Ministerie van Volksgezondheid Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen
handboek
AVIAIRE INFLUENZA deel 2: operationele procedures
versie 1 - maart 2004
AFKORTINGEN GB FAVV MB KB
Gedelegeerd Bestuurder Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen Ministerieel Besluit Koninklijk Besluit
NBr CO CCC
Net Brussel (Brussels Hoofdstedelijk Gewest) Coördinator van de Opruimingen Centrale Crisiscel
CCDD LCC
Coördinatiecentrum voor de Diergeneeskundige Diagnostiek (CODA) Lokale Crisiscel
EC CODA CGCCR PCVD
Europese Commissie Centrum voor Onderzoek in de Diergeneeskunde en de Agrochemie Crisiscentrum van de Regering Permanent Comité van de Voedselketen en de Dierengezondheid
CPDB DG DPE FAO HPAI AI
Centrum voor Preventie en Diergeneeskundige Begeleiding Directeur Generaal - Directoraat Generaal Division de la Police de l’Environnement (Waals Gewest) Food and Agriculture Organization of the United Nations highly pathogen avian influenza = hoog pathogene aviaire influenza Aviaire Influenza
BIM LPAI MI NCD OIE OVAM OWD
Brussels Instituut voor Milieubeheer (Brussels Hoofdstedelijk Gewest) lowly pathogen avian influenza = laag pathogene aviaire influenza Afdeling Milieu-inspectie van AMINAL (Vlaams Gewest) Newcastle disease = pseudovogelpest Office International des Epizooties Openbaar Vlaamse Afvalstoffen Maatschappij (Vlaams Gewest) Office Wallon des Déchets (Waals Gewest)
GIP SD-CPB DDE EU PCE
Grensinspectiepost Stafdienst Crisispreventie en -beheer Dodings- en Destructie-Eenheid Europese Unie Provinciale Controle Eenheid
handboek aviaire influenza - versie 1
i
INHOUDSTAFEL 8. Beschermen van de medewerkers tegen een besmetting ................................................. 1 8.1. Bescherming tegen AI-virussen .................................................................................. 1 8.2. Bescherming tegen humane griepvirussen ................................................................. 3 9. Bedrijfsbezoek ...................................................................................................................... 4 9.1. voorbereiding van het bedrijfsbezoek ......................................................................... 4 9.2. Bedrijfsbezoek ............................................................................................................ 5 10. Opruiming en destructie ...................................................................................................... 9 10.1. Algemene organisatie van de opruiming ................................................................... 10 10.2. Organisatie van de opruiming op een houderij ......................................................... 10 10.3. Organisatie van de opruiming op een gezamenlijke dodingsplaats ........................... 11 10.4. Organisatie van de destructie ................................................................................... 12 11. Tracering en epidemiologisch onderzoek ........................................................................ 13.1. Voorbereiding ........................................................................................................... 13.2. Onderzoek van de contacten .................................................................................... 13.3. Risico-evaluatie en opvolging van de contacten ....................................................... 13.4. Administratieve opvolging .........................................................................................
13 14 15 16 18
12. Reiniging en ontsmetting ................................................................................................... 12.1. Reinigen en ontsmetten van een haard .................................................................... 12.2. Ongediertebestrijding op een haard .......................................................................... 12.3. Reinigen en ontsmetten van een preventief geruimd bedrijf .....................................
19 19 21 22
13. Screenen en inventariseren ............................................................................................... 13.1. Opvolgingscontrole bij verhoogde waakzaamheid .................................................... 13.2. Screenen bij het opruimen van een haard ................................................................ 13.3. Screenen voor het vrijgeven van een haard ............................................................. 13.4. Screenen bij een preventieve opruiming ................................................................... 13.5. Inventariseren in de risicogebieden .......................................................................... 13.6. Opvolgingscontrole in de risicogebieden .................................................................. 13.7. Opvolgingscontrole op de contactbedrijven .............................................................. 13.8. Screenen voorafgaand aan het opheffen van maatregelen in de risicogebieden ......
23 24 25 26 26 27 27 27 28
handboek aviaire influenza - versie 1
ii
hoofdstuk 8
BESCHERMEN VAN DE MEDEWERKERS TEGEN EEN BESMETTING
Hoogpathogene influenzavirussen van het type H5 en H7 kunnen gevaarlijk zijn voor de mens. Zo heeft het H7N7-virus dat in 2003 in Nederland en België circuleerde, aanleiding gegeven tot ooginfecties bij in totaal een 80-tal personen en mogelijk zelfs een dodelijke longontsteking veroorzaakt in één geval. Het veel gevaarlijkere H5N1-virus dat al in 1997 voor de eerste keer in Zuidoost Azië bij de mens is aangetroffen, heeft reeds tot verschillende dodelijke slachtoffers aanleiding gegeven. Het epidemiologisch onderzoek rond deze gevallen heeft één constante aan het licht gebracht: de betrokken personen waren steeds in intensief contact geweest met pluimvee. De bescherming van iedereen die tijdens een epizoötie in nauw contact komt met besmet pluimvee, is dan ook primordiaal. Dit betreft zowel de medewerkers van het Voedselagentschap, hulpdiensten (brandweer, politie, civiele bescherming e.d.), personeel van de dodings- en ruimingsploegen en personeel van Rendac, als de pluimveehouders en hun familie, dierenartsen e.d. Deze bescherming van de risicopersonen is tweeledig. - In de eerste plaats wordt zoveel als mogelijk bescherming geboden tegen een infectie met het AI-virus. - Daarnaast wordt – vanuit een breder perspectief van reassortatie van het AI-virus – getracht om een besmetting met een humaan griepvirus te voorkomen De belangrijkste basisregels zijn samengevat in bijlage 8.01.
