Bestek Onderzoek jeugdwerk met maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren
Uiterste datum indienen offertes 21 november 2011 Offertes in te dienen bij: Agentschap Sociaal-Cultureel Werk Afdeling Jeugd t.a.v. Johan van Gaens Afdelingshoofd Arenbergstraat 9 1000 Brussel E-mail:
[email protected]
1. Situering van de opdracht Als Vlaamse overheid willen we een meer evidence based beleid gaan voeren, dit impliceert dat we nood hebben aan goed cijfermateriaal om op een correcte manier met een aantal tendensen in de maatschappij en in de jeugdsector om te gaan. Zoals bekend staan binnen het project ‘Vlaanderen in Actie’ (VIA) een aantal specifieke doelstellingen voor 2020 naar kinderen en jongeren in armoede voorop. Armoede bij kinderen en jongeren wordt hiermee in de huidige beleidsperiode als een belangrijk thema naar voor geschoven. Dit gebeurt expliciet door de minister van Armoede, maar ook door de verschillende vakministers, zo ook door de minister van Jeugd. We hanteren hierbij het uitgangspunt van de armoede-werkgroep voor ‘Vlaanderen in Actie’ nl. dat armoedebestrijding bij kinderen een volwaardige deelname aan alle levensdomeinen betekent, dus ook een zinvolle vrijetijdsbesteding. Recent vroeg het VN-Comité voor de Rechten van het Kind nog met aandrang dat ons land meer inspanningen zou leveren om het recht van alle kinderen op rust en vrijetijdsbesteding te verzekeren, te waarborgen dat ze kunnen deelnemen aan spel- en vrijetijdsbestedingen aangepast aan hun leeftijd. Dat ze vrij kunnen deelnemen aan het culturele leven en kunstactiviteiten, en dat kinderen ten volle betrokken worden bij het besluitvormingsproces in dit kader. Het Comité riep ons land in het bijzonder op ervoor te zorgen dat kinderen in opvangcentra, kinderen met een handicap en kinderen onder psychiatrische begeleiding gepaste en toegankelijke speelruimtes tot hun beschikking zouden krijgen waar ze kunnen spelen en vrijetijdsactiviteiten kunnen beoefenen. De diversiteit (verscheidenheid tussen mensen) in de samenleving neemt toe en dit gebeurt in eerste instantie bij de jongste leeftijdsgroepen: kinderen en jongeren. In 2009 hadden we een positief migratiesaldo van 6 per 1 000 en 6,1% vreemdelingen (mensen met een andere nationaliteit dan het land waarin ze verblijven)1. Als we kijken naar personen van vreemde origine (ouders of grootouders van vreemde afkomst) komen we uit op een veel grotere groep. Van de kinderen die in 2009 geboren zijn, heeft 21,9% een moeder van vreemde origine2. In 2009 blijkt bovendien 11% van de Vlamingen van 0 tot 17 jaar in een huishouden te wonen met een inkomen onder de armoederisicodrempel. Dat komt overeen met ongeveer 140 000 kinderen3. Daarnaast hebben we een hoog aantal echtscheidingen, een relatief groot aandeel alleenstaande ouders( vooral moeders). Deze cijfers geven aan dat kinderen en jongeren in Vlaanderen in heel wat diverse leefsituaties en contexten opgroeien. We zien dat in het jeugdwerk deze diversiteit niet evenredig vertaald wordt: kinderen en jongeren uit verschillende doelgroepen nemen in een verschillende graad deel aan het jeugdwerk. Uit het jeugdbewegingsonderzoek4 blijkt bijvoorbeeld dat leden en leiding vaak uit intacte gezinnen komen, waarbij de ouders hoger opgeleid zijn en vaker tewerkgesteld zijn. Als we de schatting van de groepsleiding volgen, zou per groep gemiddeld 2,1% van de leden allochtoon zijn, 2,1% een beperking hebben, 3,6% in kansarmoede verkeren en 1,4% holebi zijn. De gemiddelde percentages uit de steekproef liggen telkens heel wat hoger, met meer dan één op tien leden in kansarmoede (het gevoel moeilijk of niet rond te kunnen komen met gezinsinkomen) en van ‘allochtone’ origine (jongere waarvan een van ouders of grootouders niet in België geboren), 7,9% leden met een beperking en 6,6% holebi leden. De JOP-monitor5 toont aan dat laagopgeleide jongeren minder deelnemen aan het
