Beleidsregels individuele voorzieningen Wmo Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg 2011 Inleiding Op 11 april 2011 heeft de gemeenteraad de Verordening voorzieningen Wmo Tilburg 2011 vastgesteld. Deze verordening komt met ingang van 1 mei 2011 in de plaats van de Verordening Wmo 2007. De nieuwe verordening biedt een kader voor de beoordeling van een aanvraag voor een individuele voorziening WMO. Het door de Raad in de verordening vastgestelde kader wordt verder uitgewerkt in 2 documenten. Het betreft: 1. de beleidsregels; de beleidsregels zijn bedoeld als een handreiking bij het toepassen van de verordening. Voor uitvoerende medewerkers fungeren de beleidsregels als toetsingsinstrument. De burger kan uit de regels afleiden of zijn aanvraag kans van slagen heeft. De voorliggende beleidsregels zijn getoetst aan de modelbeleidsregels van de VNG 2. het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg 2011. In de verordening heeft de raad het college de opdracht gegeven in een besluit nadere regels te stellen over de uitvoering van de verordening. De verordening geeft de regel, het Besluit geeft de technische uitwerking. Bijvoorbeeld: in de verordening heeft de gemeenteraad vastgelegd dat de gemeente een eigen bijdrage vraagt van een klant die een individuele voorziening krijgt. Het Besluit geeft een nadere technische uitwerking van deze regel: wie moet wat betalen voor welke voorziening. De bevoegdheid voor het vaststellen van voornoemde documenten ligt bij het college. Periodiek worden beide documenten - met inachtneming van het vastgestelde kader - geactualiseerd. 1. De beleidsregels De huidige beleidsregels zijn (evenals de Verordening Wmo 2007) een voortzetting van het gemeentelijke beleid dat ten tijde van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) gold. Met de invoering van de Wmo is de compensatieplicht in de plaats gekomen van de zorgplicht. Dit leidt tot een andere aanpak, die is vastgelegd in de nieuwe Wmo-verordening en nu ook door werkt in de bijgevoegde beleidsregels. De compensatieplicht wordt in artikel 4 van de Wmo omschreven. Dit artikel geeft allereerst aan op welke terreinen resultaten bereikt moeten worden. Daarnaast geeft dit artikel aan dat het in de Wmo gaat om zorgvuldig onderzoek van het individuele geval. De nieuwe kernbegrippen zijn: het leveren van maatwerk, uitgaan van de te bereiken resultaten en eigen verantwoordelijkheid van burgers. Bij de beoordeling van een aanvraag, of al tijdens het gesprek voorafgaand aan de aanvraag, wordt eerst gekeken welk resultaat moet worden bereikt; daarna zoeken de gemeente en de burger samen naar de beste oplossingen voor de geconstateerde beperking(en). Opbouw beleidsregels In de Wmo-beleidsregels is beschreven welke resultaatgebieden er zijn als het tot een beoordeling van een aanvraag voor individuele voorzieningen komt. Alle beleidsregels zijn op dezelfde manier opgebouwd. Allereerst worden de beperkingen beschreven, die betrekking hebben op het resultaatgebied. Hierna volgen de mogelijke oplossingen voor de ervaren beperkingen. Hierbij hanteren we dezelfde volgorde van oplossingen die gebruikt wordt in de Verordening Wmo 2011 (artikel 8 lid 2): wat kan iemand zelf, zijn er voorliggende voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen en uiteindelijk individuele voorzieningen. Altijd in die volgorde. Omdat het leveren van maatwerk het uitgangspunt is en de samenleving en techniek zich continu ontwikkelen, is de opsomming die gegeven wordt niet uitputtend. In de opsomming staan slechts de meest voorkomende oplossingen genoemd, zoals deze op dit moment aanwezig zijn of ontwikkeld worden. In het volgende onderdeel worden de individuele voorzieningen genoemd, die gebruikt kunnen worden om de ervaren problemen te compenseren. Ook hierbij geldt dat deze opsomming gebaseerd is op de huidige stand van zaken. Het zijn de op dit moment aanwezige middelen om te compenseren. Uiteindelijk volgen de toetsingscriteria: wanneer komt de aanvrager in aanmerking voor welke
individuele voorziening en wanneer kan er geen aanspraak worden gemaakt op een individuele voorziening. Mantelzorgers en vrijwilligers Een bijzondere groep binnen de Wmo zijn mantelzorgers en vrijwilligers. De gemeente doet veel beroep op mantelzorgers en moet daarom rekening houden met hun belangen en diens dreigende overbelasting. Bij de verschillende onderdelen komt dit aan de orde. We gaan voor mantelzorgers uit van een afgeleid recht op compensatie. Beschikkingen zullen dan ook op naam staan en gericht zijn tot degenen die de mantelzorg ontvangt.
2. Het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg 2011. In de verordening heeft de gemeenteraad het college de opdracht gegeven in een besluit nadere regels te stellen over de uitvoering van de verordening. In de verordening heeft de gemeenteraad vastgelegd dat de gemeente een eigen bijdrage vraagt van een klant die een individuele voorziening krijgt. Het Besluit geeft een nadere technische uitwerking van deze regel. Verder zijn in het besluit de bedragen opgenomen die iemand kan krijgen als hij voor een bepaalde voorziening in aanmerking komt bijv. de verhuiskostenvergoeding, tegemoetkoming om zelf in het vervoer te voorzien, de richtbedragen voor een persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen en hulp bij het huishouden. Op 14 december 2010 heeft het college vastgesteld het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg (2011). Het Besluit is gepubliceerd in het gemeenteblad (2010/93). Dit besluit was verbonden aan de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg 2007. In het nu voorliggende nieuwe Besluit zijn de volgende wijzigingen doorgevoerd: verwijzingen naar de verordening van 2007 zijn verwijderd; bijlage 4 bij het Besluit, dat gaat over Regiotaxi, is aangepast aan het nieuwe contract dat per 1 maart 2011 is ingegaan; in bijlage 6 bij het Besluit zijn de richtbedragen voor de PGB's voor hulpmiddelen geactualiseerd; opgenomen waren nog de bedragen die voor 2010 golden omdat in december 2010 de bedragen voor 2011 nog niet bekend waren; verder zijn enkele tekstuele correcties en verduidelijkingen aangebracht. Publicatie Na vaststelling moeten de beleidsregels en het besluit officieel worden gepubliceerd, het Besluit in het Gemeenteblad en in de Tilburgse Koerier, de beleidsregels in de Tilburgse Koerier. besluit Het college stelt vast: 1. de beleidsregels behorende bij de Verordening voorzieningen Wmo Tilburg 2011; 2. het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg behorende bij de Verordening voorzieningen Wmo Tilburg 2011.
2
Beleidsregel 1 Het voeren van een huishouden in een geschikt huis
1.1 Definitie/omschrijving van beperking(en) Het is niet mogelijk om zelfstandig te wonen in een schoon en leefbaar huis. Hierbij wordt bedoeld dat er beperkingen zijn in het normaal gebruik en bereikbaarheid van de functionele woonruimtes als woonkamer, keuken, slaapkamer(s), badkamer, toilet en berging. Naast het fysiek niet kunnen uitvoeren van alle voorkomende huishoudelijke werkzaamheden is het ook mogelijk dat iemand wel fysiek in staat is, maar vanwege psychi(atri)sche en psychosociale aandoeningen geen inzicht heeft in welke huishoudelijke taken wanneer uitgevoerd moeten worden.
1.2 Oplossingen Er moet naar oplossingen worden gezocht, die het mogelijk maken alle activiteiten in het huis zo zelfstandig mogelijk te kunnen verrichten. Het zo zelfstandig mogelijk kunnen verrichten heeft betrekking op het kunnen bereiken en gebruiken van alle in de woning aanwezige functionele ruimten. Daarnaast moeten de oplossingen het mogelijk maken dat iemand in een schoon huis woont, voldoende eten en drinken in huis heeft, over (schone) kleding beschikt en zorg kan dragen voor kleine kinderen die tot het huishouden behoren. Er wordt in de volgende volgorde naar een geschikte oplossing gezocht: Voorliggende voorzieningen: bijvoorbeeld kinderopvang (in diverse vormen), boodschappen-, maaltijd- of strijkservice, de verhuisverklaring, thuiszorgwinkel voor hulpmiddelen bij kortdurende noodzaak. (Mantelzorg) Algemeen gebruikelijke voorziening: bijvoorbeeld eenvoudige woningaanpassingen in de vorm van standaard beugels, losse toiletverhoger, eenvoudige toiletstoel (kruk), algemeen gebruikelijke verhuizing, aanschaffen van was/droog machine, mogelijkheid tot opnemen van ouderschapsverlof. Algemene voorziening: bijvoorbeeld personenalarmering. Individuele voorziening: bijvoorbeeld Hulp bij het huishouden, tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten, bouwkundige of woontechnische woonvoorziening, roerende woonvoorziening, woningsanering.
1.3 Definitie/omschrijving van individuele voorzieningen 1.3.1 Hulp bij het huishouden Hulp bij het huishouden wordt als volgt gedefinieerd: het ondersteunen bij of overnemen van activiteiten op het gebied van de verzorging van het huishouden van een persoon, dan wel van de leefeenheid waartoe een persoon behoort. Er wordt een onderscheid gemaakt in het soort taken die overgenomen kunnen worden, waardoor er twee categorieën Hulp bij het huishouden ontstaan. Hulp bij het huishouden categorie 1 bestaat uit de volgende onderdelen: lichte huishoudelijke taken, zware huishoudelijke taken, de was doen en huishoudelijke spullen in orde houden. Hulp bij het huishouden categorie 2 bestaat uit de volgende onderdelen: boodschappen doen voor het dagelijks leven, broodmaaltijd bereiden, warme maaltijd bereiden, opvang en verzorging van in huis wonende kinderen, anderen helpen bij maaltijdverzorging, dagelijkse organisatie van het huishouden. Voor iedere over te nemen taak wordt de omvang van overname in kwartieren bepaald. De omvang van de overname is afhankelijk van de ernst van de beperking(en), de grootte van de leefeenheid en de grootte van de woning. Hierbij kan naar boven (extra overname) en beneden (minder overname) afgeweken worden van de gestelde normtijden. Zie bijlage 1 voor een uitgebreide omschrijving van de inhoud van de diverse onderdelen en de bepaalde normtijd van overname. 1.3.2 Tegemoetkoming in verhuis- en inrichtingskosten
3
Zoals genoemd in artikel 12 lid 3 Verordening WMO 2011, kan een forfaitaire tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingkosten worden toegekend als de kosten van het aanpassen van de huidige woning boven een in het Besluit maatschappelijke ondersteuning genoemd bedrag uitkomen (primaat van verhuizen). Dit kan ook het geval zijn als de verhuizing de wens van belanghebbende is. 1.3.3 Niet-bouwkundige woonvoorzieningen De niet-bouwkundige, ofwel losse (roerende) woonvoorzieningen worden gebruikt om een oplossing te bieden voor een beperking bij het gebruik van een elementaire woonfunctie. De aard van deze voorzieningen zorgt ervoor dat dit met name geschikt is in situaties waarbij de oplossing van tijdelijke aard (maar wel langer dan 6 maanden) is. 1.3.4 Bouwkundige woonvoorzieningen Bouwkundige woonvoorzieningen zijn permanente aanpassingen die noodzakelijk zijn om de woning toegankelijk te maken en het mogelijk maken de elementaire woonfuncties te verrichten zoals slapen, eten, lichaamsreiniging, het doen van essentiële huishoudelijke werkzaamheden, koken en keukengebruik en horizontale en verticale verplaatsingen binnen de woning.
