Beleidsvisie externe veiligheid Gemeente Culemborg
Juli 2011
0.
SAMENVATTING
Inleiding De gemeente Culemborg wil haar inwoners en bezoekers een veilige leefomgeving bieden. In die zin draagt zij een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid (EV). Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente Culemborg haar visie op het externe veiligheidsbeleid in deze beleidsvisie externe veiligheid vastgelegd. Bij externe veiligheid gaat het om de risico’s op de omgeving die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico’s doen zich zowel voor bij risicovolle inrichtingen als rondom transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De wettelijke normen voor de meest risicovolle bedrijven en de omgeving daarvan is opgenomen in het ʹBesluit externe veiligheid inrichtingenʹ (Bevi). Verder zijn zoneringsafstanden opgenomen in de circulaire ʹZonering en externe veiligheid rond munitie‐opslagplaatsenʹ (1988). Daarnaast zijn in het Vuurwerkbesluit en Activiteitenbesluit veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden. Voor de omgeving van buisleidingen is het ʹBesluit externe veiligheid buisleidingenʹ (Bevb) van toepassing. Tenslotte is beleid voor de omgeving van transportassen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen opgenomen in de circulaire ʹRisiconormering vervoer gevaarlijke stoffenʹ (2010). Laatstgenoemde circulaire zal in 2012 worden vervangen door het ʹBesluit transport externe veiligheidʹ (Btev). In het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Bij het PR gaat het om de overlijdenskans van een persoon in de nabijheid van een relevante risicobron (risicovolle inrichting, buisleiding of transportas). Het wordt weergegeven in risicocontouren. Een grens‐ en richtwaarde is gekoppeld aan een PR contour van 10 ‐6/jaar (ofwel een kans van 1 op de miljoen per jaar). Een kwetsbare bestemming mag niet liggen binnen deze contour. Nieuwe beperkt kwetsbare objecten zijn slechts onder voorwaarden toegestaan binnen deze contour. Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep mensen gelijktijdig overlijdt binnen het invloedsgebied (een veel groter gebied dan het gebied binnen de PR 10‐6 contour) rond of langs een relevante risicobron. Voor het groepsrisico geldt geen norm maar een verantwoordingsplicht. Dit houdt in dat bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van relevante risicobronnen en bij de nieuwvestiging/uitbreiding van de meest risicovolle bedrijven (Bevi‐bedrijven) een bestuurlijke afweging moet worden gemaakt over de aanvaardbaarheid van de risico’s. Hierbij moet o.a. worden betrokken: de personendichtheid in het invloedsgebied, de hoogte van het GR (ten opzichte van de oriëntatiewaarde), mogelijke maatregelen ter beperking van het GR, de zelfredzaamheid van personen en de mogelijkheden voor de rampenbestrijding. Ook moet de regionale brandweer in de gelegenheid worden gesteld om advies uit te brengen. Afstemming tussen de drie taakvelden ruimtelijke ordening, milieu en rampenbestrijding is bij de verantwoording van het GR van groot belang.
i
Doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisico’s in de gemeente Culemborg aanwezig zijn en hoe er met de huidige en toekomstige risico’s om dient te worden gegaan.
Risicosituatie gemeente Culemborg De gemeente Culemborg kent twee zgn. Bevi‐inrichtingen. Het betreft een LPG‐tankstation en een inrichting met een grote propaantank. Er zijn geen situaties die knelpunten opleveren voor wat betreft het plaatsgebonden risico. Ook de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico wordt niet overschreden rondom deze risicobronnen. Er is echter wel sprake van een hoog groepsrisico door de aanwezigheid van een groot aantal personen binnen het invloedsgebied, waarbij de mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en rampenbestrijding beperkt zijn. Daarnaast is een aantal andere risicobronnen gelegen binnen de gemeente. Het gaat daarbij met name om kleine propaantanks (bij agrarische bedrijven), 3 vuurwerkverkooppunten en enkele gasdrukregel‐ en meetstations. Rondom deze risicobronnen moeten veiligheidsafstanden worden aangehouden. Ook is een defensie‐inrichting (Fort Everdingen) gelegen op de gemeentegrens. Om het terrein liggen drie veiligheidszones (A, B en C), waarbinnen beperkingen gelden voor het ruimtegebruik. Relevante risicobronnen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn de spoorlijn Utrecht‐ Den Bosch, een hogedruk aardgasleiding van de Gasunie (gelegen deels langs Parallelweg Oost), een brandstofleiding van Defensie (gelegen langs de A2) en rijksweg A2. Uit onderzoek blijkt dat er geen knelpunten zijn voor wat betreft het plaatsgebonden risico. Ook de oriëntatiewaarde wordt niet overschreden langs deze risicobronnen. Door de aanwezigheid van een groot aantal personen is er langs het spoor wel een (kleine) kans op een groot aantal slachtoffers bij een calamiteit op het spoor. De mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en rampenbestrijding zijn daarbij beperkt. Hoewel over de provinciale weg N320 en gemeentelijke wegen ook incidenteel vervoer van relevante gevaarlijke stoffen plaatsvindt, is de kans op een grote calamiteit gering. Bij ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van deze wegen is daarom geen bestuurlijke verantwoording externe veiligheid nodig.
Uitgangspunten en ambities gemeente Culemborg De essentie van de visie is hieronder weergegeven aan de hand van algemene uitgangspunten, generieke beleidsuitspraken en gebiedsspecifieke beleidsuitspraken. Algemene uitgangspunten: • De beleidsvisie externe veiligheid is opgesteld in lijn met de ruimtelijke ontwikkeling zoals verwoord in de onlangs vastgestelde Structuurvisie Culemborg 2030. • De gemeente conformeert zich aan de wettelijke verplichtingen en de bepalingen die in relevante circulaires zijn opgenomen.
ii
Beleidsuitspraken voor bestaande situaties: • De bestaande situaties in de omgeving van de relevante risicobronnen (het spoor, rijksweg A2, de hoge druk aardgasleiding, de brandstofleiding van defensie en de Bevi‐ inrichtingen) worden geaccepteerd. • Ten aanzien van bestaande Bevi‐bedrijven (in of nabij woongebieden) wordt een actief intrekkingsbeleid gehanteerd. • De gemeente besteedt (bij voorkeur in samenwerking met de hulpdiensten) bijzondere aandacht aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit met gevaarlijke stoffen op het spoor en bij de Bevi‐bedrijven. Generieke beleidsuitspraken voor nieuwe situaties: • Bij de vaststelling van een omgevingsbesluit voor de vestiging van (beperkt) kwetsbare objecten buiten de invloedsgebieden van een Bevi‐inrichting en een relevante buisleiding alsmede buiten de toetsingszone van 200 meter vanaf het spoor en de A2 wordt het groepsrisico in beginsel niet verantwoord, tenzij nieuwe regelgeving (bijv. het Btev) voorschrijft dat dit wel nodig is. Bij grootschalige ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van het spoor maar buiten de toetsingszone van 200 meter wordt wel aandacht besteed aan vluchtroutes. • Nieuwe bijzondere kwetsbare objecten worden in beginsel niet toegestaan binnen nader vast te stellen zones rondom relevante risicobronnen (het spoor, rijksweg A2, de hogedruk aardgasleiding, de brandstofleiding van defensie en de Bevi‐inrichtingen) waarbij vluchten de enige zelfredzaamheidsstrategie is. Gebiedsspecifieke beleidsuitspraken voor nieuwe situaties: • In het stationsgebied zijn nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, maar daarbij besteedt de gemeente wel nadrukkelijk aandacht aan (alle elementen van) de verantwoording van het groepsrisico voor zover de gemeente daar invloed op kan uitoefenen. In het kader van de planontwikkeling wordt de veiligheidsregio (wettelijke adviseur) en een EV‐deskundige vroegtijdig betrokken. • Binnen het invloedsgebied van Bevi‐bedrijven gelden dezelfde uitgangspunten als in het stationsgebied. Aanvullend zijn nieuwe beperkt kwetsbare objecten niet toegestaan binnen de PR 10 ‐6 contour (de richtwaarde wordt beschouwd als grenswaarde). • In of direct nabij woongebieden wordt de uitbreiding van Bevi‐inrichtingen niet toegestaan en worden geen nieuwe risicobronnen (m.n. Bevi‐inrichtingen, propaantanks en vuurwerkverkooppunten) geïntroduceerd. • In het landelijk gebied worden in beginsel ook geen nieuwe risicobronnen geïntroduceerd, maar gebiedseigen en functiegerelateerde risicobronnen met een beperkte risicobelasting zijn toegestaan zolang zij andere woningen en bedrijven niet hinderen. Ook een LPG tankstation kan (bijv. bij uitplaatsing vanuit de bebouwde kom van Culemborg) onder voorwaarden worden toegestaan in het landelijk gebied.
iii
•
Op Pavijen accepteert de gemeente een enigszins minder streng veiligheidsregime dan in woongebieden en in het landelijk gebied. Op deze terreinen wordt de vestiging van bedrijven met een groot externe veiligheidsrisico niet toegelaten, maar de komst van inrichtingen met een beperkte risicobelasting op de omgeving is onder voorwaarden mogelijk. De nieuwvestiging van Bevi‐bedrijven, waarbij (toekomstig) woongebied ligt binnen het invloedsgebied of een (bouw)perceel van derden ligt binnen de PR 10‐6 contour, is in beginsel niet toegestaan. Wettelijke voorschriften alsmede de vastgestelde ambities zullen nadrukkelijk rond de eventuele vestiging van dergelijke bedrijven aan de orde komen.
Uitvoeringsprogramma Er zijn verschillende partijen nodig om het aspect externe veiligheid mee te nemen in relevante ontwikkelingen. Recent is geconstateerd dat er bij de (borging van de) uitvoering van EV‐taken nog een aantal tekortkomingen zijn. Actiepunten ter verbetering van de (borging van de) uitvoering en de gemeentelijke taakstelling op het gebied van externe veiligheid zijn opgenomen in het uitvoeringsprogramma (zie bijlage 4).
iv
INHOUDSOPGAVE
Blz.
0
Samenvatting
i
1
Inleiding 1.1 Waarom deze beleidsvisie? 1.2 Externe veiligheid als afwegingskader 1.3 Afbakening 1.4 Doelstelling 1.5 Leeswijzer Gemeente en externe veiligheid 2.1 Waarop is de beleidsvisie externe veiligheid gericht? 2.2 Begrippen in het externe veiligheidsbeleid 2.3 Landelijk toetsingskader 2.4 Invulling geven aan de beleidvisie externe veiligheid Risicoprofiel externe veiligheid 3.1 Inleiding 3.2 Risicobronnen 3.3 Ruimtelijk ontwikkelingsperspectief 3.4 Indeling in gebiedstypen 3.5 Taakuitvoering, afstemming en samenwerking 3.6 Conclusie risicoprofiel externe veiligheid Visie en ambitie gemeente Culemborg 4.1 Visie op externe veiligheid 4.2 Uitgangspunten ten behoeve van beleidsuitspraken 4.3 Beleidsuitspraken 4.4 Risicocommunicatie Uitvoering 5.1 Van ambities naar acties 5.2 Uitvoeringsprogramma externe veiligheid
1 1 1 2 3 3
5 5 5 8 10
9 9 9 14 15 15 16
17 17 18 19 21
22 22 22
2
3
4
5
Bijlagen: 1. Verklarende woordenlijst en afkortingen 2. Overzicht van belangrijke wet‐ en regelgeving 3. Signaleringskaart 4. Gemeentelijke taakstelling Externe veiligheidsbeleidvisie incl. uitvoeringsprogramma
1
INLEIDING
1.1
Waarom deze beleidsvisie?
De gemeente Culemborg wil haar inwoners en bezoekers een veilige leefomgeving bieden. In die zin draagt zij een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid (EV). Om die verantwoordelijkheid in te vullen heeft de gemeente Culemborg deze beleidsvisie externe veiligheid geformuleerd. Het doel van deze beleidsvisie is om duidelijk te maken welke externe veiligheidsrisicoʹs in de gemeente Culemborg aanwezig zijn en hoe met de huidige en toekomstige risicoʹs om dient te worden gegaan. Daarnaast zorgt de beleidsvisie externe veiligheid voor uniformiteit in het gemeentelijke beleid en worden ad hoc besluiten voorkomen.