Noppe J., Vanderleyden L., Callens M.,2011. De sociale staat van Vlaanderen. Bosmans: Lommel Buysse, B., 2010. Het kind in Vlaanderen 2009, Kind en Gezin: Brussel 3 Studiedienst Vlaamse Regering, 2011. Armoedemonitor. http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/publicaties/Publicaties/monitoren/2011-03-23-armoedemonitor.pdf, p15 4 De Pauw, P., Vermeersch, H., Coussée F., Vettenburg N., Van Houtte M., 2010. Jeugdbewegingen in Vlaanderen. Een onderzoek bij groepen, leiding en leden. Onderzoeksrapport in opdracht van de Vlaamse Overheid. Agentschap SociaalCultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen: Brussel. 5 Vettenburg, N., Deklerck, J. & Siongers J. (eds.), 2010. Jongeren in cijfers en letters. Bevindingen uit JOP-monitor 2. Leuven: Acco. 1
2
vrijetijdsaanbod en meer specifiek aan het jeugdwerk. Deze verschillen zijn toe te schrijven aan verschillende oorzaken: een aantal specifieke drempels (financieel, informatie,…) op het vlak van participatie, maar ook een verschil in interesse in (bestaand) jeugdwerk dat al dan niet te wijten is aan culturele verschillen in de nabije omgeving van jongeren. In het onderzoek naar vrijetijdsbesteding van kinderen in armoede van Roets & Coussée 6 wordt hiernaar verwezen als de bruikbaarheid van het aanbod voor jongeren. Kinderen en jongeren hebben natuurlijk de vrijheid om hun vrije tijd zelf in te vullen zoals zij willen en het is dus niet de ambitie om alle kinderen en jongeren te laten deelnemen aan het jeugdwerk. Wel stelt de overheid zich als doelstelling dat alle kinderen en jongeren gelijke kansen moeten krijgen om deel te nemen aan het jeugdwerk, ongeacht hun achtergrond en thuissituatie. Jeugdwerk vervult een aantal functies in de samenleving (derde socialisator, groepsbinding, zinvol vrijetijdsaanbod,…), en wordt vanuit deze functies gesubsidieerd door de Vlaamse en/of lokale overheid. De functies die het kan vervullen zijn relevant voor alle kinderen en jongeren, er kan dus in beginsel door de aanbieders geen onderscheid gemaakt worden in de toegang tot het aanbod tussen burgers. ‘Jeugdwerk’ is wel een verzamelterm voor een hele reeks werkvormen en methodieken. Het kan zijn rol/functies maar ten volle uitspelen als het aansluit bij de interesses van kinderen en jongeren en dus bruikbaar is door hen. Dit impliceert dat het totale aanbod divers moet zijn in die zin dat het aansluit bij de (culturele) beleving van elke kind of jongere. Het aanbod loopt zodoende over twee sporen. Ten eerste is er het inclusiespoor, dit wil zeggen dat elke jeugdorganisatie zich maximaal dient open te stellen naar alle kinderen en jongeren en daarbij actief aan de slag gaat om eventuele drempels op het vlak van financiën, fysieke toegang, informatie, begeleidershouding, … weg te werken. Dit moet er toe leiden dat iedereen die interesse heeft om deel te nemen aan een specifiek jeugdwerkaanbod dit moet kunnen doen, ongeacht zijn achtergrond (financiële situatie, thuistaal, opleidingsniveau,…). Anderzijds is er het spoor van de doelgroepspecifieke werkingen. Wie zijn de kinderen, jongeren, begeleiders die er actief in zijn? Zijn ze zo verschillend van de jongeren in de jeugdbewegingen? In 2009 gaf de afdeling Jeugd de opdracht om 20 jaar na een eerste jeugdbewegingsonderzoek (Bral, L. 1991, Jeugd in Beweging) een vervolgonderzoek te doen dat focuste op de huidige jeugdbewegingen. Het onderzoek7 maakte een aantal tendensen en veranderingen binnen de jeugdbewegingen zichtbaar en schetst een beeld van de werking, leiding en leden van de jeugdbewegingen anno 2009-2010. Het onderzoek trekt conclusies over negen onderwerpen: perceptie en realiteit, infrastructuur, diversiteit, waarden en opvattingen, vergelijking tussen koepels en groepen, de verkleutering, het engagement, de tevredenheid en de relaties tussen leden en leiding. Vijf jeugdbewegingen werden bij het onderzoek betrokken, op basis van vooraf bepaalde criteria: Chiro, FOS, KLJ, KSJ-KSA-VKSJ, Scouts en Gidsen Vlaanderen. Het onderzoeksrapport werd voorgesteld in december 2010. Een van de conclusies is dat diversiteit in de jeugdbewegingen groter is dan gedacht. De jeugdbewegingen deden de laatste jaren veel inspanningen om hun groepen diverser te maken én uit het onderzoek blijkt dat het stimuleringsbeleid van de Vlaamse overheid loont. Het beleid vertrekt van de premisse dat zoveel mogelijk kinderen moeten kunnen participeren aan het jeugdwerk.
