie haar eenheid bezorgde. Wij moeten aantonen, zo stelde T. Juste, 'que les titres de notre indépendance sont antérieurs à 1830 et que notre nationalité, solennellement reconnue à diverses reprises dans les derniers siècles, a droit au respect de tous' 104. En enkele maanden na de gebeurtenissen groeide de revolutie zelf ook uit tot een mijlpaal van de nationale emancipatie en werden de helden van 1830 door de publicisten vereerd. Voor zover ze zelf niet naar de pen grepen om in nationalistische bewoordingen over 1830 te rapporteren 105, troffen de leden van het politieke centrum verschillende maatregelen opdat de geschiedenis haar natievormende rol ten volle zou kunnen opnemen. Daartoe behoorden onder meer het bewaren en het toegankelijk maken van het patrimonium. In 1834 werd dan ook te Brussel een Koninklijke Commissie voor Geschiedenis opgericht, aan het Algemeen Rijksarchief werd de nodige zorg besteed, via de Academie werden historische prijsvragen georganiseerd en werken uitgegeven en in 1835 verhief de regering de geschiedenis van België tot een verplicht college l06. De zoektocht naar een gezamenlijk doorleefd en roemrijk verleden begeleiden, werd de hoofdtaak van de historici, die daardoor een heel speciale plaats verwierven binnen het intellectuele veld van de centrumelite. Ter bevestiging van de nationale identiteit was het Brusselse centrum ten slotte ook heel bedrijvig bij de totstandbrenging van de nationale symbolen en bij de organisatie van officiële herdenkingen en patriottische festiviteiten. Aan het arsenaal van klassieke symbolen, zoals de driekleur, 's lands wapen, de emblemen van de legereenheden, het koninklijk monogram en het volkslied, werd in een koortsachtig tempo gewerkt 107. Maar ook bij de creatie van verschillende allegorische voorstellingen ging men snel en met de nodige creativiteit te werk. Toen het Nationaal Congres begin november 1830 voor het eerst samenkwam in het omgedoopte Natiepaleis, waren de emblemen van het Verenigd Koninkrijk er al vervangen door de Belgische leeuw die een lans omklemde waarop de vrijheidshoed was bevestigd 108. En zodra de grondwet aanvaard was, werd ook zij allegorisch uitgebeeld 109. Aan het vieren en memoreren van de revolutie en de daarbij aansluitende natiebegunstigende gebeurtenissen werd met veel ijver en enthousiasme gewerkt. Zo besliste reeds het Nationaal Congres dat de Septemberdagen elk jaar officieel gevierd dienden te 103 A. André-Felix, 'De wetenschappelijke instellingen', in: J. Stengers, ed., Brussel, 360-364. KM T. Juste, Précis d'histoire moderne (Brussel, 1844) ii-iii. l05 Dit deden zowel J. B. Nothomb, S. van de Weyer, E. de Gerlache als J. van Praet. Zie F. Vercauteren, Cent ans d'histoire nationale en Belgique (Brussel, 1952) 123.
106 Ibidem, 18-27, 37, 42-43, 63, 67, 92-94, 124, 134-140. 107 L. de Vos, 'De smeltkroes. De Belgische krijgsmacht als natievormende factor, 1830-1885', Revue belge d'histoire contemporaine, XV (1984) iii-iv, 427-428. 108 L. Somerhousen, W. van den Steene, Le palais de la nation, 195. 109 A. M. Paridaens, 'Enquête sur les récompenses nationales. Les drapeaux d'honneur remis par Leopold 1er le 27 septembre 1832', Revue belge d'histoire militaire, XXIV (1981) 110.