8.1. BESCHERMING TEGEN AI-VIRUSSEN Aviaire influenza virussen van het H5- en H7-subtype kunnen van pluimvee op de mens overgedragen worden langs de ademhalingswegen. Vooral contact met mest, waarlangs enorme hoeveelheden virus worden uitgescheiden, is daarbij belangrijk. Langs orale weg (vb. door eten van besmet vlees of besmette eieren) is er in de huidige stand van zaken geen gevaar voor besmetting, omdat het virus niet opgewassen is tegen de neutraliserende werking van het menselijke maagdarmkanaal. De incubatietijd van het influenzavirus is normaliter kort en bedraagt ongeveer 1 tot 4 dagen.
handboek aviaire influenza - versie 1
1
De symptomen die kunnen wijzen op een besmetting met een AI-virus zijn naargelang het type variabel. Ze variëren van een lichte oogontsteking (vb. H7N7-stam van 2003) tot het klinisch beeld van een ernstige griep (H5N1 in 2003-2004). Daarbij worden dan ademhalingsproblemen, longontsteking, koorts, keelpijn en hoest, spierpijn en ooginfecties vastgesteld. Er zijn voorlopig nog geen aangepaste vaccins ter beschikking tegen de overdraagbare AIvirussen. De bescherming van de mens tegen dergelijke virussen is dan ook voornamelijk preventief. De WHO heeft algemene aanbevelingen geformuleerd voor de bescherming van personen die betrokken zijn bij de opruiming van (potentieel) besmet pluimvee. Voor de bestrijding van aviaire influenza in België zijn deze aanbevelingen als volgt uitgewerkt: - Opruimers, vervoerders en andere personen die intensief contact kunnen hebben met besmet pluimvee, moeten tijdens de werkzaamheden gebruik maken van: - wegwerpoveralls of afwasbare overalls; - lange desinfecteerbare handschoenen; - neus- en mondmaskers; - beschermbrillen; - wegwerpschoeisel of desinfecteerbaar schoeisel. - Iedereen die in contact is geweest met pluimvee, moet zijn handen veelvuldig met water en zeep wassen. Na afloop van de werkzaamheden met besmet pluimvee of materiaal moeten de handen gedesinfecteerd worden. - Na afloop van de ruiming moet de ruimingsplaats gereinigd en ontsmet worden door personen die eveneens naar behoren beschermd zijn. - Alle personen die contact hebben met (potentieel) besmet pluimvee moeten worden opgevolgd door een dokter. Dit betekent onder meer het volgende: - Een antiviraal middel als bijvoorbeeld oseltamivir (Tamiflu) moet door iedereen die bij de opruiming betrokken is, worden ingenomen. - Elke betrokkene moet ziektetekens, die op een besmetting met griep kunnen wijzen, melden aan zijn huisdokter. Personen met een grotere gevoeligheid (personen ouder dan 60 jaar, personen met hartof longproblemen of immunodeficiëntie, diabetici) mogen niet ingezet worden bij opruimingswerkzaamheden. - Serologisch onderzoek bij personen die meewerken aan de opruiming en bij dierenartsen wordt aangeraden. In verband hiermee heeft de Minister van Volksgezondheid een strategische stock van antivirale middelen aangelegd, die beheerd wordt door de FOD Volksgezondheid. Binnen de CCC en de dienst bescherming en preventie zijn de nodige procedures uitgewerkt om in geval van een uitbraak, deze antivirale middelen snel ter beschikking te stellen van de medewerkers op het terrein (zie procedure ccc – bescherming tegen aviaire influenza). De inname van de antivirale middelen is een vereiste voor iedereen die tijdens de bestrijding in contact kan komen met besmette kippen.
handboek aviaire influenza - versie 1
2
8.2. BESCHERMING TEGEN HUMANE GRIEPVIRUSSEN Reassortering tussen een aviair griepvirus en humaan griepvirus kan aanleiding geven tot een nieuw griepvirus. Een dergelijk virus zou kunnen worden overgedragen van mens op mens, waardoor het zich zeer snel kan verspreiden en zich vermoedelijk zou kunnen ontwikkelen tot een wereldwijde pandemie. Aangezien de mens bovendien geen immuniteit heeft opgebouwd tegen deze variant, zou een dergelijk virus vele slachtoffers kunnen maken. Ter voorkoming van een dergelijke reassortering raadt de WHO aan om alle risicopersonen te vaccineren tegen de griep om een gelijktijdige infectie met het aviaire en humane influenzavirus te voorkomen. Het duurt na vaccinatie nog 2 weken vooraleer de persoon beschermd is. Het griepvaccin biedt gedurende een half jaar bescherming. Net als voor de antivirale middelen, heeft de Minister van Volksgezondheid een strategische stock van vaccins gereserveerd, die beheerd wordt door de FOD Volksgezondheid. Binnen de CCC en de dienst bescherming en preventie zijn de nodige procedures uitgewerkt om in geval van een uitbraak in België of in de EU, deze vaccins snel ter beschikking te stellen van de medewerkers op het terrein (zie procedure ccc – bescherming tegen aviaire influenza). Dergelijke vaccinatie is een vereiste voor iedereen die tijdens de bestrijding in contact kan komen met besmette kippen.
handboek aviaire influenza - versie 1
3
hoofdstuk 9
BEDRIJFSBEZOEK
Het bedrijfsbezoek heeft als bedoeling: - de ernst van de verdenking te onderzoeken; - de nodige monsters te nemen om de verdenking te bevestigen of te ontkrachten; - een epidemiologische enquête uit te voeren met de nadruk op recente contacten; - een duidelijke inventaris en een precieze bedrijfsschets op te maken die als leidraad zullen dienen bij het schatten en de opruiming; - het bedrijf onder toezicht te plaatsen.