6
Coussée F., Roets, G., 2011. Vrijetijdsbeleving van kinderen in armoede. Onderzoeksrapport in opdracht van de Vlaamse Overheid. www.sociaalcultureel.be 7 De Pauw et al., 2010
In 2010 werd anderzijds, op vraag van het departement Cultuur, Jeugd, Sport en Media, ook een onderzoek gevoerd naar de vrijetijdsbeleving van kinderen in armoede tijdens de zomer8. Dit onderzoek moest in drie centrumsteden het vrijetijdsaanbod voor kinderen in armoede in kaart brengen en nagaan hoe kinderen dit aanbod beleven en evalueren. Bedoeling was meer zicht te krijgen op wie er allemaal betrokken is bij de creatie van het vrijetijdsaanbod. Op basis van die gegevens konden de onderzoekers de impact van de beleidsinstrumenten en de noden voor het toekomstige beleid vastleggen. Het onderzoek focuste op de volgende twee zaken: In kaart brengen van het vrijetijdsaanbod voor kinderen in armoede in drie centrumsteden (Oostende, Leuven en Ronse). Het ging hier niet alleen om het klassieke jeugdwerk, maar om het geheel van het vrijetijdsaanbod voor kinderen in armoede tijdens de zomermaanden (ook buurtwerk, welzijnswerk, samenlevingsopbouw,...). Het was daarbij de bedoeling om beleidslijnen en strategieën, evenals relevante actoren in kaart te brengen. Aan de hand van een belevingsonderzoek nagaan hoe kinderen dit aanbod beleven en evalueren, d.w.z. inzicht krijgen in de impact van dergelijke werkingen op kinderen in armoede. Het was een belevingsonderzoek bij gebruikers, niet-gebruikers en dienstverleners; het gaf een beter inzicht op het bestaande vrijetijdsaanbod naar kinderen en jongeren in armoede, en een beeld van de gevoelens en ervaringen van kinderen en jongeren in armoede ten opzichte van het bestaande aanbod. Op die manier werd het mogelijk om enerzijds hiaten en opportuniteiten te ontdekken in bestaande beleidsinstrumenten, anderzijds om zowel de reguliere jeugdsector als de sector die zich bezig houdt met personen in armoede de mogelijkheid te geven een aantal linken (zowel in manier van werken, gedeelde partners,…) te identificeren. Tot slot werden een aantal goede voorbeelden geïdentificeerd binnen de jeugd-, armoede- en welzijnssectoren. De onderzoeksresultaten werden in juni 2011 aan het brede publiek voorgesteld. Uit dit laatste onderzoek blijkt dat de sociale mix niet werkt; men stelde vast dat de ‘reguliere’ werkingen en de doelgroepspecifieke werkingen duidelijk twee gescheiden circuits vormen. De recent ingevoerde pasjessystemen maken bijvoorbeeld niet dat kinderen en jongeren gaan deelnemen aan het ‘gewone’ aanbod. Punt is immers dat de kinderen en jongeren zich moeten thuisvoelen in het aanbod, moeten gerespecteerd worden door het onderliggende sociale weefsel, hun vrije tijd willen doorbrengen met mensen uit hun eigen leefwereld en cultuur. Doelgroepspecifieke werkingen blijven dus nodig… en zijn er ook. Rijst de vraag welke kinderen en jongeren zij bereiken? Wat is zo anders aan deze werkingen? Wat zijn de bijzondere kenmerken van de begeleiding?