1.4 Toetsingscriteria 1.4.1 Algemeen criterium 1.4.1.1 De beschikking hebben over een woonruimte Er kan pas aanspraak worden gemaakt op een individuele voorziening in relatie tot het voeren van een huishouden als er sprake is van een beschikbare woonruimte, die aangepast kan worden of schoon en leefbaar gehouden kan worden. Het valt niet onder de compensatieplicht van het college om voor een woning te zorgen. 1.4.1.2 Wonen in een woning voor permanent gebruik In hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in algemene ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden, worden geen woonvoorzieningen getroffen. 1.4.2 Hulp bij het huishouden 1.4.2.1 Gebruikelijke zorg Als één van de leden van de leefeenheid door ziekte of gebrek niet meer in staat is de voor hem of haar gebruikelijke huishoudelijke taken uit te voeren, wordt er van de andere leden van de leefeenheid verwacht dat de huishoudelijke taken herverdeeld worden. Wat mag verwacht worden van personen die deel uitmaken van de leefeenheid? Kinderen tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan de huishouding. Kinderen tussen 5 en 12 jaar worden naar hun eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand doen. Kinderen vanaf 13 jaar kunnen, naast bovengenoemde taken, hun eigen kamer op orde houden, dat wil zeggen rommel opruimen, stofzuigen en bed opdekken. Vanaf 18 jaar wordt men verondersteld - in verband met studie - op kamers te kunnen wonen en een eenpersoonshuishouden te kunnen draaien. Deze taken komen overeen met ongeveer 2 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 3 uur lichte, niet uitstelbare huishoudelijk taken per week. Ook kunnen zij eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden. Vanaf 23 jaar wordt men verondersteld een volledig huishouden te kunnen draaien. Hierbij wordt geen rekening gehouden met het hebben van een fulltime baan of studie. Er wordt geen onderscheid gemaakt op basis van religie en cultuur. 1.4.2.2 Fysieke afwezigheid
4
Indien er sprake is van een verplichte afwezigheid gedurende enkele aaneengesloten dagen (denk hierbij aan internationale vrachtwagen chauffeurs, beroepsmilitairen vanwege uitzending, scheepvaart), kan dit reden zijn af te zien van toepassing van gebruikelijke zorg. 1.4.2.3 (Dreigende) overbelasting Bij (dreigende) overbelasting van degene waar gebruikelijke zorg van wordt verwacht, kan een kortdurende indicatie voor de voorziening Hulp bij het huishouden worden gesteld. De indicatieperiode moet gebruikt worden om tot een structurele oplossing te komen voor de ervaren problemen bij de combinatie van huishoudelijke taken, zorgtaken en overige werkzaamheden. Als blijkt dat er sprake is van een langdurige overbelasting, moet er een medische onderbouwing ten grondslag liggen aan een vervolgindicatie voor de voorziening Hulp bij het huishouden. Voorwaarde is dat aantoonbaar moet zijn dat er inspanning is geleverd zelf tot een structurele oplossing te komen, maar dat dit ondanks de inspanning nog niet is gelukt. 1.4.2.4 Mantelzorg Ook bij mantelzorg kan sprake zijn van problemen met een schoon huis. In dit geval kan er sprake zijn van een afgeleide zorg- of hulpvraag. De belemmeringen die de mantelzorger ervaart in het zelf voeren van het huishouden, kunnen worden gecompenseerd door middel van het toekennen van de voorziening Hulp bij het huishouden aan de verzorgde. Door de voorziening te verstrekken in de vorm van een Persoonsgebonden Budget (PGB), kan de mantelzorger betaald worden voor de inspanningen en dit budget besteden voor het zelf inhuren van een particuliere hulp. 1.4.2.5 Toekenning in kwartieren Wordt de voorziening Hulp bij het huishouden toegekend dan zal deze de omvang van de indicatie vastgesteld worden in kwartieren zorg per week. 1.4.3 Tegemoetkoming verhuis- en inrichtingskosten 1.4.3.1 Algemeen gebruikelijke verhuizing Er wordt geen tegemoetkoming voor de verhuis- en inrichtingskosten toegekend indien deze tegemoetkoming is aangevraagd op een moment dat op basis van leeftijd, gezinssituatie of woonsituatie te voorzien was dat deze verhuizing noodzakelijk zou zijn en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak. Onder deze verhuizingen vallen ook verhuizingen zoals het voor de eerste keer zelfstandig gaan wonen en geplande verhuizingen naar AWBZ instellingen. 1.4.3.2 Verhuizen naar een niet geschikte woning Als de aanvrager niet is verhuisd naar een voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, zal er geen tegemoetkoming voor de verhuis- en inrichtingskosten worden toegekend, tenzij daarvoor eerst schriftelijk toestemming is verleend door het college. 1.4.4 Niet bouwkundige woonvoorzieningen 1.4.4.1 Langdurig noodzakelijk In navolging van het gestelde in artikel 23 lid 1, sub a van de Verordening WMO 2011, kan er alleen een individuele voorziening worden toegekend als de noodzaak voor het te bereiken doel langdurig noodzakelijk is. Indien dit niet het geval is, kunnen de gewenste voorzieningen via de thuiszorgwinkel geleend worden. Deze thuiszorg winkel kan worden beschouwd als een voorliggende voorziening. 1.4.4.2 Mantelzorg Als er sprake is van structurele mantelzorg of professionele zorg moeten deze bij voorkeur bij de passing van de individuele voorziening aanwezig zijn. 1.4.5 Bouwkundige woonvoorzieningen 1.4.5.1 Hoofdverblijf Er zal alleen een woonvoorziening worden verleend als de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen. Dit betekent dat de aanvrager in
5
deze woonruimte zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en op dit adres in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven. 1.4.5.2 Normaal gebruik Omdat alleen het normale gebruik van de woning moet worden gecompenseerd, wordt er geen rekening gehouden met voorzieningen die een therapeutisch doel dienen (zoals bijvoorbeeld dialyseruimten, therapeutische baden). 1.4.5.3 Primaat van verhuizen Als vast staat dat een aanpassing aan de woning noodzakelijk is, zal allereerst worden bekeken of compensatie gerealiseerd kan worden door middel van een verhuizing naar een beschikbare geschikte woning of makkelijker geschikt te maken woning. Bij beoordeling van de mogelijkheid tot verhuizen wordt onderzoek gedaan naar de consequenties van de verhuizing, zoals financiële gevolgen, termijn van beschikbaarheid van een geschikte woning, aanwezige mantelzorg, sociale contacten, gevolgen voor kinderen etc. Blijft de noodzakelijke aanpassing beneden de grens van het primaat, dan zal de voorkeur van belanghebbende leidend zijn. Gaat de voorkeur uit naar aanpassen, dan zal deze aanpassing gerealiseerd worden. 1.4.5.4 Woningbemiddeling ………………… 1.4.5.5 Primaat van losse woonunit Als voor het te bereiken resultaat een aanbouw noodzakelijk is, besluit het college vanwege financieeleconomische argumenten alleen tot een aanbouw als vaststaat dat de aanbouw hergebruikt kan worden, zoals bij huurwoningen van wooncorporaties. Bij eigen woningen zal de kans op hergebruik mimimaal zijn. In het geval van eigen woningen kiest het college daarom, in gevallen die dit toelaten, voor het plaatsen van een losse woonunit. 1.4.5.6 Co-ouderschap. Uitzondering op het in 1.4.5.1 genoemde is de situatie waarin er sprake is van twee hoofdverblijven. Daarbij moet worden gedacht aan gehandicapte kinderen van gescheiden ouders, die in co-ouderschap door beide ouders worden opgevoed en daadwerkelijk de ene helft van de tijd bij de ene ouder wonen en de andere helft van de tijd bij de andere ouder. Alleen in die situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden. Dit geldt niet voor situaties waarin er sprake is van bezoekregelingen. Als de woningen van de ouders in de situatie van co-ouderschap zich in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de compensatieplicht alleen op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen. 1.4.5.7 Bezoekbaar maken In afwijking van het gestelde in 1.4.5.1 kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte als de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZinstelling. Als deze instelling in een andere gemeente gevestigd is dan de bezoekbaar te maken woning, moet de aanvraag worden ingediend in de gemeente waarin de bezoekbaar te maken woning zich bevindt. De woonvoorziening betreft slechts het bezoekbaar maken van de woning. Met het bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en één toilet kan bereiken. Aan dit bezoekbaar maken is een maximumbedrag gekoppeld, dat door het college wordt vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning. 1.4.5.8 Aanpassing boven primaat Als blijkt dat op basis van de ervaren beperkingen de kosten van een woningaanpassing boven de primaatgrens uitkomen, en een verhuizing als de goedkoopst compenserende aanpassing aangemerkt kan worden, bestaat de mogelijk om voor een financiële tegemoetkoming voor een woningaanpassing in aanmerking te komen, die maximaal de primaatgrens bedraagt. De overige noodzakelijke aanpassingen zullen door belanghebbende zelf moeten worden gerealiseerd. Voorwaarde om voor deze financiële tegemoetkoming in aanmerking te komen is dat de op basis het advies noodzakelijke aanpassingen ook daadwerkelijk binnen een gestelde termijn uitgevoerd worden. 1.4.5.9 Woonsanering
6
Men kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor woningsanering die als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis (CARA) noodzakelijk is. Sanering is slechts mogelijk als een duidelijke diagnose is gesteld door de huisarts of een medisch specialist, bijv. een longarts of kinderarts. De noodzaak voor het verstrekken van een vergoeding, wordt mede in relatie tot het leefpatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en ventilatiemogelijkheden en gedrag bepaald. Het college kan hierover advies vragen eventueel met inschakeling van een gespecialiseerde CARA verpleegkundige. Verwacht wordt dat de betrokkene zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat betrokkene zelf maatregelen treft ter voorkoming van CARA-klachten. In de regel kan een vergoeding worden verstrekt indien: de aanvrager bij aanschaf niet van te voren had kunnen weten dat CARA zou ontstaan/verergeren; vervanging van het artikel medisch noodzakelijk is. Geen vergoeding wordt verstrekt als: het treffen van een voorziening niet tot verbetering van de situatie van betrokkene leidt; de aanvrager bij aanschaf van het artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat er sprake zou kunnen zijn van overgevoeligheid voor bepaalde stoffen.
7
Bijlage 1 bij beleidsregel 1: Handreiking normering hulp bij het huishouden Licht poetswerk in huis, kamers opruimen. Hieronder vallen de volgende activiteiten: Indien geen maaltijdvoorziening is geïndiceerd: afwassen, handmatig 15-30 minuten per keer, machine in- en uitruimen 10 minuten per keer. Opruimen, stof afnemen, bedden opmaken en wekelijkse beurt interieur; dit is afhankelijk van de grootte van de woning en de specifieke kenmerken van de gezinssamenstelling en bedraagt 15 tot 40 minuten per keer. Bij kinderen onder de 12 jaar, die een allergie (alleen als het gaat om een gesaneerde woning) of aan ernstige beperkingen in armen en handen hebben die leiden tot extra rommel, kan meer tijd worden toegekend. Dit geldt alleen voor de kamers die in gebruik zijn en uitgaande van een woning niveau sociale woningbouw. Extra toegekende tijd in principe maximaal 3 maal per week 20-30 minuten. Totaal betekent dit minimaal 60-90 minuten, maximaal 180 minuten. Zwaar huishoudelijk werk. Hieronder vallen: stofzuigen, schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken, bedden verschonen, opruimen huishoudelijk afval. Omvang bij een eenpersoonshuishouden en een huis met 2 kamers 1 x 3 uur per 14 dagen, of 90 minuten per week. Bij een meerpersoonshuishouden en een huis met meer dan 3 kamers geldt de omvang van 3 uur per week. In grote woningen met een hoge bezettingsgraad, bij een hoge vervuilingsgraad (door de situatie, niet door verwaarlozing) bij COPD-problematiek in een gesaneerde woning, bij aanwezigheid van jonge kinderen kunnen extra uren, afhankelijk van de situatie, worden toegekend. Verzorging huisdieren wordt meegenomen en niet extra geïndiceerd. Totaal betekent dit minimaal 90 minuten, maximum afhankelijk van individuele situatie. Verzorging kleding/linnengoed. Hieronder vallen: sorteren en wassen kleding met behulp van een wasmachine, centrifugeren, ophangen en afhalen of was drogen in droger, vouwen, strijken en opbergen, ophangen/afhalen wasgoed. Hiervoor wordt bij 1 persoon 60 minuten per week toegekend, bij 2 personen 90 minuten per week. Meer per week: bij kinderen onder de 16 jaar 30 minuten per week extra, bij bedlegerige personen 30 minuten per week extra, bij extra wassen door overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc. 30 minuten per week extra. Bij huishoudens met kleine kinderen kan tot maximaal 3x per week wassen worden toegekend, in andere situaties wordt uitgegaan van éénmaal per week. Totaal betekent dit minimaal 60 minuten, maximum afhankelijk van de individuele situatie. Het doen van boodschappen voor het dagelijkse leven. Hieronder vallen het samenstellen van een boodschappenlijst en het inkopen en opbergen van boodschappen. Dit kan 1x per week worden gedaan en daar kan voor een leefeenheid tot en met 4 personen 60 minuten per week voor worden toegekend. Als het gaat om meer dan 4 personen of als er kinderen jonger dan 12 jaar aanwezig zijn, kan 2x per week boodschappen worden toegekend. Indien de afstand tot de winkels groot is, kan 30 minuten extra worden toegekend. Eigen keuzen, zoals de keuze voor speciaal voedsel dat maar beperkt te koop aangeboden wordt, zodat extra gereisd moet worden, of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels, worden in principe niet gehonoreerd. Alleen medisch noodzakelijke afwijkingen kunnen gehonoreerd worden. Totaal betekent dit minimaal 60 minuten, maximaal 150 minuten. Maaltijdverzorging: broodmaaltijd, warme maaltijd. Hieronder vallen wat betreft de broodmaaltijd: broodmaaltijd klaarzetten, tafel dekken en afruimen, koffie/thee zetten en afwassen, met de machine of handmatig. Wat betreft de warme maaltijd vallen hieronder: eten bereiden (voorbereiden en koken) tafel dekken en afruimen, afwassen en opruimen plus opslaan en beheer van de levensmiddelenvoorraad.
8
Voor de broodmaaltijd kan per keer 15 minuten, voor de warme maaltijd per keer 30 minuten worden toegekend. Zijn er kinderen jonger dan 12 jaar dan kan per keer 20 minuten extra worden toegekend. Per dag kan het dus gaan om 2 broodmaaltijden en 1 warme maaltijd, waarbij de variatie kan liggen tussen 60 minuten en 120 minuten. Dagelijkse organisatie van het huishouden. Hieronder vallen: administratieve werkzaamheden, organiseren, plannen en beheren van middelen. Indien hier aanleiding toe bestaat kan hier 30 minuten per week voor worden geïndiceerd. Hiervan kan worden afgeweken bij communicatieproblemen, kinderen onder de 16 jaar of andere tijdvragende huisgenoten, of bij psychosociale of andere problematiek bij meerdere huisgenoten. Verzorgen van anderen in het huishouden Hiertoe worden gerekend opvang en/of verzorging van kinderen/volwassen huisgenoten (anderen helpen met zelfverzorging) en anderen helpen bij het bereiden van maaltijden. Het gaat hierbij om een ouder die tijdelijk niet in staat is de ouderrol op zich te nemen. Totaal omvang tot maximaal 40 uur per week aanvullend op de eigen mogelijkheden, te besteden aan wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken, maaltijd voorbereiden, sfeer scheppen, spelen, opvoedingsactiviteiten. Meer of minder kan worden geïndiceerd vanwege het aantal kinderen, de leeftijd van de kinderen, de gezondheidssituatie, het functioneren van kinderen/huisgenoten, aanwezigheid gedragsproblematiek, samenvallende activiteiten. Advies, instructie, voorlichting (AIV) gericht op het huishouden. Instructie omgaan met hulpmiddelen, instructie huishoudelijk werk, instructie textielverzorging, instructie boodschappen doen, instructie komen. Maximaal 30 minuten per week. In 3x per week maximaal 6 weken. Bij communicatieproblemen kan meer tijd worden geïndiceerd. Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen. Hieronder kan ook observeren vallen, evenals formuleren doelen met betrekking tot huishouding, helpen verkrijgen, handhaven structuur in het huishouden, helpen verkrijgen/handhaven zelfredzaamheid t.a.v. budget, begeleiden ouders bij opvoeding (beperkt en in combinatie met andere onderdelen) en begeleiding kinderen. Omvang 30 minuten per week.
9
Beleidsregel 2 Zich verplaatsen in en om de woning 2.1 Definitie/omschrijving van de beperking(en) Het is niet mogelijk zich zelfstandig te verplaatsen in en om de woning. Hiermee wordt bedoeld dat er dagelijks problemen zijn met de verplaatsingen naar alle functionele ruimten binnen de woning, maar ook bij verplaatsingen rondom de woning. Het is niet zo dat er sprake moet zijn van rolstoelafhankelijkheid, ook bij frequente verplaatsingen buitenshuis kunnen de beperkingen een probleem opleveren. 2.2 Oplossingen Er moet worden gezocht naar een oplossing die het verplaatsen binnenshuis en het verplaatsen buitenshuis mogelijk maakt. Bij de verplaatsingen binnenshuis gaat het om verplaatsen in horizontale richting. De verticale verplaatsingen worden vanwege de aard van de oplossingen bij de woonvoorzieningen van het resultaatgebied "Het voeren van een huishouden" geplaatst. Mocht voor de verplaatsingen binnenshuis een loophulpmiddel geen oplossing bieden, dan kan een rolstoel een oplossing bieden. Bij de verplaatsingen buitenshuis gaat het om relatief korte afstanden rond de woning waarbij een loopvoorziening (bv. rollator) en vervoersvoorziening (bv. scootmobiel) geen oplossing biedt. Er wordt in de volgende volgorde naar geschikte oplossing(en) gezocht: - Voorliggende voorziening: uitleen van hulpmiddelen via thuiszorgorganisaties, loophulpmiddelen via ZVW. - Algemeen gebruikelijke voorziening: (tweedehands) rolstoel voor incidenteel gebruik. - Algemene voorziening: rolstoelpool. - Individuele voorziening: handbewogen rolstoel voor incidenteel (transport) gebruik, handbewogen rolstoel voor (semi-)permanent gebruik, elektrische rolstoel, trippelrolstoel. 2.3 Omschrijving van de individuele voorzieningen Er is geen kwalitatief goede begripsomschrijving van een rolstoel te formuleren. Om deze reden verstaan we onder een rolstoel wat er in het dagelijks taalgebruik onder een rolstoel wordt verstaan: een rolstoel is een voorziening ter verplaatsing in en om de woning, soms ook in de directe woon- en leefomgeving, waarbij het gaat om 4 wielen, soms alle vier even groot (transportrolstoel), soms 2 grote wielen achter en 2 kleine wielen voor, waarbij de rolstoel met de handen aan de achterste wielen kan worden aangedreven. Een rolstoel kan met de hand worden aangedreven, maar ook elektrisch. Ook zijn er motoren die op een rolstoel aangebracht kunnen worden om het rijden met, of duwen van, de rolstoel lichter te maken. Hierbij zijn er nog overige aanpassingen mogelijk afgestemd op de individuele gebruiker van de rolstoel. Welke rolstoel als de goedkoopst compenserende voorziening beschouwd kan worden, is afhankelijk van de beperkingen in combinatie met de verplaatsingsbehoefte. 2.4 Toetsingcriteria 2.4.1 Langdurig noodzakelijk Als de rolstoel voor een periode van maximaal 6 maanden noodzakelijk is, wordt er geen rolstoel vanuit de WMO verstrekt. Er bestaat dan geen compensatieplicht voor de gemeente. Er kan voor het compenseren van deze verplaatsingsbehoefte een beroep gedaan worden op een rolstoelvoorziening vanuit de thuiszorgorganisaties (hulpmiddelen uitleen). 2.4.2 Incidenteel gebruik Indien de rolstoel alleen gebruikt gaat worden voor incidentele verplaatsingen, zoals een dagje uit, wordt er geen rolstoel vanuit de WMO verstrekt. Er kan alleen aanspraak worden gemaakt op een rolstoel verstrekt vanuit de WMO als er sprake is van een dagelijks verplaatsingprobleem.