9.1. VOORBEREIDING VAN HET BEDRIJFSBEZOEK De voorbereiding van het bedrijfsbezoek moet snel gebeuren. Best worden er steeds voldoende kits met materiaal en standaardpakketten met blanco documenten ter beschikking gehouden, zodat alleen nog de administratieve voorbereiding moet gebeuren.
Materiaal Een overzicht van het mee te nemen materiaal wordt gegeven in de checklist mee te nemen materiaal (bijlage 9.02). Het is belangrijk dat de kits ten minste één keer om de 3 maanden worden nagekeken. Vervallen materiaal of medicijnen kunnen dan worden vervangen.
Administratieve voorbereiding De gegevens van het bedrijf en zijn verantwoordelijke kunnen worden opgevraagd in Sanitel, via BO of vanuit andere gegevens die op de PCE ter beschikking zijn (vb. gezondheidskwalificatie). Hoewel veelal beknopt, kunnen deze gegevens toch al een idee gegeven van het type bedrijf (legbedrijf, mestbedrijf, vermeerderingsbedrijf, …), van de aanwezige pluimveespecies, van de aanwezige dierplaatsen, van de dierenarts en van de verantwoordelijke integratie. In Sanitel kan eveneens geverifieerd worden of onder hetzelfde beslagnummer ook andere species (rund, varken, kleine herkauwers) zijn geregistreerd. Daarnaast wordt nagegaan of de betrokkene geregistreerd is als handelaar of vervoerder (MB van 9 juli 1999).
handboek aviaire influenza - versie 1
4
9.2. BEDRIJFSBEZOEK Chronologisch worden de volgende stappen gevolgd: - aanmelden op bedrijf; - korte anamnese van de vastgestelde problemen; - klinisch onderzoek van de verdachte dieren; - staalneming van representatieve monsters; - epidemiologisch onderzoek met nadruk op recente contacten; - grondig verhoor van de verantwoordelijke en de dierenarts; - onder toezicht plaatsen van het bedrijf en meedelen van de hygiënische maatregelen; - tellen en inventariseren, ev. schatten van de dieren, en opmaken van bedrijfsschets; - inventariseren en in beslag nemen van bedrijfsgoederen; - in beslag nemen van documenten. Alle bevindingen worden genoteerd op de werklijst bedrijfsbezoek (bijlage 9.01). Opgelet: - De klinische vaststellingen worden onmiddellijk gemeld aan de CCC en het PCEhoofd. - Indien de verdenking door de bevindingen van het klinisch onderzoek wordt onderschreven, dan worden onmiddellijk alle relevante contacten uitgezocht en gemeld aan de CCC en het PCE-hoofd.
Aanmelden en verlaten van het bedrijf Influenzavirussen zijn uitermate besmettelijk. Bij het betreden en verlaten van het bedrijf moeten er dan ook strenge voorzorgsmaatregelen worden genomen om zelf verspreiding via kledij, schoeisel, materiaal, auto e.d. te voorkomen. Een overzicht van de te volgen procedure is weergegeven in de checklist aanmelden en verlaten van een veehouderij (bijlage 9.03).
Korte anamnese Alvorens de verdachte dieren te onderzoeken, wordt een korte anamnese afgenomen van de verantwoordelijke en van de dierenarts. Er wordt geïnformeerd: - naar de aanleiding, omstandigheden en evolutie van de verdenking; - naar dieren, dierlijke producten en personen die in de afgelopen dagen van en op het bedrijf zijn vertrokken en toegekomen; - of de verantwoordelijke of zijn helpers ook nog andere veeteeltbedrijven uitbaten of elders pluimvee houden (ook niet professioneel).
handboek aviaire influenza - versie 1
5
Klinisch onderzoek van de verdachte dieren Het klinisch onderzoek van verdachte dieren moet uitsluitsel geven over de aard en de duur van de besmetting. Een overzicht van de werkwijze en de meest relevante symptomen wordt gegeven in de checklist klinisch onderzoek bijlage 9.04.
Indien de symptomen en de letsels de verdenking bevestigen, dan is het belangrijk om onmiddellijk: - de bevindingen mee te delen aan de CCC en het PCE-hoofd voor verdere distributie; - het CPDB en het CODA (0473/523021) te contacteren met het juiste uur van afspraak voor het ophalen van de stalen; - de nodige stalen te nemen; - de contacten die het virus hebben kunnen verspreiden te inventariseren.
Staalneming De klinische tekens van een AI-infectie zijn niet specifiek genoeg om alleen op basis daarvan een besmetting te kunnen vaststellen. Een verdenking moet dan ook steeds worden bevestigd door laboratoriumonderzoek. Daartoe worden 5 dieren die duidelijke klinische tekens vertonen, uitgezocht en geëuthanaseerd. De krengen worden zo snel mogelijk en in goede omstandigheden (koel bewaren, bioveiligheid) overgemaakt aan het labo van DGZ/ARSIA voor een lijkschouwing. Het labo zal onmiddellijk de nodige stalen conditioneren voor verder onderzoek in het CODA. Een overzicht van de manier van staalneming wordt gegeven in de checklist staalneming (bijlage 9.05). Bij het overhandigen van de stalen aan de chauffeur aan de grens van het bedrijf moet de nodige voorzichtigheid in acht worden genomen om geen virus via deze weg te verspreiden (cf. bijlage 9.03).