2. De opdracht Onderzoek van het jeugdwerk voor maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren (MKKJ) We willen nagaan welk publiek deelneemt aan diverse vormen van jeugdwerk voor kansengroepen, en waarin dit (mogelijk) verschilt van de kinderen en jongeren die lid zijn van en meewerken in de jeugdbewegingen. Anderzijds moet het onderzoek meer inzicht geven in de redenen waarom ze deelnemen en wat ze er persoonlijk uithalen (of denken uit te halen op langere termijn). Het wordt een parallel onderzoek zoals dit bij de jeugdbewegingen gebeurd is, maar dan bij het ‘jeugdwelzijnswerk’, het doelgroepspecifiek jeugdwerk. Dit zijn de werkingen voor maatschappelijk
8
Coussée et al., 2011
kwetsbare kinderen en jongeren (MKKJ) die op de verschillende niveaus door de afdeling Jeugd gesubsidieerd worden: Lokale initiatieven in de 40 gemeenten met extra middelen voor MKKJ + de centrumsteden die hier niet door gevat zijn + Brussel; De lokale of bovenlokale werkingen van het landelijk jeugdwerk voor bijzondere doelgroepen (Habbekrats, Uit de Marge, JeS, Groep Intro, Arktos, KAJ, Lejo) De lokale of bovenlokale werkingen van Platform Allochtone Jongeren (PAJ) en Formaat Plus. Ongetwijfeld zit er overlap in de drie groepen: de afbakening van de concrete werkingen voor de steekproef gebeurt in overleg tussen de onderzoekers en de afdeling Jeugd. Voor de steekproef worden alvast volgende criteria gehanteerd: de initiatieven moeten een jaarwerking hebben en minstens met 14-15 of 16-jarigen werken. Met het huidige onderzoeksproject wil de afdeling Jeugd aansluiten bij het jeugdbewegingsonderzoek uitgevoerd door Universiteit Gent (zie hoger). Om tendensen correct in te schatten dient er gewerkt te worden aan een vergelijkbare basis. Dit impliceert dat de drie luiken van het jeugdbewegingsonderzoek in het huidige onderzoeksproject behouden blijven en er dus informatie verzameld wordt bij en over de groepen, de (+) 15-jarige leden en de leiding. Het onderzoek kan gedownload worden op de website van de afdeling Jeugd: www.jeugdbeleid.be . Een groot aantal van de vragen naar groepen, leden en leiding zouden parallel kunnen afgenomen worden. Wel moet er bijkomend aandacht zijn voor professionals vs vrijwilligers en hun rol, voor de motivatie van de jongeren en de relatie met andere (vrije tijds-)keuzes van jongeren. Deze opdracht geeft uitvoering aan een doelstelling in de Beleidsnota Jeugd 2009-2014, namelijk OD 1.1. wetenschappelijk en systematisch onze kennis over jeugdwerk blijven uitbouwen en het jeugdwerk monitoren door …. kwantitatief en kwalitatief onderzoek, in het bijzonder naar de effecten van jeugdwerk op sociale inclusie. Deze actie past onder de strategische doelstelling SD1 Zoveel mogelijk kinderen en jongeren ruimte geven om zich te verenigen en zich te engageren.
Tegelijkertijd willen we echter van het nieuwe onderzoeksproject gebruik maken om een aantal hete hangijzers in de werking van de jeugdorganisaties voor maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren te onderzoeken en te documenteren. Thema’s die hierbij aan bod zullen komen zijn bijvoorbeeld het engagement van leden en leiding, het profiel van de groepen,… Zowel de betrokken werkingen als de onderzoekers kunnen hiervoor input aanleveren. Moderne methoden inzake zowel dataverzameling als dataverwerking, moeten er bovendien voor kunnen zorgen dat de resultaten representatief zijn voor de sector en het beschrijvende niveau overstijgen. Samengevat kunnen we stellen dat de afdeling Jeugd via het onderzoek informatie wil krijgen over: 1. de werking, leiding en leden van de werkingen anno 2012-2013. Een aantal tendensen binnen het jeugdwerk voor maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren, ook in vergelijking met de jeugdbewegingen; 2. de noden en behoeften van de werkingen voor maatschappelijk kwetsbare kinderen en jongeren, met bijzondere aandacht voor de professionalisering in deze werksoort; 3. een aantal sterktes, knelpunten en mogelijke groeipaden waarmee de werkingen intern aan de slag kunnen gaan. Dit impliceert dat binnen het onderzoeksproject ook ruimte moet zijn voor thema’s die de organisaties zelf als relevant naar voor schuiven; 4. goede voorbeelden in de structurele werking van verenigingen.