1.2
Externe veiligheid als afwegingskader
Een aantal rampen met gevaarlijke stoffen in binnen‐ en buitenland heeft aangetoond dat een maatschappij zonder risico’s niet bestaat. Deze incidenten onderstrepen ook het belang om de risico’s tot op zekere hoogte te beheersen. Vanuit dit besef is ‘externe veiligheid’ een belangrijk landelijk thema geworden. Beleid en wet‐ en regelgeving rondom externe veiligheid hebben de afgelopen jaren een sterke ontwikkeling doorgemaakt. Hoewel alle nieuwe ontwikkelingen nog niet geheel uitgekristalliseerd zijn, is duidelijk dat gemeenten voor een belangrijke opgave staan.
Wat is externe veiligheid? Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico’s op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico’s. Het gaat daarbij om de productie, opslag en gebruik van gevaarlijke stoffen (bijv. LPG en propaan) en het transport van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor en door buisleidingen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving, doordat veiligheidsafstanden tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen nodig zijn. Aan de andere kant is het rijksbeleid er op gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd.
Toepassing van landelijk beleid en wet‐ en regelgeving op het gebied van externe veiligheid vraagt om kennis, capaciteit, vaardigheden en niet in de laatste plaats om integraal werken. Weinig andere onderwerpen brengen de disciplines milieu en ruimte zo dicht bij elkaar als het onderwerp externe veiligheid. Uitvoering van externe veiligheidstaken vraagt om professionele inbreng van ruimtelijke ordening en volkshuisvesting, toezicht en handhaving, vergunningverlening, bestuurlijke/juridische zaken, veiligheid, en brandweer. Absolute veiligheid kan nimmer worden gegarandeerd. Alleen door risico’s tijdig te identificeren, maatregelen ten aanzien van de risicobronnen te treffen en voldoende afstand tussen risicobronnen en omstanders te creëren, kan de veiligheid worden verhoogd. Om in staat te zijn risico’s tijdig te identificeren, dient binnen de gemeentelijke organisatie geïnvesteerd te worden in kennisvergaring en ‐uitwisseling. Om voldoende afstand te creëren tussen risicobronnen en kwetsbare objecten dienen duidelijke keuzes te worden gemaakt omtrent de locaties van onder meer woningen, scholen, winkels, kantoren en recreatie in relatie tot risicovolle vormen van bedrijvigheid en transport .
1
1.3
Afbakening
In deze visie is het externe veiligheidsbeleid van de gemeente Culemborg opgenomen. De beleidsvisie beperkt zich tot: • activiteiten met gevaarlijke stoffen; • de aanwezige externe veiligheidsrisico’s in de gemeente Culemborg; • de beïnvloedingsmogelijkheden van de gemeente. De beleidsvisie is niet gericht op de veiligheid voor werknemers binnen bedrijven die met gevaarlijke stoffen werken. Dit veiligheidsaspect wordt geregeld in andere wetgeving (Arbo) en kent andere toezichthouders. Tevens heeft de beleidsvisie geen betrekking op overige risico’s die het gevolg zijn van bedrijfsmatige activiteiten of andere activiteiten die risico’s veroorzaken zonder dat daar gevaarlijke stoffen een rol in spelen. Externe veiligheid heeft een brede scope en kan via verschillende invalshoeken bekeken worden. De eerste invalshoek is het kijken naar de impact op de omgeving. Het vraagstuk externe veiligheid heeft in brede zin te maken met de kwaliteit van de leefomgeving. Dit betekent dat keuzes op dit vlak afwegingen zijn tussen maatschappelijk gewenste doelen op het gebied van onder meer wonen, werken en recreëren. Een tweede invalshoek is de aard van het externe veiligheidsvraagstuk. Externe veiligheid gaat over het produceren, opslaan, verwerken en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Het gaat dus zowel om stationaire bronnen (inrichtingen) als om transport (wegen, vaarwegen, spoorwegen, buisleidingen). Als laatste zijn er de verschillende betrokken beleidsvelden. Te denken valt aan Milieu, Ruimtelijke Ordening, Integrale veiligheid, en Rampenbestrijding. Ten slotte dient er rekening mee te worden gehouden dat de gemeentelijke externe veiligheids‐ taken onderdeel zijn van de zogenaamde veiligheidsketen (zie figuur 1.1). Deze veiligheidsketen wordt in deze beleidsvisie toegepast en gehanteerd voor de prioritering van taken en verant‐ woordelijkheden. In figuur 1.1 is in de veiligheidsketen weergegeven hoe de rampenbestrijding en de voorbereiding daarop is georganiseerd en wat de relatie is met de gemeentelijke externe veiligheidstaken. Deze beleidsvisie externe veiligheid heeft betrekking op de eerste twee schakels (pro‐actie en preventie), maar werkt door op alle schakels van de veiligheidsketen.
Figuur 1.1. Veiligheidsketen
2
1.4 Doelstelling Doel van deze beleidsvisie externe veiligheid is om een toetsingskader te bieden dat duidelijk maakt hoe met externe veiligheidsrisico’s, zowel in de huidige als in de toekomstige situatie, dient te worden omgegaan. Het toetsingskader voorkomt afwegingen en besluiten op ad hoc basis en brengt consistentie door heldere uitgangspunten en reële ambities. De gemeente neemt bij besluiten in het kader van vergunningverlening en ruimtelijke ordening de in dit document weergegeven ambities en uitgangspunten in acht, naast de wettelijke regels. De uitgangspunten uit deze visie worden verder toegepast bij alle overige gemeentelijke activiteiten en ontwikkelingen waarbinnen externe veiligheid een rol speelt. De gemeente streeft naar een beheersbare externe veiligheidssituatie, waarbij: 1. de externe veiligheidsrisico’s binnen de gemeente goed in beeld zijn gebracht en ambtenaren en bestuurders zich bewust zijn van de aanwezige risico’s; 2. een zorgvuldige afweging plaatsvindt tussen nut en noodzaak van nieuwe ontwikkelingen en hun gevolgen voor externe veiligheid; 3. door middel van beleidsuitvoering en handhaving wordt gezorgd voor de beheersbaarheid en bestrijdbaarheid van bestaande en toekomstige EV risico’s; 4. communicatie met de burger plaatsvindt over de aanwezige risico’s en de te volgen gedragsrichtlijn in geval bij een calamiteit.
1.5 Leeswijzer Hoofdstuk 2 bevat een algemene introductie op het begrip externe veiligheid en biedt inzicht in zowel de wettelijke als de wenselijke onderdelen van het externe veiligheidsbeleid. In hoofdstuk 3 wordt specifiek ingegaan op de aard en omvang van de externe veiligheidsproblematiek binnen de gemeente Culemborg. Hoofdstuk 4 bevat de gemeentelijke uitgangspunten en ambities op het gebied van externe veiligheid. Tot slot wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de wijze waarop de in hoofdstuk 4 beschreven ambities kunnen worden gerealiseerd.
3
2
GEMEENTE EN EXTERNE VEILIGHEID
2.1
Waarop is deze beleidsvisie externe veiligheidsvisie gericht?
Bij externe veiligheid gaat het om de risico’s die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico’s doen zich voor rondom risicovolle inrichtingen, langs transportassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd en langs buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Door te investeren in veiligheidsmaatregelen, het aantal risicobronnen te beperken en de inrichting van de omgeving van risicobronnen aan te passen, wordt de veiligheid zo optimaal mogelijk gemaakt. Het volledig wegnemen van alle veiligheidsrisico’s is echter niet betaalbaar, niet praktisch uitvoerbaar en botst met het optimaal benutten van de beschikbare ruimte. Binnen de diverse taakgebieden van de gemeente dienen continue afwegingen te worden gemaakt tussen veiligheids‐, haalbaarheids‐ en kostenaspecten. Hierbij gaat het ondermeer om taken op het gebied van ruimtelijke ordening, verkeer, milieu en rampenbestrijding. De onderlinge samenhang van de gemaakte afwegingen van verschillende taakvelden is hierbij van cruciaal belang. Hiertoe is een overkoepelend en samenhangend kader noodzakelijk, waarin de beleidsvisie externe veiligheid voorziet.
2.2
Begrippen in externe veiligheid
De mate van risico is afhankelijk van twee aspecten, namelijk de kans op en het mogelijke effect van een ongeval. RISICO = KANS X EFFECT
Onder de kans verstaan we de mogelijkheid dat zich een situatie voordoet waarbij in bijvoorbeeld een opslag van gevaarlijke stoffen een grote brand ontstaat. Onder de effecten verstaan we binnen de externe veiligheidswetgeving uitsluitend het aantal dodelijke slachtoffers van een ongeval, bijvoorbeeld het aantal personen in de omgeving van het bedrijf dat bij een grote brand in een opslag van gevaarlijke stoffen wordt blootgesteld aan dodelijke concentraties van gevaarlijke dampen. Dat daarnaast ook een groot aantal gewonden kunnen vallen wordt bij het bepalen van externe veiligheidsrisico’s niet meegenomen. Uiteraard is dit aantal gewonden voor de hulpdiensten (brandweer, ambulancediensten, etc.) wél relevant. Daarom wordt dit aspect ook meegenomen bij relevante besluiten die nieuwe risicovolle activiteiten of ruimtelijke ontwikkelingen nabij deze activiteiten mogelijk maken. In Nederland worden twee maten gehanteerd voor het risico, namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
4
Plaatsgebonden risico (PR) Bij het plaatsgebonden risico (PR) gaat het om de kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen als deze persoon zich onafgebroken en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting, transportas of buisleiding bevindt. Plaatsen met een gelijk risico kunnen door zogenaamde risicocontouren op een kaart worden weergegeven (Figuur 2.1). Dit kan worden vergeleken met bijvoorbeeld het weergeven van geluidcontouren of hoogtelijnen. Het PR leent zich daarmee goed voor het vaststellen van een veiligheidszone tussen een risicobron (inrichting, transportas of buisleiding) en kwetsbare bestemmingen, zoals woonwijken. In de onderstaande figuur betekent een plaatsgebonden risicocontour van 1* 10 ‐6/jr, ofwel een PR 10‐6 contour, dat een persoon die zich onafgebroken, onbeschermd op die bepaalde plaats bevindt een kans heeft van één op een miljoen per jaar om te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen in de inrichting. Bij een PR 10‐8 is dat een kans van één op de honderdmiljoen, etc.
Groepsrisico (GR) Het groepsrisico (GR) is de cumulatieve kans dat een groep van 10, 100 of 1000 personen overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt weergegeven in een grafiek met het aantal personen op de horizontale as en de cumulatieve kans op overlijden op de verticale as. Het groepsrisico, dat wordt bepaald door het aantal personen binnen het invloedsgebied rondom een risicovolle inrichting of transportas, wordt gezien als een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit.
5
2.3
Landelijk toetsingskader
De Rijksoverheid heeft aan externe veiligheidsrisico’s grens‐ en richtwaarden gesteld die gelden op korte afstand van de risicobron (binnen een PR 10‐6 contour). Daarnaast geldt een verantwoordingsplicht binnen een groter afwegingsgebied (het invloedsgebied) bij relevante besluiten die nieuwe risicovolle activiteiten of ruimtelijke ontwikkelingen nabij deze activiteiten mogelijk maken. De normen voor de toegestane risico’s als gevolg van ongevallen met gevaarlijke stoffen en de verantwoordingsplicht zijn vastgelegd in landelijke wet‐ en regelgeving. Plaatsgebonden risico (PR) De normering voor het plaatsgebonden risico is afhankelijk van de aard van het te beschermen object. Hierbij wordt in wet‐ en regelgeving onderscheid gemaakt tussen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. De kwetsbare objecten (zoals woningen, grote kantoren, ziekenhuizen e.d.) worden beter beschermd dan beperkt kwetsbare objecten. De norm voor kwetsbare objecten is een grenswaarde Dit betekent dat hieraan moet worden voldaan. De norm voor beperkt kwetsbare objecten is een richtwaarde. Hieraan moet zoveel mogelijk worden voldaan in nieuwe situaties. Een afwijking van deze waarde is mogelijk maar dient goed gemotiveerd te worden.
6
De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico voor kwetsbare objecten is 10‐6 per jaar.