C E N T R U M V O R M I N G IN B E L G I Ë . DE ROL VAN B R U S S E L
623
worden, en wel in de hoofdstad,'car le grand danger, la grande victoire nationale ont eu lieu à Bruxelles.. .C'est cette dernière victoire qu'il s'agit de célébrer, car c'est elle qui a opéré la délivrance du pays', argumenteerde Ch. Rogier 110. Met het aanleggen van de lijst van gesneuvelden en gewonden begon men ook onmiddellijk. Een centraal gelegen plein werd aan 'de martelaren van 1830' opgedragen en een graftombe, met een groots opgezet monument, versierd met allegorische beeldhouwwerken, werd opgericht en in 1838 plechtig ingehuldigd 111. Ondertussen was er ook het 'IJzeren Kruis' ingesteld en verleend aan alle gewonde en verdienstelijke participanten aan de revolutionaire strijd 112 en hadden de deelnemende gemeenten een erevlag in ontvangst mogen nemen. De nodige eer werd tevens bewezen aan de verschillende uitvoerende instanties: het Nationaal Congres bracht hulde aan het Voorlopige Bewind 113, de regent kreeg een eremedaille 114 en toen Leopold I in België was aangekomen, volgden de festiviteiten in Brussel elkaar in een snel tempo op. De inhuldiging van de vorst, de eedaflegging op 21 juli 1831, zijn eerste redevoering in het parlement, zijn huwelijk met de Franse prinses Louise-Marie, de geboorte van de prinsen en de bezoeken van buitenlandse prominenten 115 : al deze evenementen zetten het Brusselse centrum telkens de gepaste luister bij. Om enig idee te hebben van de eenheidsbevorderende werking die er van al deze herdenkingen uitging, kan de uitreiking van de erevlaggen in 1832 als voorbeeld worden genomen 116. Zorgvuldig cultiveerde het centrum toen de band met de periferie: op de tweede verjaardag van de Septemberdagen ontving de hoofdstad met veel eerbetoon de afgevaardigden van een honderdtal patriottische gemeenten. Maandenlang had een speciale commissie zich gebogen over de lijst van uitverkoren steden en dorpen die 'une part glorieuse au triomphe de la cause nationale' hadden gehad. Op het Koningsplein , vóór de kerk, werd een enorme estrade opgetrokken met in het midden een baldakijn, boven de koninklijke troon. Het monogram van Leopold I, de provinciale bannieren en het standbeeld van de Belgische leeuw versierden het geheel, terwijl de loges en tribunes bestemd voor de koningin, het diplomatencorps, de regering, het parlement, de vertegenwoordigers van de magistratuur, het leger, de administratie en de gewonden van 1830, zich aan weerszijden van het paviljoen bevonden. In de begeleidende redevoeringen klonken uiteraard de meest vaderlandslievende gevoelens door. De pers, en de Brusselse kranten in het bijzonder, schonken er via uitgebreide commentariërende reportages ruim aandacht aan en verschillende lithografen legden de ceremonie voor het nageslacht vast. De directe betrokkenheid van Brussel bij het gebeuren uitte zich nog eens extra in de optocht van de gehuldigden door de straten van de stad en in de artillerieschoten, het klokkengelui en het vuurwerk die de plechtigheid begeleidden. Telkens wanneer er trouwens feestvierend neergekeken werd op de hoofdmomenten uit de nationale emancipatiestrijd, nam Brussel er op een uitbundige wijze aan deel. Dat er onder die 110 E. Huyttens, Discussions du Congres National, III, 588. 111 L. de Vos, 'De smeltkroes', 428. 112 Ibidem, 428; E. Huyttens, Discussions du Congres National, III, 151-153, 285. l13 Ibidem, I, 100-101,11,600. 114 Ibidem, III, 610. 115 L. Somerhousen, W. van den Steene, Le palais de la nation, 196. In het archief van het ministerie van financiën (Brussel, ARA) bevinden zich dossiers met betrekking tot de verschillende vieringen (inv. nrs. 322, 384-385, 1001). 116 A. M. Paridaens, 'Enquête sur les récompenses nationales', 105-128.
