CHRISTOPHER REICH
Over het boek Jonathan Ransom, dokter in dienst van Artsen zonder Grenzen, is in Londen wanneer hij zijn vrouw Emma, voormalig spion voor ‘de Divisie’, totaal onverwachts tegen het lijf loopt. Nadat er in het hart van de stad een bloedige aanslag is gepleegd, verdwijnt Emma spoorloos, terwijl Jonathan algauw wordt geroemd om zijn heldhaftig optreden. Totdat er niet alleen twijfel rijst over Emma’s rol, maar ook over Jonathans betrokkenheid: probeerde hij de terroristen tegen te houden, of hielp hij hen juist? Jonathan ziet zich genoodzaakt te vluchten voor MI5. Om zijn naam te zuiveren moet hij Emma zien te vinden en erachter komen wie zij nu eigenlijk is. Heeft ze haar leven als spion definitief achter zich gelaten, of is hij een pion in een spel dat zijn voorstellingsvermogen ver te boven gaat? De pers over Wetten van wraak ‘Ik dacht dat je niet beter zou kunnen krijgen dan de eerste Jonathan Ransom-thriller. Ik had het helemaal fout! Dit vervolg maakt gehakt van zijn voorganger. Deze serie heeft een vliegende start.’ – Lee Child ‘In de beste traditie van Ludlum en vele van zijn navolgers.’ – Crimezone.nl ‘Voor spanning, spionnen en complotten zijn we bij Christopher Reich altijd aan het goede adres.’ – De Morgen Over de auteur Christopher Reich werd geboren in Tokyo en groeide op in de VS en Zwitserland. Hij debuteerde in 1998 en won in 2006 de International Thriller Writers Award. Momenteel woont hij met zijn gezin in Californië. In 2009 verscheen het eerste deel in de Jonathan Ransom-reeks, Wetten van verraad.
Van dezelfde auteur Wetten van verraad
Colofon Oorspronkelijke titel Rules of Vengeance © 2009 by Christopher Reich Vertaling Jan Mellema Omslagbeeld © Yolande de Kort/Trevillion Images Omslagontwerp Wil Immink Design © 2009 A.W. Bruna Uitgevers B.V., Utrecht isbn 978 90 229 9390 3 isbn e-book 978 90 449 6245 1 nur 332 De spanningsnieuwsbrief Wilt u op de hoogte blijven van alle nieuwe spannende boeken van A.W. Bruna Uitgevers, dé thrilleruitgever van Nederland? Geeft u zich dan op voor onze spanningsnieuwsbrief via onze website www.awbruna.nl
Christopher Reich
Wetten van wraak
A.W. Bruna Uitgevers B.V., Utrecht
Voor James F. Sloan Onderdirecteur van de Amerikaanse geheime dienst Directeur van het Financial Crimes Enforcement Network Assistent-commandant van de inlichtingendienst van de Amerikaanse kustwacht
Met ontzag en bewondering, omdat hij zijn leven in dienst van de Verenigde Staten van Amerika heeft gesteld.
LAATSTE NIEUWS LONDEN 11.38 UUR GMT In de Londense wijk Westminster is vanochtend om 11.16 uur GMT een zware autobom ontploft, waarbij vier doden en meer dan dertig gewonden zijn gevallen. Men vermoedt dat de aanslag gericht was tegen de Russische minister van Binnenlandse Zaken Igor Ivanov, die op weg was naar een geheim topoverleg met Britse zakenlieden en op het moment van de explosie in een autocolonne passeerde. Het is nog niet bekend of Ivanov bij de aanslag om het leven is gekomen. Een woordvoerder van...
Londen Storey’s Gate, Westminster 11.18 uur De wereld stond in brand. Vlammen likten aan de autowrakken die op het asfalt verspreid lagen. Verstikkende zwarte rook kolkte omhoog. Her en der lagen lichamen languit op het trottoir en op straat. Overal kwamen brokstukken naar beneden. Jonathan Ransom lag op een motorkap, met zijn hoofd en schouders door de voorruit. Toen hij zich oprichtte, kreeg hij een regen van glasscherven in zijn gezicht. Hij voelde aan zijn wang, waardoor zijn hand onder het bloed kwam te zitten. Het enige wat hij hoorde, was een schelle, pijnlijke fluittoon in zijn oren. Emma, dacht hij, leef je nog? Zonder zichzelf in acht te nemen schoof hij uit de auto en liet zich van de motorkap glijden. Hij stond te tollen op zijn benen, steunde met een hand op de auto, probeerde zich te oriënteren, en toen hij inademde en over zijn hoofd streek, kwam alles weer terug. De stoet zwarte auto’s, de wapperende driekleur aan een antenne, en daarna het felle licht, die plotselinge, verzengende drukgolf en het verlossende gevoel toen hij door de lucht werd geslingerd. Langzaam liep hij tussen de slachtoffers en autowrakken door naar de kruising waar hij haar het laatst had gezien. Hij zocht naar een vrouw met kastanjebruin haar en bruine ogen. ‘Emma,’ riep hij, terwijl hij zijn blik over de ontredderde, radeloze gezichten liet gaan. Er was een krater ontstaan op de plek waar de bmw was ontploft, de auto waarin ze hiernaartoe was gereden en die ze zo voorzichtig had geparkeerd. Het voertuig was vijf meter weggeslingerd, stond in lichterlaaie en was nauwelijks nog te herkennen. Iets verderop stond een van de Mercedessen of wat daarvan over was. Geen van de inzittenden kon het overleefd hebben. Door de klap waren alle ramen in de omgeving gesprongen. Tussen de rookwolken door zag hij gordijnen naar buiten wapperen, als vlaggen die aangaven dat men zich overgaf. 9
