3
STEVOL Uit: G. Kurstjens, B. Peters & P. Calle. 2008. Maas in Beeld. Resultaten van 15 jaar ecologisch herstel. Gebiedsrapport 2: Maasplassengebied. Kurstjens Ecologisch Adviesbureau, Beek-Ubbergen/ Bureau Drift, Berg en Dal, www.drift.nl
Riviertraject: Provincie: Gemeente: Stad, dorp: Start natuurontwikkeling: Eigendom/beheer: Oppervlakte: Toegankelijkheid: Soortgroep
Flora Broedvogels Libellen Dagvlinders Overige soorten
Voor natuurontwikkeling
Maasplassen Limburg Echt-Susteren Ohé en Laak, Stevensweert In fasen vanaf 1996/97 Natuurmonumenten 66 ha Vrij toegankelijk Na natuurontwikkeling
Aantal bijzondere soorten (* = alle soorten)
Aantal soorten Rode Lijst
Aantal bijzondere soorten (* = alle soorten)
Aantal soorten Rode Lijst
13 ca. 14 6? 21-23
10 4-5 0 0
42 19-23 25 19
21 9 1 0
Beoordeling ontwikkeling
Blauwvleugelsprinkhaan, Greppelsprinkhaan
32
Figuur 3.1 De historische situatie van het Stevolgebied rond 1848 (links). Daarnaast een uisnede van de Echterweerd van rond 1936, kort na de start van de eerste kleiwinning (plassen) in het gebied. Hierop is ook zichtbaar dat door de aanleg van het Julianakanaal rond 1920 al een deel van de Echterweerd aan de overstromingsinvloeden van de Grensmaas was onttrokken.
3.1
GEBIEDSBESCHRIJVING
De naam Stevol is afgeleid van de namen van de belendende dorpen STEVensweert, Ohé en Laak. Het Stevolgebied is het oude Maaseiland ten zuidoosten van Stevensweert. Ook nu nog maken deze gronden onderdeel uit van het overstromingsgebied van de Maas, doordat bij hoge afvoeren de Oude Maas weer gaat meestromen en de gronden tussen het Julianakanaal en de hoge ruggen, waar de dorpen op liggen, onder water zet. De Oude Maas – die tevens de monding van de Geleenbeek vormt – wordt hierbij een kolkende stroom, die in staat is veel grind mee te voeren. Het Stevolgebied gebied was voor de grindwinning een geaccidenteerd gebied met oude opwassen, die droog genoeg waren op akkerbouw op te bedrijven. Oostelijk
33
Figuur 3.2 De ontwikkeling van de grindwinning rond Stevol sinds de jaren ’50.
van de Oude Maas lag ook een kade die voorkwam dat de gronden tussen de Oude Maas en Stevensweert snel overstroomde. De lager gelegen Echterweerd overstroomde veel eerder en was vooral als grasland in gebruik. Begin 20 e vond hier al kleiwinning plaats, waarbij enkele plassen ontstonden. De eerste grootschalige grindwinning op het “Eiland in de Maas” startte begin jaren ’50 met de afgraving van de gronden van de Brandt. Vervolgens is in de decennia hierna vanaf de oorspronkelijke monding van de Oude Maas bij Maasbracht steeds verder zuidwaarts gegraven. Figuur 3.2 geeft een beeld van de voortschrijdende grindwinning door de jaren heen. Sommige plassen, zoals bij de buurtschappen Bilt, Eiland en Brandt zijn vervolgens weer opgevuld met dekgronden en weer in agrarisch beheer genomen. De monding van de Oude Maas – die tevens de monding van de Geleenbeek vormt bleef met de winningen mee verschuiven naar het zuiden, en kon steeds opnieuw een delta vormen. Na de hoogwaters van 1993 en 1995 was monding dusdanig actief dat zich een indrukwekkende grinddelta vormde met hoog opgeworpen grindbanken en tal van nieuwe steilwanden. Dit was op dat moment morfologisch één van de meest bijzondere locaties van het Nederlandse rivierengebied. Bij de laatste ronde van grindwinning tussen 1997 en 2007 is deze grinddelta opnieuw weggegraven. Geïnspireerd door de eerdere grindwaaiers is in de monding van de Oude Maas bij de eindafwerking in de zuidwesthoek van de Stevolplas een kleine grindvlakte aangebracht. De beek is hier eind 2007 weer ingelegd (dus na het inventarisatiejaar), in de hoop dat er bij toekomstige hoogwaters weer morfologische processen zullen optreden. In het kader van Maas in Beeld zijn alle gronden in beheer bij Natuurmonumenten onderzocht. In 1996 werden de oevers
34
van de Biltplas (figuur 3.3) als eerste in beheer overgedragen aan Natuurmonumenten. Sinds 1998 zijn de oevers van de Stevolplas in fasen opgeleverd en in beheer genomen.
Figuur 3.3 Onderzoeksgebied met toponiemen.
35
Delta van de Oude Maas in de Stevolplas na het hoogwater van 1993 (seizoen 1994; foto’s Willem Overmars).
Anno 2007 kunnen we in het begrazingsgebied vier deelgebieden onderscheiden: • Deelgebied A (Oevers Biltplas) (6,6 ha) zijn de oevers aan de noordoostzijde van de Biltplas en de Oude Maas. De gronden hier zijn voor het merendeel lemig afgewerkt en relatief laaggelegen. De moerassige delen ten noorden van de brug naar Stevensweert zijn sterk bebost geraakt, mede omdat ze niet erg aantrekkelijk zijn voor grazers.
36
De zuidzijde van deelgebied A, voorjaar 2007.
• Deelgebied B (Molenweerd) (25,2 ha) is de eenheid aan de noordwestzijde van de plas. Dit terrein is tussen 1998 en 2001 aangelegd. Het is eveneens afgewerkt met relatief lemige dekgronden en er zijn op verschillende plekken wateren en vochtige laagtes aangelegd, afgewisselde met grazige bulten. Delen van het terrein zijn inmiddels spontaan bebost geraakt. Een deel van de laagtes en wateren zijn zo aangelegd dat ze als vispassage fungeren na de geplande aanleg van een dwarsdam tussen de Biltplas en de Stevolplas. Door de aanleg van deze dwarsdam zal de waterstand in de plas met ca. 1 meter stijgen. • Deelgebied C (Echterweerd) (26,5 ha) is een bijzonder terrein omdat grote delen afgewerkt zijn met grind en rul zand. Hierdoor zijn droge pioniersituaties en droge graslanden ontstaan die zeer interessant zijn voor tal van rivierpioniers, Deelgebied B met op de achtergrond de Hompensche Molen.
De zandige vlakte van deelgebied C.
37
soorten van droge stroomdalgraslanden en bijbehorende insectenfauna. Dwars door dit deelgebied liep in 2007 in de Geleenbeek/Oude Maas in een tijdelijke, recht aangelegde loop. De beek mondde uit aan de noordzijde van dit deelgebied. Inmiddels (eind 2007) is de monding door de grindvlakte aan de zuidzijde van het terrein gelegd. Ook is in 1996 een poel aangelegd in de zuidoosthoek nabij de Geleenbeek. Dit gebeurde als compensatie voor het verdwijnen van een oude kleiput uit de Echter Weerd, waar o.a. Kamsalamander en een rijke waterplantenvegetatie in voor kwam. De nieuwe poel kent een sterk fluctuerende waterstand en lijkt in feite meer op een grindkuil, zoals die langs natuurlijke grindrivieren door erosie kan ontstaan. • Deelgebied D (Echterweerd-Oost) (8 ha) bestaat uit een lange strook voormalige landbouwgrond tussen de Nieuwe Kanaalweg en het Julianakanaal, die vrijwel hoogwatervrij is. Dit terrein bestaat deels uit voormalige akkergrond en deels uit voormalig intensief benut weiland, dat na de aanleg van de Nieuwe Kanaalweg aan Natuurmonumenten is overgedragen. Het is dus het enige deelgebied dat niet door afwerking/opspuiting langs de grindplas is ontstaan, maar het bestaat uit onvergraven natuurgebied. De Nieuwe Kanaalweg vormt momenteel een belangrijke barrière voor zowel beheer als voor fauna tussen de verschillende deelgebieden. Tussen de percelen en het talud van het Julianakanaal ligt daarnaast de Oude Kanaalweg, waardoor deze terreinen niet gezamenlijk beheerd kunnen worden. In 2005 is de onderdoorgang van de Echter Molenbeek onder de Nieuwe Kanaalweg voor de grazers opengesteld zodat uitwisseling met tussen deelgebied C en D mogelijk is. Weitje in deelgebied D, met rechts het Julianakanaal.