10
2.4.3 Rolstoelvoorziening voor AWBZ-bewoners Bewoners van AWBZ-instellingen komen niet in aanmerking voor een rolstoel vanuit de WMO, als zij verblijf én behandeling van de AWBZ instelling ontvangen. Deze behandeling moet plaatsvinden binnen de instelling van verblijf. Is dit niet het geval, dan komt men in aanmerking voor een rolstoel vanuit de WMO. Er moet hierbij sprake zijn van daadwerkelijk wonen en behandelen binnen deze instelling. Een indicatie voor verblijf zonder dat deze verzilverd is (of verzilverd kan worden), zorgt er voor dat een rolstoel vanuit de WMO verstrekt moet worden. 2.4.4 Tweede rolstoelvoorziening Het kan noodzakelijk zijn dat een persoon naast de rolstoel voor dagelijks zittend gebruik ook een rolstoel voor incidenteel gebruik nodig heeft. Dit in verband met verplaatsingen waarbij de rolstoel voor dagelijks gebruik niet meegenomen kan worden. Op de plaats van bestemming ontstaat er zodoende een verplaatsingsprobleem. Ook kan het mogelijk zijn dat er twee rolstoelvoorzieningen nodig zijn als er sprake is van een woning met twee (of meer) woonlagen. Hierbij is een traplift aanwezig en zal er een rolstoel op de begane grond en op de etage noodzakelijk zijn. Voorwaarde hierbij is dat er een (zelfstandige) transfer mogelijk moet zijn van rolstoel naar lift en omgekeerd. 2.4.5 Accessoires Accessoires die geen onderdeel uitmaken van de rolstoel zelf, zoals schootskleden en regenkleding, worden niet verstrekt in het kader van de WMO. 2.5.5 Haalbaarheids- en gewenningslessen Er wordt onderscheid gemaakt tussen haalbaarheidslessen en gewenningslessen. - Haalbaarheidslessen: de leverancier van het hulpmiddel ziet dit element als onderdeel van de selectie. In dit traject wordt immers bepaald of het gekozen hulpmiddel voldoet aan de eisen met betrekking tot de adequaatheid. Deze haalbaarheidslessen vallen daarom onder de selectie en worden gezien als service. Mocht uit de selectie blijken dat de leverancier twijfels heeft of de voorziening voor de klant haarbaar is, zal dit aan de gemeente doorgegeven worden. Er moet dan onderzoek gedaan worden door een ergotherapeut om de haalbaarheid te onderzoeken. - Gewenningslessen: deze gewenningslessen volgen uit de beoordeling van de haalbaarheidslessen. Deze gewenninglessen vallen niet onder de service van de leverancier en zullen als apart "product" worden geleverd.
11
Beleidsregel 3 Zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel 3.1 Definitie/omschrijving van beperking(en) Er worden beperkingen ervaren in het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Het is vanwege een beperking, chronisch psychische probleem, psychosociaal probleem en/of financiële draagkracht niet mogelijk gebruik te maken van eigen vervoer (fiets, brommer of auto). Het is ook niet mogelijk openbaar vervoer te bereiken en te gebruiken. 3.2 Oplossingen Er moet gezocht worden naar oplossingen die compensatie bieden voor de vervoersbehoefte binnen de regio Tilburg. Binnen de mogelijke oplossingen wordt een onderscheid gemaakt tussen oplossingen voor vervoersproblemen op de korte afstand (100 tot 1000 meter vanuit het eigen huis) en de langere afstand (1 tot 20 km). Voor beide vervoersproblemen kunnen verschillende voorzieningen getroffen worden. De mogelijke oplossingen hangen af van de vervoersbehoeften en de beperkingen van het individu. Ook de mogelijkheden om zelf oplossingen voor de ervaren vervoersproblemen te vinden, zijn afhankelijk van individuele factoren (o.a. inkomen). Wordt er een melding gemaakt van een vervoersprobleem, dan zal er in de volgende volgorde gezocht worden naar mogelijke oplossingen: Voorliggende voorziening: openbaar vervoer, collectief vervoer, recht op vervoer op basis van andere wettelijke regelingen (o.a. WIA, IWIA). Algemeen gebruikelijke voorziening: bijvoorbeeld reguliere fiets, fiets met trapondersteuning, eigen auto of een met een auto vergelijkbare voorziening. Algemene voorziening: scootmobielpool. Individuele voorziening: scootmobiel, aangepaste fiets, collectieve vervoersvoorziening in de vorm van de Regiotaxi, autoaanpassing, financiële tegemoetkoming gebruik eigen auto, vergoeding gebruik taxi. 3.3 Definitie/omschrijving van individuele voorzieningen 3.3.1 Scootmobiel Als er sprake is van een vervoersprobleem op korte afstand van de woning (100 tot 1000 meter van de woning) kan dit vervoersprobleem gecompenseerd worden door middel van een scootmobiel. (Er zijn diverse modellen beschikbaar met ieder eigen specificaties.) 3.3.2 Aangepaste fiets De aangepaste fiets is te gebruiken op zowel de korte afstand van het huis als de wat grotere afstanden van huis. Dit vervoersmiddel is bedoeld voor mensen, die vanwege hun beperking(en) geen gebruik kunnen maken van een reguliere fiets (met of zonder trapondersteuning). Voor deze mensen is het gebruik van een scootmobiel geen adequate optie. Dit kan zijn in verband met leeftijd of beperkingen waardoor het in beweging blijven een belangrijke factor is voor de persoon in kwestie. 3.3.3 Collectieve vervoersvoorziening in de vorm van de Regiotaxi Deze voorziening compenseert de vervoersbehoefte op de langere afstanden binnen de regio Tilburg (1-20 km.). Voor deze voorziening kan men in aanmerking komen als er geen gebruik gemaakt kan worden van het aanwezige openbare vervoer of eigen vervoer. Zoals de naam al aangeeft, gaat het hierbij om een collectief geregelde taxiservice die het vervoer binnen de regio regelt. Indien het inkomen benden een gestelde grens blijft, kan tegen betaling van een gereduceerd tarief gebruik gemaakt worden van deze voorziening. Er kunnen aanvullende eisen aan het vervoer worden gesteld. Hiervoor zijn verschillende taxivormen beschikbaar. 3.3.4 Autoaanpassing Als een persoon met beperkingen beschikt over een auto en deze auto vanwege de beperkingen niet meer kan gebruiken, kan er een autoaanpassing toegekend worden. Hierbij gaat het om een financiële vergoeding voor het laten plaatsen van de benodigde aanpassingen aan een al aanwezige auto. 3.3.5 Auto verstrekt in bruikleen
12
Er kan een auto in bruikleen worden verstrekt in zeer speciale gevallen waarin alle overige vervoersvoorzieningen niet op adequate wijze in de vervoersbehoefte kunnen voorzien. 3.3.6 Financiële tegemoetkoming gebruik eigen auto Als een persoon in aanmerking komt voor een voorziening in de vorm van een autoaanpassing of een bruikleen auto, komt die persoon automatisch in aanmerking voor een financiële vergoeding voor het gebruik van deze auto. 3.3.7 Financiële tegemoetkoming taxivervoer Als een belanghebbende geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, als collectief vervoer in de vorm van de Regiotaxi niet mogelijk is, eigen vervoer niet beschikbaar is en op geen enkele andere manier een goedkopere passende vervoersvoorziening gegeven kan worden, wordt aan belanghebbende een bedrag verstrekt om met een reguliere (rolstoel)taxi te reizen. Dit bedrag wordt vastgesteld op grond van het feitelijk vervoerspatroon van belanghebbende, maar met een maximum van 2000 kilometer tegen een bedrag dat met het taxibedrijf wordt afgesproken, maar maximaal het goedkoopste tarief van de reguliere (rolstoel)taxi. 3.4 Uitsluitingcriteria/Toetsingscriteria 3.4.1 Algemeen Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft bijvoorbeeld al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen), is er geen noodzaak om compensatie te bieden. Dit omdat er geen vervoersprobleem is, of omdat men het vervoersprobleem zelf kan oplossen. Als door gevolg van de beperkingen het inkomen daalt en het beschikken over een eigen vervoersmiddel niet meer tot de financiële mogelijkheden behoort, dan bestaat er reden een vervoersvoorziening 3.4.2 Primaat van collectief vervoer Als het openbaar vervoer niet bereikt of gebruikt kan worden (de maximale loopafstand bedraagt minder dan 800 meter binnen 20 minuten) en ook eigen vervoer (auto, (brom)fiets met of zonder trapondersteuning) geen oplossing voor de ervaren vervoersproblemen biedt, dan komt men in aanmerking voor een vervoersvoorziening. Er zal in dit geval eerst beoordeeld worden of het door het college geregelde collectieve vervoer een adequaat middel is om in de vervoersbehoefte te voorzien voordat er gekeken wordt naar mogelijke individuele voorzieningen. 3.4.3 Inkomensgrens Om in aanmerking te kunnen komen voor het door het college geregelde collectieve vervoer mag het inkomen niet boven een gesteld norminkomen komen. Dit norminkomen is bepaald op 1.5 x de bijstandsnorm. Van mensen die een inkomen hebben boven deze norm mag verwacht worden dat ze de kosten van het vervoer zelf kunnen dragen. Er wordt van deze groep mensen verwacht dat ze in staat zijn de kosten voor het gebruik van een auto te kunnen dragen. Hieraan wordt gekoppeld dat ze ook in staat worden geacht de kosten voor het gebruik van overig vervoer te kunnen dragen indien ze geen beschikking hebben over een auto. 3.4.4 Sociaal vervoer De compensatieplicht voor het vervoer is beperkt tot het sociaal vervoer. Het moet mensen in staat stellen de voor hen noodzakelijke sociale contacten te onderhouden. Hierdoor wordt het vervoer naar/van werk uitgesloten. Ook het vervoer naar/van school valt buiten de compensatieplicht van de WMO. Het vervoer in verband met dagbehandeling in een of geregeld door een AWBZ instelling valt evenmin onder de compensatieplicht van de WMO. Voor alle bovengenoemde bestemmingen zijn andere wettelijke regelingen aanwezig. 3.4.5 Vervoer in verband met vrijwilligerswerk Er wordt geen rekening gehouden met het gebruik maken van een vervoersvoorziening om vrijwilligerswerk te doen als de vrijwilligersorganisatie een reiskostenvergoeding geeft voor het doen van dit vrijwilligerswerk. In gevallen waarin dit niet van toepassing is, kan er rekening gehouden worden met de omvang van de toegekende vervoersvoorziening.
13
3.4.6 Vervoersbehoefte buiten de regio In beginsel zorgt het college niet voor vervoer buiten de regio. Voor dit vervoer zijn andere vervoerwijzen beschikbaar. In bepaalde bijzondere situatie zal er wel sprake zijn van compensatie van de vervoersbehoefte buiten de regio. Het gaat hierbij om de volgende beoordelingscriteria: De bovenregionale contacten moeten alleen door de belanghebbende in stand gehouden kunnen worden. De "andere" kant is niet in de mogelijkheid een bezoek af te leggen. Het is niet mogelijk het contact op een andere wijze (telefoon, e-mail of brief) in stand te houden. Het gaat om contacten die, gezien de situatie van de belanghebbende, zodanig zijn dat het niet kunnen onderhouden van de contacten leidt tot vereenzaming. Bij medisch vervoer dat niet door voorliggende voorziening vergoed wordt, bestaat een compensatieplicht vanuit de WMO. 3.4.7 Aanpassingen aan woning om vervoersvoorziening bruikbaar te maken Er kan pas een vervoersvoorziening voor de korte afstand worden toegekend als de woning of het wooncomplex geschikt is om de vervoersvoorziening te stallen. Er zullen geen aanpassingen aan de woning worden gerealiseerd om het stallen en zodoende het gebruik van een vervoersvoorziening mogelijk te maken (denk hierbij aan verbreden van poorten en bergingsdeuren, aanbrengen van oplaadpunten enz.). Uitzondering wordt gemaakt voor het bereikbaar maken van de woning of het wooncomplex. 3.4.8 Auto verstrekt in bruikleen Er kunnen hele speciale gevallen zijn waarbij alle hierboven genoemde oplossingen en voorzieningen de vervoersbehoefte niet op een adequate wijze compenseren. In deze gevallen kan een auto in bruikleen worden verstrekt. Bij een eventuele toekenning van deze voorziening moet een grondig onderzoek gedaan zijn, waarbij er geen enkele twijfel bestaat over het niet bruikbaar en haalbaar zijn van een andere vervoersvoorziening om in de vervoersbehoefte te voorzien.
14
Beleidsregel 4 Mogelijk maken van sociale contacten en deelnemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten 4.1 Definitie/omschrijving van beperkingen Het is vanwege beperkingen niet mogelijk om sociale contacten te onderhouden en deel te nemen aan maatschappelijke, religieuze en recreatieve activiteiten. Er zijn zodoende problemen bij de deelname aan het leven van alledag. 4.2 Oplossingen Er moet gezocht worden naar oplossingen die compensatie bieden voor de beperkingen, ondervonden bij deelname aan het leven van alledag. Deze beperkingen kunnen niet door de eerdere resultaatgebieden worden gecompenseerd. Als er melding gemaakt wordt van een probleem bij het deelnemen aan het leven van alledag, zal in de volgende volgorde gezocht worden naar mogelijke oplossingen: voorliggende voorzieningen, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen en individuele voorzieningen. Omdat dit resultaat geen duidelijke grenzen heeft voor wat betreft de compensatieplicht, zal een grondig onderzoek essentieel zijn. Het moet duidelijk zijn dat de enige manier waarop de deelname aan het leven van alledag gerealiseerd kan worden, is door middel van het verstrekken van een individuele voorziening. Met name bij voorzieningen voor (top)sportbeoefening bestaat de mogelijkheid van sponsoring. Hierdoor kan de voorziening via een eigen oplossing aangeschaft en onderhouden worden, waardoor er geen compensatieplicht meer vanuit de WMO bestaat. De reikwijdte van oplossingen zal de komende jaren door jurisprudentie worden bepaald. Deze jurisprudentie zal leidend zijn voor het te voeren onderzoek. 4.3 Omschrijving van individuele voorzieningen Het is vanwege de aard van het resultaatgebied niet mogelijk om op voorhand aan te geven in welke vorm de compensatie kan worden geboden. De behoefte van belanghebbende zal leidend zijn en vanuit deze behoefte vindt een onderzoek plaats. Het onderzoek richt zich op de vraag of er sprake is van een compensatieplicht. Is er sprake van compensatieplicht, dan wordt bekeken op welke manier de compensatie vorm krijgt. 4.4 Toetsingscriteria 4.4.1 Algemeen Als het ervaren probleem een vervoersprobleem betreft, zal eerst gekeken worden of dit probleem via het resultaatgebied "lokaal verplaatsen per vervoermiddel" gecompenseerd kan worden. 4.4.2 Sociale contacten Het is noodzakelijk voor het toekennen van een voorziening dat de voorziening het sociaal contact vergroot. Het niet toekennen van de voorziening zorgt voor een beperkte deelname aan het leven van alledag.
15
Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg
Vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders op 26 april 2011
16
Inhoud Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen
Blz.
Artikel 1.1 Artikel 1.2
Begripsbepalingen………………………………………………………………………. Algemeen gebruikelijke voorzieningen……………………………………………
4 4
Hoofdstuk 2
Eigen bijdragen, eigen aandeel
Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel
De eigen bijdrage, het eigen aandeel in de kosten……………………………. Omvang van de eigen bijdrage, het eigen aandeel……………………………. Bedrag per periode van vier weken……………………………………………….. Overgangsbepaling ……………………………………………………………………. Beperkingen………………………………………………………………………………
2.1 2.2 2.3. 2.4. 2.5
Hoofdstuk 3
Verstrekkingsvormen en typen van individuele voorzieningen
Artikel Artikel Artikel Artikel
Keuzevrijheid…………………………………………………………………………….. Voorziening in natura………………………………………………………………….. Financiële tegemoetkoming………………………………………………………….. Persoonsgebonden budget…………………………………………………………….