Iets verderop doemde een magere blonde vrouw uit de rook op, die vastberaden zijn kant op kwam. Ze had in haar ene hand een mobieltje of een portofoon, en in de andere hand een pistool, dat in zijn richting wees. Toen ze hem zag, riep ze iets wat hij niet kon verstaan. Er was te veel rook, te veel chaos om te kunnen zien of ze alleen was of niet. Het maakte niet uit. Ze was van de politie en ze moest hem hebben. Jonathan draaide zich om en zette het op een lopen. Toen pas hoorde hij het geschreeuw. Onmiddellijk bleef hij staan. Midden op straat tuimelde een man uit een gehavende zwarte auto en hij kroop van het brandende voertuig weg. Het was een van de Mercedessen van de autocolonne. Op zijn rug hadden de vlammen zijn kleren weggebrand, en ook een groot deel van zijn huid. Zijn haar stond in brand, waardoor zijn hoofd in een merkwaardige oranje stralenkrans gevat leek. Jonathan rende op de man af, trok snel zijn eigen jasje uit en gooide dat over het hoofd van de man om de vlammen te doven. ‘Ga liggen,’ zei hij kordaat. ‘Niet bewegen. Ik haal een ambulance.’ ‘Help me,’ zei de man, die ondertussen op het trottoir ging liggen. ‘Het komt goed,’ zei Jonathan. ‘Maar u moet stil blijven liggen.’ Hij kwam overeind en keek om zich heen voor hulp. Toen hij een politieauto met zwaailicht zag, gebaarde hij met zijn armen en schreeuwde: ‘Hierheen! Hier is iemand gewond!’ Op dat moment kreeg hij een dreun en smakte hij tegen de grond. Sterke handen duwden zijn armen onzachtzinnig naar achteren, en hij kreeg handboeien om. ‘Politie,’ blafte een man in zijn oor. ‘Eén beweging en je bent er geweest.’ ‘Hij mag niet verplaatst worden,’ zei Jonathan, die zich van zijn handboeien probeerde te bevrijden. ‘Hij heeft overal derdegraads brandwonden. Haal een deken en leg die over hem heen. De wonden moeten worden afgedekt, anders gaat hij dood aan een infectie.’ ‘Kop dicht!’ brulde de agent. Jonathan werd hardhandig met zijn wang tegen het wegdek gedrukt. ‘Hoe heet u?’ vroeg de blonde vrouw, die naast hem hurkte. ‘Ransom. Jonathan Ransom. Ik ben arts.’ ‘Waarom hebt u dit gedaan?’ wilde ze weten. ‘Wát gedaan?’ ‘Dit. De bom,’ zei de vrouw. ‘Ik zag dat u iemand riep. Wie was dat?’ 10
‘Dat was...’ Jonathan brak de zin abrupt af. ‘Wie?’ Hij gaf geen antwoord. Verderop had hij net een vrouw met verward kastanjebruin haar tussen de omstanders door zien lopen. Hij had haar maar heel even gezien, in een flits, omdat overal politie liep en het bovendien stikte van de rook. Maar toch wist hij genoeg. Het was Emma. Zijn vrouw had het overleefd.
11
Een dag eerder...
1 Het duurste pand ter wereld staat in hartje Londen, in Mayfair, een wijk die nauwelijks vijf vierkante kilometer beslaat en begrensd wordt door Hyde Park in het westen en Green Park in het zuiden. Het Claridge’s Hotel, de mondiale hoofdvestiging van de Koninklijke Shell Groep en het zomerverblijf van de sultan van Brunei liggen er op loopafstand van elkaar. In de wijk zijn ook veel exclusieve winkels te vinden die tot de beroemdste ter wereld behoren, plus het enige restaurant in Londen met drie Michelinsterren, en een paar galeries die kunst leveren aan mensen met onbeperkte financiële middelen. Toch torent één adres er binnen deze enclave van rijkdom en standing boven uit. 1 Park Lane, oftewel ‘One Park’ zoals het gebouw meestal wordt genoemd, is een luxe appartementencomplex dat in de zuidoosthoek van Hyde Park staat. Honderd jaar geleden werd het gebouw in gebruik genomen als bescheiden hotel van negen verdiepingen hoog, en het bood daarna onderkomen aan een bank en een autohandel. Er wordt gefluisterd dat er zelfs een chic bordeel voor topfunctionarissen uit het Midden-Oosten was gevestigd. Naarmate de prijzen in de onroerendgoedbranche steeds verder stegen, werd de bestemming van het gebouw daaraan aangepast. Tegenwoordig is One Park een wooncomplex van twintig verdiepingen, waarbij elk appartement een complete woonlaag in beslag neemt en het penthouse bij de verdieping eronder is getrokken. De prijzen beginnen bij vijftigduizend pond per vierkante meter. De goedkoopste wooneenheid kost vijftien miljoen pond, het penthouse is vier keer zo duur, dus zestig miljoen pond. Onder de bewoners bevinden zich een voormalige Britse minister-president, een Amerikaanse hedgefundmanager, en de vermoedelijke leider van de Bulgaarse onderwereld, en circuleert de grap wie van hen de grootste dief is. Met zoveel rijkdom in één gebouw is beveiliging een non-stop issue. Dag en nacht wordt de lobby bemand door twee portiers, continu is er een team van drie bewakers in burgerkleding in het gebouw aanwezig, en in de controlekamer zitten permanent twee medewerkers voor 15