Bij de uitvoering van het onderzoek moet aandacht geschonken worden aan een aantal specifieke aspecten. 1. Om verschillen en tendensen vast te stellen, is het nodig dat er een grote vergelijkbaarheid mogelijk is van de nieuwe informatie met de informatie voorhanden in het jeugdbewegingsonderzoek. 2. Om de informatie bruikbaar te maken voor lokale groepen en koepels en hen de kans te geven de data te gebruiken om er zelf hun sterktes, maar ook hun knelpunten en mogelijke groeipaden in te ontdekken, dient er gewerkt te worden met eenduidige definities van begrippen die in samenspraak met de koepels van de werkingen, vertegenwoordigd in de stuurgroep van dit onderzoek, vastgesteld worden. Daarnaast dient elke betrokken landelijke koepel bij het afronden van het onderzoek over het cijfermateriaal verzameld binnen de eigen werkingen te kunnen beschikken. 3. Om in te kunnen spelen op een aantal hedendaagse thema’s die leven binnen de jeugdsector, dient er voldoende ruimte te zijn om deze te integreren in het onderzoeksproject. Deze nieuwe klemtonen moeten in samenspraak bepaald worden door de afdeling Jeugd, de MKKJ-werkingen en de onderzoekers binnen een stuurgroep.
De manier waarop de data worden verzameld, wordt bepaald door de onderzoekers in overleg met de afdeling Jeugd en de MKKJ-werkingen. Er bestaan vandaag verschillende mogelijkheden en methoden om de data te verzamelen: schriftelijke enquêtes (al dan niet per post of via de koepels verspreid), mondelinge interviews, websurveytechnieken. Omdat de gekozen technieken implicaties hebben op zowel de grootte van de mogelijke steekproef, als de wijze waarop de landelijke koepels worden ingeschakeld, laten we de onderzoekers, in overleg met de werkingen binnen de stuurgroep, de best geschikte methodiek en steekproef bepalen. Essentieel hierbij is dat de geselecteerde groep een representatief staal vormt van de bestaande groepen, leden en leiding. Gezien de bijzondere doelgroep moet een kwalitatief luik uitgewerkt worden en een gemotiveerde keuze gemaakt voor de soort bevraging.
3. Op basis van welke criteria wordt uw offerte beoordeeld? (artikel 115 van het KB van 08.01.96) De gunningscriteria zijn:
Kwaliteit van de globale aanpak (50 punten)
Volgende elementen kunnen bij de beoordeling van de voorstellen aan bod komen: uitwerking van het voorstel van aanpak (de fasen van het onderzoek, de organisatie, de timing); krachtlijnen van de voorgestelde aanpak (de explicitering van de methodieken, conceptueel en instrumenteel); wijze van samenwerken en communicatie; realistische inschatting van de belangrijkste knelpunten; eventueel andere elementen die de kwaliteit van de offerte aantonen. Dit criterium zal getoetst worden aan de hand van een schriftelijk voorstel van aanpak.
Kwaliteit van de voorgestelde onderzoeker(s) (30 punten)
Welke ervaring heeft de concreet voorgestelde onderzoeker en eventueel de plaatsvervangende onderzoeker? Eventuele elementen die de kwaliteit van de consultant aantonen.
Dit criterium zal getoetst worden aan de hand van volgende documenten: curriculum vitae en specifieke referenties van de voorgestelde onderzoeker(s).
Prijs (20 punten)
De kostprijs van het onderzoek bedraagt maximaal 80.000 euro, alle kosten (btw, overhead, verplaatsing,…) inbegrepen. In de offerte dient de kostprijs verdeeld te worden in werkingskosten, personeelskosten en overhead. De toegekende score is de prijs van de laagste offerte gedeeld door de prijs die beoordeeld wordt, vermenigvuldigd met 20.
4. Praktische en legale bepalingen 4.1. Aard van de opdracht en gunningswijze Voor de toepassing van de reglementering op overheidsopdrachten dient deze opdracht te worden beschouwd als een dienstenopdracht (in de zin van art. 5 van de wet van 24.12.93). De gunning van de opdracht gebeurt volgens onderhandelingsprocedure zonder bekendmaking.