624
ELS
WITTE
omstandigheden ook onder de bevolking een patriottische mentaliteit groeide, waarbij de nationale rol van Brussel centraal werd gesteld, kan moeilijk in twijfel worden getrokken. 4. De specificiteit van de Belgische centrumvorming De politiek van bewuste centrumvorming die de Belgische machthebbers tussen 1830 en 1840 voerden, deed, zoals we zagen, een hoofdstad ontstaan die zowel op politiek-administratief, als op economisch en cultureel vlak als een volwaardig centrum kan worden gekarakteriseerd. Laat ons tot slot van deze analyse eens nagaan welke demografische en sociale gevolgen er aan deze ontwikkeling verbonden waren en welke limieten er aan de centrumvorming gesteld werden. Op demografisch gebied 117 kwamen de typisch hoofdstedelijke kenmerken al onmiddellijk te voorschijn. Van 1829 tot 1842 nam het aantal inwoners binnen de stad met 27% toe en verviervoudigde de bevolking van de randgemeenten. Een dergelijke toename kende geen enkele van de drie andere grote steden (Antwerpen, Gent en Luik). Immigratie uit de verschillende provincies en uit het buitenland, verklaarde hoofdzakelijk deze bevolkingsconcentratie. Dank zij Brussel groeide de provincie Brabant bovendien uit tot de rijkste regio van het land 118. De centrumfuncties weerspiegelden zich vanzelfsprekend ook in de socioprofessionele structuren 119. Het aantal grondbezitters en renteniers was er hoog (ze namen bijna 20% van het kiezerscorps in beslag); dat was eveneens het geval voor de beoefenaars van vrije beroepen en voor de kunstenaars; in Brussel verbleven meer artiesten dan in Antwerpen en Gent samen. Er had tevens een niet te ontkennen stijging van ambtenaren en bedienden plaats. Dit percentage bereikte in 1846 al het dubbele van dat in de andere grote steden. Officieren en soldaten stegen in diezelfde periode met meer dan 2.500 eenheden. Bijzonder betekenisvol was het zeer grote aantal dienstboden en huishoudelijk personeel dat door de gefortuneerde families aangetrokken werd. Uitgedrukt in percentages van de actieve bevolking bedroeg dit in Brussel 6,1 % daar waar dit in Antwerpen amper 1,6% bereikte. Maar ook in de industriële en ambachtssectoren had er een groei plaats die rechtstreeks verband hield met de centrumrol. De stad werd namelijk het middelpunt van de fabricage en de verkoop van op de stedelijke consumptie afgestemde verbruiks- en luxeartikelen. Vooral gekwalificeerde arbeiders werden daardoor aangetrokken. De spectaculaire bevolkingsaanwas veroorzaakte tevens een snelle vermenigvuldiging van kleine bedrijfjes die voor de voorziening van de toegestroomde arbeidersmassa werkten. Dat vooral de detailhandel overheerste en het sectoren als vervoer, horeca, druk- en boekbedrijf voor de wind ging, lag ten slotte ook in het rechtstreekse 117 Y. Leblicq, M. de Metsenaere, 'De groei', in: J. Stengers, ed., Brussel, 173177. 118 J. de Belder, 'Adel en burgerij', 86-87. 119 J. Kruithof, 'De sociale samenstelling van de bevolking te Antwerpen, Brussel, Gent en Luik in 1846-1847', Handelingen Maatschappij voor geschiedenis en oudheidkunde te Gent, XI (1957) 197-235; Idem, 'De samenstelling der Brusselse bevolking in 1842. Proeve tot opbouw der sociale stratificatie', Tijdschrift voor sociale wetenschappen (1956) iii, 170-194; J. de Belder, 'Socio-professionele structuren' in: J. Stengers, ed., Brussel, 227-234; G. Kurgan, 'Les patentables à Bruxelles au XIXe siècle', Le Mouvement social, CVIII (1979) 72-87.