Na het onderzoek van 2007 zullen er nog de nodige inrichtingsactiviteiten plaatsvinden. Er wordt een dam tussen de Stevolplas en de Biltplas aangelegd om de grondwaterstanden in het zuidelijk deel op te stuwen (voorzien in 2008). Daarnaast voorziet de eindafwerking in de aanleg van oeverbestortingen. Vooral voor deelgebied B en C is het hier gepresenteerde beeld daarom een momentopname.
38
3.2
INRICHTING
• Tussen 1995 en 2007 zijn de oevers van de Biltplas en Stevolplas definitief afgewerkt; deelgebied A en B zijn daarbij vooral met lemige dekgronden aangelegd, maar deelgebied C bestaat goeddeels uit zandige en grindige sedimenten. • Tussen 1996 en 2002 zijn de deelgebieden in fasen afgerasterd en door Natuurmonumenten in beheer genomen. • Om grondwaterstromen op te stuwen is een bentonietscherm van ca. 1km aangelegd in de Echterweerd, iets ten westen van de hoogspanningsmasten. • In de winter van 2007/2008 – dus na het veldonderzoek – is de monding van de Geleenbeek in een nieuwe delta door de zuidoostelijke gelegen grindvlakte aangelegd. De oude loop is toen gedempt. • Rond 1999 zijn de populieren langs het Julianakanaal gekapt. Er is vervolgens een rij populieren teruggeplant aan de westzijde van het fietspad. Zowel in als buiten het terrein zijn ook zomereiken aangeplant. Een deel van de populierenrij is destijds mee ingerasterd en inmiddels verdwenen door toedoen van de paarden en runderen. Ook enkele aangeplante eiken langs de oude beekloop hebben het destijds niet gered en zijn buiten het terrein gecompenseerd. 3.3
BEHEER
• In 2007 vond in de deelgebieden A en C begrazing met Gallowayrunderen plaats in een dichtheid van ca. 1 dier /2 ha. • De Molenweerd (deelgebied B) wordt sinds 2002 begraasd door Gallowayrunderen en Konikpaarden. • De Echterweerd (Deelgebied C) wordt sinds 2004 begraasd door Galloways en Koniks; • In deelgebied D liepen in 2007 twee Konikpaarden met veulen; er zijn ook jaren geweest dat dit deel met runderen is begraasd. In principe kunnen grazers door de oude duiker onder de weg door tussen deelgebied C en D heen en weer. De huidige kudde durft dit echter nog niet (de Koniks die enkele jaren geleden hier nog liepen hadden deze terreinkennis wel). • Het zuidelijk deel van het greppeltalud en de zone langs de weg onder de populieren van deelgebied D worden jaarlijks door Natuurmonumenten gemaaid (zie figuur 3.4). 3.4
RESULTATEN
Figuur 3.4 Zones in deelgebied D die jaarlijks gemaaid worden.
3.4.1 Flora Situatie voor natuurontwikkeling (voor 1997)
Op basis van oude archieven heeft R. Geurts in 1973 een indrukwekkende lijst met plantensoorten opgesteld die rond tussen 1912-1920 voorkwamen in de weiden rond de Oude Maas. Dit was de tijd dat het Julianakanaal nog niet bestond en de Oude Maas nog vrij door het gebied meanderde. Het terrein was een afwisseling van lage weiden in voormalige stroomgeulen en droge weiden op oude grind- en
39
Bijzondere plantensoorten Stevol (alle deelgebieden)
50,00
verdw enen nieuw ook in voorgaande periode
40,00
30,00
aantal
Tabel 3.1 Overzicht van bijzondere soorten rond de Stevolplas na de start van natuurontwikkeling. x? = kwam mogelijk al voor. 1999 2001/2002 2006/2007 Naam deeldeeldeeldeeldeelgebied gebied gebied gebied gebied A, B A, B, C A B C Aardaker x Beemdkroon x Bermooievaarsbek x Bosbies x x x Bruin cypergras x x x x Driedistel x Dubbelkelk x x Duits viltkruid x Dwergviltkruid x Echt duizendguldenkruid x Eekhoorngras x Eironde waterbies x x Fijne ooievaarsbek x Fraai duizendguldenkruid x Gewone agrimonie x x x x x Goudhaver x Graslathyrus x x Grote boterbloem x Gulden sleutelbloem x IJle zegge x x x x x Kandelaartje x Kattendoorn x Klavervreter x Kleine kaardebol x Knolsteenbreek x Kruipend zenegroen x Kruisbladwalstro x x Langstekelige distel x Rapunzelklokje x x x x x Rijstgras x x Ronde ooievaarsbek x Rode ogentroost x x x x x Ruige leeuwentand x? x Slijkgroen x x Spiesleeuwenbek x Stinkend streepzaad x Vijfdelig kaasjeskruid x x Voszegge x Wilde marjolein x x Wit vetkruid x x Witte waterkers x Witte munt x x Zacht vetkruid x Zomerfijnstraal x x x x Totaal 9 18 32 Totaal periode 8 17 43
20,00
10,00
0,00 1999
20012003
20062007
-10,00 periode
Figuur 3.5 Ontwikkeling van het aantal bijzondere plantensoorten rond Stevol sinds 1999 (incl. deelgebied D).
zandafzettingen. In het gebied kwamen toen veel zeer zeldzame soorten voor die we onder meer ook herkennen van natuurlijke grindrivieren in het buitenland, als de Allier (F) en de Restrhein (D). Het gaat dan om soorten als Polei, Kuifhyacint, Harlekijnorchis en Blaassilene. Daarnaast noemt hij zeldzaamheden als Moeslook, Herfsttijloos, Bevertjes, Kamgras, Grote keverorchis, Adderwortel, Kleine pimpernel, Aardbeiklaver, Naakte lathyrus, Graslathyrus, Gulden sleutelbloem, Kruidvlier, Kleine ratelaar, Grote ratelaar, Veldsalie, Ruige weegbree en
40
Graslathyrus en Kleine ratelaar, twee bedreigde soorten die zich rond Stevol uitbreiden.