3.1 3.2 3.3. 3.4
Hoofdstuk 4
Hulp bij het huishouden
Artikel 4.1 Artikel 4.2 Artikel 4.3
Aantal uren hulp ……………………………………………………………………….. Hulp in natura ………………………………………………………………………….. Vaststelling persoonsgebonden budget hulp bij het Huishouden
Hoofdstuk 5
Wonen in een geschikt huis
Artikel 5.1 Artikel 5.2 Artikel 5.3
Verstrekkingsvorm……………………………………………………………………… PGB …………………………………………………………………………………………. Overige tegemoetkomingen 1. De tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten…………. 2. Vergoeding voor tijdelijke huisvesting……………………………….. 3. Vergoeding voor huurderving……………………………………………. 4. Bezoekbaar maken………………………………………………………….. 5. Tijdelijke uisvesting………………………………………………….….… 6. Huurderving…………………………………………………………………… Woonvoorzieningen van niet bouwkundige of technische aard…………… Het primaat van verhuizen…………………………………………………………… Onderhoud keuring en reparatie…………………………………………………… Terugbetalen bij verkoop……………………………………………………………..
Artikel Artikel Artikel Artikel
5.4. 5.5. 5.6. 5.7
Hoofdstuk 6
Individuele voorzieningen voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 6.1 Artikel 6.2
PGB voor vervoersvoorzieningen binnen kernassortiment…………………. PGB voor vervoersvoorzieningen binnen kernassortiment met maatwerk en/of modulaire aanpassingen……………………………………….. PGB voor vervoersvoorzieningen buiten kernassortiment…………………. PGB voor onderhoud, reparatie en verzekering van de Vervoersvoorziening………………………………………………………………… PGB voor de alternatieve voorziening voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel…………………………………………………………………… Financiële tegemoetkoming…………………………………………………………. Inkomensgrens……………………………………………………………………………
Artikel 6.3 Artikel 6.4 Artikel 6.5 Artikel 6.6 Artikel 6.7
17
5 5 5 6 6
8 8 8 8
11 11 11
13 13 14 14 15 15 15 15 15 16 16 16
17 17 17 17 17 17 17
Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel Artikel
6.8 6.9 6.10 6.11 6.12 6.13 6.14
Collectief vraagafhankelijk vervoer (Regiotaxi')…………………………….…. Tegemoetkomingen vervoer…………………………………………………………. Individuele vervoersvoorziening voor bovenregionaal gebruik…………… Weekendvervoer…………………………………………………………………………. Autoaanpassing………………………………………………………………………….. Parkeerontheffing / parkeerplaats…………………………………………………. Besparingsbijdrage………………………………………………………………………
Hoofdstuk 7
Individuele voorzieningen voor het verplaatsen in en rond de woning
Artikel 7.1. Artikel 7.2.
PGB voor rolstoelvoorzieningen binnen kernassortiment………………… PGB voor rolstoelvoorzieningen binnen kernassortiment met maatwerk en /of modulaire aanpassingen………………………………………………….. PGB voor rolstoelvoorzieningen buiten kernassortiment…………..……… PGB voor onderhoud, reparatie en verzekering van rolstoelen……………. PGB voor de alternatieve voorziening voor het verplaatsen in en rond de woning…………………………………………………………………………..…. Financiële tegemoetkoming……………………….…………………………..…..
Artikel 7.3 Artikel 7.4 Artikel 7.5 Artikel 7.6 Hoofdstuk 8
Individuele voorzieningen voor het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden
Artikel 8.1
Gemaximeerde financiële vergoeding voor individuele Sportvoorziening……………………………………………………………………. PGB voor de alternatieve voorziening voor het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden………………...…..
Artikel 8.2
Hoofdstuk 9
Samenhangende afstemming en heronderzoek
Artikel 9.1 Artikel 9.2
Samenhangende afstemming………………………………………………………… Heronderzoek……………………………………………………………………..…….
18 18 18 19 19 19 19
20 20 20 20 20 20
21 21
22 22
Hoofdstuk 10 Overige bepalingen Artikel 10.1
Citeertitel………………………………………………………………………..……..
23
Bijlage 1
Overzicht subsidiabele kostenposten woningaanpassingen………………..
24
Bijlage 2
Extra bouw- en grondkosten………………………………………………………….
25
Bijlage 3
Kosten van onderhoud, keuring en reparatie………………………………..…
27
Bijlage 4
Het Collectief Vraagafhankelijk vervoer (Regiotaxi Midden Brabant)...…
28
Bijlage 5
Het weekendvervoer……………………………………………….…….……………..
30
Bijlage 6
PGB 2011 per voorzieningencategorie ………………………………………….. Voor voorzieningen die in het kernassortiment zijn opgenomen
31
Bijlagen
18
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1.1 Begripsbepalingen In dit besluit wordt verstaan onder: a. Verzamelinkomen: zoals bedoeld in artikel 2.18 van de Wet inkomstenbelasting 2001. b. Belastbaar loon: zoals bedoeld in artikel 9 van de Wet op de loonbelasting 1964. c. Peiljaar: het tweede kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin aan een persoon maatschappelijke ondersteuning is verleend. d. Kernassortiment natura voorzieningen: voor de voorzieningen in natura wordt gewerkt met een kernassortiment. Dit is het brede assortiment dat is aanbesteed door de gemeente Tilburg. e. Verordening: Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg. f. College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Artikel 1.2 Algemeen gebruikelijke voorzieningen Als algemeen gebruikelijke voorzieningen worden aangemerkt:
Bromfiets en soortgelijke vervoermiddelen, zoals snorfiets, bromscooter dan wel andersoortige fiets met hulpmotor zoals een Spartamet, fiets met trapondersteuning e.d.; Wasdroger); Keramische kookplaat / inductiekookplaat; Automatische transmissie; Douchegelegenheid; Douche op glijstang; Centrale verwarming en thermostatische radiatorkranen; Eénhandel-mengkraan; Halogeenverlichting voor slechtzienden; Thermosstatische mengkraan; Verhoogde toilet. N.b. Als gehandicapten door hun beperkingen volledig rolstoelafhankelijk zijn en vanwege het maken van een transfer vanuit de rolstoel naar de toilet en terug een verhoogde toilet nodig hebben, wordt de verhoogde toilet niet als algemeen gebruikelijk aangemerkt.
19
Hoofdstuk 2. Artikel 2.1
Eigen bijdragen, eigen aandeel De eigen bijdrage, het eigen aandeel in de kosten
De gemeente Tilburg vraagt voor alle individuele voorzieningen, waarvoor dit binnen het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning is toegestaan, een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten tot het maximum dat op grond van het Besluit maatschappelijke ondersteuning (Staatsblad 2006, nr. 450 / Staatscourant 2010,nr. 18021 ) is toegestaan, tenzij in het vervolg van dit hoofdstuk hiervan wordt afgeweken. Artikel 2.2
Omvang van de eigen bijdrage, het eigen aandeel
1. De eigen bijdrage / het eigen aandeel in de kosten die/dat de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar moet betalen bedraagt € 17,80 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 22.636 het bedrag van € 17,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 22.636; 2. De eigen bijdrage / het eigen aandeel in de kosten die/dat de ongehuwde persoon van 65 jaar of ouder moet betalen bedraagt € 17,80 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 15.838 het bedrag van € 17,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 15.838; 3. De eigen bijdrage / het eigen aandeel in de kosten die/dat gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar moeten betalen bedraagt € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 27.902 het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 27.902; 4. De eigen bijdrage / het eigen aandeel in de kosten die/dat gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn moeten betalen bedraagt € 25,40 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 22.100 het bedrag van € 25,40 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 22.100. Artikel 2.3. Bedrag per periode van vier weken 1. Indien een voorziening bestaat uit het verschaffen in eigendom van een roerende zaak dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die in eigendom is van de aanvrager, dan wordt gedurende een periode van 39 maal vier weken een eigen bijdrage of een eigen aandeel in de kosten in rekening gebracht. Het bedrag per periode wordt berekend door de kosten van de voorziening te delen door 39. 2. Indien een voorziening bestaat uit het verschaffen in bruikleen van een woonvoorziening die eigendom is van de gemeente, dan wel een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die de aanvrager huurt, dan wordt gedurende een periode van 39 maal vier weken een eigen bijdrage of een eigen aandeel in de kosten in rekening gebracht. Het bedrag per periode wordt berekend door de kosten van de voorziening te delen door 39. 3. Indien een voorziening bestaat uit het verschaffen van een eenmalige financiële tegemoetkoming, dan wordt gedurende een periode van 39 maal vier weken een eigen aandeel in de kosten in rekening gebracht. Het bedrag per periode wordt berekend door de kosten van de voorziening te delen door 39. 4. Indien een voorziening bestaat uit het verschaffen van een periodieke financiële tegemoetkoming, dan wordt per periode van vier weken een eigen aandeel in de kosten in rekening gebracht, zolang de verstrekking voortduurt. Het bedrag per periode is gelijk aan het periodiek verstrekte bedrag. 5. Indien een voorziening bestaat uit het verschaffen in bruikleen van een roerende zaak door een leverancier met wie de gemeente een contract heeft afgesloten, dan wordt per periode van vier
20
weken een eigen bijdrage in rekening gebracht, zolang de verstrekking in bruikleen voortduurt. Het bedrag per periode is gelijk aan het periodiek verstrekte bedrag. Artikel 2.4. Overgangsbepaling 1. De persoon aan wie vóór 1 maart 2010 een voorziening door of namens de gemeente in bruikleen is verstrekt, waarvoor hij op grond van het in 2009 geldende Besluit Wmo 2009 geen eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten verschuldigd was, is pas vanaf 3 maanden nadat hem in een beschikking is meegedeeld dat hij een eigen bijdrage of een eigen deel voor die voorziening moet betalen, de eigen bijdrage of het eigen aandeel in de kosten verschuldigd. 2. De persoon aan wie vóór 1 maart 2010 een (forfaitaire) financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget is verstrekt die resp. dat periodiek (bijvoorbeeld maandelijks of jaarlijks wordt betaald, waarvoor hij op grond van het in 2009 geldende Besluit Wmo 2009 geen eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten verschuldigd was, is pas vanaf 3 maanden nadat hem in een beschikking is meegedeeld dat hij een eigen bijdrage of een eigen deel voor die voorziening moet betalen, de eigen bijdrage of het eigen aandeel in de kosten verschuldigd 3. De persoon aan wie vóór 1 maart 2010 een voorziening verstrekt is in de vorm van een eenmalige (forfaitaire ) financiële tegemoetkoming of als een persoongebonden budget, waarvoor hij op grond van het in 2009 geldende Besluit Wmo 2009 geen eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten verschuldigd was, is voor deze voorziening ook vanaf 1 maart 2010 geen eigen bijdrage of aandeel in de kosten verschuldigd. 4a Voor de persoon aan wie vóór 1 maart 2010 een voorziening verstrekt is in de vorm van een eenmalige (forfaitaire ) financiële tegemoetkoming of als een persoongebonden budget, waarvoor hij op grond van het in 2009 geldende Besluit Wmo 2009 gedurende maximaal 13 perioden van 4 weken een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten verschuldigd was, blijft deze maximale periode ongewijzigd. 4b Van de persoon aan wie ten onrechte in de beschikking die in 2010 is afgegeven, meegedeeld is dat hij gedurende maximaal 13 periodes van 4 weken een eigen bijdrage of eigen aandeel verschuldigd is in plaats van 39 periodes van 4 weken, wordt een eigen bijdrage of een eigen aandeel gevraagd overeenkomstig de in de beschikking genoemde periode. 5a Hetgeen bepaald is in de leden 1, 2, 3 en 4 onder a van dit artikel is van overeenkomstige toepassing op voorzieningen die verstrekt worden op aanvragen die ingediend zijn vóór 1 maart 2010 en waarop pas na 1 maart 2010 een beslissing is genomen. 5b In afwijking van artikel 2.4, lid 5 onder a geldt het betalen van een eigen bijdrage niet voor trapliften die vóór 1 januari 2011 zijn verstrekt of die verstrekt worden op een aanvraag die vóór 1 januari 2011 is ingediend. De eigen bijdrage wordt wel opgelegd voor trapliften die na 1 januari 2011 worden verstrekt op een aanvraag die na 1 januari 2011 is ingediend. Artikel 2.5
Beperkingen
1. De eigen bijdrage of het eigen aandeel in de kosten mag nooit meer bedragen dan de kostprijs van de voorziening in natura, respectievelijk het bedrag van de PGB, het bedrag van de financiële vergoeding, het bedrag van de financiële tegemoetkoming, de maandhuur die de gemeente voor de verstrekte voorziening betaalt. Er wordt geen eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten meer gevraagd als degene aan wie de voorziening is verstrekt a. is overleden; b. is verhuisd en daardoor geen gebruik meer kan maken van de verstrekte woonvoorziening; c. te kennen heeft gegeven geen gebruik meer te willen maken van een andere dan de onder b genoemde voorziening en er ook feitelijk geen gebruik van maakt. 2. Een eigen bijdrage of eigen aandeel in de kosten van een voorziening wordt niet opgelegd als de voorziening bestaat uit een algemene voorziening (bijvoorbeeld een maaltijdvoorziening of scootermobielpool).
21
3. Een eigen bijdrage of het eigen aandeel in de kosten wordt niet opgelegd als de verstrekte voorziening bestaat uit Regiotaxi (collectief vraagafhankelijk vervoer) en bij weekendvervoer als bedoeld in artikel 5.4 respectievelijk 5.5 van dit Besluit. Bijlage 4 artikel 4 bij dit besluit. Let wel: De Wmo-gerechtigde die met de Regiotaxi reist, is echter wel een betaling verschuldigd overeenkomstig hetgeen bepaald is in Bijlage 4 bij dit Besluit. 4. Een eigen bijdrage of het eigen aandeel in de kosten wordt niet opgelegd als de verstrekte voorziening bestaat uit een gemeenschappelijke voorziening, zoals beschreven in artikel 4.9, onderdeel c van de Verordening Wmo. 5. De eigen bijdrage of het eigen aandeel in de kosten wordt niet opgelegd, als de voorziening bestaat uit accessoires en aanpassingen van hulpmiddelen, die niet meteen bij de eerste verstrekking van het betreffende hulpmiddel zijn aangebracht (dit geldt niet voor autoaanpassingen). 6. De eigen bijdrage of het eigen aandeel in de kosten wordt niet opgelegd: voor reparatie-, onderhouds-, verzekerings- en keuringskosten die niet bij de eerste verstrekking in de kosten van de voorziening zijn inbegrepen; over de jaarlijkse prijsverhoging (indexering) van de huurprijs die de gemeente betaalt voor hulpmiddelen.
22
Hoofdstuk 3
Verstrekkingsvormen en typen van individuele voorzieningen
Artikel 3.1 Keuzevrijheid Een individuele voorziening kan verstrekt worden in natura, als financiële tegemoetkoming of als persoonsgebonden budget. Artikel 3.2 Voorziening in natura 1. Bij het treffen van een voorziening in natura wordt in de beschikking vastgelegd: welke de te treffen voorziening is; wat de duur van de verstrekking is; hoe de voorziening in natura verstrekt wordt; en of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld. 2. Indien sprake is van een overeenkomst als bedoeld onder 1, is de verkrijger gehouden de voorwaarden in acht te nemen, die gelden op grond van de bruikleenovereenkomst, huurovereenkomst of dienstverleningsovereenkomst die is gesloten tussen de leverancier en de aanvrager resp. de gemeente en de aanvrager. 3. Bij de verstrekking in natura, in de vorm van collectief vervoer (Regiotaxi) moet de gerechtigde zich houden aan de voorwaarden en regels die voor dit vervoersysteem gelden en die hem door de gemeente of namens de gemeente door het Servicepunt Regiotaxi worden meegedeeld (zie o.a. bijlage 4 bij dit Besluit) Artikel 3.3. Financiële tegemoetkoming 1. Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking vastgelegd: voor welke te treffen voorziening de financiële tegemoetkoming bestemd is; wat de duur van de verstrekking is; of er sprake is van een overeenkomst waarin deze verstrekking is geregeld; welke voorwaarden op de verstrekking van toepassing zijn. 2. Betaling van de financiële tegemoetkoming vindt plaats aan de belanghebbende of op grond van de wet aan de eigenaar van de woning. 3. Jaarlijks per 1 januari worden de in dit Besluit opgenomen financiële tegemoetkomingen geïndexeerd op basis van het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens (CBS). Artikel 3.4 Persoonsgebonden budget 1. Op verzoek van aanvrager Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. 2.