C E N T R U M V O R M I N G IN BELGIË. DE ROL VAN B R U S S E L
625
verlengde van de centrumactiviteiten. In de samenstelling van het kiezerscorps viel deze structuur trouwens even duidelijk af te lezen. Ook wat'betreft haar uiterlijk 120 droeg de stad al vlug de sporen van haar centrumfunctie. Een pregnant voorbeeld daarvan was de boven op de Koudenberg gelegen Parkwijk, die weliswaar al door de Oostenrijkers was aangelegd geworden, maar die vanaf 1830 uitgroeide tot het steengeworden symbool van het Belgische centrum. Rond het park lag niet alleen het koninklijke paleis, maar recht er tegenover bevond zich het parlement met de ministeriële gebouwen, terwijl de 'Société Générale' zich aan een andere zijde van het park ging vestigen. In de brede straten omheen en in de omgeving van dit park resideerden de leden van de centrum-elite: de helft van de aristocratie was er gevestigd, evenals de vooraanstaande bankiers en de ministers. Andere residentiële wijken trof men aan rond de Munt en rond het Martelarenplein. De leden van de magistratuur en de balie waren geconcentreerd in de omgeving van de Zavel. Dat er zich tijdens dit eerste post-revolutionaire decennium in Brussel een centrale machtselite met een eigen centrumideologie ontwikkelde, is een conclusie die zich uit de analyse gemakkelijk laat afleiden. Tussen de verschillende sferen, om het even of die nu van politieke, ideologische, financiële, culturele of wetenschappelijke aard waren, ontstonden er invloedsclusters die geografisch gebonden waren. Door de samenwerking op verschillende niveaus en via formele en informele contacten, had er groepsvorming plaats die in één stad gelokaliseerd was. Het samenvallen van de natievorming met de uitbouw van het financiële kapitalisme had tot gevolg dat de centrumvorming bijzonder snel en intens optrad. Er was immers sprake van een vruchtbare wisselwerking: hoe stabieler en sterker het politieke centrum, des te efficiënter was ook de overheidshulp aan het industrieel-financiële kapitalisme, dat er op zijn beurt weer toe bijdroeg dat er voldoende middelen voorhanden waren om natieen centrumbevorderende activiteiten te ondernemen. De leden van de centrumelite waren dus allen betrokken bij hetzelfde dubbele avontuur: een nieuwe staat creëren die economisch leefbaar was. Gedreven door de wil om de moeilijkheden te overbruggen, legden ze zich met hetzelfde enthousiasme toe op de uitbouw van een centrum van waaruit het onderling verbonden nationalisme en kapitalisme aan de periferie kon worden opgedrongen. Die solidariteit vormde een dusdanig actief en sterk centrum dat de consolidatie van de nieuwe staat er ontegensprekelijk door versneld werd. Betekent dit alles nu dat het om één rechtlijnige en niet-gecontesteerde beweging ging? Geenszins. Een analyse van de Belgische politieke en economische ontwikkeling in termen van regionale tegenstellingen bestaat tot op heden nog niet. Het is dus onmogelijk om hier een antwoord te geven op de essentiële vraag in welke mate de periferie Brussel aanvaardde als de legitieme plaats waar de machtsconcentratie tot stand kwam. Wel kunnen we een paar indicaties geven die aantonen dat de periferie zich niet zonder weerstand onderwierp. Legio waren namelijk de protesten die in de beginjaren uiting gaven aan deze weerstand. En dan hebben we het niet over het orangistische verzet. Neen, uit onverdacht patriottische hoek rees er reeds tijdens de zittingen van het Nationaal Congres protest tegen de tendens 'de renfermer toute la 120 Y. Leblicq, 'L'urbanisation de Bruxelles', 336-355; Idem, 'De evolutie van het Stadsbeeld', in: J. Stengers, ed., Brussel, 150-155.