Beemdooievaarsbek. Uit de jaren ’50 noemt Cohen Stuart (1958) het voorkomen van Duifkruid, Smal Fakkelgras en Gulden sleutelbloem. De eerste twee soorten zijn vermoedelijk al lang geleden door intensivering van de landbouw verdwenen. Er moeten in de jaren ’50 meer bijzondere soorten aanwezig zijn geweest, maar hiervan is geen data beschikbaar. Uit de periode 1980-1990 worden in het archief van het Natuurhistorisch Genootschap en van de Provincie Limburg de volgende soorten genoemd: Bruin cypergras, Akkerandoorn, Kruidvlier, Handjesereprijs, Vijfdelig kaasjeskruid, Knolsteenbreek, Beemdkroon, Graslathyrus, Echte kruisdistel, Geel walstro, Gewone agrimonie, Goudhaver, Grasklokje, Grote ratelaar (vermoedelijk was dit kleine ratelaar), Rapunzelkloje, Ruige leeuwentand en Ruige weegbree. Verbeek & Vergoossen (1981) hebben rond 1980 de Echter Weerd en het Julianakanaal in kaart gebracht. Zij noemen voor de kleiputten in de Echter Weerd Voszegge. Soorten als Ruige weegbree, Kleine ratelaar, Graslathyrus, Beemdkroon en Goudhaver worden door Verbeek & Vergoossen alleen nog van het Julianakanaal gemeld en niet meer uit de Echterweerd zelf (tabel 3.2). Gewone agrimonie, Ruige leeuwentand, Maartsviooltje en Knolsteenbreek (veel op de inmiddels verdwenen kade) kwamen daar toen nog wel voor. Veel standplaatsen van soorten zijn door de grindwinning en de aanleg van infrastructuur weggegraven. Soorten als Graslathyrus, Ruige leeuwentand en Gulden sleutelbloem waren hierdoor bij de start van natuurontwikkeling teruggedrongen tot een enkele plek in de bermen en perceelsrandjes. Op de beroemde grindwaaier die zich bij de overstromingen van 1993 in de monding van de Oude Maas had gevormd, werden in 1994 188 plantensoorten aangetroffen. Er kwamen o.a. karakteristieke grindpioniers als Wit vetkruid, Stalkaars, Ruw vergeet-me-nietje, Witte krodde, Geoord helmkruid, Tomaat, Gevlekte scheerling en Kleine leeuwenbek voor (streeplijst auteurs uit 1994). Sinds natuurontwikkeling (periode 1997-2007)
Er is sinds de start van het natuurbeheer goed gekeken naar de floristische ontwikkeling van het gebied en er bestaat een zeer goed beeld van de actuele situatie. Van het oudste deelgebied langs de Biltplas (deelgebied A) is in 1994 een 0situatie opgenomen (Nobis, 1994). In het kader van de vergunningverlening voor de aanleg van de Stevolplas is daarnaast in opdracht van de Panheelgroep Stevol BV een monitoringsprogramma voor het gebied opgezet. Hierin is sinds 1998 jaarlijks de flora in deelgebied B, C en D in beeld gebracht (Peeters, 1999-2007). De inventarisatie van Maas in Beeld is in 2007 gecombineerd met deze monitoring. Daarnaast is het gebied met alle bermen e.d. eromheen in 2006 geïnventariseerd door Rutger Barendse namens de Provincie Limburg. In tabel 1 zijn de bijzondere soorten voor de deelgebieden rond de Stevolplas weergegeven (deelgebieden A, B en C). In tabel 3.2 zijn vervolgens de soorten
41
weergegeven die in de voormalige agrarisch gronden tussen de Nieuwe Kanaalweg en het Julianakanaal (deelgebied D). Duidelijk is dat het aantal soorten in deze periode sterk vooruit gegaan is, waarbij deelgebied C er wat uitspringt. Deelgebied A (Oevers Biltplas)
Deelgebied A is floristisch het minst soortrijke deelgebied. Dit heeft ten dele te maken met de relatief laaggelegen en lemige afwerking. Hierdoor komen minder geschikte open, droge vestigingsplekken voor de typische rivierpioniers en stroomdalplanten voor dan in bijv. deelgebied C. Ten noorden van de brug van Stevensweert zijn de oevers moerassig aangelegd en met steenbestortingen afgewerkt, waardoor verbossing werd gestimuleerd en er thans geen zandige of moerassige oevers meer aanwezig zijn. In 1995 was de oever bijvoorbeeld nog open genoeg voor het voorkomen van Slijkgroen. Momenteel is het gedeelte ten noorden van de brug arm aan interessante plantensoorten. De leemgraslanden ten zuiden van de brug beginnen steeds meer te begroeien met karakteristieke soorten. Graslathyrus heeft zich de laatste 3 a 4 jaar met enkele honderden exemplaren gevestigd. In 2002 werd deze soort hier nog niet aangetroffen, maar hij werd in 1997 wel al eenmalig in het noordelijke deel gevonden, samen met o.a. Rapunzelklokje. Gewone agrimonie heeft zich vanuit de berm bij de brug sinds 1997 gestaag over het hele terrein verspreid. Ook Rode ogentroost heeft het terrein sinds enkele jaren bezet. Van beide soorten is bekend dat zij in 1996 nog ontbraken in dit gebied. Gewone agrimonie kwam alleen voor in de belendende bermen nabij de brug en Rode ogentroost is vermoedelijk via het rivierwater aangevoerd. Lokaal komen Kattendoorn, Kruisbladwalstro en IJle zegge voor. Deelgebied B (Molenweerd)
Deelgebied is over grote delen met lemige/kleiige dekgrond afgewerkt. Dit vertaalt zich in de vegetatie in het massaal voorkomen van Rode ogentroost. Ook vinden we rond de aangelegde plasjes enkele bijzondere pioniers die hiervan profiteren: met name Slijkgroen en Eironde waterbies. Van deze laatste soort is het een van de weinige groeiplaatsen in Nederland (Peeters, 2003). Opvallend is het veelvuldig voorkomen van Bruin cypergras. Al deze pioniers waren nog maar enkele jaren geleden bijna verdwenen langs de Maas. Ook heeft zich sinds 1999 op verschillende plaatsen IJle zegge gevestigd. Tegelijkertijd groeien in dit deelgebied juist door de relatief lage afwerking met kleiige dekgrond minder karakteristieke grindrivierplanten. Uitzondering hierop vormt het perceel in de noordhoek, dat voorheen als dekgronddepot heeft gefunctioneerd en waar droger en zandiger substraat ligt. Hier hebben zich Rapunzelklokje (vrij veel) en Beemdkroon (lokaal) gevestigd. Bijzonder was het voorkomen van enkele Klavervreters op dit terrein in 2002 (Peeters, 2002)
42
Figuur 3.6 De uitbreiding van Graslathyrus, Gulden sleutelbloem, Gewone agrimonie en Rapunzelklokje in de terreinen rond Stevol. 43
Figuur 3.7 Uitbreiding van Beemdkroon sinds 2000
Figuur 3.8Het voorkomen van bijzondere pioniers van natte gronden.