De richtwaarde voor het plaatsgebonden risico voor beperkt kwetsbare objecten is 10‐6 per jaar. Dus: de kans dat een persoon, die zich een jaar lang permanent op de betreffende plek bevindt (de plek waarvoor het risico is uitgerekend) dodelijk verongelukt door een bedrijfs‐ of transportongeval met gevaarlijke stoffen, mag niet groter zijn dan eens in de miljoen jaar (dat is 10‐6 per jaar). Groepsrisico (GR) Voor het groepsrisico geldt geen norm, maar een verantwoordingsplicht. Binnen deze verantwoordingsplicht moeten zowel kwalitatieve als kwantitatieve elementen worden beschouwd. Voor toetsing van de kwantitatieve elementen is een oriëntatiewaarde vastgelegd. Deze oriëntatiewaarde kan door het bevoegd gezag als richtwaarde worden gebruikt, maar is geen harde norm. Bij het vaststellen van een bestemmingsplan voor een gebied dat ligt binnen het zgn. invloedsgebied van een relevante risicobron (risicovolle inrichting, buisleiding of transportas), moet het groepsrisico meestal worden verantwoord. Dit geldt ook bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor een relevante risicovolle inrichting, waarbij het nadelige gevolgen zijn voor het plaatsgebonden risico. Tabel 2.1 laat de onderdelen zien die de verantwoording van het groepsrisico wettelijk dient te bevatten. Oriëntatiewaarde De kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers is ten hoogste 10 ‐5 per jaar (of 10‐4 per jaar langs een transportas). De kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers is ten hoogste 10‐7 per jaar (of 10‐6 per jaar langs een transportas). De kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers is ten hoogste 10‐9 per jaar (of 10‐8 per jaar langs een transportas). Dus: Hoe groter de potentiële omvang van de ramp hoe strenger de oriëntatiewaarde. Immers, een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met tien dodelijke slachtoffers. Dit is naar normering vertaald door aan de kans op een ramp met 100 doden een oriëntatiewaarde te stellen die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met tien doden. Tabel 2.1 Wettelijke onderdelen verantwoordingsplicht groepsrisico Onderdeel Aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied van de betrokken inrichting, buisleiding of transportas. De omvang van het groepsrisico. De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico bij betrokken inrichting De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in het ruimtelijk besluit De mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
7
1
2
3
ν ν ν
ν ν ν
ν ν
ν
ν
ν
ν
De mogelijkheden van personen die zich in het invloedsgebied van de inrichting bevinden om zichzelf in veiligheid te brengen De voor‐ en nadelen van andere mogelijkheden tot ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico De mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst De voorschriften die het bevoegd gezag voornemens is te verbinden in geval van het afgeven van een omgevingsvergunning, in geval deze verhogend werkt op het groepsrisico van het betrokken gebied 1. 2.
3.
ν
ν
ν
ν
ν
ν
ν
Beslissing op een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit die in het Bevi is genoemd, waarbij sprake is van nadelige gevolgen voor het PR (zie art. 4 Bevi) Een volledige verantwoording van het groepsrisico bij de vaststelling van een bestemmingsplan (of verlening van een vrijstelling daarvan) voor de vestiging van een (beperkt) kwetsbaar objecten binnen het invloedsgebied van een relevante risicobron. Dit is aan de orde bij de vestiging van een (beperkt) kwetsbaar object binnen het invloedsgebied van een Bevi‐ inrichting, binnen de 100% letaliteitsgrens van een hogedruk aardgasleiding (en tevens een relevante toename van het groepsrisico) of een significante toename van het groepsrisico langs het spoor/weg. De criteria voor de omgeving van de A2 en het spoor wijzigen bij in werking treden van het Btev. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico is aan de orde bij vestiging van een (beperkt) kwetsbaar object binnen het invloedsgebied van een hoge druk aardgasleiding maar buiten de 100% letaliteitsgrens of een beperkte toename van het groepsrisico. Bij in werking treden van het Btev is een beperkte verantwoording mogelijk ook aan de orde bij beperkte ruimtelijke ontwikkelingen langs een relevante (spoor)weg en ruimtelijke ontwikkelingen buiten een toetsingszone van 200 meter.
Rol veiligheidsregio De veiligheidsregio Gelderland‐Zuid moet volgens de regelgeving in de gelegenheid worden gesteld om te adviseren over de mogelijkheden tot voorbereiding op een ramp en zelfredzaamheid. Het is van belang om de veiligheidsregio op tijd te betrekken bij de relevante besluiten.
2.4
Invulling geven aan de beleidsvisie externe veiligheid
Bij het vaststellen van de eigen gemeentelijk beleidsvisie externe veiligheid is een aantal wetten en regels van belang (zie bijlage 2). Invulling geven aan deze wettelijke verplichtingen vormt een belangrijk onderdeel van de beleidsvisie. Om de gemeentelijke externe veiligheidstaken inzichtelijk te maken is in bijlage 4 weergegeven welke gemeentelijke incidentele en structurele taken te onderkennen zijn en of deze al dan niet wettelijk verplicht zijn. Waar wettelijke verplichtingen ophouden, ontstaat een gebied waarbinnen de gemeente voor wenselijke ontwikkelingen kan kiezen. Zo kan de gemeente keuzes maken in de wijze waarop zij omgaat met de verantwoording van het groepsrisico, rond richtwaarden voor het plaatsgebonden risico bij beperkt kwetsbare objecten, en waar wel of niet ruimte is voor nieuwe risicovolle activiteiten. Bij deze keuzes is de gemeente gehouden tot degelijke motiveringen en communicatie met de inwoners/belanghebbenden.
8
3
RISICOPROFIEL EXTERNE VEILIGHEID
3.1
Inleiding
Het risicoprofiel externe veiligheid geeft een beeld van de risico’s in de gemeente ten gevolge van verschillende activiteiten met gevaarlijke stoffen en de locatie van deze activiteiten ten opzichte van (toekomstige) gebieden waar mensen verblijven. Zonder vertrekpunt is de route naar een gewenste bestemming niet uit te stippelen. Vanuit die logica is het voor het formuleren van passende uitgangspunten voor gebiedsgerichte externe veiligheidsambities dan ook een voorwaarde om inzicht te hebben in: • De huidige risicobronnen – Welke risicovolle inrichtingen, transportassen en buisleidingen bevinden zich op het grondgebied van de gemeente en directe omgeving en met welke risicocontouren, invloedsgebieden, en evt. veiligheids‐/zoneringsafstanden moet daarbij rekening worden gehouden? Zijn er EV‐knelpunten dan wel aandachtspunten vanwege de bestaande omgeving? • Het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief – Wat is de huidige ligging van diverse gebieden in de gemeente (wonen, werken, recreëren, etc.) en wat zijn de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen voor deze gebieden? Zijn er EV‐knelpunten dan wel aandachtspunten vanuit deze ontwikkelingen? • De gebiedstyperingen – Op basis van de beschrijving en ligging van de risicobronnen, bedrijventerreinen, woongebieden, etc. is vanuit het perspectief van externe veiligheid een indeling te maken in gebieden waarvoor het wenselijk is om een verschillend veiligheidsniveau na te streven. • De huidige EV‐taakuitvoering en werkprocessen – Hoe is het gesteld met het huidige kennisniveau, de uitvoering en borging van externe veiligheidstaken, alsmede de interne en externe afstemming en samenwerking tussen de verschillende gemeentelijke afdelingen en met externe organisaties (Regio Rivierenland en Veiligheidsregio Gelderland‐Zuid). Onderstaand wordt ingegaan op de genoemde aspecten van de gemeente als basis voor de geformuleerde uitgangspunten en gekozen ambities in het volgende hoofdstuk.
3.2
Risicobronnen
Risicobronnen bestaan uit risicovolle inrichtingen, transportassen en buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. In deze paragraaf worden deze risicobronnen voor de gemeente beschreven. Op de risicokaart en een gemeentelijke EV‐signaleringskaart laat het huidige beeld zien van de risicobronnen in de gemeente. De risicokaart is te raadplegen op de website van de gemeente Culemborg www.culemborg.nl.(zoekterm: risicokaart) of via www.risicokaart.nl. De EV‐signaleringskaart is beschikbaar als werkdocument voor de medewerkers ruimtelijke ordening.
9
Inrichtingen Bevi‐inrichtingen Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) heeft betrekking op een aantal nader omschreven inrichtingen, die van grote invloed zijn op ruimtelijke ontwikkelingen en andersom. De ruimtelijke ordening moet wettelijk gezien rekening houden met relevante risicocontouren (PR 10‐6 contouren) voor zover deze liggen buiten de inrichtingsgrenzen van Bevi‐inrichtingen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een relatief groot invloedsgebied (afwegingsgebied voor het groepsrisico) van Bevi‐inrichtingen, of bij wijzigingen van Bevi‐inrichtingen, moet meestal ook een bestuurlijke verantwoording externe veiligheid (verantwoording groepsrisico) opgesteld worden. De gemeente Culemborg kent twee Bevi‐inrichtingen. Het betreft het LPG‐tankstation aan de Rijksstraatweg en Parc Beaugarde op basis van de aanwezigheid van een grote propaantank. Het grootste risico wordt bepaald door de tankwagen tijden het lossen van LPG of propaan. In de omgeving van de opstelplaats voor de LPG‐tankwagen bij het LPG‐tankstation bevinden zich een groot aantal woningen, een grote school (KWC), een supermarkt (Aldi), een kerkgebouw (De Open Hof) en een verzorgingstehuis(Kulenburg). Als bronmaatregel ter beperking van het risico is in de omgevingsvergunning voor het LPG‐tankstation opgenomen dat het lossen van LPG uitsluitend mag plaatsvinden tussen 22.00 en 7.00 uur (niet tijdens openingstijden van de school en de Aldi). Daarnaast wordt het tankstation bevoorraad door tankwagens die zijn voorzien van een hittewerende coating (nog niet geborgd in de regelgeving). Toch kan een ongeval met een LPG‐tankwagen in dat geval nog veel slachtoffers veroorzaken. Dit geldt ook voor een tankwagen tijdens het lossen van propaan op het terrein van Parc Beaugarde. In de omgeving zijn een groot aantal recreatiewoningen (die behoren bij Parc Beaugarde) en andere woningen gelegen. Deze Bevi‐inrichtingen vormen daarom aandachtspunten in het kader van externe veiligheid. Bij beide inrichtingen is geen sprake van een overschrijding van de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico, omdat geen kwetsbare objecten zijn gelegen binnen de PR 10 ‐6 contour in de bestaande situatie. In de huidige situatie wordt de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ook niet overschreden, maar er is in beide situaties wel sprake van een hoog groepsrisico binnen de invloedsgebieden. Binnen 150 meter vanaf de opstelplaatsen van de tankwagen geldt dat, door de hogere bebouwingsdichtheid aldaar, sprake is van een (kleine) kans op veel slachtoffers bij een calamiteit, waarbij de mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en rampenbestrijding beperkt zijn. Overige inrichtingen van de drempelwaardenlijst In een drempelwaardenlijst, die is gebaseerd op het Registratiebesluit (behorend bij de Wet milieubeheer) en de Regeling provinciale risicokaart (behorend bij de Wet veiligheidsregioʹs), is aangegeven welke risicobronnen door de gemeente moeten worden ingevoerd in het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS). Nadat deze zijn ingevoerd in het RRGS, zijn de risicobronnen zichtbaar op de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl). Naast Bevi‐ inrichtingen gaat het om defensie‐inrichtingen en minder risicovolle bedrijven waar de drempelwaarde voor een bepaalde gevaarlijke stof wordt overschreden. De ruimtelijke invloed van deze categorie van risicovolle inrichtingen is meestal beperkt. Bij de overige risicobronnen die vermeld zijn op de drempelwaardenlijst gaat het binnen de gemeente
10
Culemborg met name om een aantal propaantanks bij agrarische bedrijven (groter dan 3.000 liter maar kleiner dan 13.000 liter) en een gasdrukregel‐ en meetstation van categorie C. Rondom deze risicobronnen moeten veiligheidsafstanden tot (beperkt) kwetsbare objecten worden aangehouden op grond van het Activiteitenbesluit. Ook de defensie‐inrichting Fort Everdingen, gelegen op de gemeentegrens, behoort tot deze categorie. Om het terrein liggen drie veiligheidszones (A, B en C), waarbinnen ruimtelijke of bouwkundige beperkingen gelden voor het ruimtegebruik. Overige risicoveroorzakende bedrijven De risicobronnen, waarbij gevaarlijke stoffen aanwezig zijn onder de drempelwaarden, kunnen worden beschouwd als ʺoverige risicoveroorzakende bedrijvenʺ. Deze hoeven niet opgenomen te worden in het RRGS. Desondanks kunnen deze wel een beperkt risicoʹs veroorzaken voor de omgeving. Binnen Culemborg gaat het onder andere om kleinere propaantanks (< 3.000 liter), gasdrukregel‐ en meetstations van categorie B en 3 vuurwerkverkooppunten. Rondom deze risicobronnen moeten ook veiligheidsafstanden worden aangehouden op grond van het Activiteitenbesluit en het Vuurwerkbesluit. Op de EV‐signaleringskaart zijn de vuurwerkverkooppunten en een aantal propaantanks aangegeven, maar (nog) niet alle ʺoverige risicoveroorzakende bedrijvenʺ zijn op deze kaart aangegeven. Dit is overigens ook niet noodzakelijk.