626
ELS WITTE
Belgique dans Bruxelles' 121 . En iedere keer dat Brussel zich nadrukkelijk beriep op zijn centrumfuncties, gaf de provinciale pers lucht aan een niet mis te verstane animositeit l22. De Franse ambassadeur had het in die context dan ook over 'la jalousie fort chatouilleuse des provinces envers Bruxelles' 123. De Luikse maçons beschuldigden de Brusselse loges er zelfs ronduit van '[d'avoir] usurpé le titre de Grand Orient' 124en de oprichting van de ULB kreeg evenmin de volledige instemming van al de Luikse en Gentse liberalen 125. Zelfs de Brusselse randgemeenten stonden op hun autonoom statuut en waren gekant tegen de fusie met de hoofdstad l26. Die gemeentelijke autonomie brengt ons bij de factor die de centralisatiepogingen vanuit Brussel effectief afzwakte. De voorstanders van de herwaardering van de particularistische tradities en de traditionele samenlevingsverbanden slaagden er bij de totstandkoming van de gemeentewet ( 1836) immers in om belangrijke concessies af te dwingen 127. De politieke legitimiteit van de gekozen burgemeester en de wetgevende en fiscale bevoegdheden die men de gemeenten toekende, hoorden thuis in een lokaal emancipatorisch streven. Op nagenoeg dezelfde wijze verbijzonderde men ook de provinciale tradities. De strakke centralisatie die Frankrijk kenmerkte, werd dus niet volledig overgenomen. De gemeente- en provinciewetten stelden een aantal niet onbelangrijke grenzen aan de macht van Brussel. Dat er in het centrum twee ideologisch-politieke componenten aanwezig waren die eikaars tegengestelde vormden, stond één onverdeelde machtsconcentratie eveneens in de weg. Tussen de kerk en het politieke katholicisme enerzijds en de liberalen anderzijds bestond er een permanente spanning en rivaliteit die niet altijd door het unionisme onderdrukt konden worden. De liberalen domineerden het centrum in de beginjaren van het decennium, de katholieken overheersten in de resterende jaren. Die situatie was een voorafspiegeling van de wisselende machtsconcentraties die de verdere politieke ontwikkeling in de negentiende eeuw te zien zal geven en die de strijd om het centrum tot inzet had. Centrumafzwakkende tendensen lagen er ten slotte ook in de Vlaams-Waalse verhoudingen besloten. Als financieel-kapitalistisch centrum concentreerde Brussel zich haast volledig op het Waalse industriegebied en verwaarloosde dus het Vlaamse landsgedeelte. Vanuit het centrum werd het economisch evenwicht tussen beide regio's aldus verbroken, waardoor Vlaanderen tot een onderontwikkeld gebied evolueerde. De verfransingspolitiek die Brussel Vlaanderen opdrong, beklemtoonde bovendien de culturele achterstelling van het gewest. De hechte economische en culturele banden van het centrum met het Zuiden en de daaruit voortvloeiende discriminatie
121 E. Huyttens, Discussions du Congrès National, UI, 588. 122 Een sprekend voorbeeld vindt men in onze bijdrage over 'L'Election communale du 31 mai à Bruxelles', 232, 242. 123 Ibidem, 232. 124 Loge 'La Parfaite Intelligence et l'Etoile Réunies', Liège. Tracé de la tenue du 8e jour 9e mois 5833', in: E. Witte, F. V. Borné, Documents relatifs à la FrancMaçonnerie, 37. 125 Ibidem, 291 (Fédération Maçonnique belge. Tenue du 24e jour de Thommuz 5839). 126 G. Jacquemijns, Histoire contemporaine, 30-34. 127 Deze problematiek vindt men uitgewerkt bij H. Haag, Les droits de la Cité, passim.
C E N T R U M V O R M I N G IN BELGIË. DE ROL VAN B R U S S E L
627
van het Noorden, zullen na verloop van tijd ernstige integratieproblemen veroorzaken bij een belangrijk deel van de Vlaamse elite, waardoor de samenhang tussen het centrum en de perifere delen grondig gewijzigd zal worden. Maar dat is een heel ander verhaal, ook al ligt het in het rechtstreekse verlengde van de politiek van centrumvorming die tijdens de stichtingsfase van de Belgische staat zo nadrukkelijk gevoerd werd.