Tabel 3.2 Overzicht van bijzondere soorten in de gronden tussen de Nieuwe Kanaalweg en het Julianakanaal (deelgebied D); tevens aangegeven de soorten die Verbeek & Vergoossen (1981) in 1980 aantroffen in de Echter weerd en op het Julianakanaal in deze hoek. Naam Echterweerd 1999 2001/ 2006/ + Juliana kan. 2002 2007 1980 Beemdkroon x x x x Eekhoorngras x x Gewone agrimonie x x x x Goudhaver x x x x Graslathyrus x x Grote pimpernel x Kleine pimpernel x x x x Kleine ratelaar x x x x Knolsteenbreek x x Maarts viooltje x Pijpbloem x Rapunzelklokje x x x Ruige leeuwentand x Ruige weegbree x x Zomerfijnstraal x x Totaal periode 11 7 8 11
Pijpbloem op een talud in de weitjes tegen het Julianakanaal. 44
Deelgebied C (Echterweerd)
De gronden van deelgebied C (rond de Oude Maas-loop) blijken zeer interessant voor bijzondere pionierssoorten en stroomdalplanten. Vanwege de zandige en grindige, relatief open afwerking is dit terrein het meest soortenrijke deelgebied. Het bestaat pas enkele jaren en is duidelijk nog in ontwikkeling. Er komen sinds kort bijzondere soorten als Zacht vetkruid, Wit vetkruid, Ronde ooievaarsbek, Fijne ooievaarsbek, Bermooievaarsbek, Eekhoorngras, Akkerandoorn, Echt duizendguldenkruid, Driedistel, Dwergviltkruid en Spiesleeuwebek voor. De meeste soorten hebben zich volledig nieuw gevestigd. De aantallen zijn vaak nog laag. Wit vetkruid is een zand/grindpionier die wel al op meerdere plekken in het terrein voorkomt. Van Spiesleeuwenbek is bekend dat hij voor de ontgrondingen in de akkers van het gebied voorkwam. Op verschillende locaties en rond de grindkuil in de zuidoosthoek staat sinds 2006 vrij veel Dwergviltkruid. Zeer bijzonder is de vondst van vele honderden exemplaren van Stinkend streepzaad. Dit is een uiterst zeldzame pionier van kalkrijke zand- en steengronden, die hier eveneens profiteert van het aangebrachte zand. Andere karakteristieke soorten van relatief open grind- en zandterreinen zijn Hazenpootje, Liggende klaver, Zwarte toorts, Langbaardgras, Oranje havikskruid, Kleine leeuwenbek, Grasklokje, Schermhavikskruid, Grijs havikskruid, Slangenkruid, Geel walstro, Plat beemdgras, Bitter wilg, Echt bitterkruid, Gewone veldbies en Bonte wikke. Incidenteel zijn ook bijzondere pioniers als Driedistel (2005) en Bosdroogbloem (2005) waargenomen. Witte munt en Zomerfijnstraal hebben zich als ruigtesoorten de laatste jaren sterk in dit terrein uitgebreid en in 2006 werd het eerste exemplaar van Kleine kaardebol gevonden. In 2006 en 2007 werd op de oevers van de zandplas ook Bruin cypergras en Fraai duizendguldenkruid aangetroffen. Deze soorten profiteren van het achterwege laten van bestortingen op de zandige oevers. Een soort die vaak kortstondig of onbestendig voorkomt is Borstelbies: deze pionier werd alleen in 2005 op verschillende plaatsen rond plasjes in de zuidhoek gevonden. Als graslandsoort is de vestiging van veel Gulden sleutelbloemen opvallend. Er kwamen in 2007 enkele honderden exemplaren voor, terwijl de soort in 2005 nog ontbrak (Peeters, 2007). Net als in enkele andere nieuwe natuurgebieden (Roosteren, Kerkeweerd) blijkt deze soort opvallend goed en snel te kunnen vestigen in voorheen geroerde zand-leemgronden. In de graslanden tussen de weg en de Geleenbeek is ook Ruige leeuwentand gevonden. Deze zeldzame stroomdalplant heeft waarschijnlijk weten te overleven in de naastgelegen berm of nabij het Julianakanaal en lijkt nu het natuurgebied te koloniseren. Het is interessant om te zien of deze moeilijke verspreider zich de komende jaren verder zal uitbreiden. In dezelfde graslandstrook heeft zich sinds 2005 ook Graslathyrus gevestigd, inmiddels met vele tientallen exemplaren. De soort is de Geleenbeek nog niet naar het westen overgestoken, maar dat lijkt een kwestie van tijd. Daarnaast heeft Rapunzelklokje zich hier explosief uitgebreid. In het opgespoten gebied ten westen van de Geleenbeek werd in 2007 voor het eerst Goudhaver gevonden, waarschijnlijk afkomstig uit de populatie langs het kanaal. Sinds 2006 heeft zich ook op drie plaatsen Kruisbladwalstro gevestigd. De komende jaren mag uitbreiding van beide soorten verwacht worden. Andere soorten die sinds 2007 nieuw zijn voor deelgebied C, zijn Wilde marjolein (3 standplaatsen) en Gewone agrimonie (2 standplaatsen). In de laaggelegen poelen en natte baaitjes langs de plas heeft zich de laatste jaren Bosbies sterk uitgebreid. Lokaal komen soorten als Rijstgras, Witte els en Tweerijige zegge voor. Vooral nabij de monding van de Geleenbeek is de laatste jaren ook vrij veel IJle zegge gevonden. Deelgebied D (Echterweerd-Oost)
Deelgebied D bestaat voor een groot deel uit voorheen intensief bemeste akkers en graslandjes, waardoor het geheel een ruige indruk maakt. Er is sprake van een dichte
45
brandnetelbegroeiing met verschillende andere ruigtehaarden en hoogopgaande grassen als Glanshaver en Gestreepte witbol. In de randen en talud van het grasland (met name rond de oude greppel aan de oostzijde) en op het Julianakanaal komen echter van oudsher relictpopulaties van bijzondere stroomdalplanten voor (zie tabel 3.2). Uit het onderzoeksgebied zelf worden rond 1980 alleen Ruige leeuwentand, Knolsteenbreek, Gewone agrimonie en mogelijk Maarts viooltje genoemd (Verbeek & Vergoossen, 1981). In 1983 werd door de Provincie het bermtalud ten noorden van de onderdoorgang van de Echter Molenbeek gekarteerd, waarbij men Beemdkroon, Kruisbladwalstro, Ruige leeuwentand en Grote bevernel noemt. Het deel ten zuiden van de Molenbeek werd toen niet meegenomen. Dit deel werd wel in 1997 wel bekeken, waarbij alleen Rapunzelklokje en Grasklokje werden opgegeven. Anno 2007 treffen we rond de greppel Kleine pimpernel, Goudhaver, Rapunzelklokje, Gewone agrimonie, Kleine bevernel, Grote bevernel, Beemdkroon, Geel walstro en Knolboterbloem aan. Deze soorten profiteren hier van de relatief schrale bodem op het greppeltalud en vermoedelijk ook van nieuw kiembed in vertrappingrandjes van de greppel, die door de paarden gecreëerd zijn. Van soorten als Kleine pimpernel, Gewone agrimonie en Ruige weegbree is dit effect ook in andere gebieden (o.a. Isabellegreend en de Blericker Nak) geconstateerd. Daarnaast hebben deze soorten naar verwachting sterk geprofiteerd van het kappen van de populieren langs het kanaal, waardoor minder bladval en meer zonlicht optrad. Net oostelijk van de greppel, op de overgang naar de berm van de Oude Kanaalweg staat over een grote lengte veel Kleine ratelaar. Ook in 1998 kwam de soort over de volledige lengte van de berm voor (Peeters, 1999). In het voorjaar van 1999 werd de Figuur 3.9 Voorkomen van enkele zeldzame soorten van droog stroomdalgrasland in 2007.