Epidemiologisch onderzoek Het epidemiologisch onderzoek zal uitsluitsel moeten geven over: - de duur van de aanwezige besmetting (cf. bijlage 9.04); - contacten die mogelijk de aanleiding van de besmetting zijn (hoofdstuk 11); - contacten die mogelijk de besmetting hebben kunnen voortzetten (hoofdstuk 11). Er wordt steeds tot 4 weken voor het verschijnen van de klinische tekens teruggegaan, tenzij het onderzoek uitwijst dat deze risicoperiode kan worden ingekort. De nadruk ligt vooral op de meest recente contacten, aangezien deze veelal ook de gevaarlijkste zijn wat betreft verspreiding van het virus. Het onderzoek heeft betrekking op: - tracing back: alle contacten vanaf het verschijnen van de klinische tekens tot 4 weken voordien. - tracing on: alle contacten vanaf het verschijnen van de klinische tekens.
handboek aviaire influenza - versie 1
6
Daarbij zijn belangrijk: - directe contacten door pluimvee, pluimveeproducten zoals bijvoorbeeld eieren, broedeieren, pluimen, mest en strooisel; - intensieve professionele persoonscontacten (vb. technicus van de integratie, dierenarts, vangploeg); - contact door professioneel vervoer (vb. veevoeder, Rendac, het ophalen van eieren, vervoer van pluimvee, melkophaling in een gemengd bedrijf); - alle andere persoonscontacten; - alle andere vervoerscontacten; - contact met waterwild of andere wilde vogels (virusreservoir). Hoewel de pluimveesector sterk geïntegreerd is en vooral professionele contacten het virus kunnen verspreiden, moet er toch steeds voldoende aandacht worden besteed aan de nietprofessionele contacten. Dergelijke contacten, hoewel minder voor de hand liggend, zijn een reële verspreidingsweg. Daarbij dient opgemerkt dat pluimvee, in tegenstelling tot varkens en runderen, veelvuldig door particulieren worden gehouden.
Onder verdenking plaatsen van het bedrijf Een verdacht bedrijf wordt steeds onder verdenking geplaatst: - meedelen van de maatregelen aan de verantwoordelijke (bijlage 4.07); - opmaken van de verdenking en laten ondertekenen (bijlage 4.06); - meedelen van de maatregelen aan de dierenarts (bijlage 4.08).
Verhoor van de verantwoordelijke en de dierenarts Alle mogelijke inlichtingen die een licht kunnen werpen op de duur, de oorzaak en de verdere verspreiding van de besmetting, worden aan de verantwoordelijke en de dierenarts gevraagd. Een korte lijst met de meest relevante vragen is opgenomen in bijlage 9.01.
Inventaris Een inventaris van de aanwezige dieren wordt opgemaakt. Aangezien deze inventaris onder meer als basis zal dienen voor de berekening van de vergoeding, moet hij in detail de vereiste gegevens in verband met het pluimvee weergeven (o.a. leeftijd, datum van uitkippen, type, ras, categorie, aantal).
Bedrijfsschets Een schematische, maar getrouwe schets van het bedrijf is van onschatbare waarde bij de planning van de opruiming door de DDE. De betrokken medewerkers zullen vermoedelijk immers nooit zelf het op te ruimen bedrijf betreden. Aangezien de eigen dodingsploegen van het FAVV momenteel uitsluitend met vergassing met COgas werken, is het belangrijk om aan te geven of de stallen geschikt zijn voor deze methode. Ze moeten op zijn minst goed kunnen worden afgesloten, zodat het gas zich in voldoende hoge
handboek aviaire influenza - versie 1
7
concentratie kan opbouwen. Het schema zal eveneens moeten toelaten om in geval van een gemengd bedrijf de andere stallen (varkens, rund, kleine herkauwers) te lokaliseren en bij de planning rekening te houden met eventueel gasverlies naar deze stallen. Indien een beroep wordt gedaan op externe ruimingsfirma’s, die gebruik maken van vergassing met CO2 in containers of door middel van elektrocutie, dan moet de schets duidelijk maken wat mogelijk is (aangeven waar de machines of containers geplaatst kunnen worden).
Inventariseren en in beslag nemen van goederen en documenten Bij een rondgang doorheen het bedrijf wordt een inventaris gemaakt van dierlijke producten en goederen, die met virus kunnen zijn gecontamineerd, vb.: - pluimveevlees, producten op basis van vlees van pluimvee, consumptie-eieren, broedeieren, afkomstig uit de risicoperiode; - mest en pluimveestrooisel, afkomstig uit de risicoperiode; - medicijnen (koelkast); - instrumenten en materiaal die in contact komen of geweest zijn met het virus; - voeders, drinkbakken. Deze gegevens worden ingevuld op de werklijst. De goederen worden teruggegeven na ontsmetting, hetzij vernietigd met – waar voorzien – een schadevergoeding. Tevens wordt een inventaris gemaakt van alle documenten die bij de verantwoordelijke werden opgevraagd en in beslag werden genomen om te worden toegevoegd aan het dossier. Alle documenten die nuttig kunnen zijn bij het epidemiologisch onderzoek of die moeten toelaten om de risicolijst van contacten samen te stellen (vb. stalfiches, analyseresultaten van hygiënogrammen of andere onderzoeken, begeleidingsdocumenten naar het slachthuis).