ELS
628
WITTE
Bijlage: Cijfergegevens met betrekking tot de te Brussel residerende aandeelhouders van de Société Générale en de Banque de Belgique
A. De Société Générale abs. cijf.
Aantal te Brussel residerende aandeelhouders 104 79 Aantal geïdentificeerden qua geboorteplaats Te Brussel geborenen 36 81 Aantal geïdentificeerden qua leeftijd Jonger dan 30 jaar 3 13 Tussen 30-40 jaar 27 Tussen 40-50 jaar 38 Ouder dan 50 jaar 27 Edellieden 43 Verkiesbaren voor de senaat Reeds vóór 1840 verkiesbaar 32 Verkiesbaar na 1840 11 Aantal geïdentificeerden qua beroep 78 10 Bankiers Groothandelaars en negocianten 13 Fabrikanten en industriëlen 5 Ambtenaren en militairen 13 Eigenaars en grondbezitters 18 Advocaten 12 4 Andere vrije beroepen Andere beroepen 3 Leden van de Brusselse gemeenteraad 21 3 Provincieraadsleden Leden van het Nationaal Congres 14 Leden van de Kamer van Volksvertegenwoordiging 7 Leden van de Senaat 8 Leden van het Voorlopige Bewind en de regeringen 6 In het bezit van meer dan 400 aandelen 3 300 à 400 aandelen 2 7 200 à 300 aandelen 18 100 à 200 aandelen 34 100 à 50 aandelen minder dan 50 aandelen 40 Aandeelhouders die beheersfuncties bekleden 36 Aandeelhouders die meerdere beheersfuncties bekleden 25
% v. h. totaail % v. h. aantal geiden. 76 45 3,7 16 33,3 46,9 26 41 30,7 10,5 75 12,8 16,6 6,4 16,6 23 15,3 5.1 3,8 20 2,8 13,4 6,7 7.6 5,7 2,8 1,9 6,7 17,3 32,6 38,4 34,6 24
C E N T R U M V O R M I N G IN BELGIË. DE ROL VAN B R U S S E L
629
B. Banque de Belgique 2
Absolute cijfers Aantal geïdentificeerden Edellieden Verkiesbaar voor de senaat Bankiers Groothandelaars Grondeigenaars Ambtenaren, magistraten en vrije beroepen Andere beroepen Leden Nationaal Congres en parlement Leden gemeente- en provincieraden
38 11 10 9 9 7 12 1 11 6
% van het aantal geïdentificeerden 28,9 26,3 23,6 23,6 18,4 31,5 2,6 28,9 15,7
1 We verkregen deze lijst van 104 aandeelhouders door de te Brussel residerende individuen, die tussen 1834 en 1841 aandeelhouders van de Société Générale waren, te lichten uit de lijst die L. François publiceerde {Revue belge d'histoire contemporaine, XII (1981) iii, 441-477). De bij L. François vermelde identificatiegegevens werden systematisch aangevuld met. deze uit J. Laureyssens, Industriële naamloze vennootschappen in België, 1819-1857 (Leuven-Parijs, 1975) 539-743; J. Stengers, ed., Index des éligibles; Almanach de la Cour, passim. Deze biografische fiches zijn ter beschikking op het Seminarie Hedendaagse Geschiedenis van de Vrije Universiteit te Brussel. 2 Op basis van hetzelfde uitgegeven bronnenmateriaal viel het veel moeilijker de aandeelhouders van de Banque de Belgique te identificeren. De namen van deze actionairs werden teruggevonden in : Extrait du procès-verbal de 1' assemblée générale de la Banque de Belgique tenue Ie 15 juillet 1843; Extrait du procès-verbal de l'assemblée générale de la Banque de Belgique, tenue le 19 mars 1844 (Brussel, ARA, Archief ministerie van financiën, inv. nr. 307). Slechts 38 personen konden geïdentificeerd worden. De steekproef heeft dus slechts een indicatieve waarde.