Vervoer van gevaarlijke stoffen Inleiding In 2012 wordt het Besluit transport externe veiligheid (Btev) vastgesteld. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs het spoor en belangrijke (water)wegen. Vooralsnog is het toetsingskader aangegeven in de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Daarnaast kan een gemeente een routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over gemeentelijke wegen vaststellen op grond van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WVGS). Het gemeentebestuur heeft geen bevoegdheden m.b.t. de hoeveelheid vervoerde gevaarlijke stoffen, of de te nemen bronmaatregelen voor het bestaande vervoer. Het gemeentebestuur kan slechts besluiten tot een routering van gevaarlijke stoffen over de wegen door de gemeente. Daarnaast kan de gemeente als gesprekspartner bij de aanleg van nieuwe infrastructuur (weg, water, spoor) haar eisen stellen. Het Ministerie van I&M is het bevoegd gezag voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de rijkswegen en waterwegen. De maximale risicoruimte voor het vervoer (vervoersprognoses rekening houdend met bronmaatregelen) is vastgelegd in de eindrapporten voor het Basisnet weg, water en spoor en in de eerder genoemde Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ruimtelijke plannen langs relevante transportassen moeten gemeenten rekening houden met de maximale risico’s van het vervoer. Spoor Over het spoor door Culemborg vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Volgens het eindrapport Basisnet Spoor wordt voor het spoortraject door Culemborg de volgende vervoersprognose aangehouden:
11
‐ 600 ketelwagons met brandbare gassen (LPG); ‐ 200 ketelwagons met toxische gassen (ammoniak); ‐ 2750 ketelwagons met zeer brandbare vloeistoffen (benzine); ‐ 200 ketelwagons met toxische vloeistoffen; ‐ 100 ketelwagons met zeer toxische vloeistoffen. Er worden bronmaatregelen getroffen om de risico’s vanwege het vervoer over het spoor zoveel mogelijk te beperken. Op basis van genoemde vervoersprognose en bronmaatregelen wordt geen plasbrandaandachtsgebied (zone van 30 meter langs het spoortraject) aangewezen, en ligt er geen relevante risicocontour (PR 10‐6 contour) buiten het spoor. Dit betekent dat er geen knelpunten zijn langs het spoor. Uitgaande van de bestaande bebouwing langs het spoor wordt ook de oriënterende waarde voor het groepsrisico niet overschreden. Op grond van de huidige circulaire moet bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een afwegingsgebied van 200 meter vanaf het spoor, waarbij het groepsrisico significant toeneemt, in ieder geval een bestuurlijke verantwoording externe veiligheid worden opgesteld. In de spoorzone geldt dat, door de hogere bebouwingsdichtheid aldaar, sprake is van een (kleine) kans op veel slachtoffers bij een calamiteit, waarbij de mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en rampenbestrijding beperkt zijn. Vervoer over de weg Ook over de rijksweg A2 en de provinciale weg N320 vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen. Aangezien geen routering gevaarlijke stoffen is vastgesteld, kan over gemeentelijke wegen in principe ook het vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit laatste is vooral aan de orde in verband met de bevoorrading van het LPG‐tankstation aan de Rijksstraatweg, de grote propaantank bij Parc Beaugarde en kleine propaantanks bij agrarische bedrijven in het buitengebied. Volgens het eindrapport Basisnet weg moet voor de A2 (traject Everdingen‐Deil) worden uitgegaan van maximaal 4000 tankwagens met brandbare gassen (LPG) en ligt er geen relevante risicocontour (PR 10 ‐6 contour) buiten dit wegdeel. Dit betekent dat er geen knelpunten zijn gelegen langs deze weg. Bovendien is het niet nodig om een zogenaamd plasbrandaandachtsgebied (zone van 30 meter langs dit wegtraject) aan te houden langs dit traject. Uitgaande van de bestaande bebouwing langs de weg wordt ook de oriënterende waarde voor het groepsrisico niet overschreden. Op grond van de huidige circulaire moet bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen een afwegingsgebied van 200 meter vanaf de weg, waarbij het groepsrisico significant toeneemt, in ieder geval een bestuurlijke verantwoording externe veiligheid worden opgesteld. Het vervoer van gevaarlijke stoffen over rijksweg A2 zal niet kunnen leiden tot een groot aantal slachtoffers bij een calamiteit, omdat de personendichtheid langs deze weg laag is. Door de gemeente Culemborg is geen routering voor het vervoer van gevaarlijke stoffen vastgesteld, zodat het vervoer van gevaarlijke stoffen over meerdere routes kan plaatsvinden. Op grond van artikel 11 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen geldt echter als basisregel dat transporteurs met gevaarlijke stoffen de bebouwde kom zoveel mogelijk moeten mijden. Dit betekent dat vervoer van gevaarlijke stoffen alleen binnen de bebouwde
12
kom mag plaatsvinden ten behoeve van laden en lossen of als er geen geschikte route buiten de bebouwde kom beschikbaar is. Vervoer van gevaarlijke stoffen binnen de bebouwde kom zal dus voornamelijk bestemmingsverkeer zijn en nauwelijks doorgaand verkeer. Met name de Rijksstraatweg zal worden gebruikt door LPG‐tankwagens om het LPG‐tankstation incidenteel te bevoorraden. Deze intensiteit is zo laag dat dit geen relevante route is voor de externe veiligheid. Dit geldt ook voor andere gemeentelijke wegen buiten de bebouwde kom. Daarnaast kunnen meerdere tankwagens met brandbare gassen over de provinciale weg N320 rijden om LPG‐tankstations en propaantanks in Culemborg en Buren te bevoorraden. Gelet op de doorzet van deze (LPG‐)tankstations en de gemiddelde bevoorradingsfrequentie van propaantanks in het buitengebied, kan worden uitgegaan van een zeer kleine kans op een grote calamiteit met een tankwagen met gevaarlijke stoffen. Daardoor ligt de relevante risicocontour (PR 10 ‐6 contour) niet buiten de provinciale weg. Aangezien de bebouwingsdichtheid langs de provinciale weg laag is, zal ook geen relevant groepsrisico optreden langs de provinciale weg. Dit betekent dat deze weg niet beschouwd hoeft te worden als een relevante risicobron voor de externe veiligheid. Vervoer over het water Uit het eindrapport Basisnet Water blijkt dat over de Lek ter plaatse van Culemborg slechts in beperkte mate vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Hierdoor zijn er langs de Lek geen beperkingen voor de ruimtelijke ordening. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is ook geen verantwoording van het groepsrisico nodig vanwege nauwelijks merkbare effecten op het groepsrisico. Dit betekent dat deze waterweg niet beschouwd hoeft te worden als een relevante risicobron voor de externe veiligheid.
Buisleidingen Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Daarin wordt geregeld hoe een gemeente moet omgaan met risico’s langs relevante buisleidingen. De hoge druk gasleidingen van de Gasunie zijn het meest relevant. De risico’s worden met name bepaald door de maximale druk en diameter van de leiding, maar ook door getroffen maatregelen. Het gemeentebestuur heeft geen bevoegdheden m.b.t. de te nemen bronmaatregelen voor bestaande leidingen. De gemeente kan als gesprekspartner bij de aanleg van nieuwe buisleidingen wel haar eisen stellen. Een hoge druk aardgasleiding loopt onder andere door de bebouwde kom langs Parallelweg Oost. Uit een onderzoek van de Gasunie blijkt dat er geen wettelijke risicocontour (PR 10 ‐6 contour) ligt buiten deze leiding. Er moet wel rekening worden gehouden met een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de leiding. Binnen deze strook is geen bebouwing gelegen. Het groepsrisico wordt bepaald binnen een groter invloedsgebied langs de buisleiding. In de bebouwde kom is sprake van een grote personendichtheid, zodat het groepsrisico waarschijnlijk niet verwaarloosbaar is. Er wordt nog nader onderzoek gedaan naar de hoogte van het groepsrisico langs de buisleiding. Op grond van het Bevb moet in ieder geval bij ruimtelijke ontwikkelingen binnen het invloedsgebied vanaf de leiding een bestuurlijke verantwoording externe veiligheid worden opgesteld. De verantwoording kan beperkt blijven indien ruimtelijke ontwikkelingen
13
plaatsvinden buiten de 100% letaliteitsgrens of in het geval de toename van de personendichtheid binnen deze 100% letaliteitsgrens beperkt blijft. Tenslotte ligt er een brandstofleiding van defensie langs rijksweg A2. De risico’s vanwege deze brandstofleiding en de personendichtheid binnen het afwegingsgebied voor de externe veiligheid (invloedsgebied) zijn beperkt.
3.3
Ruimtelijk ontwikkelingsperspectief
De gemeente Culemborg zet in op woningbouw en recreatie waarbij geen ruimte is voor (zware) industrie. Voor een uitgebreidere beschrijving van het ruimtelijk ontwikkelingsperspectief van de gemeente Culemborg wordt verwezen naar de Structuurvisie Culemborg 2030, vastgesteld door de gemeenteraad op 17 februari 2011.
Een goed uitgevoerde ruimtelijke ontwikkeling zorgt ervoor dat de veiligheidssituatie niet verslechtert of maakt dat het toegenomen risico aanvaardbaar is. Als niet goed rekening gehouden wordt met externe veiligheid kan nieuwe onveiligheid gecreëerd worden die niet gewenst is. Gelet op het ruimtelijke ontwikkelingsperspectief, de ligging van risicobronnen en het toetsingskader voor de externe veiligheid kunnen de volgende aandachtspunten worden benoemd:
14
‐
‐
‐
‐
3.4
Geplande ruimtelijke ontwikkelingen in het stationsgebied liggen binnen het invloedsgebied van het spoor en deels ook binnen die van een hogedruk aardgasleiding. Aangezien al sprake is van een grote personendichtheid langs deze risicobronnen, zal het aspect externe veiligheid (m.n. gebruik en inrichting van de ruimte) goed in de afweging en verantwoording meegenomen moeten worden. Het is van belang dat de veiligheidsregio Gelderland‐Zuid als (wettelijk) adviseur op tijd wordt betrokken bij de planvorming. Ook binnen het invloedsgebied van de Bevi‐inrichtingen is sprake van een grote personendichtheid, een (kleine) kans op veel slachtoffers bij een calamiteit, en beperkte mogelijkheden voor de zelfredzaamheid en rampenbestrijding. Door geen uitbreiding van deze Bevi‐richtingen toe te staan wordt de bestaande omgeving niet onveiliger. Daarnaast is van belang om bij besluiten over het gebruik en de inrichting van de ruimte binnen 150 meter vanaf het de opstelplaats van de tankwagens nadrukkelijk rekening te houden met externe veiligheid. Gewenst is om de vergunningverlener en veiligheidsregio Gelderland‐Zuid op tijd wordt betrokken bij de planvorming. Voor bijzondere kwetsbare objecten die bestemd zijn voor groepen verminderd zelfredzame personen (zoals de onderbouw van basisscholen, kinderdagopvang, verzorgingscentra) geldt dat de aanwezige personen zichzelf moeilijk kunnen redden tijdens een incident. Deze objecten zouden zover mogelijk van risicobronnen af moeten liggen. Het is gewenst om deze bijzondere objecten niet te vestigen binnen de zones waarbij vluchten de enige zelfredzaamheidsstrategie is. Op Pavijen en in het buitengebied is nog wel enige ruimte voor nieuwe risicobronnen, maar gewenst is dat de nieuwvestiging van Bevi‐bedrijven alleen wordt toegestaan indien de veiligheid in woon‐ en verblijfsgebieden hierdoor niet verslechtert.
Indeling in gebiedstype
Vanuit het perspectief van externe veiligheid is een indeling gemaakt in gebieden waar een verschillend veiligheidsniveau wordt nagestreefd. Het gaat om de volgende gebiedstypen: 1. woongebieden (gebieden met als voornaamste bestemming wonen); 2. het stationsgebied; 3. bedrijventerreinen, gebieden met als voornaamste bestemming bedrijvigheid(werken). 4. landelijk gebied, gebieden met voornaamste bestemming (agrarisch) buitengebied, natuur en recreatie.