Voorwaarden Op het persoonsgebonden budget zoals genoemd in artikel 6 van de wet, zijn de volgende voorwaarden van toepassing: a. een persoonsgebonden budget wordt alleen verstekt ten aanzien van individuele voorzieningen; b. de omvang van het persoonsgebonden budget is de tegenwaarde van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate te verstrekken voorziening in natura, indien nodig aangevuld met een vergoeding voor instandhoudingskosten en een eventuele verplichte WA-verzekering, zoals vastgelegd in dit Besluit; c. Bij het treffen van een voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt in de beschikking vastgelegd: voor welk te bereiken resultaat het persoonsgebonden budget gebruikt moet worden, eventueel aangevuld met een program van eisen waaraan bij de besteding voldaan moet worden; wat de omvang van het persoonsgebonden budget is en hoe deze omvang tot stand is gekomen; wat de duur is van de verstrekking waarvoor het persoonsgebonden budget bedoeld is; en welke regels gelden ten aanzien van verantwoording van het persoonsgebonden budget.
23
d.
e.
f.
Na verzending van de beschikking, met daarin vermeld de voorwaarden van het Persoonsgebonden budget, wordt het Persoonsgebonden budget, eventueel in delen, ter beschikking gesteld door storting op de rekening van de belanghebbende. Bij verstrekking van een persoonsgebonden budget is de verkrijger gehouden de voorwaarden in acht te nemen, die gelden op grond van de Overeenkomst persoonsgebonden budget gemeente Tilburg die is gesloten tussen de gemeente en de aanvrager. Een voorziening aangeschaft met een persoonsgebonden budget kan, zodra deze voorziening niet meer gebruikt wordt, onder verrekening van eventueel ingebrachte eigen middelen, door het college worden opgehaald en voor herverstrekking beschikbaar gesteld.
3. Afwijzingsgronden PGB Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien: a. op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de belanghebbende problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget en hiervoor geen beheerder kan worden aangewezen; b. de belanghebbende eerder een PGB is verleend op grond van deze verordening en de belanghebbende zich niet gehouden heeft aan de bij de verlening van dat eerdere PGB opgelegde verplichtingen; c. op grond van aanwijzingen, die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden, het ernstige vermoeden bestaat dat de belanghebbende het persoonsgebonden budget om financiële redenen niet kan aanwenden voor de aanschaf/inzet van de voorziening; d. de belanghebbende een zodanig progressief ziektebeeld heeft dat in geval van naturaverstrekking de voorziening niet in bruikleen maar middels een huurconstructie wordt verstrekt. 4. Indexering bedragen PGB a. Jaarlijks per 1 januari wordt het PGB voor hulp bij het huishouden geïndexeerd op basis van de prijsindex voor de CAO lonen in de gezondheids- en welzijnszorg van het CBS. b. Jaarlijks wordt per 1 januari het PGB voor hulpmiddelen binnen het kernassortiment geïndexeerd op basis van het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens (CBS) of, indien in een overeenkomst met een leverancier is overeengekomen, met het percentage dat is afgesproken. 5. Budgetperiode voor PGB hulpmiddelen a. Het PGB wordt geacht in ieder geval toereikend te zijn voor een periode overeenkomend met de normale afschrijvingstermijn die, voor zover van toepassing, geldt voor de met het PGB te verwerven voorziening (zie bijlage 6). b. Blijkt na afloop van de onder a genoemde periode dat de voorziening nog steeds voldoende compensatie biedt, dan wordt geen nieuw PGB beschikbaar gesteld. c. In het onder b genoemde geval verstrekt het college wel, indien nodig, een vergoeding voor instandhoudingskosten en een eventuele verplichte WA-verzekering. 6.
7
Algemene verplichtingen PGB Bij de verlening van het PGB gelden in ieder geval de volgende verplichtingen: a. het PGB wordt uitsluitend gebruikt voor betaling van de geïndiceerde voorziening en de daarmee samenhangende kosten; b. de geïndiceerde voorziening die de belanghebbende inkoopt met het PGB dient adequaat, veilig,op belanghebbende gericht en kwalitatief verantwoord te zijn; c. de belanghebbende dient een particuliere aansprakelijkheidsverzekering af te sluiten voor schade die door het gebruik van de voorziening aan derden kan ontstaan; d. de belanghebbende bewaart de rekening(en) en betalingsbewijs (betalingsbewijzen) van de met het PGB ingekochte geïndiceerde voorziening gedurende vijf jaar of, indien de normale afschrijvingsduur langer is dan deze termijn, overeenkomstig deze langere termijn en stelt deze desgevraagd ter beschikking van het college. Verantwoording PGB a. Het PGB voor hulp bij het huishouden is vanaf 1 januari 2011 verantwoordingsvrij. Dat betekent dat een klant de besteding van zijn budget niet hoeft te verantwoorden.
24
c. d.
e.
Wel kan de gemeente steekproefgewijs de klanten met een PGB bezoeken om te controleren of het PGB (nog) doelmatig wordt ingezet. Na aanschaf/realisering van een andere voorziening dan de onder a genoemde, verstrekt de budgethouder aan het college de nota/factuur van de aangeschafte voorziening. Na ontvangst van de in het vorige lid genoemde bescheiden wordt door het college beoordeeld of er aanleiding bestaat het persoonsgebonden budget geheel of ten dele terug te vorderen of te verrekenen. Het college kan in overleg met de accountant van de gemeente de volledige controle als bedoeld onder c en d ten aanzien van een of meer voorzieningen vervangen door een steekproefsgewijze controle.
25
Hoofdstuk 4
Hulp bij het huishouden
De op basis van artikel 4 lid 1 van de Wmo via compenserende maatregelen te bereiken resultaten zijn: a. een schoon en leefbaar huis; b. beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften; c. beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding; d. het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren e. wonen in een geschikt huis; Dit hoofdstuk gaat over de onder a tot en met d genoemde resultaten. Om deze resultaten te bereiken kan het nodig zijn om hulp bij het huishouden te verstrekken, hetzij in natura, hetzij in de vorm van een PGB. Onder artikel 4, lid 1 Wmo valt eveneens het resultaatgebied ”wonen in een geschikt huis”. Over dit resultaat gaat een apart hoofdstuk, Hoofdstuk 5 van dit Besluit. Artikel 4.1 Aantal uren hulp De compensatie die noodzakelijk is om het te behalen resultaat te bereiken wordt berekend in minuten. Artikel 4.2 Hulp in natura Als de belanghebbende hulp bij het huishouden in natura wil ontvangen, kan hij een keuze maken uit de door de gemeente gecontracteerde partijen. Om bedrijfseconomische overwegingen wordt de uurprijs van de verschillende leveranciers niet bekendgemaakt. Informatie over de uurprijzen is te krijgen bij LoketZ. Artikel 4.3 1.
Vaststelling persoonsgebonden budget hulp bij het huishouden
Vaststelling van de vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid van de Wet op de loonbelasting 1964 (vergoeding voor alfahulp). a. De vergoeding voor een arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 5, eerste lid van de Wet op de loonbelasting 1964 (vergoeding voor alfahulp) wordt aan de rechthebbende verstrekt in de vorm van een zogenaamde "alfacheque" ter waarde van € 12,80 per uur bruto. b. De cheques worden per periode aan de rechthebbende verstrekt in een aantal dat gelijk is aan het aantal uren alfahulp waarvoor de rechthebbende in die periode is geïndiceerd. c. Voor elk uur hulp dat de alfahulp daadwerkelijk huishoudelijke hulp verleend aan de rechthebbende, geeft de rechthebbende aan de alfahulp één alfacheque. d. De alfahulp kan de alfacheques eenmaal per periode van 4 weken ter verzilvering aanbieden aan 18K. 18K stort de tegenwaarde van de cheques op de bankrekening van de alfahulp.
2.
Vanaf 1 januari 2011 zijn de volgende PGB-tarieven van toepassing voor hulp bij het huishouden die niet vallen onder lid 1: 1) € 12,80 per uur. Dit tarief is bestemd voor klanten met een HBH1 of HBH2 indicatie die ondersteuning inkopen bij dienstverleners die vallen onder de Regeling Persoonlijke Dienstverlening aan Huis. Dit tarief is gelijk aan de financiële vergoeding voor een alfahulp (alfacheque), welke in essentie ook een PGB is. 2) € 19,33 per uur. Dit tarief is bestemd voor klanten met een HBH1 indicatie die ondersteuning inkopen bij een (gecertificeerde) thuiszorgorganisatie, schoonmaakbedrijf of een ZZP'er. Dit tarief is gelijk aan de kostprijs van de Voorziening in natura (HBH1). 3) € 25,50 per uur. Dit tarief is bestemd voor klanten met een HBH2 indicatie die ondersteuning inkopen bij een (gecertificeerde) thuiszorgorganisatie, schoonmaakbedrijf of een ZZP'er. Dit tarief is gelijk aan de kostprijs van de Voorziening in natura (HBH2).
3. Uitbetaling PGB
26
a. Het PGB voor hulp bij het huishouden wordt bruto uitgekeerd. Dit betekent dat de belanghebbende zelf nog de verschuldigde eigen bijdrage moet afdragen aan het CAK. b. Het PGB wordt per 4 weken uitbetaald; uitbetaling vindt altijd plaats aan de klant. 4 Verantwoording en controle van het PGB Het PGB voor hulp bij het huishouden is vanaf 1 januari 2011 verantwoordingsvrij. Dat betekent dat een klant de besteding van zijn budget niet hoeft te verantwoorden. Wel kan de gemeente steekproefgewijs de klanten met een PGB bezoeken om te controleren of het PGB (nog) doelmatig wordt ingezet. 5. Ondersteuning voor PGB-houder hulp bij het huishouden a. Het College heeft de SVB gecontracteerd die de PGB houder voor hulp bij het huishouden kan ondersteunen bij de verplichtingen die het PGB met zich meebrengt. b. Deze ondersteuning bevat: Vraagbaak functie Collectieve verzekering voor wettelijke aansprakelijkheid en rechtsbijstand Indien van toepassing de totale salarisadministratie Indien van toepassing een vergoeding voor loondoorbetaling bij ziekte en arbodienstverlening.
27
Hoofdstuk 5
Wonen in een geschikt huis
De op basis van artikel 4 lid 1 van de Wmo via compenserende maatregelen te bereiken resultaten zijn: a. een schoon en leefbaar huis; b. beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften; c. beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding; d. het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren; e. wonen in een geschikt huis. Dit hoofdstuk gaat over het onder e genoemde resultaat. Om dit resultaat te bereiken kan het nodig zijn om een woonvoorziening te verstrekken, hetzij in natura, hetzij in de vorm van een PGB of in de vorm van een financiële tegemoetkoming. Zie voor de overige 4 resultaatgebieden Hoofdstuk 4 van dit Besluit. Artikel 5.1 Verstrekkingsvorm 1. De individuele voorzieningen binnen het resultaatgebied “wonen in een geschikt huis” kunnen worden verstrekt als PGB, als voorziening in natura of als een financiële tegemoetkoming. 2. De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor woonvoorzieningen wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in door de gemeente opgestelde kostenberekening dan wel de door het college geaccepteerde offerte. 3. Bij het opstellen van de kostenberekening en bij de beoordeling van de offerte wordt rekening gehouden met wat bepaald is in: a. Bijlage 1 bij dit besluit: Overzicht subsidiabele kostenposten woningaanpassingen; b. Bijlage 2 bij dit besluit: Extra bouw- en grondkosten. 4. Voorzieningen in natura zijn: a. voorzieningen die binnen of buiten het kernassortiment hulpmiddelen van de gemeente vallen en die de leverancier met wie de gemeente een contract heeft afgesloten aan de belanghebbende in bruikleen geeft; b. (trap)liften die door de gemeente in bruikleen worden gegeven. c. Woonvoorzieningen van niet bouwkundige of technische aard worden, met uitzondering van voorzieningen in verband met woningsanering, in bruikleen verstrekt als de nieuwprijs hoger is dan € 700,00 en verwacht wordt dat deze wijze van verstrekking de goedkoopst adequate is, tenzij de belanghebbende een PGB voor de voorziening vraagt. Artikel 5.2 PGB 1. PGB voor hulpmiddelen in het kader van wonen binnen het kernassortiment a. Het persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen in het kader van wonen, die binnen het kernassortiment van de gemeente Tilburg vallen, wordt per voorzieningencategorie vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening. b. Deze bedragen zijn vastgelegd in bijlage 6. c. Deze basisbedragen worden, indien van toepassing, verhoogd met een bedrag voor maatwerk en/of modulaire aanpassingen. d. De noodzaak voor maatwerk en/of modulaire aanpassingen wordt vastgesteld op basis van het medisch advies en/of het selectierapport van de voorziening. e. Het PGB voor maatwerk en/of modulaire aanpassingen wordt bepaald op basis van de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in het door het college geaccepteerde offerte. Er bestaat de verplichting om minimaal twee offertes te vragen. f. De PGB-bedragen bedoeld in dit artikel onder a en c vormen tezamen het totale PGB voor de voorziening. 2. PGB voor hulpmiddelen in het kader van wonen buiten het kernassortiment Het persoonsgebonden budget voor hulpmiddelen in het kader van wonen die buiten het kernassortiment van de gemeente Tilburg vallen wordt bepaald op basis van de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte. Er bestaat de verplichting om minimaal twee offertes te vragen, met daarin (indien van toepassing) opgenomen een indicatie voor de onderhoudskosten gedurende de afschrijvingsduur.
28
3 PGB voor onderhoud en reparatie van hulpmiddelen in het kader van wonen a. Het persoonsgebonden budget voor onderhoud, reparatie voor hulpmiddelen in het kader van wonen is een vast bedrag op jaarbasis. b. De vaste bedragen zijn vastgelegd in bijlage 6. c. Het PGB voor onderhoud en reparatie worden jaarlijks uitgekeerd. 4. PGB voor woningaanpassing a. Het PGB voor de woningaanpassing wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte. Er bestaat de verplichting om minimaal twee offertes te vragen. b. Indien de belanghebbende niet de eigenaar is van de woning waarin de woningaanpassing dient te worden aangebracht, wordt het PGB voor de woningaanpassing betaald aan de eigenaar van de woning. 5. PGB voor keuring, onderhoud en reparatie a. Het persoonsgebonden budget wordt verstrekt voor keuring, onderhoud en reparatie van de hieronder opgesomde voorzieningen: stoelliften; rolstoel- of sta-plateauliften; woonhuisliften; hefplateauliften; balansliften; de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel; elektromechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren; toilet voorzien van onderspoel en toiletföhn. b. De omvang van het PGB wordt na overleg van de factuur achteraf bepaald en betaald. Artikel 5.3 Overige tegemoetkomingen 1. De tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten a. Geen verhuis en inrichtingskosten wordt verstrekt als sprake is van een algemeen gebruikelijke verhuizing. Dit betekent dat geen tegemoetkoming voor de verhuis- en inrichtingskosten wordt toegekend indien deze tegemoetkoming is aangevraagd voor een verhuizing waarvan voorzienbaar was (verwacht kon worden) dat deze gezien de leeftijd , gezinssituatie of woonsituatie van belanghebbende noodzakelijk zou worden en er geen sprake is van een onverwacht optredende noodzaak. Onder deze verhuizingen vallen ook verhuizingen zoals het voor de eerste keer zelfstandig gaan wonen en verhuizingen naar AWBZ instellingen. b. Als geen sprake is van een verhuizing als bedoeld onder 1, kan de hoofdbewoner van de woonruimte een gemaximeerde tegemoetkoming ontvangen van € 1.867,00 c. Een persoon, die op verzoek van de gemeente, ten behoeve van een gehandicapte een aangepaste woonruimte ontruimt, komt in aanmerking voor een gemaximeerde tegemoetkoming van € 3.349,43. 2.