een wand van videoschermen, waarop de vierenveertig camera’s zijn aangesloten die in het gebouw zijn aangebracht. De imposante voordeuren van One Park zijn gemaakt van dubbel gelaagd kogelvrij glas, worden beschermd door een stalen hekwerk en zijn voorzien van een magnetisch slot. De Duitse firma die de deuren heeft geleverd, Siegfried & Stein, verklaarde dat het slot gegarandeerd een directe aanval van een raketwerper kan weerstaan. De voordeuren worden daarbij dan misschien wel uit hun scharnieren gelicht en dwars door de grote marmeren lobby geblazen, maar bij god en bij Bismarck: het slot zal het niet begeven. Bezoekers mogen pas naar binnen nadat ze door de portiers op de monitor zijn gespot en hun identiteit door een van de bewoners is bevestigd. One Park is hoe dan ook onneembaar. Hoe je er binnen moest komen, was niet het moeilijkst. De indringer, codenaam Alpha, stond in de kast van de slaapkamer van appartement 5A van 1 Park Lane. Alpha wist op welke manieren het appartement beveiligd was. Bij eerdere verkenningsacties was gebleken dat er in elke kamer langs het raam druksensoren onder de vloerbedekking waren aangebracht, en ook in de hal, maar niet in de kast. Er waren nog meer geavanceerde beveiligingsmaatregelen genomen, maar ook die konden worden omzeild. De indringer liep naar de deur en deed het licht aan. De kast was gigantisch groot. Achterin stond een schoenenrek tegen de muur, met daarnaast een opgerolde Engelse vlag en twee Holland & Holland jachtgeweren. Langs een muur hingen de kleren van de bewoner in kwestie. Nergens was dameskleding te zien. De man die op deze verdieping woonde, was single. Links lagen stapels vergeelde tijdschriften, ingebonden kranten en geelbruine dossiermappen: de zorgvuldig vergaarde prullaria van een toegewijde wetenschapper. Rechts stond een mahoniehouten dressoir met daarop wat foto’s in zilveren lijstjes. Op een foto stond een goed uitziende man met rossig haar, in jachtkledij, een geweer onder zijn arm, in gesprek met koningin Elizabeth II in soortgelijke outfit. De indringer herkende de man op de foto, de bewoner van het appartement: Lord Robert Russell, tweede zoon van de hertog van Suffolk, het rijkste lid van de Engelse adel, met een geschat vermogen van vijf miljard pond. Het was Alpha niet te doen om Russells geld maar om iets wat veel waardevoller was. 16
De indringer knielde en haalde een klein pakketje uit een gereedschapstas. Een duimnagel sneed door de plastic verpakking. Behendig vouwde Alpha een zilverkleurige jumpsuit uit en deed die aan. Geen enkel stukje huid mocht onbedekt blijven. Een bivakmuts werd over het hoofd getrokken, waardoor het voorhoofd tot vlak boven de ogen werd bedekt, en ook de neus en de mond werden aan het zicht onttrokken. De jumpsuit was van mylar gemaakt, een stof die ook gebruikt wordt om survivaldekens van te maken. Het pak had maar één doel: om de lichaamstemperatuur geheel binnen te houden. De indringer controleerde of het pak overal goed aansloot en zette vervolgens een telescopische nachtkijker op, die de rest van het gezicht bedekte. Als laatste gingen de handschoenen aan. De kastdeur kraakte toen Alpha die openduwde. De slaapkamer was in duisternis gehuld. Alpha keek om zich heen en zag dat er aan het plafond boven de deur een bewegingsdetector was bevestigd. Het apparaat was niet groter dan een pakje sigaretten, zond infrarode stralen uit en kon minieme temperatuurschommelingen oppikken, bijvoorbeeld veroorzaakt als iemand door de kamer liep. De detector kon eventueel zo worden afgesteld dat een kat of een kleine hond zich vrijelijk in de kamer kon bewegen zonder dat het alarm afging, maar Robert Russell had geen huisdieren. Bovendien was hij van nature al erg op zijn hoede, uit hoofde van zijn beroep bijna op het paranoïde af. Hij wist maar al te goed dat zijn recente werkzaamheden hem in bepaalde kringen niet erg geliefd hadden gemaakt. En als het verleden een graadmeter was, liep zijn leven nu gevaar. De sensoren zouden waarschijnlijk zo zijn afgesteld dat het alarm bij het minste of geringste afging. Zelfs met het thermische pak aan kon de indringer de kamer niet zonder meer betreden, want Robert Russell had nog een ander alarmsysteem in zijn appartement laten installeren. Behalve de bewegingsdetector was er ook een ultrakortegolfzender geplaatst, die als een radar werkte: geluidsgolven werden via de muren weerkaatst, en bij een verstoring van het dopplerpatroon werd het alarm geactiveerd. Ook na nog een keer om zich heen gekeken te hebben kon de indringer de zender niet lokaliseren. Er klonk een stem in Alpha’s oortelefoontje. ‘Hij rijdt nu weg. Je hebt acht minuten.’ ‘Check.’ Alpha kwam de kast uit en liep naar de slaapkamerdeur. Er ging geen alarm af, er was geen sirene of bel te horen. Er was geen ultra17