de
procedure
van
gunning
via
Dit bestek is bedoeld als gemeenschappelijke basis om de onderhandelingsvoorstellen van de verschillende inschrijvers te vergelijken. 4.2. Opdrachtgevend bestuur Het onderzoek is een opdracht van het Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassenen, Afdeling Jeugd. 4.3. Bijkomende inlichtingen Voor bijkomende inlichtingen of antwoorden op inhoudelijke vragen over het bestek kunnen de kandidaten terecht bij Johan Van Gaens, e-mail:
[email protected] tel: 02 553 41 25; fax: 02 553 41 17. Enkel de kandidaten corresponderen met deze contactpersoon. Na de gunning van de opdracht, correspondeert enkel de geselecteerde kandidaat, die fungeert als gesprekspartner, met genoemde contactpersoon, dus niet eventueel ingeschakelde onderaannemers. 4.4. Bijzondere verbintenissen van de inschrijver De inschrijver zal geen informatie aan derden meedelen die hij vanwege de opdrachtgever ontvangt met het oog op de opmaak van de offerte. De dienstverlener dient alle maatregelen te treffen om het confidentieel karakter van de verstrekte gegevens te doen bewaren door hemzelf en door iedereen die er toegang tot heeft. Vastgestelde inbreuken op deze verbintenis worden bestraft met een uitsluiting van deelname aan kandidaatstellingen voor overheidsopdrachten voor een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de datum waarop de inbreuk is vastgesteld. Bijzondere verbintenissen van de opdrachtnemer
De opdrachtnemer en zijn medewerkers zijn gebonden door discretieplicht met betrekking tot informatie waarvan zij weet krijgen bij de uitvoering van de opdracht. De informatie kan in geen geval zonder de schriftelijke toestemming van de opdrachtgever meegedeeld worden aan derden. De opdrachtgever verbindt zich ertoe de samenstelling van het team dat voor de uitvoering van de opdracht is opgegeven, niet te wijzigen, tenzij in geval van overmacht. In dat geval doet hij hiervan onmiddellijk en gemotiveerd mededeling aan de opdrachtgever, die kan beslissen tot inperking of stopzetting van de opdracht. Onderdelen van de opdracht kunnen slechts met het schriftelijk akkoord van de opdrachtgever worden uitbesteed aan niet in de offerte bij naam vernoemde derden. De opdrachtnemer blijft steeds aansprakelijk ten opzichte van de opdrachtgever. De opdrachtnemer kan de opdrachtgever niet binden ten opzichte van derden. 4.6. Termijn De opdracht loopt over 2 jaar en wordt ten laatste op 31 mei 2013 afgerond. 4.7. Rapportering en eindrapportering De opdrachtnemer rapporteert tussentijds aan de opdrachtgever binnen de stuurgroep. Hij legt uiterlijk op 31 mei 2013 een eindrapport neer, zowel in elektronische vorm als in 10 exemplaren, met conclusies en beleidsaanbevelingen voor de Vlaamse Overheid.
5. Administratieve bepalingen9 5.1. Onverenigbaarheden Door in te schrijven op deze opdracht, verklaart de inschrijver zich niet in een toestand van onverenigbaarheid te bevinden. Als uitsluitingscriterium geldt dat de onderzoekers niet tevens mogen verbonden zijn met een van de onderzochte werkingen of hun belangenbehartigers, noch professioneel, noch als bestuurder.
5.2. Prijs en prijsbepaling De kostprijs van het onderzoek bedraagt maximaal 80.000 euro, alle kosten (btw, overhead, verplaatsing,…) inbegrepen. De overheadkosten mogen niet meer bedragen dan 10% op het totale bedrag. De definitieve prijs wordt bepaald tijdens de eventuele onderhandelingen. 5.3. Indienen van de inschrijvingen De inschrijvingen moeten uiterlijk op 21 november 2011 bezorgd worden aan:
De nummers van de artikels waarnaar wordt verwezen, stemmen overeen met de nummers van de artikels van het koninklijk besluit van 8 januari 1996 betreffende de overheidsopdrachten voor aanneming van werken, leveringen en diensten en de concessies voor openbare werken, en van het koninklijk besluit van 26 september 1996 tot bepaling van de algemene uitvoeringsregels van de overheidsopdrachten en van de concessies voor openbare werken en van de algemene aannemingsvoorwaarden als bijlage bij laatstgenoemd besluit. 9
Agentschap Sociaal-Cultureel Werk t.a.v. de heer Johan van Gaens Afdelingshoofd Arenbergstraat 9 1000 Brussel E-mail:
[email protected] 5.4. Borgtocht (zie artikel 5, §3 en artikel 9,§2 van de bijlage van het KB van 26-09-09) Vanaf een gunningsbedrag van 22 000 euro (exclusief BTW) wordt een borgtocht geëist van 5% van de oorspronkelijke aannemingssom. De borgtocht moet door de aannemer of door een derde gesteld worden binnen dertig kalenderdagen volgend op de dag van de gunning van de opdracht. De borgtocht wordt in één keer vrijgegeven op het einde van de looptijd van de overeenkomst, op uitdrukkelijke vraag van de opdrachtnemer en op voorwaarde dat de geleverde diensten zijn opgeleverd.