Vergoeding voor tijdelijke huisvesting a. De hoogte van de vergoeding in de kosten van tijdelijke huisvesting bedraagt: 1. de werkelijke kosten met een maximum van € 643,-- per maand, als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte; 2. de werkelijke kosten met een maximum van € 321,-- per maand ter tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte. b. De hoogte van een door burgemeester en wethouders te verlenen vergoeding in de kosten van tijdelijke huisvesting, is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 lid 1 sub a van de Wet op de Huurtoeslag.
29
c.
d. e.
De tegemoetkoming wordt verleend uitsluitend voor de periode dat de aan te passen woonruimte ten gevolge van het realiseren van de woningaanpassing niet bewoond kan worden en de belanghebbende als gevolg daarvan voor dubbele woonlasten komt te staan. De vergoeding wordt maximaal zes maanden verstrekt; De vergoeding wordt verstrekt aan de hoofdbewoner van de woonruimte.
3. Vergoeding voor huurderving a. De hoogte van de vergoeding in de kosten van huurderving is gelijk aan de kale huur van de woonruimte, met een maximum van € 643,--. b. De vergoeding wordt maximaal zes maanden verstrekt; c. De eerste maand komt niet in aanmerking voor vergoeding. 4. Bezoekbaar maken 1. Een woonvoorziening wordt slechts verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen. 2. In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een AWBZ-instelling. 3. Onder bezoekbaar maken wordt uitsluitend verstaan dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken 4. De aanvraag voor het bezoekbaar maken wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat. 5. Het bedrag dat als maximum verstrekt wordt bij het bezoekbaar maken bedraagt € 5.789,-. 5. Tijdelijke huisvesting 1. Het college kan een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van tijdelijke huisvesting die door de belanghebbende moeten worden gemaakt in verband met het aanpassen van zijn huidige woonruimte of de nog te betrekken woonruimte. 2. De bedoelde financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting omvat de werkelijke kosten tot een maximumbedrag per maand, als hierna aangegeven: Voor tijdelijke huisvesting in een zelfstandige woonruimte € 438,00 per maand; Voor tijdelijke huisvesting in een niet zelfstandige woonruimte € 219,00 per maand. 6. Huurderving a. In geval van huurbeëindiging van een aangepaste woonruimte, die voor meer dan een door het college vast te stellen bedrag is aangepast op grond van de Wmo, of Wvg kan het college een financiële tegemoetkoming verlenen aan de eigenaar van de woning in verband met derving van huurinkomsten voor de duur van maximaal 6 maanden, waarbij de eerste maand huurderving niet voor een financiële tegemoetkoming in aanmerking komt. b. Het bedrag van de aanpassing(en) als bedoeld in het eerste lid is bepaald op € 5.845,c. De in het eerste lid bedoelde financiële tegemoetkoming in de kosten van huurderving omvat de werkelijke kosten van kale huur, vermeerderd met de subsidiabele servicekosten, tot een maximum dat overeenkomt met de maximum huurgrens per maand als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag. Artikel 5.4. Woonvoorzieningen van niet bouwkundige of technische aard Indien de bedoelde voorziening een woningsanering betreft, die noodzakelijk is in verband met cara en/of allergische aandoeningen, of de vervanging van tapijt dat niet geschikt is voor rolstoelgebruik, worden de maximale vergoedingsbedragen berekend op de wijze als aangegeven onder a en b. a. Voor gordijnen en vloerbedekking worden de volgende normbedragen per vierkante meter gehanteerd: Overgordijnen woonkamer € 30,73 per m2 raamoppervlak Overgordijnen slaapkamer € 22,03 per m2 raamoppervlak Vitrage woon- en slaapkamer € 20,24 per m2 raamoppervlak Vloerbedekking woonkamer € 16,40 per m2 vloeroppervlak Vloerbedekking slaapkamer € 14,48 per m2 vloeroppervlak
30
b. Bij het bepalen van de financiële tegemoetkoming wordt rekening gehouden met afschrijving van de te vervangen gordijnen, vitrage en vloerbedekking in een periode van 8 jaar, op de volgende wijze: Leeftijd tot 2 jaar: vergoeding van 100 % van het normbedrag; Leeftijd tot 4 jaar: vergoeding van 75 % van het normbedrag; Leeftijd tot 6 jaar: vergoeding van 50 % van het normbedrag; Leeftijd tot 8 jaar: vergoeding van 25 % van het normbedrag; Ouder dan 8 jaar: geen vergoeding meer omdat de artikelen zijn afgeschreven Artikel 5.5.
Het primaat van verhuizen
1. In de Verordening is het primaat van de verhuizing opgenomen. Dit primaat wordt niet toegepast, indien de noodzakelijke aanpassingskosten lager zijn dan: a. € 7.600,- als in de noodzakelijke aanpassingen geen traplift is begrepen; b. € 7.600,- als in de noodzakelijke aanpassingen een traplift is begrepen, en voor die traplift een persoonsgebonden budget of een financiële tegemoetkoming wordt gegeven; c. € 1.461,- als in de noodzakelijke aanpassingen wel een traplift is begrepen, en die traplift aan de gehandicapte in bruikleen wordt verstrekt. 2. Als de kosten van de woningaanpassing hoger zijn dan de primaatgrens, kan de aanvrager er voor kiezen niet te verhuizen, maar de woning met inzet van eigen middelen aan te passen. Hij ontvangt dan een financiële tegemoetkoming die nooit hoger is dan het bedrag van de toepasselijke primaatgrens. Artikel 5.6. Onderhoud keuring en reparatie De kosten van onderhoud, keuring en reparatie van op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten en van de Wet maatschappelijke ondersteuning verstrekte voorzieningen worden vergoed zoals weergegeven in Bijlage 3 bij dit besluit: Onderhoud, keuring en reparatie van woonvoorzieningen. Artikel 5.7 Terugbetalen bij verkoop 1. Aan de eigenaar-bewoner die op grond van de verordening een woonvoorziening als bedoeld in lid 2 heeft ontvangen die leidt tot waardestijging van de woning, wordt op grond van de verordening de voorwaarde opgelegd om bij verkoop van deze woning binnen een periode van 15 jaar na gereedmelding van de voorziening, deze verkoop van de woning onverwijld aan het college te melden. De meerwaarde van de woning dient te worden terugbetaald overeenkomstig hetgeen bepaald is in de leden 2, 3, 4, en 5 van dit artikel. 2. De verplichting uit het eerste lid is van toepassing als de woonvoorziening gerealiseerd is in de vorm van uitbreiding van de woning door een aan- op- of bijbouw al dan niet gepaard gaande met verwerving van de voor de bouw benodigde grond. 3. De vaststelling van de eventuele meerwaarde geschiedt door een beëdigd taxateur, aan te wijzen door de woningeigenaar. 4. Het te restitueren bedrag bedraagt 100 procent van de meerwaarde, maar nooit meer dan het bedrag dat ten laste van de gemeente is gekomen in verband met de getroffen voorzieningen. 5. Op het te restitueren bedrag worden de kosten van de taxatie in mindering gebracht.
31
Hoofdstuk 6. Individuele voorzieningen voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel Artikel 6.1 PGB voor vervoersvoorzieningen binnen kernassortiment 1. Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen, die binnen het kernassortiment van de gemeente Tilburg vallen, wordt per voorzieningencategorie vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening. 2. Deze bedragen zijn vastgelegd in bijlage 6. Artikel 6.2 PGB voor vervoersvoorzieningen binnen kernassortiment met maatwerk en/of modulaire aanpassingen 1. Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen, die binnen het kernassortiment van de gemeente Tilburg vallen, wordt per voorzieningencategorie vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening. 2. Deze bedragen zijn vastgelegd in bijlage 6. 3. Deze basisbedragen worden, indien van toepassing, verhoogd met een bedrag voor maatwerk en/of modulaire aanpassingen. 4. De noodzaak voor maatwerk en/of modulaire aanpassingen wordt vastgesteld op basis van het medisch advies en/of het selectierapport van de voorziening. 5. Het PGB voor maatwerk en/of modulaire aanpassingen wordt bepaald op basis van de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in het door de college geaccepteerde offerte. Eén offerte is voldoende. 6. De PGB-bedragen bedoeld in dit artikel onder lid 1 en onder lid 3 vormen tezamen het totale PGB voor de voorziening. Artikel 6.3 PGB voor vervoersvoorzieningen buiten kernassortiment Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen die buiten het kernassortiment van de gemeente Tilburg vallen, wordt bepaald op basis van de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het College geaccepteerde offerte. Er bestaat de verplichting om minimaal twee offertes te vragen, met daarin opgenomen een indicatie voor de onderhouds- en reparatiekosten gedurende de afschrijvingsduur. Artikel 6.4 PGB voor onderhoud, reparatie en verzekering van de vervoersvoorziening 1. Het persoonsgebonden budget voor onderhoud, reparatie vervoersvoorzieningen en indien van toepassing verzekering is een vast bedrag op jaarbasis. 2. De vaste bedragen zijn vastgelegd in bijlage 6. 3. Het PGB voor onderhoud, reparatie en indien van toepassing verzekering wordt jaarlijks uitgekeerd. Artikel 6.5 PGB voor de alternatieve voorziening voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel Het persoonsgebonden budget voor de alternatieve voorziening voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel wordt bepaald op basis van de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het College geaccepteerde offerte. Er bestaat de verplichting om minimaal twee offertes te vragen, met daarin opgenomen een indicatie voor de onderhoudskosten gedurende de afschrijvingsduur. Artikel 6.6 Financiële tegemoetkoming 1. De financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen in de vorm van een hulpmiddel wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor de wettelijk verplichte W.A.-verzekering en met een bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare voorzieningen zoals dat door het college wordt bepaald op basis van informatie die verstrekt wordt door de hulpmiddelenleverancier van de gemeente. De bedragen en/of percentages zijn als bijlage 6 bij dit besluit opgenomen. 2. De kosten van de WA-verzekering en/of het bedrag voor onderhoud en reparatie voor het eerste jaar worden meteen betaalbaar gesteld bij de toekenning van het persoongebonden budget. 3. De kosten van de WA-verzekering en/of het bedrag voor onderhoud en reparatie voor elk volgend jaar worden betaalbaar gesteld in de maand voorafgaande aan het nieuwe jaar. Artikel 6.7 Inkomensgrens
32
1. Een belanghebbende komt niet voor collectief vervoer, een auto, een met een auto vergelijkbare voorziening, en de daarmee samenhangende gebruiks- en onderhoudskosten in aanmerking, als het inkomen van de belanghebbende meer bedraagt dan: - kinderen tot 21 jaar inkomen ouders volgens onderstaande normen; - alleenstaande van 21 en 22 jaar 1,5 maal norm WWB incl. toeslag en incl. VT; - alleenstaanden 23 tot 65 jaar 1,5 maal norm WWB incl. toeslag en incl. VT; - alleenstaande ouder 21 jaar en ouder 1,5 maal norm WWB incl. toeslag en incl. VT; - alleenstaande 65 jaar en ouder 1,5 maal norm WWB incl. VT; - echtparen 21 tot 65 jaar
1,5 maal norm WWB incl. toeslag en incl. VT;
- echtpaar van wie één partner jonger is dan 65 jaar 1,5 maal norm WWB incl. VT; - echtpaar beiden 65 jaar of ouder 1,5 maal norm WWB incl. VT. 2. De datum van de aanvraag geldt als peildatum voor de vaststelling van de hoogte van het inkomen. Artikel 6.8 Collectief vraagafhankelijk vervoer (Regiotaxi') Met het collectief vraagafhankelijk vervoer wordt bedoeld het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV), Regiotaxi Midden Brabant, dat wordt uitgevoerd volgens de opzet zoals beschreven in bijlage 4 bij dit besluit. Artikel 6.9 Tegemoetkomingen vervoer 1. Kan een persoon met een inkomen lager dan 1,5 maal de bijstandsnorm vanwege zijn specifieke situatie geen gebruik maken van het CVV, dan kan hij in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming om zelf in het vervoer te voorzien. De tegemoetkoming bestaat uit een forfaitair bedrag per kalenderjaar dat per maand wordt uitbetaald.: a. voor gebruik van een (eigen) auto: € 1.082,00; b. voor gebruik van een taxi: € 1.082,00;1 c. voor gebruik van een rolstoeltaxi: € 1.569,00; 2 d. voor gebruik van speciaal vervoer: € 2.164,00; e. voor gebruikskosten bruikleenauto: € 700,00. 2. Als het inkomen hoger is dan 1,5 maal het norminkomen en de aanvrager geen gebruik kan maken van collectief vervoer en er een noodzaak is om gebruik te maken van speciaal vervoer, dan bedraagt het bedrag dat per jaar verstrekt wordt € 1082,00. Artikel 6.10 Individuele vervoersvoorziening voor bovenregionaal gebruik 1. In uitzonderingssituaties kan er reden zijn om af te wijken van het uitgangspunt dat op kosten van de gemeente de belanghebbende in de gelegenheid moet worden gesteld om bovenregionaal te reizen. 2. Voor weekendvervoer is dit geregeld in artikel 6.11 en bijlage 5. 3. Is bovenregionaal vervoer om een andere reden noodzakelijk, dan kan de gemeente hiervoor toestemming geven. De belanghebbende kan dan in aanmerking worden gebracht voor vervoer per Regiotaxi (individuele puntbestemming; zie bijlage 4), of voor een financiële tegemoetkoming om zelf in het vervoer te voorzien. 4. Als belanghebbende in aanmerking komt voor een financiële tegemoetkoming bepaalt de gemeente per kalenderjaar de bovenregionale vervoersbehoefte van de belanghebbende in kilometers. 5. De belanghebbende vraagt bij twee vervoerders een offerte op voor het verzorgen van het vervoer voor het in lid 4 bepaalde aantal kilometers. 1 Als een klant geen gebruik kan maken van het openbaar vervoer, Regiotaxi niet mogelijk is, eigen vervoer niet beschikbaar is, en op geen enkele andere manier een goedkopere passende vervoersvoorziening gegeven kan worden, wordt de klant een bedrag verstrekt om met een reguliere (rolstoel)taxi te reizen. Dit bedrag wordt vastgesteld op grond van het feitelijk vervoerspatroon van de klant, maar met een maximum van 2000 km. tegen een bedrag dat met het taxibedrijf wordt afgesproken, maar maximaal het goedkoopste tarief van de reguliere (rolstoel)taxi. 2 Idem als onder 1
33
6. Op basis van de goedkoopste offerte wordt de gemaximeerde financiële vergoeding per kalenderjaar vastgesteld. 7. De gemaximeerde financiële vergoeding wordt vooraf uitbetaald aan de belanghebbende. Artikel 6.11 Weekendvervoer 1. Onder weekendvervoer wordt verstaan het vervoer vanuit de AWBZ-instelling waar de belanghebbende woont naar het adres waar de te bezoeken relatie woonachtig is en vice versa. 2. Het weekendvervoer wordt uitgevoerd overeenkomstig de regels die zijn opgenomen in bijlage 5 bij dit besluit. 3. Het vervoer vanuit het woonadres van de relatie waar de gehandicapte gedurende het weekend verblijft, valt niet onder het weekendvervoer. Artikel 6.12 Autoaanpassing Als een belanghebbende op grond van de Verordening Wmo in aanmerking komt voor een autoaanpassing, wordt de hoogte van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming bepaald overeenkomstig artikel 6.1 tot en met 6.5 van dit besluit. Artikel 6.13 Parkeerontheffing / parkeerplaats 1. Als een belanghebbende op grond van de verordening Wmo in aanmerking komt voor een financiële tegemoetkoming in verband met de aanleg van een invalidenparkeerplaats, bedraagt de tegemoetkoming een bedrag gelijk aan de kosten van het aanleggen voor zover die naar het oordeel van het college noodzakelijk zijn, en een bedrag van € 2.333,00 niet overschrijden. 2. De kosten van de invalidenparkeerkaart en de kosten van de noodzakelijke medische keuring worden volledig vergoed. Artikel 6.14 Besparingsbijdrage Het bedrag dat als besparingsbijdrage gevraagd wordt bij verstrekking van een fiets in een bijzondere uitvoering (bijvoorbeeld driewielfiets) ten behoeve van een persoon van 16 jaar en ouder bedraagt € 350,00.