kortegolfzender in de slaapkamer aanwezig. De deur stond op een kier, waardoor de indringer in de gang en het woongedeelte kon kijken. De in handschoenen gestoken vingers stelden de nachtkijker af op vier keer vergroting. Binnen vijftien seconden was de robijnrode diode gevonden, hoog tegen de muur van de hal geplaatst, die de locatie van de zender markeerde. Het apparaat kon niet worden gedeactiveerd. De kunst was het apparaat in de waan te laten dat het normaal functioneerde. Alpha haalde een precisiepistool tevoorschijn, richtte het wapen op de diode en schoot. Er kwam geen kogel uit, althans geen kogel in de gebruikelijke betekenis van het woord, maar een subsonisch projectiel, een speciaal voor dit doel ontworpen kristallijn epoxymengsel dat bij inslag uitrekte en de geluidsgolven naar het zendertje terugkaatste. Maar toch zou er gedurende minder dan een seconde een verstoring optreden. Het alarm zou afgaan. Maar daarna zou er niets meer aan de hand zijn. Het dubbele alarmsysteem was prachtig, maar had één zwak punt: het alarm ging pas af als beide systemen werden getriggerd. Als de thermische sensor een toename van de temperatuur oppikte, zou er een signaal naar de bewegingsdetector gaan om te zien of er een dopplerverschuiving was waargenomen. En vice versa: als de bewegingsdetector een verstoring waarnam, zou geverifieerd worden of de thermische sensor een toename in de kamertemperatuur had gesignaleerd. Als dat niet het geval was, zou het alarm niet afgaan. Het dubbele alarmsysteem was niet bedoeld om de kamer veiliger te maken, maar om te voorkomen dat er vals alarm werd geslagen. Blijkbaar was het bij niemand opgekomen dat de twee systemen tegen elkaar uitgespeeld konden worden. Het projectiel raakte de diode in het midden. Het robijnrode lichtpuntje verdween. De kamer kon betreden worden. Alpha keek hoeveel minuten er nog over waren. Zes minuten en dertig seconden. In de woonkamer moest de vloerbedekking vanaf de plint worden teruggetrokken. De druksensoren bevonden zich op de plekken die in het diagram waren aangegeven. Er zat er een voor elk van de twee glaswanden die over Hyde Park uitkeken, en de derde was aangebracht voor de schuifpui die toegang tot het balkon verschafte. Elke sensor kon binnen een minuut worden gedeactiveerd. Er zat er nog een bij de voordeur, maar daar hoefde Alpha zich niet mee bezig te houden. Er was maar één route naar binnen en naar buiten. 18
Vier minuten. De indringer kon zich nu vrij door het appartement begeven en liep doelbewust naar Russells werkkamer. Alpha was al eens eerder in het appartement geweest en had de indeling van de flat toen goed in zich opgenomen. In het midden van de kamer stond een fraai roestvrijstalen bureau, met daarop naast elkaar drie lcd-monitoren. Aan de muur hing een veel groter scherm met een diameter van ongeveer tweeënhalve meter. Alpha scheen met een halogeen zaklantaarn onder het bureau. De computerprocessor stond achteraan op de grond. Er was geen tijd om de inhoud van de harde schijf te kopiëren, alleen om die te vernietigen. Alpha haalde een elektronisch apparaat uit de gereedschapstas en haalde dat een paar keer langs de processor. Door het ontzettend sterke elektromagnetische veld dat het apparaat verspreidde, werden alle gegevens op de harde schijf gewist. Helaas was alle informatie ook opgeslagen op een minder snel uitwisbare plek: Robert Russells achtenswaardige hersenen. ‘Hij rijdt de garage binnen,’ verklaarde de stem in het oortelefoontje. Het was 2.18 uur. ‘Alles is gefikst,’ zei Alpha. ‘Wegwezen.’ ‘Ik zie je wel weer in het fort.’ Er was een webtablet in het bureaublad ingebouwd, een touchscreen waarmee alle geautomatiseerde functies in het appartement bediend konden worden. Met een simpele tik op het scherm kon Russell de televisie aanzetten, de gordijnen open- of dichtdoen, of de verwarming hoger of lager zetten. Eén functie was wel heel interessant. Als je het vlak beveiliging aanraakte, werd het scherm in vieren opgesplitst en waren beelden te zien van de beveiligingscamera’s die in het gebouw waren geïnstalleerd. In het vlak linksboven was te zien dat Robert Russell uit zijn auto stapte, een Aston Martin DB12. Even later was te zien dat Russell de hal van het souterrain betrad. Na een paar seconden verscheen hij linksonder in beeld, toen hij in de lift stapte. Hij was dertig, lang en slank, en had een volle bos ongekamd witblond haar, waarmee hij altijd veel bekijks trok. Hij droeg een spijkerbroek, een overhemd waarvan hij de bovenste knoopjes niet had dichtgeknoopt, en een colbertje. Ooit had hij een zwarte band in Braziliaans jiujitsu gehaald. Hij was in alle opzichten een gevaarlijk heerschap. Hij stapte uit de lift, en even later verscheen hij rechtsonder in beeld, toen hij bij de deur van zijn appartement stond, zijn sleutel tevoorschijn haalde en zijn duim tegen het biometrisch slot drukte. 19