3.5
Taakuitvoering, afstemming en samenwerking
De externe veiligheidstaken ter voorkoming of beheersing van risicoʹs die ontstaan bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water, spoor en door buisleidingen worden bepaald door wat de wet en het beleid voorschrijven. Van belang is dat de externe veiligheidstaken door de gemeente of in opdracht van de gemeente effectief en efficiënt worden uitgevoerd. De belangrijkste EV‐taken binnen de gemeenten zijn de volgende: • Het adequaat meenemen van externe veiligheid in ruimtelijke plannen; • Het adequaat meenemen van externe veiligheid in een omgevingsvergunning voor Bevi‐ bedrijven;
15
• • •
Handhaving risicovolle bedrijven (Bevi‐bedrijven en overige risicovolle bedrijven); Beheer RRGS en ISOR; Risicocommunicatie.
Voor de uitvoering van deze en andere EV‐taken zijn verschillende ambtenaren binnen en buiten de gemeente actief. In 2010 is door een extern bureau een onderzoek uitgevoerd naar de (borging van de) uitvoering van EV‐taken. Daarbij is aan de hand van interviews en documentatieonderzoek per taakveld (EV in de vergunning, EV in ruimtelijke plannen, handhaving risicovolel bedrijven, beheer RRGS en ISOR en risicocommunicatie) nagegaan in hoeverre sprake is van: • een geborgde werkwijze; • een vastgelegde toedeling van taken; • eindverantwoordelijkheid voor uitvoering van taken; • voldoende kennis, vaardigheden en beheer van informatie; • samenwerking en inwinnen van extern advies; • voldoende communicatie en rapportage. In de rapportage Borging EV taken binnen de gemeentelijke processen (BTEQ, 17 december 2010) is geconcludeerd dat er op een aantal punten nog tekortkomingen zijn. Daarnaast zijn aanbevelingen genoemd om deze tekortkomingen op te heffen. Regio Rivierenland ontwikkelt in samenwerking met gemeenten een aantal standaard protocollen, waarmee de tekortkomingen opgeheven kunnen worden. De actiepunten ter verbetering van de (borging van de) uitvoering van EV‐taken en de gemeentelijke taakstelling op het gebied van externe veiligheid zijn in het uitvoeringsprogramma opgenomen (zie bijlage 4).
3.6
Conclusie risicoprofiel externe veiligheid
In Culemborg is een beperkt aantal risicobronnen aanwezig, waarbij gevaarlijke stoffen worden opgeslagen, gebruikt of vervoerd. In de huidige situatie zijn er geen wettelijke knelpunten, maar er is een (kleine) kans op veel slachtoffers binnen de invloedsgebieden van een aantal risicobronnen. Voor de externe veiligheid zijn het spoor, het LPG‐tankstation aan de Rijkststraatweg en de grote propaantank op Parc Beaugarde het meest relevant. Gelet op het ruimtelijke ontwikkelingsperspectief, de ligging van risicobronnen en het toetsingskader voor de externe veiligheid is een aantal aandachtspunten benoemd. Dit is de basis voor vaststellen van ambities (in hoofdstuk 4). Vanuit het perspectief van externe veiligheid is een indeling gemaakt in gebieden waar een verschillend veiligheidsniveau wordt nagestreefd. Er zijn verschillende partijen nodig om het aspect externe veiligheid mee te nemen in relevante ontwikkelingen. Recent is geconstateerd dat er bij de (borging van de) uitvoering van EV‐taken nog een aantal tekortkomingen zijn. Actiepunten ter verbetering van de (borging van de) uitvoering en de gemeentelijke taakstelling op het gebied van externe veiligheid zijn opgenomen in het uitvoeringsprogramma opgenomen (zie bijlage 4).
16
4
VISIE EN AMBITIE GEMEENTE CULEMBORG
4.1
Visie op externe veiligheid
Eén van de kerntaken van de overheid is het bieden van een veilige leefomgeving voor haar burgers. In die zin draagt de gemeente een belangrijke verantwoordelijkheid als het gaat om externe veiligheid. Om deze verantwoordelijkheid in te vullen formuleert de gemeente onderhavige beleidsvisie. Onderdeel van deze beleidsvisie is een afweging in het spanningsveld van externe veiligheidsambities enerzijds en maatschappelijke kosten anderzijds. Ambities binnen wettelijke kaders Als het gaat om het ambitieniveau voor externe veiligheid binnen de gemeente is door de wetgever een minimum‐veiligheidsniveau gedefinieerd. Zo bestaat voor het plaatsgebonden risico een grenswaarde en een richtwaarde waar aan moet worden getoetst. Voor het groepsrisico bestaat een verantwoordingsplicht en de verplichting advies te vragen aan de veiligheidsregio. Binnen deze kaders staat het de gemeente vrij om eigen ambities te formuleren. In onderstaand kader staan de twee aspecten waarbij de gemeente een eigen afweging kan maken, nog eens toegelicht. Plaatsgebonden Risico (PR) De grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (10 ‐6 per jaar) geldt voor kwetsbare objecten en is een harde juridische grens. Deze grenswarde mag in geen geval overschreden worden. De richtwaarde voor het plaatsgebonden risico (10‐6 per jaar) geldt voor nieuwe beperkt kwetsbare objecten en is een juridische norm waarvan slechts om goed gemotiveerde redenen mag worden afgeweken. Een gemeente heeft de keuze om nieuwe beperkt kwetsbare objecten binnen de PR 10‐6 contour wel of niet toe te staan. Groepsrisico (GR) Bij een aantal besluiten voor ruimtelijke plannen of omgevingsvergunningen voor Bevi‐ bedrijven moet het groepsrisico worden verantwoord. In de regelgeving is aangeven welke aspecten moeten worden onderzocht, beschreven en afgewogen in de toelichting bij deze besluiten. De gemeente kan in een beleidsvisie voor het gehele grondgebied van de gemeente of voor specifieke gebieden aangeven hoe zij om wil gaan met bepaalde onderdelen van de verantwoordingsplicht, bijvoorbeeld: ‐ De oriëntatiewaarde of een andere hoogte van het groepsrisico kan worden beschouwd als een grenswaarde, waardoor een grens wordt gesteld aan de maximale personendichtheid binnen het invloedsgebied van een risicobron; ‐ Een keuze is om geen toename van het groepsrisico toe te staan in of nabij woongebieden door nieuwvestiging of uitbreiding van Bevi‐bedrijven; ‐ Ook is een keuze om nieuwe bijzondere kwetsbare objecten (bestemd voor verminderd zelfredzame personen) in beginsel niet toe te staan binnen een grotere afstand dan de PR 10 ‐6 contour, bijvoorbeeld binnen zones waarbij vluchten de enige zelfredzaamheidsstrategie is.
17
Daarnaast kunnen aanvullende maatregelen worden getroffen om de veiligheid te verbeteren in bestaande situaties (bijv. door risicocommunicatie). Ook is een keuze om andere risicobronnen dan Bevi‐bedrijven niet toe te staan in bepaalde gebieden (bijv. geen nieuwe vuurwerkverkooppunten in woongebieden).
4.2.
Uitgangspunten ten behoeve van beleidsuitspraken
Het is vanzelfsprekend dat de gemeente Culemborg zich wenst te conformeren aan haar wettelijke verplichtingen. Dit betekent dat invulling wordt gegeven aan de wettelijke verplichting aangaande het groepsrisico en het plaatsgebonden risico. Zoals hiervoor is toegelicht heeft de gemeente beleidsvrijheid voor wat betreft de richtwaarde voor het plaatsgebonden risico en de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico. Dit maakt het noodzakelijk om als gemeente eigen uitgangspunten vast te leggen voor deze beleidsvisie externe veiligheid. De volgende uitgangspunten zijn gehanteerd om tot de beleidsuitspraken in dit hoofdstuk te komen: • De externe veiligheidsvisie moet zijn geworteld in de gemeentelijke gedachten over ruimtelijke ontwikkeling. De Structuurvisie Culemborg 2030 is daarom als onderlegger voor deze beleidsvisie externe veiligheid gebruikt. • De gemeente conformeert zich aan de wettelijke verplichtingen en de bepalingen die in relevante circulaires zijn opgenomen. Dit houdt in dat wordt voldaan aan: ¾ de wettelijke bepalingen voor (de omgeving van) risicobronnen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) t.a.v. het plaatsgebonden risico (PR) en de verantwoording van het groeprisico (GR). Zo zijn geen kwetsbare objecten toegestaan binnen de zogenaamde PR 10‐6 contour, en er moet in een aantal situaties een advies worden ingewonnen bij de veiligheidsregio. ¾ de veiligheidsafstanden rond overige risicobronnen (bijv. propaantanks en vuurwerkverkooppunten), zoals aangegeven in het Activiteitenbesluit en het Vuurwerkbesluit. ¾ de bepalingen die gelden binnen defensiezones (A, B en C) rond munitie‐ opslagplaatsen volgens de Circulaire Van Houwelingen ʹZonering en externe veiligheid rond munitie‐opslagplaatsenʹ van 12 april 1988. ¾ de wettelijke bepalingen voor de omgeving van buisleidingen in het nieuwe Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) t.a.v. het PR en verantwoording van het GR. Daarbij is in beginsel geen bebouwing toegestaan binnen de belemmeringenstrook (4 meter aan weerszijde van hartlijn van de relevante buisleiding). ¾ de bepalingen voor de omgeving van transportassen in de Circulaire risico‐ normering vervoer gevaarlijke stoffen t.a.v. het PR en de verantwoording van het GR. • Voor de toepassing van dit externe veiligheidsbeleid onderscheidt de gemeente vier gebiedstypen: woongebieden, stationsgebied, bedrijventerreinen en het landelijk gebied.
18
Externe veiligheid is geen geïsoleerd beleidsterrein. Bij de ontwikkeling en uitvoering van beleid op andere terreinen (ruimtelijke ordening, milieu, integrale veiligheid,) houdt de gemeente rekening met de uitgangspunten zoals verwoord in deze beleidsvisie. De beleidsuitspraken worden met name toegepast bij (de voorbereiding van) Wro‐besluiten en het verlenen van omgevingsvergunningen.
4.3
Beleidsuitspraken
De gemeente Culemborg streeft naar een verantwoord evenwicht tussen externe veiligheidsrisico’s en de behoefte aan de activiteiten die de risico’s veroorzaken. Dit streven is gebaseerd op de overtuiging dat externe veiligheidsrisico’s een onderdeel zijn van het maatschappelijke verkeer. De gemeente kan daarbij niet op alle gevaarlijke activiteiten direct invloed uitoefenen. Deze verantwoordelijkheid ligt ook bij de gebruiker of de eigenaar en bij de provinciale‐ en de rijksoverheid. Dit laat onverlet dat de gemeente wel een verantwoordelijkheid heeft om externe veiligheidsrisico’s te minimaliseren en beheersbaar te maken. De gemeente Culemborg wil een substantiële bijdrage leveren aan het bewaken van belangen en het realiseren van ambities door het formuleren en uitvoeren van gemeentelijk beleid, op basis van aan de gemeente toebedeelde wettelijke bevoegdheden en met inzet van (tal van) instrumenten. Op basis van het risicoprofiel externe veiligheid en de gewenste (ruimtelijke) ontwikkelingen van de gemeente Culemborg (zie hoofdstuk 3) zijn de onderstaande algemene uitgangspunten op het gebied van externe veiligheid bepaald. Een deel van de beleidsuitspraken heeft betrekking op bestaande situaties rondom de Bevi‐inrichtingen, relevante buisleidingen, het spoor en de A2. De andere beleidsuitspraken hebben met name betrekking op de volgende nieuwe situaties die aan de orde kunnen zijn bij (de voorbereiding van) een relevant Wro‐besluit of het verlenen van een omgevingsvergunning: ‐ de nieuwvestiging of uitbreiding van risicobronnen (m.n. Bevi‐inrichtingen, maar ook andere risicobronnen); ‐ de nieuwvestiging van (beperkt) kwetsbare objecten binnen het invloedsgebied van een Bevi‐inrichting, het invloedsgebied van een relevante buisleiding en de toetsingszone (200 meter) vanaf een relevante transportas (A2 of spoor); ‐ de nieuwvestiging van (beperkt) kwetsbare objecten binnen defensiezones van een munitie‐opslag; ‐ de nieuwvestiging van (beperkt) kwetsbare objecten rondom risicobronnen, waarvoor veiligheidsafstanden zijn opgenomen in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit. Beleidsuitspraken voor bestaande situaties: • De bestaande situaties in de omgeving van de relevante risicobronnen (het spoor, rijksweg A2, de hoge druk aardgasleiding, de brandstofleiding van Defensie en de Bevi‐ inrichting) worden geaccepteerd omdat wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor het plaatsgebonden risico (geen kwetsbaar object ligt binnen de PR 10 ‐6 contour).