34
Hoofdstuk 7. Individuele voorzieningen voor het verplaatsen in en rond de woning Artikel 7.1. PGB voor rolstoelvoorzieningen binnen kernassortiment. 1. Het persoonsgebonden budget voor rolstoelvoorzieningen, die binnen het kernassortiment van de gemeente Tilburg vallen, wordt per voorzieningencategorie vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst-compenserende voorziening. 2. Deze bedragen zijn vastgelegd in bijlage 6. Artikel 7.2. PGB voor rolstoelvoorzieningen binnen kernassortiment met maatwerk en/of modulaire aanpassingen 1. Het persoonsgebonden budget voor rolstoelen, die binnen het kernassortiment van de gemeente Tilburg vallen, wordt per voorzieningencategorie vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening. 2. Deze bedragen zijn vastgelegd in bijlage 6. 3. Deze basisbedragen worden indien van toepassing verhoogd met een bedrag voor aanpassingen en/of opties. 4. De noodzaak voor de aanpassingen en/of opties wordt vastgesteld op basis van het medisch advies en/of het selectierapport van de voorziening. 5. Het PGB voor aanpassingen / opties wordt bepaald op basis van de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het de college geaccepteerde offerte. Eén offerte is voldoende. 6. De PGB-bedragen bedoeld in dit artikel onder lid 1 en onder lid 3 vormen tezamen het totale PGB voor de voorziening. Artikel 7.3 PGB voor rolstoelvoorzieningen buiten kernassortiment Het persoonsgebonden budget voor rolstoelvoorzieningen die buiten het kernassortiment van de gemeente Tilburg vallen wordt bepaald op basis van de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte. Er bestaat de verplichting om minimaal twee offertes te vragen, met daarin opgenomen een indicatie voor de onderhoudskosten gedurende de afschrijvingsduur. Artikel 7.4 PGB voor onderhoud, reparatie en verzekering van rolstoelen 1. Het persoonsgebonden budget voor onderhoud, reparatie en indien van toepassing verzekering voor vervoersvoorzieningen is een vast bedrag op jaarbasis. 2. De vaste bedragen zijn vastgelegd in bijlage 6. 3. Het PGB voor onderhoud, reparatie en indien van toepassing verzekering wordt jaarlijks uitgekeerd. Artikel 7.5 PGB voor een alternatieve voorziening voor het verplaatsen in en rond de woning Het persoonsgebonden budget voor een alternatieve voorziening voor het verplaatsen in en rond de woning wordt bepaald op basis van de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in het door het college geaccepteerde offerte. Er bestaat de verplichting om minimaal twee offertes te vragen, met daarin opgenomen een indicatie voor de onderhoudskosten gedurende de afschrijvingsduur. Artikel 7.6 Financiële tegemoetkoming 1. De financiële tegemoetkoming voor vervoersvoorzieningen wordt vastgesteld op basis van de tegenwaarde van de goedkoopst adequate voorziening, indien nodig verhoogd met een bedrag voor de wettelijk verplichte W.A.-verzekering en met een bedrag voor onderhoud en reparatie voor vergelijkbare voorzieningen zoals dat door het college wordt bepaald op basis van informatie die verstrekt wordt door de hulpmiddelenleverancier van de gemeente. De bedragen en/of percentages zijn als bijlage 6 bij dit besluit opgenomen. 2. De kosten van de WA-verzekering en/of het bedrag voor onderhoud en reparatie voor het eerste jaar worden meteen betaalbaar gesteld bij de toekenning van het persoongebonden budget. 3. De kosten van de WA-verzekering en/of het bedrag voor onderhoud en reparatie voor elk volgend jaar worden betaalbaar gesteld in de maand voorafgaande aan het nieuwe jaar.
35
Hoofdstuk 8
Individuele voorzieningen voor het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden
Artikel 8.1 Gemaximeerde financiële vergoeding voor individuele sportvoorziening 1. Voor een sportvoorziening kan men in aanmerking komen, als zonder de sportvoorziening sportbeoefening in verenigingsverband niet mogelijk is of zal zijn. 2. Voor een sportvoorziening wordt uitsluitend een gemaximeerde financiële vergoeding verstrekt. De hoogte van deze vergoeding is, ongeacht het inkomen, gelijk aan de werkelijke kosten van de sportvoorziening tot een maximum van € 2.630,00. Tegelijk met de verstrekking van de aanschafkosten wordt een financiële tegemoetkoming in de vorm van een forfaitair bedrag verstrekt van € 585,00, waarmee voor een periode van drie jaar een rolstoel, aangepast, verzekerd, gerepareerd en onderhouden dient te worden. 3. Als de gehandicapte nog steeds actief lid van een sportvereniging is, kan aansluitend aan de in het derde lid bedoelde periode van drie jaar, jaarlijkse een financiële tegemoetkoming in de vorm van een forfaitair bedrag verstrekt worden van € 406,00 in de kosten van aanpassing, verzekering, onderhoud en reparatie van de sportrolstoel 4. De werkelijke kosten van de sportvoorziening worden bepaald op basis van de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte. Er bestaat de verplichting om minimaal twee offertes te vragen, met daarin opgenomen een indicatie voor de onderhoudsen reparatiekosten gedurende de afschrijvingsduur. Artikel 8.2 PGB voor de alternatieve voorziening voor het ontmoeten van medemensen en het aangaan van sociale verbanden Het persoonsgebonden budget voor een alternatieve voorziening voor het verplaatsen in en rond de woning wordt bepaald op basis van de tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in het door het college geaccepteerde offerte. Er bestaat de verplichting om minimaal twee offertes te vragen, met daarin opgenomen een indicatie voor de onderhoudskosten gedurende de afschrijvingsduur.
36
Hoofdstuk 9
Samenhangende afstemming en heronderzoek
Artikel 9.1 Samenhangende afstemming Om de verkrijging van individuele voorzieningen samenhangend af te stemmen op de situatie van de aanvrager wordt bij het onderzoek of het medisch advies, indien van toepassing,, aandacht besteed aan: a. de algemene gezondheidstoestand van de aanvrager; b. de beperkingen die de aanvrager in zijn functioneren ondervindt als gevolg van ziekte of gebrek; c. de woning en de woonomgeving van de aanvrager; d. het psychisch en sociaal functioneren van de aanvrager; e. de sociale omstandigheden van de aanvrager. Bij de besluitvorming en de motivering van het besluit wordt door het college bij deze bevindingen aangesloten. Artikel 9.2 Heronderzoek 1. Het college kan een heronderzoek instellen naar het voortduren van het recht op of het gebruik van de ingevolge de verordening toegekende voorzieningen. 2. Indien naar aanleiding van een heronderzoek blijkt dat de belanghebbende niet langer recht heeft op een voorziening ingevolge de Verordening, kan het college de voorziening intrekken.
37
Hoofdstuk 10 Overige bepalingen Artikel 10.1 Citeertitel. 1. Dit besluit kan worden aangehaald als: "Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg (2011)" (Besluit MO Tilburg 2011). Dit besluit treedt in werking op 1 mei 2011. 2. Hiermee komt het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg (2010), Gemeenteblad 2010, nr. 93 te vervallen.
38
Bijlage 1
bij het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg
Overzicht subsidiabele kostenposten woningaanpassingen 1. De aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening. 2. 5 % algemene kosten over lonen en materiaal, 5 % winst, en 5 % risico. 3. Het architectenhonorarium, echter uitsluitend in de gevallen waarin het inschakelen van een architect naar het oordeel van burgemeester en wethouders noodzakelijk is (het betreft dan veelal een ingrijpende woningaanpassing, zoals een aanbouw). De vergoeding voor het honorarium wordt gesteld op 10 procent van de aanneemsom, overeenkomstig de Standaard Regeling 1997 (SR 1997) van de Bond van Nederlandse Architecten, tenzij het honorarium ingevolge artikel 51 lid 1 van De Nieuwe Regeling (DNR 2004) behorende bij SR 1997 schriftelijk is vastgesteld op een lager bedrag, en dat de vergoeding voor het honorarium in dit laatste geval gelijk is aan het (lagere) bedrag zoals dat ingevolge artikel 51 lid 1 DNR 2004 schriftelijk is vastgesteld. 4. De leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening. 5. De verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting; 6. Renteverlies in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden, tot de datum van de gereedmelding, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen. 7. De prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk (zie Bijlage 2 sub 1a). Indien noodzakelijk worden de hiervoor te maken extra notariskosten vergoed. 8. De door burgemeester en wethouders (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien konden worden. 9. De kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing. 10. De kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening. 11. De kosten van bodemonderzoek indien dit noodzakelijk is en voor zover dit dient plaats te vinden voor rekening van degene die recht heeft op de financiële tegemoetkoming in de kosten van woninguitbreiding of sanering. 12. Bij het bepalen van het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming ten behoeve van het aanpassen van een woning die eigendom is van de aanvrager, wordt een korting van 15% toegepast op de door het college opgestelde kostenberekening dan wel op de door het college geaccepteerde offerte.
39
Bijlage 2
bij het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg
Extra bouw- en grondkosten 1.
Bouwkosten
Ingevolge de Verordening Wmo is het mogelijk om een financiële tegemoetkoming te krijgen in de kosten voor het aanbouwen of uitbreiden van een vertrek bij een bestaande woning of de extra bouwkosten bij een nieuw te bouwen woning. Voor de berekening van deze tegemoetkoming wordt als basis genomen het extra aantal m2 dat volgens tabel 1a voor vergoeding in aanmerking komt, vermenigvuldigd met de verdiepingshoogte, met een maximum van 3,00 m. De uitkomst van deze vermenigvuldiging in kubieke meters wordt vermenigvuldigd met de kubieke meterprijs ad € 612,00; dit bedrag is inclusief BTW. Maximum totale subsidiabele bouwkosten (incl. BTW): ............. aantal m2 x 3,00 x € 612,00. Wanneer het woonoppervlak van de nieuw te bouwen woning groter is dan 75 m2 vermeerderd met het maximum aantal m dat noodzakelijk is volgens het programma van eisen (zie kolom 2 van tabel 1a), wordt geen financiële tegemoetkoming in de bouwkosten verstrekt. 2.
Grondkosten
Ingevolge de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg is het mogelijk om een financiële tegemoetkoming te krijgen voor het verwerven van extra grond ten behoeve van een aanbouw of uitbreiding van een bepaald vertrek indien dit op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk is. Een financiële tegemoetkoming in de extra grondkosten wordt bij een bestaande woning alleen verstrekt, indien uitbreiding of aanbouw op eigen grond niet mogelijk is. Bij een nieuw te bouwen woning waarvoor de perceeloppervlakte groter is dan 250 m² behoeft geen extra grond te worden verworven en wordt geen financiële tegemoetkoming verleend. Het aantal m2 dat voor een financiële tegemoetkoming of een persoonsgebonden budget in aanmerking komt, is per vertrek aan een maximum gebonden, zoals in onderstaande tabel aangegeven. Maximum aantal m2 waarvoor een financiële tegemoetkoming wordt verleend, aangegeven per vertrek in een zelfstandige woning: Soort vertrek
Woonkamer Keuken Eénpersoons slaap kamer
Soort vertrek
Aantal m2 waarvoor ten hoogste financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van aanbouw van een vertrek
30 m2 10 m2 10 m2
6 m2 4 m2 4 m2
Aantal m2 waarvoor
40
Aantal m2 waarvoor ten hoogste financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek
Aantal m2 waarvoor
ten hoogste financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van aanbouw van een vertrek Tweepersoons slaapkamer Toiletruimte Badkamer - Wastafelruimte - Doucheruimte Entree/gang/hal Berging
ten hoogste financiële tegemoetkoming wordt verleend in geval van uitbreiding van een reeds aanwezig vertrek
18 m2 2 m2 2 3 5 6
4 m2 1 m2
m2 m2 m2 m2
1 2 2 4
m2 m2 m2 m2
Het totale aantal extra m2 dat op grond van ergonomische beperkingen noodzakelijk is wordt vermenigvuldigd met de grondprijs per m2 ad: € 306,- per m2 bij een perceeloppervlakte gelijk of kleiner dan 150 m2 € 358,- per m2 bij een perceeloppervlakte groter dan 150 m2 Dit bedrag is inclusief BTW. Maximum totale subsidiabele grondkosten (incl. BTW) : ........... aantal m2 x € 306,- of € 358,-
3.
Kosten padverharding
Indien de aanleg van een verhard pad tussen de openbare weg en de hoofdingang tot een woonruimte, of tussen een tweede ingang en een berging en/of tuinpoort noodzakelijk is, kan in de kosten daarvan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Dit geldt zowel bij de aanleg van een nieuw pad als bij de aanpassing van een bestaand pad. Voor de financiële tegemoetkoming geldt een maximumoppervlakte van 20 m2 en een maximumprijs van € 56,43 per m2. 4.
Kosten terrasverharding
Indien de aanleg van een verhard terras, direct aansluitend aan de woonruimte, of de aanpassing van een bestaand terras noodzakelijk is, kan in de kosten daarvan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Voor de financiële tegemoetkoming geldt een maximumoppervlakte van 6 m2 en een maximumprijs van € 36,69 per m2.
41
Bijlage 3
bij het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg
Kosten van onderhoud, keuring en reparatie In artikel 4.8 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg 2011 is geregeld dat de kosten van onderhoud keuring en reparatie van woonvoorzieningen worden vergoed overeenkomstig deze bijlage. 1. De tegemoetkoming in de kosten van onderhoud, keuring en reparatie geldt voor de volgende voorzieningen: a. de mechanische inrichting voor het verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel; b. elektromechanisch openings- en sluitingsmechanisme van deuren; c. stoelliften, rolstoel- of staplateauliften, woonhuisliften, hefplateauliften, balansliften. 2. Ten aanzien van de onder a. en b. genoemde voorzieningen komen de werkelijk gemaakte kosten in aanmerking voor vergoeding. 3. Ten aanzien van de onder c. genoemde voorzieningen komen de kosten van de wettelijk verplichte keuringen en de onderhoudskosten 1 maal per jaar in aanmerking voor vergoeding.
42
Bijlage 4
bij het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg
Het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) (Regiotaxi Midden Brabant) 1.
Wmo-Regiotaxipas De Wmo-gerechtigde die in aanmerking komt voor het CVV, wordt een Wmo-Regiotaxipas verstrekt, op vertoon waarvan hij gebruik kan maken van de Regiotaxi tegen 'betaling' van de voor de betreffende rit benodigde strippen.
2.
Zones-indeling Voor de tarifering van het CVV wordt dezelfde zone-indeling gehanteerd als bij het openbaar busvervoer en een strippensysteem.
3. 2.