Alpha liep naar de keuken en trok de vriezer open. Bovenin lagen twee flessen wodka, verpakt in koelmanchetten. Żubrówka stond er op de etiketten. Poolse wodka, gestookt uit bisongras. Het spul gleed als fluweel je keel binnen. De voordeur gleed van het slot. Robert Russell liep met een tikkend geluid over de marmeren vloer. De indringer deed de bivakmuts af, ritste de jumpsuit open en wachtte af. De beschermende kledij was niet langer nodig. Russell mocht in geen geval bang worden, want aan zijn sleutelbos hing een apparaatje waarmee hij het alarm kon activeren. Russell kwam de keuken binnen. ‘Jezus, ik schrik me dood,’ zei hij. ‘Dag, Robbie. Zin in een borrel?’ Russells glimlach vervaagde snel toen de feiten tot hem doordrongen. ‘Hoe ben je hier binnengekomen?’ Hij had de zin nauwelijks uitgesproken toen de indringer, codenaam Alpha, een fles wodka met koelmanchet op zijn hoofd liet neerkomen. Russell zakte in elkaar en kwam op zijn handen en knieën terecht. De sleutelbos kletterde op de grond. De dreun had hem versuft, maar hij was niet buiten bewustzijn geraakt. Voordat hij iets kon zeggen, zat Alpha al met gespreide benen op hem, pakte zijn kaak met een hand beet, greep hem met de andere hand bij zijn haar en draaide zijn hoofd met een wilde ruk naar links. Russells nek brak als een dode tak. Slap als een vaatdoek viel hij opzij. Het kostte Alpha nog heel wat inspanning om het slachtoffer door de woonkamer naar het balkon te slepen en het lijk met de armen over de balustrade te leggen. Alpha pakte Russell bij de benen, tilde die op en kieperde het levenloze lichaam over de rand. Ze bleef niet kijken hoe Lord Robert Henley Russell vijfendertig meter lager op de granieten trap te pletter viel.
20
2 Kenya Airways Vlucht 99 uit Nairobi landde om 6.11 uur plaatselijke tijd op Heathrow Airport bij Londen. Officieel waren er tweehonderdtachtig passagiers en zestien bemanningsleden aan boord van de Airbus A340, maar in werkelijkheid liep het totaal op tot boven de driehonderd omdat er zo’n tien kinderen op de schoot van hun moeders meereisden, plus een paar standby-passagiers die de klapstoeltjes van de stewardessen bezet hielden. Jonathan Ransom zat op rij 43, keek op zijn horloge en schoof ongemakkelijk heen en weer. Het vliegtuig had er precies negen uur over gedaan, dertig minuten sneller dan gepland. De meeste passagiers vonden het fijn dat ze wat eerder aankwamen, want nu konden ze nog voor de spits verder reizen of in de stad rondkijken. Jonathan had wel iets anders te doen. Alle vluchten vanaf Jomo Kenyatta International Airport hadden de afgelopen week ernstige vertraging opgelopen vanwege een staking van de verkeersleiders aldaar. De vorige dag had dezelfde vlucht zes uur vertraging gehad. En de dag daarvoor was de vlucht helemaal afgelast. Zijn vlucht had niet alleen geen vertraging opgelopen maar liep zelfs voor op schema. Hij wist niet of dat toeval was of iets anders, maar daar wilde hij liever niet over nadenken. Ik had nooit moeten gaan, dacht hij bij zichzelf. Waar ik zat, was ik veilig. Als ik slim was geweest, zou ik daar zijn gebleven. Maar Jonathan was nooit voor zijn verantwoordelijkheden weggelopen en was dat ook nu niet van plan. Bovendien wist hij eigenlijk ook wel dat als ze hem echt wilden opsporen, dat hij dan nergens ter wereld veilig was. Jonathan was ongeveer een meter negentig lang, droeg een spijkerbroek, een denim shirt en desertboots, en oogde slank en fit. Zijn gezicht was door de zon gebruind, een gevolg van zijn maandenlange aanwezigheid in de tropen. Door diezelfde zon waren zijn lippen gesprongen en zat zijn neus onder de roze vlekjes. Zijn grijzende haar was gemillimeterd. Hij had een krachtige, mooi gevormde neus en opvallende, donkere ogen. Met zijn baard van twee dagen kon hij doorgaan voor een Italiaan of een Griek, of zelfs voor een Zuid21
Amerikaan met Europese voorouders. Maar dat was allemaal niet het geval. Hij was een Amerikaan, achtendertig jaar geleden in Annapolis, Maryland, als telg van een respectabele familie ter wereld gekomen. Ondanks het feit dat hij in een krappe stoel zat, leek hij zich niet door zijn omgeving te laten bepalen maar straalde hij gezag uit. Om zijn zenuwen in bedwang te houden pakte Jonathan de diverse tijdschriften, artikelen en periodieken die hij had meegenomen om zich op het medisch congres voor te bereiden en borg die op in zijn tas. De meeste artikelen hadden titels als ‘Diagnose en preventie van tropische infectieziekten’ of ‘Hepatitis C in Subsaharaans Afrika: een klinische studie’ en waren geschreven door vooraanstaande medici die verbonden waren aan vooraanstaande universiteiten. Het laatste artikel dat hij in zijn tas stopte, was gedrukt op eenvoudig printpapier, en onder de titel prijkte