46
berm echter geschraapt en in dat jaar werd Kleine ratelaar nog slechts op één plek met enkele tientallen exemplaren aangetroffen. Daarna heeft de soort zich geleidelijk weer volledig hersteld. Sinds 2007 heeft hij zich echter ook voor het eerst in het aangrenzende begrazingsgebied uitgebreid. Er stonden vele tientallen exemplaren op het oostelijk talud van de greppel. Soorten als Eekhoorngras en Zilverhaver hebben waarschijnlijk juist hun kans gegrepen na het schrapen van de berm in 1999. Bijzonder is ook de vondst van maar liefst ca. 40 ex van Ruige weegbree in 2007 op een weidetalud in het gebied. Het gaat waarschijnlijk om een nieuwe vestiging, wat opmerkelijk is omdat de soort bekend staat als een moeilijke verspreider, zeker in wat ruigere terreinen. Wel was de soort in zeer kleine aantallen nog van het naastgelegen Julianakanaal en de bermen aan de voet ervan bekend. Het hoge kanaaltalud en de naastgelegen berm van het fietspad herbergen naast de hiervoor genoemde soorten ook nog bijzonderheden als Graslathyrus, Absintalsem, Sikkelklaver en Eekhoorngras (provinciekartering 2006). In 1999 werd in de berm van het fietspad ook nog een exemplaar van Knolsteenbreek aangetroffen, maar deze lijkt inmiddels verdwenen (vondst Geert Peeters); vermoedelijk door verruiging en achterwege blijven van beheer. In de graslandjes en de ruigtes van de voormalige landbouwperceeltjes hebben zich de laatste jaren met name Beemdkroon, Rapunzelklokje en Gewone agrimonie gevestigd. In het noordelijk deel werd ook een nieuwe groeiplaats van Kleine pimpernel (42 ex.) aangetroffen. Daarnaast werden enkele nieuwe haarden van Graslathyrus ontdekt in ruigteranden en grasland. Sporadisch komen inmiddels ook Goudhaver en Grasklokje voor. In 1999 kwamen in deze percelen praktisch geen bijzondere soorten voor. Zeer bijzonder was de vondst van vele honderden bloeistengels van Pijpbloem in een brandnetelruigte van het talud aan de noordzijde. Deze soort is typerend voor goed ontwikkelde ruigtes en bosranden in rivierdalen en was tot voor kort slechts van een enkele plek uit het Nederlandse rivierengebied bekend. 3.4.2 Broedvogels Situatie voor natuurontwikkeling (periode 1980-1996)
Omdat het rond de Stevolplas om bijna volledig nieuw land en water gaat is hier alleen gekeken naar de soortontwikkeling sinds 1999. Beemdkroon in de ruigte van deelgebied D.
47
Tabel 3.3 Het voorkomen van bijzondere broedvogels rond de Stevolplas (deelgebied B en C en omgeving) Naam 1999 2002 2003 2005 2006 2007 (alleen rond deelgebied B)
Bergeend Blauwborst Dodaars Fuut Gele kwikstaart Grasmus Graspieper Grauwe gans Grote bonte specht Holenduif IJsvogel Kievit Kleine karekiet Kleine plevier Knobbelzwaan Koekoek Krakeend Kuifeend Nijlgans Patrijs Rietgors Roodborsttapuit Scholekster Slobeend Spotvogel Veldleeuwerik Watersnip Wintertaling Zomertaling Subtotaal
2 1
1 1
2
4 1 10
3 1 11 3
1
3 2
4 3 1
1 2
4 3 3
4 3
1 3 4 1
2 2 8 9 2
2 3 1 4 2 17 7 6 1 3 2 1 1 3 2 1 1 2 3 3 7 3
1
3
1 6
9
10
14
2 16
2 2 20 1 1 27
2 5 1 2 2 16 6 4 2 2 2 1 2
2 4 2
12 6 5 1 2 2 2 1 1-3
1 1 3 2 10 3 1 2 2 13
4 15
23
19
1 2 1 9 3
Sinds natuurontwikkeling (periode 1997-2007)
Sinds 1999 is de broedvogelfauna rond de Stevolplas elk jaar nauwgezet in beeld gebracht in het kader van het monitoringsproject in opdracht van Stevol BV (Peeters, 1999-2007). Het gebied laat een geleidelijke toename van het aantal broedvogels zien (Peters, 2007). Het aantal bijzondere broedvogels laat na een top in 2005 in 2007 weer een beperkte daling zien. Duidelijk is dat soorten van struweel en jong bos sinds de afwerking sterk zijn toegenomen. Hierbij gaat het o.a. om Fitis, Blauwborst, Tjiftjaf, Tuinfluiter en Spotvogel in jonge wilgenbostruwelen en Grasmus in de droger groeiende struwelen. Omdat er nog genoeg open situaties zijn waar de vestiging van jong struweel kan plaatsvinden mag verwacht worden dat deze groep zeker nog een aantal jaren goed vertegenwoordigd zal zijn of zal uitbreiden. Ook soorten van kruidenrijke graslanden en ruigtes zoals Graspieper en Roodborsttapuit doen het goed. Opvallend is het voorkomen van de steeds zeldzamer wordende Patrijs, met maar liefst 8 territoria in 2005. Net als Veldleeuwerik profiteert deze soort van de relatief open zandige graslanden. In oeverzone van de grindplas en de aangelegde plasjes broeden Dodaars, Kuifeend en Zomertaling. Ook is dat het gebied - vermoedelijk door toegenomen beschutting rond de moerasjes – sinds 2005 erg in trek is bij Grauwe gans. Kleine plevier is als pionier van open zandstrandjes geleidelijk achteruitgegaan door voortschrijding van de successie op zowel de oevers als de afgewerkte gronden. Het gebied blijkt nog steeds geschikt voor IJsvogel, die o.a. langs de Geleenbeek en de Oude Maas rond Stevensweert broedt. Lokaal bevinden zich zandige oevers, met oude konijnenholen waar Bergeend in kan broeden.
48
3.4.3 Libellen Voor natuurontwikkeling (periode 1980-1996)
Voor de ontgravingen in het Stevolgebied was er veel minder water, en daarmee minder leefgebied voor libellen. Alleen de oude kleiput in de Echterweerd herbegde vermoedelijk de nodige soorten. De Geleenbeek/Oude Maas had lange tijd een zeer slechte waterkwaliteit, zodat aangenomen mag worden dat er weinig karakteristieke soorten in voor kwamen. Ook nu nog is de Geleenbeek een van de minder zuivere beeksystemen langs de Maas. Uit de periode 1980-1997 zijn vooral algemenere soorten uit het gebied bekend (zie tabel ..), maar mogelijk is de data niet compleet. Een weinig kritisch soort van stromende wateren als Weidebeekjuffer kwam aanvankelijk niet meer langs dit deel van de Geleenbeek voor. Pas sinds 1995 wordt Weidebeekjuffer hier weer aangetroffen. Sinds natuurontwikkeling (periode 1997-2007)
Sinds de afwerking van de Stevolplas is gestart zijn vooral uit 2000 en 2005 vrij veel waarnemingen, o.a. in het kader van inventarisaties voor het Limburgse Libellenatlasproject. Uit tabel 3.4 valt af te leiden dat sinds 1998 het aantal soorten sterk is toegenomen. In totaal komen in de periode sinds 1998 25 soorten voor, waaronder enkel bijzondere soorten. Het is hiermee een van de soortenrijkere gebieden van het Maasdal. In deelgebied B in het voorkomen van Bruine winterjuffer nieuw (Theo Bakker, Tabel 3.4 Overzicht van de libellen in het Stevolgebied. x komt voor, maar aantal onbekend; * incidenteel; ** enkele; *** regelmatig; **** algemeen. Data op basis van inventarisatie Maas in Beeld en data op waarneming.nl. Nederlandse naam Wetenschappelijke 19801997-2007 naam 1996* 1997-2005 2007
Gewone oeverlibel Gewone pantserjuffer Grote keizerlibel Grote roodoogjuffer Houtpantserjuffer Kleine roodoogjuffer Lantaarntje Paardenbijter Smaragdlibel Steenrode heidelibel Tengere grasjuffer Viervlek Vuurjuffer Vuurlibel Watersnuffel Weidebeekjuffer Zuidelijke keizerlibel Zwervende heidelibel