630
RECENSIES
H. Kars, Early-Medieval Dorestad, an Archaeo-Petrological Study (Dissertatie VU Amsterdam; Heerhugowaard: Drukkerij Casparie, 1984). Veel van haar raffinement dankt de hedendaagse archeologie aan de inschakeling van specialismen uit andere disciplines. Ook de middeleeuwse archeologie hier te lande profiteert van de samenwerking met andere vakgebieden. Het baanbrekende onderzoek van Henk Kars getuigt daarvan. Hij beweegt zich op het terrein van de archeopetrologie: de bestudering van bewerkte en onbewerkte natuursteen afkomstig van archeologische vindplaatsen, met als algemeen uitgangspunt de samenstelling en het ontstaan van het gesteente. Voor de reconstructie van het verleden levert dit belangwekkende gegevens op, zoals de winplaats van geïmporteerd gesteente, de samenhang tussen gesteentesoort en gebruiksfunctie, alsook materiaalveranderingen ten gevolge van het gebruik zelf. Het is bij mijn weten voor het eerst dat in ons land zo uitvoerig aandacht is besteed aan de natuursteenvondsten van een middeleeuwse vindplaats. Het onderzoek, nu samengebracht in een proefschrift, omvat alle natuursteen sinds 1967 verzameld tijdens de grootscheepse opgravingen van de vroeg-middeleeuwse handelsnederzetting Dorestad. Alleen al kwantitatief is dit een indrukwekkende prestatie, want het gaat om meer dan 10.000 stukken steen. Buitendien zijn de meer dan 5.000 barnsteenvondsten uit Dorestad onderzocht. Het proefschrift bestaat uit acht artikelen die inmiddels zijn gepubliceerd in de Berichten van de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, jaargangen 30-33. Twee artikelen staan mede op naam van J. M. A. R. Wevers, terwijl in een derde artikel J. A. Broekman als mede-auteur optreedt. De methode van Kars kenmerkt zich door een vernuftige toepassing van een reeks uiteenlopende technieken. Op praktische wijze verdeelt hij zijn omvangrijk materiaal in hanteerbare groepen al naar gelang gebruiksfunctie en/of gesteentesoort, onder meer maalstenen van vulkanisch gesteente, gewichten van verschillende steensoorten en diverse gebruiksvoorwerpen van speksteen. Voor elk der onderscheiden groepen geeft hij gedetailleerde petrografische beschrijvingen van de daaronder vallende gesteenten. De petrografie vormt het uitgangspunt voor de herkomstbepaling van het gesteente. Dit leidt tot de vaststelling van winplaatsen, handelsverkeer en eventuele secundaire gesteentewinning uit bijvoorbeeld romeinse bouwwerken. Vervolgens komen bepaalde aspecten van de vondstgroepen aan de orde, zoals het verspreidingsbeeld over de nederzetting, verwerking van halffabrikaten ter plaatse, secundair gebruik van natuursteenartefacten, en dergelijke. Het onderzoek heeft resultaten opgeleverd, die ook interessant zijn voor historici. Dat men in de vroege middeleeuwen in menig opzicht voortbouwde op de bouwvallen van het romeinse rijk, is algemeen bekend. In Dorestad geschiedde dit in de letterlijke betekenis van het woord. De ruïnes van nabijgelegen grensforten en verder afgelegen romeinse vestigingen werden geëxploiteerd als steengroeve. Dit blijkt uit de vele romeinse bouwfragmenten van natuursteen die bij de opgravingen in Dorestad zijn aangetroffen. Van dit materiaal heeft men in de vroege middeleeuwen dankbaar gebruik gemaakt voor de vervaardiging van een heel assortiment van gebruiksvoorwerpen, zoals netzinkers, vijzels en slijpstenen. Bovendien schijnt een aanzienlijk aantal van de onbewerkte stenen afkomstig te zijn van uitgebroken romeinse funderingen. Zoals te verwachten, hebben de wijdverbreide handelscontacten van Dorestad ook hun neerslag in steen nagelaten. Zeer fraai ziet men dat bij de maalsteenfragmenten van vulkanisch gesteente uit de Eifel, waarvan Kars met een bewonderenswaardige nauwkeurigheid de winplaatsen heeft weten te identificeren. Veel maalstenen bereikten Dorestad als halffabrikaat om daar te worden afgewerkt. De aangetroffen onafgemaakte maalstenen, alsmede de concentraties van fragmenten van ongebruikte exemplaren, herkenbaar aan de dikte, wijzen daarop. Een gedeelte van de maalstenen werd welllicht