handboek aviaire influenza - versie 1
8
hoofdstuk 10
OPRUIMING EN DESTRUCTIE
Bij een uitbraak van aviaire influenza zullen bijna altijd in een korte tijdspanne grote aantallen dieren moeten worden opgeruimd. Elke opruiming moet dan ook snel en efficiënt worden uitgevoerd om verdere verspreiding van de ziekteverwekker te voorkomen: idealiter zou een haard binnen de 24 uur na het ontdekken van de ziekte moeten zijn opgeruimd. De snelheid van opruimen mag desondanks niet ten koste gaan van hygiënische voorzorgsmaatregelen, de veiligheid van het personeel (cf. hoofdstuk 8), noch van het welzijn van de op te ruimen dieren, zoals bepaald in de Europese Richtlijn 93/119/EC en het nationale KB van 16 juli 1998 inzake de bescherming van dieren bij het slachten en het doden. De opruiming moet dan ook goed worden voorbereid en door geroutineerd personeel worden uitgevoerd. Daarbij moeten alle veiligheidsmaatregelen (cf. bijlage 8.01) worden genomen om het betrokken personeel te beschermen en om te voorkomen dat er dieren zouden ontsnappen en op de openbare weg zouden terechtkomen. Het doden van vatbare dieren in een haard van aviaire influenza of op de buurt- en contactbedrijven gebeurt op het bedrijf door middel van vergassing (CO of CO2) en elektrocutie, eventueel injectie met een lethaal product. Na de doding van de dieren worden de kadavers en de op het bedrijf aanwezige broed- en consumptie-eieren rechtstreeks naar Rendac afgevoerd voor destructie. Rendac kan gemiddeld ongeveer 600 ton pluimvee en pluimveeproducten per dag verwerken. Indien deze capaciteit onvoldoende zou zijn, dan zal een beroep moeten worden gedaan op andere GRM-verwerkers of alternatieve verwerkingsmethoden (zie algemeen crisisdraaiboek). In uitzonderlijke omstandigheden kan worden afgestapt van de doding van dieren op de plaats waar ze gehouden worden. Bij preventieve opruiming van klinisch onverdachte, kleine aantallen dieren (bijvoorbeeld pluimvee bij particulieren) in een welomschreven en beperkt gebied kunnen deze levend worden afgevoerd naar een gezamenlijke dodingsplaats. Dergelijke dodingsplaats ligt dan bij voorkeur in het centrum van het afgebakende gebied en bestaat uit een voor het publiek afgeschermde, verharde plaats, waar alle nutsvoorzieningen (water, elektriciteit, douches e.d.) voorhanden zijn. Bij het gebruik van een gezamenlijke dodingsplaats moet met zekerheid worden gegarandeerd dat de aangevoerde dieren gezond zijn. De omstandigheden waarin dit systeem van opruiming kan worden gebruikt, zijn dan ook beperkt. In de praktijk zal een gezamenlijke dodingsplaats alleen worden aangewend, indien er reeds gedurende geruime tijd geen nieuwe haarden in het gebied zijn opgedoken of indien een gebied in zijn geheel wordt geruimd.
handboek aviaire influenza - versie 1
9
10.1. ALGEMENE ORGANISATIE VAN DE OPRUIMING De crisismanager draagt de eindverantwoordelijkheid voor alle opruimingen. Op het terrein worden alle taken die verband houden met de opruiming door de dodings- en destructie-eenheid (DDE) gecoördineerd, uitgevoerd en opgevolgd. De DDE wordt geleid door een coördinator en bestaat verder uit een planningseenheid, een administratieve eenheid en een logistieke eenheid. Ze werkt vanuit een vaste locatie. De terreinequipes, in casu de verschillende dodingseenheden en terreincoördinatoren die dodingen door externe firma’s opvolgen, kunnen in verschillende gebieden tegelijk aan het werk zijn. Ze opereren in dat geval vanuit de LCC in het betrokken gebied. De praktische organisatiestructuur is terug te vinden in het algemeen crisisdraaiboek. In tegenstelling tot ruimingen bij varkens en herkauwers, kunnen bij het ruimen van pluimvee, externe firma's worden ingeschakeld. In de regel worden haarden, vanwege het besmettingsgevaar, wel enkel door medewerkers van het Voedselagentschap opgeruimd. De dodingsploegen van de DDE kunnen momenteel enkel dodingen met CO-gas of d.m.v. injectie uitvoeren. Een samenwerking met de brandweer is in het geval van CO-gas onontbeerlijk, gezien de risico’s verbonden aan het gebruik ervan. Voor dodingen met CO2-gas of door elektrocutie worden gespecialiseerde firma's ingezet. In dat geval is steeds ten minste één medewerker van de DDE als verantwoordelijke terreincoördinator ter plaatse voor de controle van de werkzaamheden en de administratieve afhandeling. Voor de ruimingen kunnen eigen personeel of externe firma's worden ingezet (7-8 ruimers per bedrijf). Bij de organisatie van de dodingen en de praktische verdeling van de werklast tussen de betrokken ploegen, wordt rekening gehouden met de aanbevelingen in de planning van de doding (cf. bijlage 10.04) en met het strategisch tijdsplan. De taken van de DDE planningseenheid zijn de volgende (cf. bijlage 10.01): - Het uitwerken van de planning van een opruiming. - Het ter beschikking stellen van het nodige personeel. - Het informeren van alle betrokken actoren (pluimveehouder, dodingseenheid, GRM-verwerker, CODA, brandweer, politie, burgemeester, e.a.). - Het organiseren van het weghalen van gecontamineerde materialen op besmette bedrijven. - Het organiseren van de eerste reiniging en ontsmetting, en de ongedierteverdelging op de opgeruimde bedrijven. - De administratieve verwerking van alle gegevens en het rapporteren aan de CCC en de LCC.