Coenagrion puella Aeshna cyanea Sympetrum sanguineum Sympecma fusca Sympetrum striolatum Sympetrum flaveolum Orthetrum cancellatum Lestes sponsa Anax imperator Erythromma najas Lestes viridis Erythromma viridulum Ischnura elegans Aeshna mixta Cordulia aenea Sympetrum vulgatum Ishnura pumilio Libellula quadrimaculata Pyrrhosoma nymphula Crocothemis erythraea Enallagma cyathigerum Calopteryx splendens Anax parthenope Sympetrum fonscolombii Lestes barbarus
Zwervende pantserjuffer Subtotaal Totaal * data mogelijk niet compleet
x
Rodelijstsoorten
**** * *** ** ****
x x x
35
Overige soorten
30 25
x
x
x x
x
x
**** * ** ** *** **** **** ** *
x x x
20 15 10 5
x x x
** **
x
***
0 voor 1970- 1990- 19981970 1989 1997 2006 Maasplassen totaal
x
6 6
49
x
Klimaatsoorten
40
aantal
Azuurwaterjuffer Blauwe glazenmaker Bloedrode heidelibel Bruine winterjuffer Bruinrode heidelibel Geelvlekheidelibel
Libellen in Isabellegreend en het Maasplassengebied
x x x
**** * *
16
** 21 25
periode/jaar
1980- 19981997 2007 Stevol
waarneming.nl). Deze zeldzame soort profiteert van de steeds verdere ontwikkeling van de poelen in het terrein. Opvallend is vooral het voorkomen van een groot aantal bijzondere soorten van ondiepe, snelopwarmende wateren met weinig begroeiing. Sinds de van de deelgebieden afwerking is meerdere malen Tengere grasjuffer gesignaleerd. In 2007 bleken populaties aanwezig in zowel de poelen van deelgebied C als in die van deelgebied B. Daarnaast werden in juni 2007 ook enkele exemplaren van Zwervende pantserjuffer aangetroffen in de wateren van de Molenweerd (deelgebied B (aanvullende meldingen Theo Bakker en Frank van Hoogstraten via waarneming.nl). Geelvlekheidelibel werd al in 1997 aangetroffen en ook in 2007 werden ca. 10 verse exemplaren aangetroffen rond de grindkuil in de Echterweerd. Is was dus sprake van voortplanting. Ook het voorkomen van Zwervende heidelibel hangt samen met de aanwezigheid van ondiepe pionierpoelen. Noemenswaardig is daarnaast de aanwezigheid van een andere warmteminner, de Vuurlibel. Van deze soort komt sinds 2000 met een voortplantende populatie voor. In 2007 werden enkele tientallen exemplaren gezien. Bijzonder is de waarneming van een Zuidelijke keizerlibel in 2007. Deze zeldzame soort is bezig met een opmars vanuit het zuiden. Toch werd pas in 2006 voortplanting langs de Maas aangetoond, namelijk in de Asseltse Plassen bij Roermond. Ook Zwervende heidelibel en Kleine roodoogjuffer zijn interessante warmteminners die langs de Stevolplas populaties hebben. Net als langs veel andere rivier en beeksystemen zien we ook hier Weidebeekjuffer helemaal terug van weggeweest. Het optreden van verschillende heidelibellen sinds 2005 hangt deels samen met het geschikte landbiotoop dat is ontstaan door de droog-zandige afwerking van deelgebied C. In 1996 en 1997 werd in bovenstroomse delen van de Geleenbeek de bijzondere Gaffellibel waargenomen (Van Schaik & Geraeds, 2001). Daarna is de soort beperkt gebleven tot de Roer en later ook de Swalm. Het is niet ondenkbaar dat bij een verdere ecologische verbetering van de Geleenbeek deze soort op termijn terugkeert. Dit geldt ook voor Beekrombout. 3.4.4 Dagvlinders Voor natuurontwikkeling (periode 1980-1996)
Er is een redelijk compleet beeld van de dagvlinders in de Echterweerd uit deze periode (Vergoossen, 1991; archieven NHGL). Er kwamen tussen 1980-1996 ca. 24 soorten voor (tabel 5). Veel bijzondere soorten kwamen toen nog voor op het Julianakanaal soorten. Zo was dit één van de laatste locaties van Veldparelmoervlinder in Limburg. De soort verdween hier tussen 1985 en 1990. Er kwamen daarnaast nog typische graslandsoorten als Hooibeestje, Koevinkje en Geelsprietdikkopje voor. Deze zijn tenminste deels al voor 1997 verdwenen. Soorten als Keizersmantel en luzernevlinders worden voor deze periode als zwervers opgegeven (Vergoossen, 1991). Sinds natuurontwikkeling (periode 1997-2007)
Na 1998 zijn er 19 soorten in het Stevolgebied aangetroffen. Dit is een relatief bescheiden aantal. Er lijkt sprake van een beperkte achteruitgang, zeker sinds de jaren ‘80. De eerder genoemde graslandsoorten zijn recent niet teruggevonden. Soorten van bosranden en zoomvegetaties, zoals Boomblauwtje, Bont zandoogje, Groot dikkopje en Oranjetip lijken het wel goed te doen. Mogelijk kan Hooibeestje zich vanuit de populatie bij Koningsteen op de droge zandgronden in deelgebied C vestigen, maar dit hangt mede af van het effect van de geplande opzet van het waterpeil in de Stevolplas. Als de gronden te vochtig worden zijn ze niet langer geschikt voor soorten als Hooibeestje. Koninginnepage is slechts in beperkte aantallen waargenomen. Kenmerkende grindriviersoorten als Oranje- en Gele luzernevlinder worden ook regelmatig waargenomen, maar enkel nog op trek.
50
Tabel 3.5 Voorkomen van dagvlinders in het Stevolgebied. Legenda: * = 1-2, ** = 3-9, *** = 10-49, **** = 50-100; x = kwam voor aantal onbekend; x? = in de jaren ’60 en ’70. Nederlandse naam Wetenschappelijke naam 198019982007 1997 2005 Argusvlinder Lasiommata megera x Atalanta Vanessa atalanta x x *** Bont zandoogje Pararge aegeria x *** Boomblauwtje Celastrina argiolus x *** Bruin zandoogje Maniola jurtina x x **** Citroenvlinder Gonepteryx rhamni x Dagpauwoog Inachis io x x ** Distelvlinder Vanessa cardui x x * Gehakkelde aurelia Polygonia c-album x * Gele luzernevlinder Colias hyale x * Groot dikkopje Ochlodes faunus x ** Groot koolwitje Pieris brassicae x x Hooibeestje Coenonympha pamphilus x Icarusblauwtje Polyommatus icarus x x **** Keizersmantel Argynnis paphia x Klein geaderd witje Pieris napi x x ** Klein koolwitje Pieris rapae x x *** Kleine vos Aglais urticae x x Kleine vuurvlinder Lycaena phlaeas x x * Koevinkje Aphantopus hyperanthus x Koninginnepage Papilio machaon x x * Landkaartje Araschnia levana x Oranje luzernevlinder Colias croceus x? * Oranjetip Anthcharis cardamines x * Zwartsprietdikkopje Thymelicus lineola x x Geelsprietdikkopje Thymelicus sylvestris x Subtotaal 25 13 16 Totaal 25 19
3.4.5 Overige soortgroepen Sprinkhanen
Vanwege de aanwezigheid van een mooie droge grindvlakte in de zuidoosthoek van de plas werd in 2007 actief naar Blauwvleugelsprinkhaan gezocht. Deze werd hier zowaar ook gevonden (3 ex). Hiermee heeft de soort zich de laatste jaren van 1 (Kerkeweerd) naar 4 gebieden langs de Limburgse Maas uitgebreid. Bijzonder is ook de aanwezigheid van een grote populatie van Greppelsprinkhaan in 2007. Ook dit is een volledig nieuwe ontwikkeling. De soort zit vooral in de droge graslanden van deelgebied C (Echterweerd) en blijkt in 2 a 3 jaar tijd meerdere gebieden langs de Maasplassen te hebben gekoloniseerd. Ook werd in 2007 een Sikkelsprinkhaan aangetroffen. Voor het overige zijn in Stevol Zeggendoorntje, Grote groene sabelsprinkhaan, Bruine sprinkhaan, Bramensprinkhaan, Ratelaar en Krasser aangetroffen (archief
NHGL en EIS). Het ligt in de verwachting dat Gouden sprinkhaan zich de komende jaren vanuit de De grindbiotopen waar in 2007 Blauwvleugsprinkhaan werd aangetroffen.