zijn naam. Behandeling van parasitaire ziekten bij pediatrische patiënten, door dr. Jonathan Ransom, mdfacs. Artsen zonder Grenzen. Als locatie had hij geen ziekenhuis opgegeven, maar zijn huidige standplaats: VN-vluchtelingenkamp 18, Turkanameer, Kenia. Jonathan werkte al acht jaar voor Artsen zonder Grenzen, de humanitaire hulporganisatie die tot doel had medische zorg te verlenen in gebieden die in een acute crisissituatie verkeerden. Hij had gewerkt in Liberia en Darfur, in Kosovo en Irak, en tussendoor nog op een tiental andere plaatsen. De afgelopen zes maanden was hij hoofd van het medisch team in het vluchtelingenkamp bij het Turkanameer geweest, op de grens van Oeganda en Kenia. Momenteel zaten daar nog honderdduizend mensen. De meesten waren afkomstig uit de Hoorn van Afrika, families uit Somalië en Ethiopië die door het oorlogsgeweld uit hun land waren verdreven. Omdat er maar vijf andere artsen in het kamp waren en hij de enige bevoegde chirurg was, kreeg hij van alles onder ogen, van gebroken enkels tot kogelwonden. Maar dit jaar had hij zich bekwaamd op een ander terrein. Hij had honderd bevallingen in honderdveertig dagen gedaan zonder dat er één baby was overleden. Gaandeweg had hij zich gespecialiseerd in parasitaire ziekten. Omdat er wereldwijd steeds meer aandacht werd geschonken aan de bestrijding van ziekten en armoede in de ontwikkelingslanden, werden artsen die ‘aan het front’ hadden gewerkt ineens populair. Vroeg in het voorjaar had hij een uitnodiging gekregen om te komen spreken op het jaarlijkse congres van de International Association of Internists (iai). Jonathan was niet dol op dat soort dingen, maar toch had hij de uitnodiging aangenomen. Het thema van dit jaar was de moeite waard, 22
en de kans om voor zo’n invloedrijk gehoor te spreken deed zich niet alle dagen voor. Hij voelde zich moreel verplicht. De iai had de reis betaald, het vliegtuig voor hem geboekt en voor onderkomen gezorgd. Een paar dagen lang zou hij in een echt bed slapen, met schone lakens en een stevig matras. Hij glimlachte toen hij bedacht dat hij het destijds een aanlokkelijk aanbod vond. Ineens zag hij een politie-escorte, en zijn hart deed wat een hart normaal doet als je geen adem kunt halen en geen vin kunt verroeren. Twee blauw-witte Rovers van de British Airport Authority reden aan een kant van het vliegtuig mee, de zwaailichten aan. Al snel kwamen er nog twee auto’s bij. Jonathan drukte zijn rug tegen de stoelleuning. Hij had genoeg gezien. Emma, dacht hij bij zichzelf, terwijl zijn hart wild begon te bonzen. Ze moeten mij hebben. ‘Ze zullen je in de gaten houden, zonder dat je ze ziet. En als ze hun werk goed doen, zul je er niet eens erg in hebben. Maar dat betekent nog niet dat ze er niet zijn. Je moet altijd op je hoede blijven. Altijd.’ Emma Ransom keek naar Jonathan, die tegenover haar aan tafel zat. Haar verwarde kastanjebruine haar hing tot op haar schouders, en de flakkerende vlammen van de open haard werden weerspiegeld in haar bruine ogen. Ze droeg een crèmekleurig vest. Haar linkerarm hing in een mitella, zodat haar schouder kon genezen van de schotwond die ze had opgelopen. Het was eind februari, vijf maanden voordat Jonathan naar Londen zou gaan, en ze zaten nu al drie dagen in een blokhut in de Zwitserse Alpen, in de buurt van Grimentz, in het kanton Wallis. Het was Emma’s toevluchtsoord, haar schuilplaats voor wanneer het haar te heet onder de voeten werd. ‘Wie zijn “ze”?’ vroeg Jonathan. ‘De Divisie. Die hebben overal wel een mannetje zitten. Het kan een arts zijn met wie je een tijdje hebt samengewerkt, of gewoon een willekeurige passant. Een inspecteur van de VN of een radja van de Wereldgezondheidsorganisatie. Je weet wel. Mensen zoals ik.’ De Divisie, de voormalige werkgever van Emma, was een geheime organisatie die aangestuurd werd vanuit het Amerikaanse ministerie van Defensie. de Divisie runde supergeheime operaties. Clandestien. Elke betrokkenheid kon ontkend worden. En wat nog het mooiste was: zonder dat het Congres er weet van had. Strikt genomen was het geen echte inlichtingendienst. Ze hadden geen spionnen in dienst, 23