10.2. ORGANISATIE VAN DE OPRUIMING OP EEN HOUDERIJ De uit te voeren taken zijn beschreven in de checklist opruimingsploeg (bijlage 10.02). Het personeel dat wordt ingezet bij de doding en de ruiming – en dit geldt ook voor de externe ploegen en medewerkers – mag enkel worden ingezet op de te ruimen (eventueel besmette)
handboek aviaire influenza - versie 1
10
bedrijven. Zij mogen niet tegelijk ingezet worden voor taken op niet verdachte of niet besmette bedrijven. Het doden van de dieren gebeurt volgens de onderrichtingen in het protocol doding (cf. bijlage 10.06). De verantwoordelijke dierenarts of de terreincoördinator bezorgt na afloop van de opruiming een opruimingsverslag aan de coördinator DDE (cf. bijlage 10.08 en bijlage 10.09). De coördinator verifieert het verslag en stuurt het door naar de persoon die de dodingen opvolgt binnen de CCC.
10.3. ORGANISATIE VAN DE OPRUIMING OP EEN GEZAMENLIJKE DODINGSPLAATS Doding op een gezamenlijke dodingsplaats zal slechts kunnen in welomschreven omstandigheden: - Het gebied is beperkt in omvang, aaneengesloten en duidelijk afgebakend, zodat alle vervoer binnen het gebied kan gebeuren. - De dieren, die naar de dodingsplaats worden vervoerd, mogen geen klinische tekens vertonen. In de praktijk zal een dergelijke manier van opruiming alleen kunnen in een gebied, waar sinds ten minste 14 dagen geen nieuwe haarden meer zijn opgedoken, of een gebied dat in zijn geheel wordt opgeruimd. Een gezamenlijke dodingsplaats, los van bestaande infrastructuur, zal maar mogen worden uitgebouwd mits ze voldoet aan de volgende voorwaarden: - ze ligt bij voorkeur centraal in het gebied; - ze is voldoende afgeschermd voor het publiek; - ze beschikt minimaal over alle noodzakelijke nutsvoorzieningen (verharde ondergrond, water, elektriciteit, douches en sanitair, bureelruimte met alle voorzieningen en een ruimte met koelkast om stalen te bewaren); - ze kan voldoende ontsmet worden; - ze voldoet aan alle vereisten wat betreft de milieuwetgeving. De planning en de praktische organisatie van de doding wordt geregeld door de DDE. De DDE kan daarbij de checklist gezamenlijke dodingsplaats (bijlage 10.03) als leidraad gebruiken. De dodingsmethode op een gezamenlijke dodingsplaats is vergassing door CO2, elektrocutie of een letale injectie. Het is belangrijk dat elke afvoer van levende dieren naar de destructieplaats moet worden voorafgegaan door een grondige klinische controle van het af te voeren pluimvee, waarbij geen enkel ziekteteken van aviaire influenza mag worden opgemerkt. De medewerker van de dodingseenheid, die zorgt voor een goed verloop van de afvoer vanaf de plaats van herkomst van het pluimvee, moet tevens zorgen voor een degelijke identificatie van de betrokken dieren en het opmaken van alle benodigde begeleidende documenten (cf. bijlage 10.10 vervoer van levende dieren naar een dodingsplaats en bijlage 10.08 werklijst opruimingsverslag pluimveehouderij of bijlage 10.09 werklijst opruimingsverslag particulier).
handboek aviaire influenza - versie 1
11
10.4. ORGANISATIE VAN DE DESTRUCTIE Kadavers van opgeruimde dieren worden in de eerste plaats afgevoerd naar het verwerkingsbedrijf Rendac te Denderleeuw voor destructie. Alle vervoer van risicomateriaal (krengen, pluimen, eieren) mag enkel gebeuren met vrachtwagens die absoluut lekdicht zijn en voldoende kunnen worden afgesloten (cf. bijlage 10.02 checklist taken van de opruimingsploeg). Zo is het, om lekken of ladingverlies te voorkomen, belangrijk dat eieren verdeeld worden over de verschillende vrachten kadavers. Het vervoer naar Rendac (of de andere GRM-verwerkers) – zeker van materiaal van een haard – gebeurt indien nodig onder toezicht van de politie en desgewenst in konvooi. De praktische organisatie hiervan gebeurt door de coördinator van de DDE (cf. bijlage 10.01). De vrachtwagens worden onder toezicht van OVAM op het verwerkingsbedrijf in ontvangst genomen. De volgende stappen worden daarbij overlopen (cf. bijlage 10.12 melden van de aanvoer van krengen – OVAM): - ontvangst en controle van de vervoerdocumenten; - wegen van elk voertuig voor en na het lossen; trekker en aanhangwagen worden apart gewogen; - controle op en het verbreken van de verzegeling. De krengen worden onder toezicht van een ambtenaar van de MI verwerkt. De volgende stappen worden daarbij overlopen: - afladen van de krengen in de verwerkingshal na het verbreken van de verzegeling; - grondige reiniging en ontsmetting van het voertuig en van de vloermatten (cf. hygiëneprotocol). De verantwoordelijke opzichter van OVAM bevestigt schriftelijk de vernietiging op het vervoersdocument. Hij/zij maakt (een kopie van) de door hem/haar vervolledigde vervoersdocumenten en (van) de weegbonnen van de lading over aan de LCC ter vervollediging van het dossier. Alle gegevens worden bovendien ter plaatse geregistreerd in een register of een gegevensbestand, dat dagelijks aan de CCC wordt overgemaakt. Het scenario waarbij alternatieve verwerking van krengen of materiaal noodzakelijk is, vergt de tussenkomst van andere federale en gewestelijke overheden voor milieu en hun diensten (OVAM, OWD en NBr, en MI, DPE en BIM). De procedure wordt nader beschreven in het algemeen crisishandboek.