19
•
•
Ten aanzien van bestaande Bevi‐bedrijven (in of nabij woongebieden) wordt een actief intrekkingsbeleid gehanteerd. Dat wil zeggen dat bij beëindiging van de risicovolle activiteiten de omgevingsvergunning wordt ingetrokken. De gemeente besteedt (bij voorkeur in samenwerking met de hulpdiensten) bijzondere aandacht besteed aan de voorbereiding op een eventuele calamiteit met gevaarlijke stoffen op het spoor en bij de Bevi‐bedrijven.
Generieke beleidsuitspraken voor nieuwe situaties: • Bij de vaststelling van een omgevingsbesluit voor de vestiging van (beperkt) kwetsbare objecten buiten de invloedsgebieden van een Bevi‐inrichting en een relevante buisleiding alsmede buiten de toetsingszone van 200 meter vanaf het spoor en de A2 wordt het groepsrisico in beginsel niet verantwoord, tenzij nieuwe regelgeving (bijv. het Btev) voorschrijft dat dit wel nodig is. Bij grootschalige ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van het spoor maar buiten de toetsingszone van 200 meter wordt wel aandacht besteed aan vluchtroutes. • Nieuwe bijzondere kwetsbare objecten 1 worden in beginsel niet toegestaan binnen nader vast te stellen zones rondom relevante risicobronnen (het spoor, A2, de hogedruk aardgasleiding, de brandstofleiding van defensie, en de Bevi‐inrichtingen) waarbij vluchten de enige zelfredzaamheidsstrategie is. Gebiedsspecifieke beleidsuitspraken voor nieuwe situaties: • In het stationsgebied zijn nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk, maar daarbij besteedt de gemeente wel nadrukkelijk aandacht aan (alle elementen van) de verantwoording van het groepsrisico voor zover de gemeente daar invloed op kan uitoefenen. In het kader van de planontwikkeling wordt de veiligheidsregio (wettelijke adviseur) en een EV‐deskundige vroegtijdig betrokken. • Binnen het invloedsgebied van Bevi‐bedrijven gelden dezelfde uitgangspunten als in het stationsgebied. Aanvullend zijn nieuwe beperkt kwetsbare objecten niet toegestaan binnen de PR 10‐6 contour (de richtwaarde wordt beschouwd als grenswaarde). • In of direct nabij woongebieden wordt de uitbreiding van Bevi‐inrichtingen niet toegestaan en worden geen nieuwe risicobronnen 2 geïntroduceerd. • In het landelijk gebied worden in beginsel ook geen nieuwe risicobronnen geïntroduceerd, maar gebiedseigen en functiegerelateerde risicobronnen met een beperkte risicobelasting zijn toegestaan zolang zij andere woningen en bedrijven niet hinderen. Ook een LPG tankstation kan (bijv. bij uitplaatsing vanuit de bebouwde kom van Culemborg) worden toegestaan in het landelijk gebied, mits (toekomstig) woongebied niet is gelegen binnen het invloedsgebied, een (geprojecteerd) beperkt kwetsbaar object niet is gelegen binnen de PR 10‐6 contour en er sprake is van een 1
2
Bedoeld worden objecten bestemd voor groepen verminderd of niet zelfredzame personen, zoals jonge kinderen, ouderen, personen met een verstandelijke of fysieke beperking. Bedoeld worden nieuwe Bevi‐inrichtingen, vuurwerkverkooppunten, propaantanks, en risicobedrijven die de drempelwaarde in de drempelwaardenlijst van de Leidraad Risico inventarisatie ‐Deel Gevaarlijke stoffen (LRI‐GS) overschrijden.
20
•
gunstige aanvoerroute voor LPG. Op bedrijventerreinen accepteert de gemeente een enigszins minder streng veiligheidsregime dan in woongebieden en in het landelijk gebied. Op deze terreinen wordt de vestiging van bedrijven met een groot externe veiligheidsrisico niet toegelaten, maar de komst van inrichtingen met een beperkte risicobelasting op de omgeving is onder voorwaarden mogelijk. De nieuwvestiging van Bevi‐bedrijven, waarbij (toekomstig) woongebied ligt binnen het invloedsgebied of een (bouw)perceel van derden ligt binnen de PR 10‐6 contour, is in beginsel niet toegestaan. Wettelijke voorschriften alsmede de vastgestelde ambities zullen nadrukkelijk rond de eventuele vestiging van dergelijke bedrijven aan de orde komen.
4.4
Risicocommunicatie
Risicocommunicatie is communicatie over risico’s: de gemeente heeft de plicht haar inwoners en belanghebbende organisaties vooraf te informeren over mogelijke rampen en ongevallen. Risicocommunicatie is iets anders dan crisiscommunicatie, die immers plaatsvindt tijdens en na een ramp. De burgers worden geïnformeerd over risico’s die zich in hun directe woon‐ en werkomgeving kunnen voordoen en voorbereid op een eventueel ongeval. De risicoʹs die de samenleving bedreigen zijn in veel gevallen onzichtbaar, zodat het definiëren en interpreteren van risicoʹs cruciaal wordt. Waar sprake is van risico’s moet veel zorg worden besteed aan communicatie en informatieverstrekking. Burgers moeten weten waar ze aan toe zijn. Verwarring en tegenstrijdige berichten moeten worden voorkomen. Daarom bestaan er afspraken tussen de verschillende overheden wie op welke wijze over risico’s communiceert. De Wet veiligheidsregioʹs bepaalt welke instantie verantwoordelijk is voor de voorlichting en informatieverstrekking in geval van een calamiteit. Deze rolverdeling geldt ook voor de communicatie over risico’s die tot een ramp zouden kunnen leiden. Gemeente Culemborg is voornemens een communicatieplan op te stellen teneinde deze verantwoordelijkheden duidelijk te krijgen (zie hoofdstuk 5 en bijlage 4).
21
5
UITVOERING
5.1
Van ambities naar acties
Externe veiligheid is een relatief nieuw taakveld, maar door de gemeente is al veel werk verricht. Ondermeer is al invulling gegeven aan een risico‐inventarisatie (RRGS) en heeft de gemeente een signaleringskaart opgesteld. Tevens is een aantal milieuvergunningen van risicobedrijven geactualiseerd en wordt hard gewerkt aan de actualisatie van bestemmingsplannen. Tot slot zijn uitgangspunten en ambities opgesteld en samengebracht in onderhavige externe veiligheidsvisie. De in deze beleidsvisie geformuleerde uitgangspunten en ambities kunnen alleen gerealiseerd worden als daarvoor de juiste maatregelen genomen worden en het juiste instrumentarium aanwezig is. In dit hoofdstuk wordt in hoofdzaken uiteengezet op welke wijze de uitgangspunten en ambities van de gemeente worden omgezet in acties.
5.2
Uitvoeringsprogramma externe veiligheid
De gemeente zal het gewenste externe veiligheidsniveau realiseren door het (laten) uitvoeren van: • Incidentele taken: Onder incidentele taken worden die taken verstaan die erop zijn gericht om nieuw beleid te implementeren en/of om achterstanden bij de implementatie van bestaand beleid in te halen. • Structurele taken: Structurele taken zijn taken die permanent deel uitmaken van het gemeentelijke takenpakket en waarvan de uitvoering regelmatig aan de orde is. Deze taken worden hetzij specifiek verricht of zijn onderdeel van andere gemeentelijke activiteiten. Deze incidentele en structurele taken spelen zich af rond de volgende drie thema’s: • Signaleren en inventariseren van risico’s: De gemeente heeft en houdt een actueel beeld van externe veiligheidsrisico’s. • Oplossen van knelpunten / scheppen van randvoorwaarden: Het beeld van externe veiligheidsrisico’s kan aanleiding geven tot het wegnemen van knelpunten en het scheppen van randvoorwaarden om knelpunten te voorkomen. • Inbedden van het externe veiligheidsbeleid in gemeentelijke producten: Gerealiseerde randvoorwaarden (o.a. organisatorisch, technisch, financieel, juridisch) staan garant voor structureel werken met uitgangspunten en ambities van het externe veiligheidsbeleid. Het overzicht van taken die incidenteel dan wel structureel door de gemeente moeten worden uitgevoerd wordt weergegeven in het uitvoeringsprogramma (zie bijlage 4).
22
Bijlage 1
Verklarende woordenlijst en afkortingen
Beheersbaarheid De beheersbaarheid van een calamiteit of ramp wordt bepaald door de mogelijkheden van de hulpdiensten en andere betrokken instanties om hun hulpverlenende taken goed uit te voeren. Denk hierbij aan de bereikbaarheid van de locatie, opstelmogelijkheden, aanwezige bluswatervoorziening, de beschikbaarheid en inzetbaarheid van materieel en personele capaciteit. Bevi Besluit externe veiligheid inrichtingen. Bevb Besluit externe veiligheid buisleidingen. Btev Besluit transport externe veiligheid. Bevoegd gezag Het bevoegd gezag is de overheidsorganisatie die verantwoordelijk is voor de naleving van bepaalde wetgeving. Bronmaatregelen Maatregelen bij de bron van risico’s, gericht op het wegnemen of terugdringen van de oorzaken van de gevaren. Geprojecteerde (beperkt) kwetsbaar object / geprojecteerde risicobron Nog niet aanwezig object c.q. niet aanwezige risicobron dat of die op grond van het voor het betrokken gebied geldende bestemmingsplan toelaatbaar is. Gevaarlijke stoffen Gevaarlijke stoffen die zijn geclassificeerd volgens de ADR of hoofdstuk 9 van de Wet milieubeheer. Grenswaarde Grenswaarde als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet milieubeheer. Groepsrisico (GR) Cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een Bevi‐inrichting, een relevante transportas en een relevante buisleiding en een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Anders gezegd geeft het groepsrisico weer wat de kans is op het overlijden van een groep personen ten gevolge van een ongeval bij een Bevi‐bedrijf, een relevante transportas en een relevante buisleiding. Hulpdiensten Brandweer, geneeskundige hulpverlening en politie.
23
Invloedsgebied Gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bij bedrijven is het gebied tot de 1% letaliteitsgrens, behalve voor LPG‐tankstations, waar de grens van het invloedsgebied op 150 meter is gesteld. Voor transportroutes weg, water en spoor geldt op dit moment nog een toetsingszone van 200 meter. Wanneer het plangebied geheel buiten deze 200 meter ligt, dan hoeft geen rekening met de risicoʹs van de transportroute gehouden te worden. Kwetsbaar object en beperkt kwetsbaar object In het Bevi, het Bevb, de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen en op termijn in het Btev zijn niet limitatieve definities opgenomen van de begrippen beperkt kwetsbaar en kwetsbaar object. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld woningen, ziekenhuizen, grote kantoorgebouwen etc. Beperkt kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld kleine kantoorgebouwen, dienst‐ en bedrijfswoningen van derden, etc. Oriëntatiewaarde De kans op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers is ten hoogste 10‐5 per jaar (of 10‐4 per jaar langs een transportas). De kans op een ongeval met 100 of meer dodelijke slachtoffers is ten hoogste 10‐ 7 per jaar (of 10‐6 per jaar langs een transportas). De kans op een ongeval met 1000 of meer dodelijke slachtoffers is ten hoogste 10‐9 per jaar (of 10‐8 per jaar langs een transportas) Hoe groter de potentiële omvang van de ramp hoe strenger de oriëntatiewaarde. Immers, een ongeval met 100 doden leidt tot meer ontwrichting, leed en emoties, dan een ongeval met tien dodelijke slachtoffers. Dit is naar normering vertaald door aan de kans op een ramp met 100 doden een oriëntatiewaarde te stellen die een factor honderd lager ligt dan voor een ramp met tien doden. Plaatsgebonden Risico (PR) Het plaatsgebonden risico is de berekende kans per jaar, dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Preparatie Preparatie omvat de voorbereiding op de bestrijding van zware ongevallen en rampen. de voorbereiding is een cyclisch proces dat start met het bepalen van het risicoprofiel van een bepaald gebied en dat eindigt met een evaluatie van het gevoerde beleid. Belangrijke onderdelen zijn planvorming (aanvalsplannen, rampbestrijdingsplannen en rampenplannen), organisatie van de rampenbestrijding (beheer) inclusief oefenen en opleiden, informatievoorzienign en evaluatie. Preventie Preventie is gericht op het minimaliseren van risicoʹs en het beperken van de mogelijke gevolgen van ongevallen. Preventie omvat bijvoorbeeld het stellen van eisen in vergunningen voor opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, aanwezigheid van vluchtwegen in gebouwen en tunnels, en het houden van voorlichtingscampagnes. Pro‐actie Pro‐actie betreft het wegnemen van structurele oorzaken van onveiligheid ter voorkoming van het ontstaan ervan. Pro‐actie omvat activiteiten als normstelling, wetgeving en planvorming (ruimtelijke ordening).