51
Laakerweerd in het Stevolgebied zal vestigen. Herpetofauna
Voor de aanleg van de Stevolplas en de Nieuwe Kanaalweg lag er in 1996 in de Echter Weerd ter hoogte van het noordelijk deel van deelgebied C een grote oude kleiput waarin de zeldzame Kamsalamander voorkwam. Ook toen al ging het om een kleine en geïsoleerde populatie. Ter compensatie van het verdwijnen van deze poel werd een nieuwe poel/grindkuil aangelegd aan de zuidkant van deelgebied C en werden gevangen Kamsalamanders overgezet. Daarnaast werden ook waterplanten uitgezet. De soort heeft zich echter nooit goed kunnen vestigen. Gelet op de vorm en toestand van de poel is dit ook niet onverwacht. De poel is in feite een diepe grindkuil met een droog en grindig karakter, waarin de waterstanden zomers sterk kunnen wegzakken. Mede daardoor kan zich geen rijke waterplantenbegroeiing vestigen. Daarnaast spreekt het aanleggen van een poel naast een drukke verkeersweg ook niet voor de kansen van de Kamsalamander. Tijdens migratie in het voor- en najaar zouden sowieso veel dieren doodgereden worden. Uit het Stevolgebied zijn momenteel nog 5 soorten amfibieën bekend. Het voorkomen van Alpenwatersalamander is noemenswaardig omdat hij geen populaties in de buurt heeft. Mogelijk is de soort hier uitgezet. Alpenwatersalamander wordt sinds 2006 in verschillende poelen in deelgebied B als C aangetroffen (Peeters, 2006). In 2007 werden echter geen Alpenwatersalamanders gevonden (Peeters, 2007). De overige soorten zijn algemeen voorkomend: Groene kikker (complex), Bruine kikker, Gewone pad en Kleine watersalamander (archief NHGL; Peeters, 2006, 2007). De komende jaren moet extra gelet worden op het voorkomen van Meerkikker, omdat deze soort ook in de naastgelegen Schroevendaalse Plas voorkomt. Sinds enkele jaren worden zowel Roodwang- als Geelwangschildpadden in het gebied waargenomen (Peeters, 2006, 2007). Deze exoten worden door mensen in het gebied uitgezet. Zoogdieren
Van Bever zijn anno 2007 vraatsporen aangetroffen langs de noordelijke uitstroom van de Biltplas, nabij de Brandt. Daarnaast werd op 31 maart 2008 een volwassen dier gezien in de Geleenbeek bij de brug van Ohé (Frank van Hoogstraten). Uit een inventarisatie uit 1989 zijn Gewone- en Kleine dwergvleermuis, Meervleermuis, Laatvlieger en rond de dorpskern van Stevensweert Gewone en Grijze grootoorvleermuis bekend (archief NHG). Overige soorten
Interessant was het voorkomen van Hoornaarroofvlieg bij de monding van de Oude Maas in 2007 (Hub Corten, waarneming.nl). Deze soort is kenmerkend voor de zandige terreinen. Hij jaagt vooral op kleine sprinkhanen. Uit de periode 1996/1997 is St. Jansvlinder bekend. 3.5
WERKING VAN NATUURLIJKE PROCESSEN 3.5.1 Spontane ontwikkeling
In de natuurterreinen van het Stevolgebied krijgt spontane vegetatieontwikkeling momenteel alle ruimte. Er zijn bomen en struiken aangeplant er ook niet of nauwelijks ingezaaid, wat de vestiging van soorten ten goede is gekomen. 3.5.2 Hydromorfologische processen
Hydromorfologische processen kunnen in Stevol alleen optreden wanneer de Maas bij extreem hoge afvoeren over de Overlaat van Contelmo (tussen Roosteren en Aasterberg) stroomt en weer de Oude Maas als nevengeul gaat gebruiken. Tijdens extreme afvoeren zoals in 1993 en 1995 stroomt tot ca. 1/4 van het Maaswater via
52
deze route. Dit leidde in het verleden tot zeer sterke stroomsnelheden en een groot vermogen tot oevererosie en grindsedimentatie. Het is van belang dit proces in de toekomst zoveel mogelijk ruimte te blijven geven binnen de grenzen van het natuurgebied. De nieuw aangelegde grindwaaier bij de monding van de Geleenbeek is aangelegd om dergelijke processen kans te geven, nu de oorspronkelijk loop van de Oude Maas grotendeels is weggegraven. Op kleinere schaal kunnen hier wellicht morfodynamische processen optreden bij hoge afvoeren van de Geleenbeek. In de oevers van de plas kan op kleine schaal morfodynamiek optreden door golfslag. Het is daarmee van belang om geen oeverbestortingen aan te leggen. 3.5.3 Begrazing
Het proces van natuurlijke begrazing verloopt zo goed als mogelijk binnen de beperkingen van de huidige terreinen. Doordat er sprake is van verschillende losse deelgebiedjes is het niet goed mogelijk begrazing met zowel paarden als runderen uit te voeren. Dit is vooral zichtbaar in deelgebied D waar alleen paarden lopen. Hier zien we het bekende beeld, waarbij de paarden alleen de korte grazige delen kort houden, maar de ruigere gebiedsdelen nauwelijks bezoeken. 3.5.4 Kwel
Het voorkomen van Bosbies rond de monding van de Geleenbeek (monding 2007) lijkt te duiden op de aanwezigheid van kwel in de oevers. Procesbarometer proces
ruimte voor processen
Spontane ontwikkeling Hydromorfodynamiek Natuurlijke begrazing Kwel
3.6
mogelijk beperkte kwel
CONCLUSIES 3.6.1 Natuurwaarden
De natuurwaarden van de terreinen rond de Stevolplas breiden zich gestaag uit. Veel bijzondere plantensoorten hebben zich de laatste jaren vanuit restpopulaties in nabijgelegen bermen in de terreinen kunnen vestigen. Soorten als Graslathyrus, Gulden sleutelbloem, Gewone agrimonie en Rapunzelklokje laten vervolgens een opvallend snelle uitbreiding zien. Het deelgebied in de zuidoosthoek van de plas blijkt extra bijzonder omdat het is afgewerkt met zeer zandig en lokaal grindig materiaal. Niet alleen veel stroomdalplanten, maar ook echte grindrivierpioniers als Fijne ooievaarsbek, Wit vetkruid, Bruin cypergras en Dwergviltkruid. In de lemig afgewerkte gronden aan de noordzijde zien we dat interessante soorten van nattere pioniersituaties als Bruin cypergras, Eironde waterbies en Slijkgroen het goed doen. In het deelterrein langs het Julianakanaal bevonden zich relictvegetaties van bijzondere stroomdalplanten als Kleine pimpernel, Goudhaver, Kleine ratelaar, Graslathyrus en Beemdkroon. Al deze soorten breiden zich momenteel uit in het terrein en in de berm langs het Julianakanaal. Spectaculair was de vondst van Pijpbloem en de Ruige weegbree in dit deelgebied. Ook de broedvogelfauna heeft zich de laatste jaren positief ontwikkeld. We zien de laatste jaren steeds meer soorten van struweel en moeras het terrein bevolken, maar ook graslandsoorten doen het nog steeds goed. Het aantal libellensoorten is sterk toegenomen en het gebied behoord tot de soortenrijkere gebieden van het Maasdal. Sinds kort heeft zich een populatie Bruine winterjuffer gevestigd. Bijzondere waarnemingen zijn met name warmteminnende
53
De voormalige grindvlakte in de zuidoosthoek is eind 2007 afgewerkt tot een overlaat-delta, waarover een deel van het water uit de Geleenbeek kan afstromen.