handboek aviaire influenza - versie 1
12
hoofdstuk 11
TRACERING EN EPIDEMIOLOGISCH ONDERZOEK
Tracering heeft tot doel om alle wegen na te gaan waarlangs het virus op een haard of op een verdacht bedrijf kan zijn ingesleept en waarlangs het zich verder heeft kunnen verspreiden. - Tracing on Tracing on heeft tot doel om de contacten op te sporen waarlangs het virus van op een (mogelijk) besmet bedrijf verder werd verspreid. Dit gebeurt door het opsporen van dieren, dierlijke producten, personen, voertuigen en materialen die de haard of het verdachte bedrijf hebben verlaten sedert de vermoedelijke datum van introductie van het virus, en het opsporen van hun indirecte contacten via de plaatsen waar zij hebben verbleven of zijn gepasseerd. De plaatsen waarlangs of waar deze dieren, materiaal of producten zijn gepasseerd of verbleven hebben worden opgespoord, geïdentificeerd en geregistreerd. - Tracing back Tracing back heeft tot doel om na te gaan langs welke weg het virus op een (mogelijk) besmet bedrijf kan zijn ingesleept en wat de herkomst van de besmetting is. Dit gebeurt door het opsporen van dieren, dierlijke producten, personen, voertuigen en materialen die op de haard of het verdachte bedrijf zijn binnengebracht of er zijn gepasseerd sedert de vermoedelijke datum van introductie van het virus, alsook van de indirecte contacten waarlangs zij konden worden besmet. Daarbij wordt speciale aandacht besteed aan het verband dat kan worden gelegd met voorafgaande haarden of met andere van besmetting verdachte bedrijven, en aan het opsporen van bedrijven die vanuit dezelfde herkomst of via dezelfde weg kunnen zijn besmet. Essentieel is dat de tracering onmiddellijk op gang komt van zodra de eerste informatie van op de haard of het verdachte bedrijf wordt doorgespeeld, en zeer compleet en zorgvuldig wordt verricht. De tracering wordt op het terrein opgevolgd door de verantwoordelijke van de epidemiologische cel van de LCC. De ontwikkelingen worden dagelijks gerapporteerd aan de verantwoordelijke van de CCC, belast met de coördinatie en het opvolgen van het epidemiologisch onderzoek.
handboek aviaire influenza - versie 1
13
11.1. VOORBEREIDING Basisgegevens De basisgegevens, waarmee de LCC zal moeten werken, worden tijdens het bedrijfsbezoek verzameld op het besmette of van besmetting verdachte bedrijf (cf. hoofdstuk 9). - de anamnese; - de aard van de klinische tekens en – van zodra ze gekend zijn – de virologische en serologische resultaten, die een aanwijzing kunnen zijn voor de duur van de besmetting op het bedrijf (d.i. de verdachte periode); indien de verdachte periode op basis hiervan niet duidelijk kan worden afgelijnd, dan wordt, rekening houdend met de geldende reglementering, voldoende ver in de tijd teruggegaan (tot 4 weken voor het verschijnen van de klinische tekens) om zeker alle verdachte bewegingen in acht te nemen. - de vaststellingen betreffende de contacten op het bedrijf: - tracing back: alle contacten vanaf het begin van de verdachte periode tot het opduiken van de symptomen; - tracing on: alle contacten vanaf het begin van de verdachte periode.
Inlichtingen verzamelen Voortbouwend op deze gegevens worden door de LCC bij de betrokken actor (dierenarts, integrator, brekerij, Rendac, veevoederfirma e.d.) zo spoedig mogelijk alle noodzakelijke inlichtingen verzameld om de weg die een eventueel contact heeft afgelegd zo nauwkeurig mogelijk in kaart te brengen. Het verzamelen van deze inlichtingen gebeurt waar mogelijk telefonisch, om de in de initiële fase onnodige verplaatsingen te vermijden en tijd te winnen. Sanitel, Animo e.d. kunnen daarbij een hulpmiddel met weliswaar beperkt belang zijn, aangezien de recentere contacten ook de belangrijkste zijn. Naderhand wordt de juistheid van de meegedeelde gegevens bevestigd met een verhoor van de betrokkenen en dit ter gelegenheid van een controlebezoek van de LCC of de PCE.