24
Ramp Volgens de Wet veiligheidsregioʹs is een ramp of zwaar ongeval een gebeurtenis: 1. waarbij het leven en de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en 2. waarbij een gecoördineerde inzet van diensten of organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken. Rampbestrijdingsplan In een rampbestrijdingsplan legt een gemeente vast welke voorbereidingen zijn getroffen voor de bestrijding van een specifieke ramp of een specifieke soort ramp. De gemeente moet een beleid hebben waarin is bepaald voor welke overige gevallen een rampbestrijdingsplan wordt gemaakt. Het gaat erom dat er een rampbestrijdingsplan komt voor rampen en zware ongevallen waarvan de plaats, de aard en de gevolgen voorzienbaar zijn. Voor sommige risicosituaties is een rampbestrijdingsplan direct wettelijk verplicht. In een rampbestrijdingsplan moet de afstemming met aangrenzende gemeenten en aangrenzende gebieden in buurlanden zijn gewaarborgd. Rampenplan Het geheel van maatregelen en voorzieningen, met inbegrip van de voorbereiding daarop, dat het gemeentebestuur of het bestuur van een veiligheidsregio treft met het oog op een ramp, het voorkomen van een ramp en het beperken van de gevolgen van een ramp. Register risicosituaties gevaarlijke stoffen Het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) is een centraal landelijk register met gegevens over risicosituaties die in Nederland bestaan rond het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen. Deze gegevens worden beheerd door het RIVM en via internet op een risicokaart gepresenteerd. Daarnaast kunnen deze gegevens worden gebruikt in plaatselijke signaleringskaarten die ook andere informatie tonen. Richtwaarde Richtwaarde als bedoeld in artikel 5.1 van de Wet milieubeheer ten aanzien van het niveau van het plaatsgebonden risico. Van een richtwaarde mag slechts om gemotiveerde redenen worden afgeweken. Risicobron De plaatsen waar risicoʹs vandaan (kunnen) komen, worden risicobronnen genoemd. In algemene zin gaat het hierbij om: • bedrijven waar gevaarlijke stoffen worden gemaakt, gebruikt of opgeslagen; • routes en pijpleidingen waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. Risicocontouren Een risicocontour geeft aan hoe hoog in de omgeving van een risicobron (Bevi‐inrichting, relevante transportas of relevante buisleiding) de overlijdenskans is door een ongeval met een risicobron. Risicokaart Een risicokaart laat zien waar risicobronnen liggen. Het gaat daarbij om risicobronnen waardoor mensen direct letsel kunnen oplopen. Bijvoorbeeld gevaarlijke stoffen en andere relevante risicoʹs, zoals overstromingen.
25
Route gevaarlijke stoffen Gemeenten kunnen wegen op hun grondgebied aanwijzen voor het vervoer van routeplichtige stoffen. Het gevolg van zo’n besluit is dat routeplichtige gevaarlijke stoffen dan alleen over de aangewezen wegen vervoerd mogen worden. De huidige Wet vervoer gevaarlijke stoffen bepaalt dat het rijk en de provincies wegen in hun beheer kunnen vrijgeven voor het vervoer van routeplichtige stoffen. Alleen als rijks‐ of provinciale wegen vrijgegeven zijn, mogen ze opgenomen worden in het gemeentelijke routeringbesluit. Vervoerders van routeplichtige stoffen kunnen in een gemeente met een routeringbesluit alleen na verkregen ontheffing afwijken van de vastgestelde route voor gevaarlijke stoffen. Verantwoordingsplicht voor het groepsrisico Artikel 12 en 13 van het Bevi, artikel 12 van het Bevb en de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen verplicht bevoegde gezagen om elke toename of verandering in het groepsrisico te verantwoorden. . Zelfredzaamheid Zelfredzaamheid is de mate waarin de aanwezigen (bewoners, werkenden, bezoekers) zich op eigen kracht in veiligheid kunnen brengen. Voorbeelden van aspecten die de zelfredzaamheid beïnvloeden zijn: • preventieve voorlichting/communicatie in de richting van bewoners; • de planning van functies van gebouwen met gebruikers met een hoge dan wel een verminderde zelfredzaamheid; • infrastructurele voorzieningen om de gevarenzone te ontvluchten, vluchtrichtingen e.d.; • maatregelen voor het alarmeren en informeren van bewoners; • mogelijkheden om bouwwerken via maatregelen beter te beveiligen, zoals de ventilatie van af te sluiten ruimte (te controleren/reguleren), beter glas, nooduitgangen, etc.
26
Bijlage 2
Overzicht van belangrijke wet‐ en regelgeving
Na de vuurwerkramp in Enschede (mei 2000) heeft de overheid haar veiligheidsbeleid bijgesteld. Het nationale milieubeleidsplan (NMP‐4) dat na deze ramp is opgesteld, voorziet niet alleen in aanscherping en uitwerking van beleid voor inrichtingen, maar ook voor het transport van gevaarlijke stoffen. Doel hiervan is een betere handhaving te garanderen en zo mogelijk te voorzien in een wettelijke grondslag voor het omgaan met risico’s bij inrichtingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen. In onderstaande tabel wordt de voor externe veiligheid relevante wetgeving opgesomd.
Afk.
Naam
Inhoud/ relevantie
Wabo
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Wm
Wet milieubeheer
Barim of Activiteiten‐ besluit
Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer
Circulaire ʹZonering en externe veiligheid rond munitie‐ opslagplaatsenʹ Vuurwerkbesluit
Op 1 oktober 2010 is deze wet in werking getreden. Kern van de Wabo is de introductie van de omgevingsvergunning. Die vergunning integreert de milieuvergunning, de bouwvergunning, het projectbesluit, de monumentenvergunning, de sloopvergunning en tientallen andere vergunningen, meldingen en ontheffingen van rijk, provincie en gemeente. Voor 1 oktober 2010 verstrekte een bevoegd gezag een milieuvergunning aan bedrijven (o.a. Bevi‐bedrijven). Dit is na 1 oktober 2010 geregeld in de Wabo. In de Wm is nog wel aangegeven op welke wijze rekening moet worden met milieukwaliteitseisen (bijvoorbeeld op het gebied van externe veiligheid) Dit besluit bevat algemene milieuregels voor bedrijven. Bedrijven die vallen onder het regime van het Activiteitenbesluit hebben vaak geen vergunning voor het oprichten of veranderen van een milieu‐inrichting nodig. Op grond van de milieuregels moeten rond bepaalde risicovolle activiteiten veiligheidsafstanden tot (beperkt) kwetsbare objecten worden aangehouden. In deze circulaire (1988) zijn eisen opgenomen ten aanzien van zonering en ruimtelijke/bouwkundige beperkingen binnen zones.
Wro
Wet op de ruimtelijke ordening
Wvgs
Wet vervoer gevaarlijke stoffen
In dit besluit is aangegeven welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond vuurwerkverkooppunten en andere vuurwerkopslagen. Hoe ruimtelijke plannen tot stand komen en gewijzigd worden, is geregeld in de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro). Deze wet regelt o.a. de plaatsing van risicobronnen en risico‐ontvangers ten opzichte van elkaar. Deze wet is een integrale kaderwet voor de routering van gevaarlijke stoffen.
27
Brzo ’99
Besluit Rampen en Zware Ongevallen
Wvr
Wet Veiligheidsregioʹs
Bevi
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Revi
Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen
Bevb
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Revb
Regeling externe veiligheid buisleidingen
C‐rngvs
Circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke stoffen
Btev
Besluit transport externe veiligheid
In Nederland vallen bedrijven met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen onder het Besluit risicoʹs zware ongevallen (Brzo). Zo’n bedrijf moet een veiligheidsrapport maken als de hoeveelheid gevaarlijke stoffen boven een bepaalde grens komt. Het Brzo is de Nederlandse invulling van een Europese Seveso‐II‐richtlijn. Het Brzo voegt wet‐ en regelgeving op het gebied van arbeidsveiligheid, externe veiligheid en rampbestrijding samen. Het doel van het Brzo is het voorkomen en beheersen van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen. Bedrijven die onder deze wet vallen, heten BRZO‐bedrijven. Op 1 oktober 2010 is de Wet veiligheidsregioʹs in werking getreden. Met deze wet worden brandweerzorg, geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen, de rampenbestrijding en crisisbeheersing samengebracht in één organisatie. Hiermee wordt de slagkracht van gemeenten vergroot en ontstaat er meer eenheid in beleid. Met de Wet veiligheidsregioʹs vervalt de Wet rampen en zware ongevallen. Het besluit legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. Het verplicht gemeenten en provincies bij het verlenen van omgevingsvergunningen voor Bevi‐bedrijven en het maken van bestemmingsplannen in de omgeving van deze bedrijven rekening te houden met externe veiligheid. Regeling met regels voor de afstanden en berekening van het plaatsgebonden‐ en groepsrisico ter uitvoering van het Besluit externe veiligheid inrichtingen. Deze AMvB stelt regels aan risiconormering en zonering langs relevante buisleidingen, het opnemen van voorschriften in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen. Regeling behorende bij het Bevb.
De circulaire beschrijft het rijksbeleid voor de afweging van externe veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor in relatie tot de omgeving. De aanpak komt grotendeels overeen met het toetsingskader dat is aangegeven in het Bevi en Bevb. In 2012 wordt deze Circulaire waarschijnlijk vervangen door het Besluit transport externe veiligheid(Btev), In 2012 wordt de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen waarschijnlijk vervangen door het Besluit transport externe veiligheid(Btev),
28
Rrgs
Rpr
PGS
In het Registratiebesluit, behorend bij de Wm, worden overheden verplicht om risicosituaties met gevaarlijke stoffen (in ieder geval risicosituaties van Bevi‐bedrijven) te melden in het Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen. In het besluit wordt exact omschreven wat in het RRGS wordt opgenomen. Regeling provinciale In een ministeriële regeling, behorend bji de Wet risicokaart veiligheidsregioʹs, wordt beschreven welke kwetsbare objecten en risicovolle situaties (aanvullend op situaties die zijn genoemd in het Rrgs) op de risicokaart moeten worden getoond. De gegevens dienen actueel te worden gehouden. Publicatiereeks gevaarlijke De publicatiereeks Gevaarlijke stoffen (PGS) vervangt de stoffen voormalige CPR‐richtlijnen. Deze worden veel gebruikt bij vergunningverlening en algemene regels op grond van de Wet milieubeheer (8.40‐AMvBʹs) en bij arbeids‐, transport‐ en brandveiligheid.
Registratiebesluit risicosituaties gevaarlijke stoffen
29
Bijlage 3
Signaleringskaart
De actuele versie van de signaleringskaart is voor derden op te vragen bij: Intern: via intranet Extern via gemeentelijke website
30
Bijlage 4
Uitvoeringsprogramma Externe Veiligheid gemeente Culemborg 2011
In 2010 is de uitvoering van de taken op het gebied van externe veiligheid binnen de gemeente Culemborg door een externe partij beoordeeld. Dit onderzoek vond plaats in het kader van het regionale uitvoeringsprogramma externe veiligheid 2010. De gemeente Culemborg werkt met de andere gemeenten in de regio Rivierenland samen op het terrein van externe veiligheid. Voor de inhoud van het onderzoek wordt verwezen naar het rapport zelf dat te vinden is op de website van de gemeente Culemborg (www.culemborg.nl; zoekterm externe veiligheid). Op deze plaats worden de conclusies van het onderzoek en de aanbevelingen woordelijk herhaald.
Conclusies onderzoek borging EV‐taken werkprocessen gemeente Culemborg 1.
2.
3.
4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11.