soorten als Zuidelijke keizerlibel, Zwervende heidelibel en Vuurlibel, maar ook bijzondere pioniers als Tengere grasjuffer en Zwervende pantserjuffer. Onder de dagvlinders is het beeld vooralsnog minder rooskleurig, hoewel sommige soorten van zomen en mantel het goed doen. Verschillende versnipperingsgevoelige soorten zijn echter nog niet teruggekeerd. Bijzonder is de vestiging van Blauwvleugsprinkhaan op het open substraat van de grinddelta en van Greppelsprinkhaan in de zandige graslanden. De vraag is of Blauwvleugelsprinkhaan zich met herinrichting van de delta, maar vooral na het opstuwen van de plas kan handhaven. Sinds kort gebruikt de Bever het gebied. 3.6.2 Aanbevelingen en ideeën
• Voortzetting van het bestaande begrazingsbeheer. • Hoewel in het afwerkingsplan voor de Stevolplas (Bureau Taken, 2008) zeker al rekening is gehouden met de mogelijkheden voor natuur, zijn er een aantal aspecten die de uitgangssituatie voor karakteristieke natuur verder kunnen verbeteren of optimaliseren. Belangrijk zijn in dit verband de volgende punten: o Veel oevertrajecten zijn afgewerkt met een bestorting van grove keien. Dit legt oevers onnodig vast en zorgt voor het verdwijnen van het laatste beetje dynamiek en variatie uit de oevermilieus. Periodiek droogvallende zandstroken, ondiep water en kleinschalige oevererosie (door golfslag) krijgen geen kans. Het vastleggen van oevermilieus werkt verbossing met soorten als Zwarte els in de hand, waardoor zonbeschenen moeras en pioniermilieus sneller verdwijnen. Het achterwege laten van bestortingen is van groot belang voor veel pionier- en moerassoorten. Het gaat dan bijvoorbeeld om planten als Bruin cypergras, Fraai duizendguldenkruid, Bosbies en Rijstgras. Maar ook voor Bevers en veel broedvogels is het achterwege laten van oeverbestortingen essentieel: o.a. pioniersoorten als IJsvogel, Bergeend en Kleine plevier en beschermde moerasvogels als Zomertaling en Dodaars. o De afwerking van de terreinen dient zo veel mogelijk met grofzandig en fijngrindig materiaal te gebeuren. Hierdoor ontstaan optimale vestigingskansen voor karakteristieke stroomdalplanten, specifieke broedvogels en een bijzondere insectenfauna. Deelgebied C, maar ook de ervaringen elders in het rivierengebied, laten zien dat hierdoor relatief snel
54
•
•
•
•
•
•
55
bijzondere soorten op eigen kracht het gebied kunnen koloniseren. Veel gronden zijn volgens het vigerende afwerkingsplan nog met kleiige of lemige dekgrond afgewerkt. Dit maakt ze minder kansrijk voor een soortrijke ontwikkeling van bijvoorbeeld stroomdalgrasland. o Het is bij de afwerking ook van belang dat er voldoende droge, weinig overstroomde delen worden aangelegd. Juist op de drogere delen vestigen zich veel van de bijzondere stroomdalsoorten en insectenfauna; dit is rond de Stevolplas van extra belang omdat de gronden in de nabije toekomst natter zullen worden door het opzetten van het waterpeil in de plas. o Ook de aanplant van bomen in toekomstig natuurgebied kan achterwege blijven (is ook maar zeer beperkt gepland). Bosontwikkeling verloopt in dit soort terreinen op spontane wijze al zeer snel, waarbij ook gebiedseigen soorten op de juiste plek komen te staan. Het aanplanten van extra bomen leidt tot een onnodig snelle bebossing en gaat ten koste van bijzondere grasland en moerasvegetaties. Om daling van de grondwaterstand te voorkomen wordt in 2008 een dam aangelegd dwars door de Stevolplas. Hierdoor wordt de waterstand in de plas met ca. 1,0 m opgekrikt. Hoewel grondwaterstandverhoging gunstig lijkt, is het dat voor de lokale natuur in het gebied niet. Vooral de drogere graslanden en pioniersituaties herbergen bijzondere natuurwaarden. Door opzet van het waterpeil vernatten delen van de oevergronden. Dit is in het nadeel van bijzondere soorten als Gulden sleutelbloem, Goudhaver, Ruige leeuwentand, Rapunzelklokje en Fijne ooievaarsbek. Daarnaast zullen dagvlinders en sprinkhanen (Blauwvleugelsprinkhaan) hier onder te leiden hebben. Ook neemt met het opzetten van de waterstand het verval in de monding van de Geleenbeek/Oude Maas af en daarmee de waardevolle morfodynamiek tijdens hoogwater (het vermogen om grind mee te voren en af te zetten). Vanuit de natuur direct rond de Stevolplas is minimalisering van de peilopzet dus van belang. Gerichte monitoring van het peilbuizenmeetnet zou in de toekomst uitsluitsel kunnen geven over eventuele speelruimte. De deelgebieden van het Stevolgebied maken nog een wat onsamenhangende en versnipperde indruk. Vooral de aanleg van de drukke Nieuwe Kanaalweg langs het Julianakanaal in 1996 heeft het gebied in die zin geen goed gedaan. Dit leidt ook tot praktische problemen in het begrazingsbeheer. Er moet zoveel mogelijk gestreefd worden naar het aaneensluiten van deelgebieden. Idealiter zou de Nieuwe Kanaalweg op termijn gesloten of verkeersluw gemaakt moeten worden. Dit is wellicht mogelijk wanneer plannen voor een nieuwe verbinding tussen Laak en Stevensweert aan de westkant van de plas gerealiseerd worden. De zandige kegels/bergingen in deelgebied C bestaan uit (verontreinigd) slib uit de Oude Maas met daaroverheen een zandlaag (conform het bouwstoffenbesluit is het materiaal categorie 1). In het beheerplan staat beschreven dat op de taluds de vegetatie kort gehouden zal worden. Dit zal gebeuren door begrazing zonodig aangevuld met maaien. Door het gebruik van fijnzandig, snel uitdrogend materiaal zal de neiging tot bosontwikkeling naar verwachting beperkt zijn. Er kan geprobeerd worden om in de toekomst meer zand of grind rond de bulten aan te brengen, waardoor wellicht geen extra maaibeheer noodzakelijk is. In de meest actuele plannen is sprake van de aanplant van (een) afgerasterde bo(o)m(en) op de kruin van de bulten. Vanuit natuuroogpunt zou aanplant en afrastering van de kruin achterwege gelaten moeten worden. De oevers van de Geleenbeek en Echter Molenbeek zijn in het verleden gemaaid door het Waterschap. Hierbij bleef het gemaaide materiaal voor een belangrijk deel op de oevers liggen, waardoor ernstig verruiging met brandnetel in de hand wordt gewerkt. Op eenzelfde wijze is de berm van het fietspad tegen het
Julianakanaal aan verruigd. Voor een goede ecologische ontwikkeling is het van belang dat het maaisel wordt afgevoerd. • Aanleg van zandeilanden in de plas voor bijzondere koloniebroeders als Visdief. Aan de noordzijde is reeds een eiland aangelegd. • Voor de oevers bij Bilt wordt momenteel al een plan voor de aanleg van natuurvriendelijke oevers opgesteld.
56