4. 4.1 4.2
5. 5.1
5.2
6. 6.1
6.2
7. 7.1
Maximale reisafstand Het vervoer wordt naar afstand onderscheiden in regionaal vervoer d.w.z. vervoer binnen een gebied van maximaal 5 zones vanaf het woonadres, en bovenregionaal vervoer, d.w.z. vervoer over een afstand van meer dan 5 zones vanaf het woonadres. De bestemming waar de gerechtigde naar toe reist of van waaruit hij vertrekt, wordt door de gemeente aangemerkt als een "puntbestemming" en als zodanig gemeld bij de vervoerder. Maximale aantal zones Binnen de regio kan op vertoon van de Regiotaxipas maximaal 500 zones worden gereisd met de Regiotaxi. Aan de Wmo-gerechtigde die aantoont dat hij meer dan 500 zones reist vanwege mantelzorg of vrijwilligerswerk, kunnen extra zones worden verstrekt zodat hij die werkzaamheden kan blijven verrichten. Eigen betaling De reiziger met een Wmo-Regiotaxipas (= de ondersteuningsvrager) is een betaling verschuldigd voor het vervoer met de Regiotaxi, waarbij het tarief gebaseerd is op het reizigerstarief van het openbaar vervoer. De betaling van de reiziger met een Wmo-Regiotaxipas (= de ondersteuningsvrager) wordt door de vervoerder in ontvangst genomen, in naam en voor rekening van de gemeente die het vervoer aanbiedt. Voor elke rit is een basistarief van 1 strip (instapstrip) verschuldigd. Voor elke zone waarin wordt gereisd is men 1 strip extra verschuldigd. De Wmo-gerechtigde betaalt voor de eerste zone € 1,10 (inclusief de instapstrip). Voor elke volgende zone waarin wordt gereisd is hij € 0,55 per zone verschuldigd. Deze eigen betaling dient per taxirit contant te worden voldaan aan de chauffeur. Begeleiding De Wmo-gerechtigde kan zich door één begeleider laten vergezellen. De begeleider betaalt voor de eerste zone € 1,10 (inclusief de opstapstrip). Voor elke volgende zone waarin wordt gereisd is de begeleider € 0,55 per zone verschuldigd. Deze eigen betaling dient per taxirit contant te worden voldaan aan de chauffeur. Als de begeleiding naar het oordeel van het college medisch noodzakelijk is, is de begeleider geen betaling verschuldigd. Een Wmo-gerechtigde voor wie naar het oordeel van het college medische begeleiding noodzakelijk is, kan alleen als hij vergezeld is van een medisch begeleider reizen tegen het Wmo-tarief. Om als begeleider te kunnen worden aangemerkt moet de begeleidende persoon 16 jaar of ouder zijn. Oneigenlijk gebruik van de Regiotaxi Het is niet toegestaan de Wmo-(plus)pas te gebruiken voor: a. vervoer ten behoeve van medische behandelingen ('ziekenvervoer' in de zin van de Zorgverzekeringswet), b. vervoer dat vergoed wordt op grond van de Algemene wet bijzondere Ziektekosten, c. woon-werkverkeer, d. leerlingenvervoer.
43
7.2
Voor vervoer dat niet valt binnen de reikwijdte van de Wmo, zoals vervoer ten behoeve van medische behandelingen ('ziekenvervoer' in de zin van de Zorgverzekeringswet), woonwerkverkeer en leerlingenvervoer, kunnen Wmo-gerechtigden en (sociaal) begeleider niet reizen tegen het hierboven genoemde tarieven. Wel kunnen zij reizen tegen het reguliere CVVtarief van € 1,70 per strip.
8. 8.1
Wmo-Plus / Regulier CVV / scootmobiel De gehandicapte met een inkomen boven de inkomensgrens van 1,5 maal het norminkomen, die om die reden niet in aanmerking komt voor een collectieve vervoersvoorziening op grond van de Wmo, maar die vanwege zijn handicap niet met het CVV kan reizen, omdat hij aangewezen is op een lage instap, voorin moet zitten, alleen moet reizen, komt in aanmerking voor een speciaal Wmo-vervoerspas, de zogenaamde Wmo-Pluspas. Hij reist tegen het reguliere CVV-tarief van € 1,70 per strip. Hij betaalt voor de eerste zone € 3,40 en voor elke volgende € 1,70. De sociale begeleider en andere meereizende gezinsleden betalen dezelfde prijs per zone. De gehandicapte met een inkomen boven de inkomensgrens van 1,5 maal het norminkomen, die om die reden niet in aanmerking komt voor een collectieve vervoersvoorziening op grond van de Wmo en die een (elektrische) rolstoel of hulphond mee moet kunnen nemen, komt niet in aanmerking voor een (speciaal) Wmo-vervoerspas. Hij kan vanaf die datum gebruik maken van het reguliere CVV. Hij betaalt voor de eerste zone € 3,40 en voor elke volgende € 1,70. De sociale begeleider en andere meereizende gezinsleden betalen dezelfde prijs per zone.
8.2
9.
Scootmobiel De scootmobiel mag vanaf 1 maart 2011 niet meer in de Regiotaxi worden meegenomen, tenzij het en opvouwbare, meeneembare scootmobiel betreft waarvan het vervoer in de Regiotaxi door de gemeente is toegestaan.
44
Bijlage 5
bij het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg
Het weekendvervoer
Artikel 1. 1.
2. 3.
4. 5. 6. 7. 8.
9.
Financiële tegemoetkoming
Onder weekendvervoer wordt verstaan het vervoer van de instelling waar de gehandicapte woont naar het adres waar de te bezoeken relatie (bijv. ouder, broer) woonachtig is en vice versa. Vervoer vanuit het woonadres van de relatie waar de gehandicapte gedurende het weekend verblijft wordt niet vergoed. Het aantal bezoeken wordt in overleg met de gehandicapte en/of diens vertegenwoordiger bepaald. Per kalenderjaar wordt voor maximaal 26 bezoeken aan het weekendadres een tegemoetkoming verstrekt. Per weekend wordt maximaal 4 maal de afstand van de instelling naar het te bezoeken adres vergoed. De gemeente bepaalt de afstand van de instelling naar het te bezoeken adres met behulp van de ANWB-routeplanner. Voor vergoeding komen alleen in aanmerking kilometers die binnen Nederland worden gereden. De kilometerprijs bedraagt € 0,19 per kilometer. De vergoeding per kalenderjaar is beperkt tot maximaal het bedrag dat verstrekt wordt op grond van artikel 6.9 van het Besluit Maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg 2011 voor “gebruik van (eigen) auto”. De tegemoetkoming wordt door de gemeente in het eerste kwartaal van een kalenderjaar uitbetaald. Na afloop van het kalenderjaar vindt middels een steekproef controle plaats op het gebruik van de voorziening.
Artikel 2.
Voorziening in natura
(Zones voor bovenregionale ritten per collectief aanvullend vervoer) 1.
3. 4. 5. 6. 7.
Degene die in aanmerking komt voor weekendvervoer kan, indien hij daar de voorkeur aangeeft, in plaats van de financiële tegemoetkoming als bedoeld in artikel 1 in aanmerking worden gebracht voor strippen voor bovenregionaal vervoer. Hetgeen is bepaald in art. 1 onder de leden 2 en 3 is van overeenkomstige toepassing. Per weekend worden voor maximaal 2 ritten van de instelling naar het te bezoeken adres zones verstrekt. Er worden alleen zones verstrekt voor ritten die binnen Nederland worden gereden. Het maximum aantal zones per kalenderjaar bedraagt 700. De bestemming waar de gerechtigde naar toe reist of van waaruit hij vertrekt, wordt door de gemeente aangemerkt als een "puntbestemming" en als zodanig gemeld bij de vervoerder.
Artikel 3 1.
2. 3.
Begeleiding
Als degene die in aanmerking komt voor weekendvervoer er voor kiest om met het collectief aanvullend vervoer te reizen en hij bij dat vervoer moet worden begeleid, kan de gehandicapte een tegemoetkoming krijgen in de kosten die de begeleider moet maken om de begeleiding op zich te kunnen nemen. Het aantal ritten waarvoor een tegemoetkoming wordt gegeven is maximaal gelijk aan het aantal ritten waarvoor de gehandicapte op grond van artikel 2 zones ontvangt. De gemeente bepaalt de afstand van de instelling naar het te bezoeken adres met behulp van de ANWB-routeplanner.
45
4. 5. 6.
Voor vergoeding komen alleen in aanmerking kilometers die binnen Nederland worden gereden. De kilometerprijs bedraagt € 0,19 per kilometer. De vergoeding per kalenderjaar is beperkt tot maximaal de helft van het bedrag dat verstrekt wordt op grond van artikel 6.9 van het Besluit Maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg 2011 voor “gebruik van (eigen) auto”.
46
Bijlage 6
bij het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Tilburg
PGB 2011 per voorzieningencategorie voor voorzieningen die in het kernassortiment zijn opgenomen Lees de bijbehorende artikelen in de hoofdstukken 5, 6, en 7. De vermelde PGB-bedragen voor aanschaf van de individuele voorziening is gebaseerd op de PGB-prijzen van de Harting Bank (huidige leverancier) en Welzorg (leverancier tot 1 januari 2010). Voor de vermelde bedragen kan een nieuwe voorziening worden gekocht. Uitgangspunt is dat een klant die met een PGB een voorziening koopt tenminste 84 maanden (volwassene) of 48 maanden (kinderen) van deze voorziening gebruik kan maken. Na afloop van de periode van 84 resp. 48 maanden wordt alleen opnieuw een PGB voor een voorziening verstrekt als de voorziening technisch gezien aan vervanging toe is. Koopt de klant een tweede handsvoorziening, dan wordt te verstrekken bedrag naar rato van de leeftijd van de voorziening verlaagd en wordt de gebruiksperiode met de leeftijd van de voorziening verlaagd.
Totaal PGB bestaat uit PGB voor aanschaf eventueel verhoogd met een PGB voor maatwerk en/of modulaire aanpassingen. Als een klant een voorziening aanschaft voor een prijs die lager is dan de in de lijst genoemde bedragen wordt het lagere bedrag verstrekt. Hetzelfde geldt voor onderhoudskosten en voor verzekeringskosten. De verzekeringsbedragen zijn gebaseerd op collectieve tariefafspraken die bovengenoemde leveranciers met hun verzekeraar gemaakt hebben voor het eigen park. De tarieven voor individuele polishouders zijn aanzienlijk hoger dan de hier genoemde tarieven. Bij kinderhulpmiddelen wordt de gebruiksduur sterk bepaald door factoren zoals groei van het kind.
47
48
Categorie
PGB in maanden
Categorie
Gemiddelde brutoprijs inclusief BTW
Euro
All-in onderhoud (vast tarief, gehele PGB periode, maximaal 60 resp. 84 mnd. Incl.BTW Euro
Verzekering WA incl assurantiebelasting**
Verzekering WA-casco incl assurantie belasting**
Euro
Euro
Groep 1 Handbewogen rolstoelen ROLSTOEL INCIDENTEEL GEBRUIK
84
1V
575,00
320,00
0,00
0,00
ROLSTOEL INCIDENTEEL GEBRUIK
48
1K
700,00
260,00
0,00
0,00
ROLSTOELEN VOOR SEMI-PERMANENT
84
2V
600,00
325,00
0,00
0,00
ROLSTOELEN VOOR SEMI-PERMANENT
48
2k
1.200,00
260,00
0,00
0,00
ROLSTOELEN VOOR SEMI-PERMANENT KANTELBAAR
84
3V
1.675,00
325,00
0,00
0,00
ROLSTOELEN VOOR SEMI-PERMANENT KANTELBAAR MET KLEINE WIELEN
48
3K
1.675,00
260,00
0,00
0,00
ROLSTOELEN VOOR SEMI-PERMANENT KANTELBAAR MET GROTE WIELEN
48
3K
1.800,00
260,00
0,00
0,00
ROLSTOELEN VOOR ACTIEF GEBRUIK VOUWBAAR
84
4V
600,00
325,00
0,00
0,00
ROLSTOELEN VOOR ACTIEF GEBRUIK VOUWBAAR
48
4K
875,00
260,00
0,00
0,00
ROLSTOELEN VOOR ACTIEF GEBRUIK VAST FRAME
84
5V
1.375,00
325,00
0,00
0,00
ROLSTOELEN VOOR ACTIEF GEBRUIK VAST FRAME
48
5K
1.425,00
260,00
0,00
0,00
BUGGY'S
48
6K
375,00
185,00
0,00
0,00
Euro
Euro
Groep 2 Elektrische rolstoelen incl accu's en lader ELEKTRISCHE ROLSTOEL BINNEN EN BUITEN GEBRUIK
84
1V
3.000,00
1.620,00
50,00
105,00
ELEKTRISCHE ROLSTOEL BINNEN EN BUITEN GEBRUIK
48
1K
4.950,00
1.295,00
50,00
105,00
49
Categorie
PGB in maanden
Categorie
Gemiddelde brutoprijs inclusief BTW
Euro
All-in onderhoud (vast tarief, gehele PGB periode, maximaal 60 resp. 84 mnd. Incl.BTW Euro
Verzekering WA incl assurantiebelasting**
Verzekering WA-casco incl assurantie belasting**
Euro
Euro
ELEKTRISCHE ROLSTOEL BUITEN EN BINNEN GEBRUIK
84
2V
4.300,00
1.620,00
50,00
105,00
ELEKTRISCHE ROLSTOEL BUITEN EN BINNEN GEBRUIK
48
2K
5.650,00
1.295,00
50,00
105,00
ELEKTRISCHE ROLSTOEL BINNEN GEBRUIK
84
3
3.350,00
1.620,00
50,00
105,00
SCOOTMOBIELEN VOOR GEBRUIK IN WOONOMGEVING, BEPERKTE ACTIERADIUS 3WIEL
84
1
2.150,00
1.360,00
50,00
105,00
SCOOTMOBIELEN VOOR GEBRUIK IN WOONOMGEVING, BEPERKTE ACTIERADIUS 4WIEL
84
1
2.475,00
1.360,00
50,00
105,00
SCOOTMOBIELEN VOOR GEBRUIK IN WOONOMGEVING EN BUITENGEBRUIK, GROTE ACTIERADIUS 3-WIEL
84
2
3.650,00
1.360,00
50,00
105,00
SCOOTMOBIELEN VOOR GEBRUIK IN WOONOMGEVING EN BUITENGEBRUIK, GROTE ACTIERADIUS 4-WIEL
84
2
3.825,00
1.360,00
50,00
105,00
SCOOTMOBIELEN EXTRA GEVEERD EN VOOR ZWARE PERSONEN, 3-WIEL
84
3
3.950,00
1.360,00
50,00
105,00
SCOOTMOBIELEN EXTRA GEVEERD EN VOOR ZWARE PERSONEN, 4-WIEL
84
3
4.175,00
1.360,00
50,00
105,00
SCOOTMOBIELEN MEENEEMBAAR/VERKLEINBAAR
84
3
850,00
1.360,00
50,00
105,00
84
1
3.610,00
1.360,00
0,00
0,00
Groep 3 Scootmobielen incl accu's en lader
Groep 4 Woonvoorzieningen ACTIEVE LIFTEN met band
50
Categorie
PGB in maanden
Categorie
Gemiddelde brutoprijs inclusief BTW
Euro
All-in onderhoud (vast tarief, gehele PGB periode, maximaal 60 resp. 84 mnd. Incl.BTW Euro 1.360,00
Verzekering WA incl assurantiebelasting**
Verzekering WA-casco incl assurantie belasting**
Euro
Euro
PASSIEVE LIFTEN met band
84
2
2.950,00
0,00
0,00
EENVOUDIGE DOUCHE- EN TOILETVOORZIENINGEN VOLWASSENEN
84
3
150,00
0,00
0,00
DOUCHE- EN TOILETVOORZIENINGEN KINDEREN
60
3
775,00
0,00
0,00
VOLWASSENEN
84
1
1.575,00
325,00
0,00
0,00
KINDEREN
48
1
1.200,00
250,00
0,00
0,00
TANDEM
84
2
1.825,00
325,00
0,00
0,00
HANDBIKE MECHANISCH gemonteerd
84
3V
2.475,00
325,00
0,00
0,00
HANDBIKE ELEKTRISCH gemonteerd, incl accu en lader
84
3V
3.800,00
1.360,00
50,00
105,00
HANDBIKE MECHANISCH gemonteerd
48
3K
2.575,00
260,00
0,00
0,00
Groep 5 Driewielfietsen
51
52