Uit het onderzoek (de interviews en het documentatieonderzoek) is gebleken dat bij de gemeente Culemborg de uitvoering van EV‐taken voor wat betreft: • vergunningverlening (milieu en bouwen) aan risicovolle bedrijven; • handhaving van risicovolle bedrijven; • het opnemen van externe veiligheid in ruimtelijke plannen; • risicocommunicatie; • beheer RRGS en ISOR op een aantal punten nog onvoldoende is geborgd in de werkprocessen. Over het algemeen kan worden gesteld dat voor de uitvoering van deze werkzaamheden de te hanteren werkwijze, verantwoordelijkheden en bevoegdheden nog niet eenduidig zijn beschreven en vastgelegd. Gebleken is dat de voor de uitvoering van de werkzaamheden benodigde kennis en ervaring niet is vastgelegd. Dit kan tot gevolg hebben dat de uitvoering van de specialistische EV‐werkzaamheden niet altijd worden toebedeeld aan medewerkers die over de benodigde kennis en ervaring beschikken. Volgens de maatlat externe veiligheid is op het gebied van vergunningverlening milieu onvoldoende kennis en evaring aanwezig. Volgens de maatlat externe veiligheid is op het gebied van handhaving van risicobedrijven onvoldoende kennis en ervaring aanwezig. Volgens de maatlat externe veiligheid is op het gebied van de ruimtelijke planning onvoldoende EV‐kennis binnen de gemeente aanwezig. Wie ambtelijk en bestuurlijk verantwoordelijk zijn voor het beheer van het ISOR en het RRGS is niet duidelijk vastgelegd. Wie ambtelijk en bestuurlijk verantwoordelijk zijn voor risicocommunicatie is niet duidelijk vastgelegd. De gemeente Culemborg heeft de beleidsvisie extern veiligheid nog niet vastgesteld. De gemeente Culemborg heeft nog geen invulling gegeven aan de jaarlijkse evaluatie en actualisatie van het Uitvoeringsprogramma externe veiligheid. De gemeente Culemborg heeft nog geen risicocommunicatie‐strategie vastgesteld.
31
Aanbevelingen onderzoek borgingEV‐taken werkprocessen gemeente Culemborg 1.
2. 3. 4.
5.
6.
7. 8.
9. 10. 11.
Stel voor: • vergunningverlening (milieu en bouwen) aan risicovolle bedrijven; • toezicht en handhaving van risicovolle bedrijven en het gebruik van de omgeving binnen het invloedsgebied; • het opnemen van externe veiligheid in ruimtelijke plannen; • risicocommunicatie; • beheer RRGS en ISOR eenvoudige protocollen of werkinstructies op. Leg in protocollen de voor de uitvoering van de EV‐taken benodigde kennis en ervaring vast. Leg in taakfunctieomschrijvingen of afdelingsplannen vast welke medewerkers de specifieke EV‐ taken mogen uitvoeren. Leg in procesbeschrijvingen en/of een overeenkomst vast welke (deel)taken (bijvoorbeeld vergunningverlening aan risicovolle bedrijven, toezicht en handhaving van risicovolle bedrijven, invoer/beheer RRGS, plantoetsing EV bij opstellen bestemmingsplannen voor gebieden nabij risicobronnen) worden uitbesteed aan een externe organisatie (bijvoorbeeld een samenwerkingsverband) met voldoende deskundig personeel. Leg bij uitbesteding van taken op het gebied van vergunningverlening, handhaving, beheer RRGS en ruimtelijke ordening (waarbij externe veiligheid een relevant aspect is) in de overeenkomsten met de externe adviseurs vast dat zij conform de onder 1. genoemde protocollen moeten werken. Evalueer jaarlijks in het milieujaarverslag voor wat betreft: • vergunningverlening (milieu en bouwen) aan risicovolle bedrijven, • toezicht en handhaving van risicovolle bedrijven, • het opnemen van externe veiligheid in ruimtelijke plannen, • risicocommunicatie, • en beheer RRGS en ISOR, de stand van zaken. Vermeld in het milieuprogramma de geplande EV‐werkzaamheden. Op deze wijze wordt geborgd dat de bestuurlijk‐ en managementverantwoordelijken jaarlijks worden geïnformeerd over de ontwikkelingen m.b.t. de aanwezige risicobronnen. Laat de beleidsvisie externe veiligheid door het college van Burgemeester en Wethouders en de gemeenteraad vaststellen. Evalueer en actualiseer het uitvoeringsprogramma externe veiligheid jaarlijks, en neem deze evaluatie en actualisatie mee als onderdeel van het milieujaarverslag en milieuprogramma dat jaarlijks wordt opgesteld. Leg goed vast wie bestuurlijk en ambtelijk verantwoordelijk zijn voor het beheer RRGS en ISOR. Leg goed vast wie bestuurlijk en ambtelijk verantwoordelijk zijn voor risicocommunicatie. Stel een risicocommunicatiebeleid vast.
De conclusies en aanbevelingen zijn verwerkt in het uitvoeringsprogramma externe veiligheid. Per taak is een verwijzing aangebracht naar de getrokken conclusies en aanbevelingen.
32
Uitvoeringsprogramma externe veiligheid gemeente Culemborg 2011 Taak/Product Beheer Register Risicosituaties Gevaarlijke Stoffen (RRGS) Opstellen en beheer EV‐signaleringskaart
Wettelijk Niet‐ Toelichting wettelijk x
x
Beheer specifieke kwetsbare objecten in Informatie Systeem Overige Ramptypen (ISOR)
x
Actualisering omgevingsvergunningen milieu voor Bevi‐ bedrijven
x
Opstellen EV‐visie
x
Opstellen en aanpassen werkinstructies/ procedures
x
Evalueren en aanpassen uitvoeringsprogramma
x
Communicatie over risicoʹs
x
Kennisvergaring en kennisoverdracht tbv EV‐taken
x
Trekker Overige (afdeling) betrokkenen
Het Registratiebesluit risicosituaties gevaarlijke stoffen en de Regeling provinciale risicokaart verplicht gemeente een landelijke database met risicogegevens over EV‐relevante bedrijven (zie drempelwaardenlijst) te vullen en actueel te houden (www.risicokaartinvoer.nl). De EV‐signaleringskaart geeft snel een indruk van (potentiële) probleemlocaties op het gebied van externe veiligheid. Op een signaleringskaart zijn in ieder geval de belangrijkste risicobronnen aangegeven met de invloedsgebieden en toetsingsafstanden waarbinnen een bestuurlijke verantwoording externe veiligheid moet plaatsvinden bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast zijn bij voorkeur ook andere risicobronnen aangegeven, waarvoor zoneringsafstanden of veiligheidsafstanden zijn opgenomen in de (milieu) regelgeving. gelden. en veiligheidsafstanden en relevante gebiedstypen. Ook de gebiedstyperingen, die in de externe veiligheidsvisie zijn benoemd, worden bij voorkeur aangegeven op deze kaart. De signaleringskaart vormt een hulpmiddel bij de voorbereiding op Wro‐besluiten. Op grond van de Regeling provinciale risicokaart is de gemeente verplicht om informatie over specifieke kwetsbare objecten in te voeren in het landelijk risicoregister. deze informatie wordt vervolgens getoond op de risicokaart. Het gaat om gebouwen waarin zich veel mensen kunnen bevinden of gebouwen waar niet‐zelfredzame mensen aanwezig zijn (zieken, bejaarden, kinderen). Een wettelijk verplichte taak voortkomend uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (artikel 18) om eventuele overschrijdingen van grenswaarden (saneringssituaties) ongedaan te maken door het aanscherpen dan wel (gedeeltelijk) intrekken van de omgevingsvergunning. De gemeentelijke beleidsvisie externe veiligheid bestaat uit concrete doelstellingen en ambities met daaraan gekoppeld een uitvoeringsprogramma. In de externe veiligheidsvisie wordt duidelijk gemaakt welke externe veiligheidsrisico’s binnen de gemeente Culemborg aanwezig zijn en hoe er met de huidige en toekomstige risico’s om dient te worden gegaan. De beleidsvisie dient uiteindelijk door de gemeenteraad te worden vastgesteld. Voor die afdelingen die taken uitvoeren in verband met extern veiligheid moet de werkwijze, samenwerking en afstemming helder zijn. EV‐taken en informatie‐uitwisseling worden vastgelegd in werkinstructies en procedures. Elk jaar wordt het bij de externe veiligheidsvisie behorende uitvoeringsprogramma beoordeeld op status en voortgang. Mede op basis daarvan wordt het uitvoeringsprogramma aangepast. Vanuit wettelijke voorschriften en beleidsambities wordt gecommuniceerd met burgers en bedrijven (eventueel alleen in het invloedsgebied) over de aanwezige risico’s, de getroffen maatregelen en de acties die van hen worden verwacht bij een calamiteit (hoe worden ze gewaarschuwd, welke actie is nodig vluchten/ schuilen, welke vluchtweg moet worden genomen, etc). Met ander woorden: bieden van een handelingsperspectief en bevorderen zelfredzaamheid. Structureel werken aan een goed EV‐kennisniveau van betrokken afdelingen alsmede elkaar op structurele basis informeren over taakgerichte EV‐informatie.
33
Incidentele Structurele planning taak taak
Relatie met conclusie/aanbeveling
SO
VEI/VHJ (Regio Rivierenland)
X
actueel in 2011 (daarna actueel houden)
Conclusie: 1, 2, 3 en 7 Aanbeveling: 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 9
SO
VEI/VHJ (Regio Rivierenland)
X
actueel in 2011 (daarna actueel houden)
Conclusie: 1, 2, 3, 7 en9 Aanbeveling: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 9 en 10
SO
Brandweer
X
2011
Conclusie: 1, 2, 3 en 7 Aanbeveling: 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 9
SO
VEI/VHJ Regio
X
2011
Conclusie: 1, 2, 3 en 4 Aanbeveling: 1, 2, 3, 4, 5 en 6
SO
VEI/VHJ BDO brandweer
X
2011
Conclusie: 9 Aanbeveling: 7
SO
BV/A&A VEI/VHJ
X
2011
Conclusie: 1, 2, 3, 7 en 8 Aanbeveling: 1, 2, 3, 4, 9 en 10
SO
VEI/VHJ Brandweer,
X
Jaarlijks
Conclusie: 10 Aanbeveling: 6 en 8
SO
BDO
X
Jaarlijks
Conclusie: 1, 2, 3, 8 en 11 Aanbeveling: 1, 2, 3, 6, 10 en 11
SO
VEI/VHJ BDO BV/A&A Brandweer
X
Jaarlijks
Conclusie: 1, 2, 3, 4, 5 en 6 Aanbeveling: 1, 2, 3, 4 en 6
Toepassen EV‐ regelgeving en EV‐visie bij Wro‐procedures
x
Toepassen EV‐ regelgeving en EV‐visie bij verlenen van omgevingsvergunningen voor een Bevi‐inrichting Controle bij EV‐ relevante inrichtingen
x
x
Controle bij EV‐ relevante (beperkt) kwetsbare objecten
x
In geval van o.a. vrijstellingen, bestemmingsplannen, bouwvergunningen, etc. toetsen aan uitgangspunten en ambities EV‐visie. Toepassing verantwoordingsplicht groepsrisico. Opnemen EV‐paragraaf in bestemmingsplannen. In geval van o.a. oprichting‐, verander‐ en revisievergunningen toetsen aan uitgangspunten en ambities EV‐visie. Toepassing verantwoordingsplicht groepsrisico
SO
VEI/VHJ Brandweer Veiligheidsregio (Regio Rivierenland) Brandweer Veiligheidsregio (Regio Rivierenland)
X
indien van toepasing
Conclusie: 1, 2, 3 en 6 Aanbeveling: 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 8
X
indien van toepassing
Conclusie: 1, 2, 3 en 4 Aanbeveling: 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 8
VEI/VHJ
Brandweer
X
Jaarlijks
Conclusie: 1, 2, 3 en 5 Aanbeveling: 1, 2, 3, 4 en 5
VEI/VHJ
SO
X
Jaarlijks
Conclusie: 1, 2, 3 en 5 Aanbeveling: 1, 2, 3, 4 en 5
VEI/VHJ
Er vindt periodiek een controle plaats waarbij o.a. wordt gecontroleerd op de uitgangspunten die de risicoʹs bepalen bepalen en de mate van naleefgedrag door de inrichting. In eerste instantie zal aan de hand van het inrichtingenbestand worden geïnventariseerd welke inrichtingen (naast de Bevi‐inrichtingen) op het EV‐aspect gecontroleerd moeten worden. Vervolgens kan worden bepaald welke controlefrequentie per type bedrijf wordt aangehouden. Er vindt periodiek een controle plaats op (de aard en het feitelijk gebruik) van (beperkt) kwetsbare objecten in de omgeving van relevante risicobronnen. In eerste instantie zal worden bepaald welke gebieden relevant zijn. Vervolgens kan worden bepaald welke controlefrequentie per gebied wordt aangehouden.
34