maar agenten die in het buitenland gestationeerd werden om doelen te verwezenlijken die van essentieel belang werden geacht voor de veiligheid van de Verenigde Staten of voor de wereldwijde bescherming van Amerikaanse belangen. De Divisie hield zich bijvoorbeeld bezig met het manipuleren van politieke ontwikkelingen door middel van afpersing of chantage, het knoeien met verkiezingsuitslagen, het buiten werking stellen van een geopolitiek omstreden installatie, of gewoon het vermoorden van een invloedrijk persoon. Alle agenten van de Divisie werkten in het strikste geheim onder een valse identiteit en beschikten over buitenlandse paspoorten. Sommige operaties duurden niet langer dan een halfjaar, complexere acties namen soms wel twee jaar of meer in beslag. Voordat iemand naar het buitenland werd gestuurd, werd er veel energie gestoken in het bedenken en vastleggen van een tot in detail uitgewerkte verklaring. Als een agent gepakt of ontmaskerd werd, konden de Verenigde Staten elke betrokkenheid met het betreffende individu ontkennen en zouden ze geen enkele poging in het werk stellen hem of haar vrij te krijgen. ‘En wat moet ik nu dan doen?’ vroeg Jonathan. ‘Moet ik de komende twintig jaar in de bergen blijven zitten?’ ‘Leef toch gewoon door. Doe alsof ik dood ben. Vergeet me.’ Jonathan zette zijn theekop neer. ‘Dat kan ik niet,’ zei hij. ‘Je hebt geen keus.’ Hij pakte haar hand. ‘Dat is niet waar. Ik heb wel degelijk een keus, en jij ook. Laten we er samen vandoor gaan. We kunnen naar Afrika terug of naar Indonesië of... ach, wat maakt het ook uit... maar ergens moet er een plek zijn waar we naartoe kunnen, ergens ver weg waar ze ons nooit kunnen vinden.’ ‘Zo’n plek bestaat niet,’ fluisterde Emma. ‘De wereld is veel te klein geworden. Er bestaan geen plekken meer waar je de gordijnen kunt dichttrekken en dan verdwenen bent. Alle plekken zijn al ontdekt en zitten vol webcams en lieden die er een vijfsterrenhotel neer willen zetten. Snap je dat niet, Jonathan? Als er een mogelijkheid bestond om bij elkaar te blijven, zou ik daar onmiddellijk voor gaan. Ik heb ook liever dat we bij elkaar blijven. Vorige week, toen ik in die gletsjerspleet verdween, was het niet alleen zo dat jij míj was kwijtgeraakt, maar ik jou ook. Ik wist niet of ik je ooit nog weer zou zien. Je moet me geloven. We móéten wel uit elkaar, we hebben geen andere keus. Althans niet als we in leven willen blijven.’ 24
‘Maar...’ ‘Geen gemaar. Zo is het nu eenmaal.’ Toen Jonathan daar iets tegen in wilde brengen, legde Emma een vinger op zijn lippen. ‘Luister nou. Wat er ook gebeurt, je mag pas contact met me opnemen als ik zeg dat het oké is. Ongeacht hoe erg je me mist, ongeacht of je er absoluut zeker van denkt te zijn dat niemand je in de gaten houdt en dat alles veilig is, toch mag je geen contact opnemen. Ik weet dat het moeilijk zal zijn, maar je moet me vertrouwen.’ ‘En als ik toch contact opneem?’ ‘Dan komen ze dat te weten. En dan pakken ze mij als eerste.’ Tien dagen daarvoor waren Jonathan en Emma naar Zwitserland gegaan voor een veel te lang uitgestelde vakantie. Omdat ze ervaren bergbeklimmers waren, hadden ze besloten de Furka te gaan beklimmen, een bergtop tussen Arosa en Davos. De expeditie was op een ramp uitgelopen toen ze door een hevige storm overvallen werden, en Emma was tijdens een steile afdaling naar beneden gestort. Jonathan had de afdaling in zijn eentje voltooid en was ervan uitgegaan dat zijn vrouw niet meer leefde. De volgende dag kreeg hij een brief onder ogen die aan haar gericht was. De inhoud ervan opende een deur naar haar geheime verleden. Hij had het kunnen laten voor wat het was, maar dat lag niet in zijn aard. Over het algemeen meed hij de gemakkelijke weg. Hij stortte zich in die onbekende wereld van Emma en wilde erachter zien te komen wat ze voor hem verborgen had gehouden vanaf het moment dat ze elkaar hadden ontmoet. Zijn zoektocht leidde hem naar een heuveltop buiten Zürich, waar vier doden vielen en Emma gewond raakte. Dat was drie dagen geleden. Jonathan kneep in haar hand, en zij gaf een kneepje terug. Hij voelde de genegenheid in haar aanraking. Maar was het liefde? Of deed ze maar alsof? Plotseling stond ze op en begon ze door de hut te ijsberen. ‘Je hebt genoeg eten voor een week. Ga niet naar buiten. Niemand kent deze hut. Als je uiteindelijk weggaat, moet je doen alsof ik dood en begraven ben. Zo is het nu eenmaal. Hou dat goed in je achterhoofd. Gebruik je Amerikaanse paspoort. Ga weer aan het werk. Pak elke opdracht aan die je krijgen kunt.’ ‘En de Divisie? Denk je dat ze dit zomaar op z’n beloop zullen laten?’ ‘Zoals ik al zei, zullen ze je in de gaten houden. Maar je hoeft je 25
niet ongerust te maken. Omdat je een amateur bent, zullen ze je met rust laten.’ ‘En zo niet?’ Emma bleef staan; haar schouders verkrampten. Haar antwoord was duidelijk: ‘Het is hen om mij te doen.’ ‘Wanneer zie ik je dan weer?’ ‘Moeilijk in te schatten. Ik moet eerst kijken of de kust veilig is.’ ‘En zo niet?’ Emma keek hem aan. Een bedroefde glimlach trok haar mondhoeken omlaag. Het was haar manier om te zeggen dat hij geen vragen meer moest stellen. ‘Je kunt toch wel iets duidelijker zijn?’ ‘Ik wou dat dat waar was, Jonathan. Echt.’ Met een zucht gooide ze haar rugzak op het bed en begon haar spullen te pakken. De paniek greep hem bij de keel. Hij kwam overeind en liep naar haar toe. ‘Je mag nog niet weg,’ zei hij, op nuchtere toon, zoals een dokter tegen zijn patiënt praat, niet als de echtgenoot die het vertrek van zijn vrouw niet kan verwerken. ‘Je mag je schouder nog helemaal niet belasten. Dan kan de wond opengaan.’ ‘Een uur geleden maakte je je daar nog niet zoveel zorgen om.’ ‘Dat kwam doordat...’ Jonathan maakte zijn zin niet af. Zijn vrouw keek hem glimlachend aan, maar dat was gespeeld, dat kon hij voor de verandering nu eens duidelijk zien. ‘Emma,’ zei hij, ‘het is nog maar drie dagen geleden.’ ‘Ja,’ zei ze. ‘Stom van me om zo lang te wachten.’ Hij keek toe hoe ze haar spullen in de tas deed. Het was gaan sneeuwen. In het kille licht van de maan leken de sneeuwvlokken zo breekbaar als glas. Emma hing de rugzak om haar goede schouder en liep naar de deur. Geen zoen, geen ongemakkelijk afscheid. Ze pakte de deurknop en zei zonder om te kijken: ‘Er is iets wat je nooit mag vergeten.’ ‘Wat dan?’ ‘Vergeet niet dat ik voor jou ben teruggekomen.’ Het vliegtuig taxiede naar de gate, en de verlichting aan boord knipperde even toen de stroom werd overgezet op het hulpaggregaat. De passagiers kwamen uit hun stoelen omhoog en deden de bagagecompartimenten open. Binnen een paar seconden was het in het gangpad 26
een drukte van belang. Jonathan bleef zitten en hield nauwlettend de politieauto’s in de gaten die dwars op de lengterichting van het vliegtuig tot stilstand waren gekomen. Voorlopig mag niemand het toestel verlaten, dacht hij bij zichzelf. Hij deed zijn veiligheidsriem los, schoof zijn tas onder de stoel voor hem en zette zijn voeten plat op de grond, zodat hij snel overeind zou kunnen komen. Gespannen keek hij om zich heen, op zoek naar een vluchtroute. ‘Dames en heren, hier spreekt uw gezagvoerder. Ik verzoek u allen weer te gaan zitten. De politie zal het toestel betreden om in naam van de Britse regering een bepaalde taak te verrichten. Het is daarbij van belang dat u het gangpad vrijhoudt.’ Mopperend zochten de passagiers hun zitplaats weer op. Jonathan boog zich in zijn stoel voorover; hij was over zijn hele lichaam gespannen. Al snel zag hij de eerste politieman het toestel betreden. De man was in burger en liep voor drie geüniformeerde collega’s uit die ieder een kevlar vest aanhadden en voor iedereen zichtbaar een pistool in hun heupholster droegen. Met veel vertoon liepen ze het gangpad door en kwamen recht op hem af. Ze glimlachten niet, zeiden niets ter verontschuldiging. Jonathan vroeg zich af wat ze met hem van plan waren. Zou hij door de Engelse autoriteiten worden ondervraagd, of hadden de Amerikanen het zo geregeld dat hij aan hen werd overgedragen? Het was hoe dan ook duidelijk hoe dit zou aflopen. Ze zouden ervoor zorgen dat hij ‘verdween’. Hij besloot zich niet zonder slag of stoot over te geven, al was het alleen maar om zijn arrestatie niet onopgemerkt te laten verlopen. Hij wilde een spoor achterlaten, een teken dat hij zich had verzet. Toen de agent in burger vlakbij was, stond Jonathan uit zijn stoel op. ‘Jij,’ blafte de man, met zijn walkietalkie wijzend naar Jonathan. ‘Zitten! Nu!’ Jonathan probeerde het gangpad op te komen. Hij was niet van plan te gaan zitten. Hij wilde zich verweren. Hij wist best dat hij de strijd nooit kon winnen, maar daar ging het niet om. ‘Zitten zei ik,’ maande de agent. ‘Echt, meneer,’ voegde hij er op beleefde toon aan toe. ‘Binnen een minuutje zijn we weer weg, en dan kunt u rustig het toestel verlaten.’ Jonathan ging weer zitten. De stoet agenten liep verder. Hij keek om en zag dat ze bij een gladgeschoren Afrikaanse man op de achterste rij van de toeristenklasse bleven staan. De verdachte protesteerde hoofdschuddend en maaide wild met zijn armen door de lucht. Iemand 27
schreeuwde iets, er volgde een korte worsteling, een vrouw begon te gillen, en toen was het voorbij. De man stond in het gangpad en stak zijn handen in de lucht, ten teken dat hij zich overgaf. Jonathan zag dat het een tengere man was, krom als wrakhout. Hij droeg een dikke wollen trui die veel te warm was voor de Engelse zomer. De verdachte sprak Swahili, of een dialect van het Kikuyu. Ook zonder diens taal machtig te zijn wist Jonathan dat de man zei dat het allemaal een misverstand moest zijn. Hij was niet degene die ze zochten. Plotseling greep de verdachte naar zijn bagage in het compartiment boven zijn stoel. Een van de geüniformeerde agenten begon te schreeuwen en werkte hem tegen de grond. Even later werd hij geboeid afgevoerd. ‘Dat was vast een terrorist,’ zei de oudere vrouw die naast Jonathan zat. ‘Dat kon je zo wel aan hem zien. Overduidelijk.’ ‘Ik zou het niet weten, mevrouw.’ ‘Je kunt tegenwoordig niet voorzichtig genoeg zijn,’ verklaarde de vrouw stellig, in een poging haar naïeve buurman wat wijzer te maken. ‘We moeten allemaal op onze hoede zijn. Je weet maar nooit wie er naast je in het vliegtuig komt te zitten.’ Jonathan knikte instemmend.
28