Opmaken van een risicolijst De LCC stelt een eerste risicolijst van contactbedrijven en contactpersonen samen op basis van de verzamelde inlichtingen. Deze gegevens worden verwerkt in een bestand dat aan de CCC en de PCE wordt overgemaakt (cf. bijlage 11.01 en bijlage 11.02). De contacten worden daarbij onderverdeeld volgens: - het risico van het contact, - het risico van verspreiding van het virus, - de chronologie. De volgende prioriteitsvolgorde wordt voor deze risicolijst aangehouden - contact met vatbare dieren; - contact met dierlijke producten afkomstig van pluimvee, vb. consumptie-eieren, broedeieren, mest, strooisel;
handboek aviaire influenza - versie 1
14
- andere contacten, in volgorde: - intensieve professionele persoonscontacten (vb. verantwoordelijke, inwonenden, helpers, dierenarts, technicus van de integratie, pakploeg), - professionele vervoerscontacten (vb. veevoeder, Rendac, de ophaling van eieren, pluimveevervoer, melkophaling of ander veevervoer op gemende bedrijven), - andere persoonscontacten, - andere contacten door vervoermiddelen, - contact met waterwild of wilde vogels. Hoewel de pluimveesector sterk geïntegreerd is en vooral professionele contacten het virus kunnen verspreiden, moet er toch steeds voldoende aandacht worden besteed aan de nietprofessionele contacten. Dergelijke contacten, hoewel minder voor de hand liggend, zijn een reële verspreidingsweg. Daarbij dient opgemerkt dat pluimvee, in tegenstelling tot varkens en runderen, veelvuldig door particulieren wordt gehouden.
11.2. ONDERZOEK VAN DE CONTACTEN Overmaken van de risicolijst aan de PCE De risicolijst met daarin de bestemming of de oorsprong van de dieren, vlees, eieren, materiaal, voeder, …, die mogelijk besmet zijn, wordt door de LCC overgemaakt aan de betrokken PCE (cf. bijlage 11.01). De PCE trekken de gegevens van de lijst na en sporen de betrokken loten op. Normaliter moet elke bestemming of herkomst van een contact door een medewerker van de PCE worden bezocht. Wanneer te weinig tijd ter beschikking zou zijn om binnen redelijke termijn alle contacten d.m.v. een (bedrijfs)bezoek af te handelen, dan kan de LCC in samenspraak met de CCC beslissen om: - de minst risicovolle en dus minst prioritaire contacten op de lijst aan te schrijven met een vraag tot inlichtingen (cf. bijlage 11.04), en - de voorzorgsmaatregelen op weinig risicovolle contactbedrijven schriftelijk mee te delen aan de betrokkenen.
Controlebezoek Alle contactbedrijven worden door de PCE zo snel mogelijk bezocht in de volgorde en volgens het tijdschema van de risicolijst. Bij het bedrijfsonderzoek wordt de aard van het contact onderzocht en bevestigd of weerlegd (cf. hoofdstuk 9): -
Er wordt een klinisch onderzoek, ev. een staalneming van de betrokken dieren en het andere aanwezige pluimvee uitgevoerd.
-
Er wordt gecontroleerd of de wettelijke verplichtingen worden nageleefd.
-
Alle contacten worden officieel onder toezicht geplaatst (cf. bijlage 4.06 kennisgeving van een verdenking).
handboek aviaire influenza - versie 1
15
-
Tijdens het verhoor wordt de nadruk gelegd op de verdere contacten, die uit het contact met de haard kunnen zijn voortgevloeid. Ieder contact met de haard moet schriftelijk worden bevestigd of ontkend door de betrokkene.
Indien de bevindingen van het klinisch onderzoek een ernstige verdenking doen vermoeden, dan worden alle relevante contacten en inlichtingen onmiddellijk via de PCE aan de LCC en de CCC meegedeeld. De procedures van hoofdstuk 5 treden dan in voege.
Feedback Van ieder contact wordt een controlefiche opgemaakt (cf. bijlage 11.03), die onmiddellijk per fax aan het LCC wordt overgemaakt. Deze bedrijfsfiches worden genummerd met een dossiernummer (nummer van de haard + volgnummer van het contact op de risicolijst) en per bezoek aan dit bedrijf met een chronologisch oplopend versienummer.
11.3. RISICO-EVALUATIE EN OPVOLGING VAN DE CONTACTEN Tijdens het verloop van het onderzoek evalueert de cel epidemiologie op de LCC voortdurend de stand van zaken. Naargelang de belangrijkheid van het contact met de haard kan een verschillend besluit worden genomen voor het contactbedrijf. Voor de beoordeling van het besmettingsgevaar van een haard, wordt daarnaast immers rekening gehouden met zijn aard en ligging, de hygiëne en de aan- of afwezigheid van de wettelijk verplichte sanitaire voorzieningen en het gebruik ervan. Indien op een contactbedrijf een besmetting wordt vastgesteld, dan worden uiteraard de andere, gelijkaardige contacten vanuit dit oogpunt herzien. Voor contacten waar geen klinische indicaties voor een besmetting aanwezig zijn, worden de onderstaande basisregels gevolgd.
Invoer en uitvoer Wanneer bij het traceren dieren of dierlijke producten worden gevonden die naar een ander land werden uitgevoerd of herkomstig zijn uit een ander land, dan maakt het LCC of de PCE alle benodigde gegevens over aan het CCC, nl. de datum en alle informatie betreffende de lading, de herkomst en de bestemming. Het CCC verwittigt dan de CVO van het betrokken land (cf. procedure ccc – internationale notificatie).
Preventieve opruiming (prioriteit 1) De GB zal in de volgende gevallen de preventieve opruiming voorstellen van het aanwezige pluimvee en andere vogels: - directe diercontacten, t.w. bedrijven die vanaf 12 dagen voor het verschijnen van de klinische symptomen (of sedert het begin van de verdachte periode, indien het onderzoek op de haard dit aangeeft) gevoelige dieren uit de haard hebben ontvangen;
handboek aviaire influenza - versie 1
16
- risicovolle intensieve contacten, zoals vb. bedrijven waar gevoelige dieren worden verzorgd door dezelfde verantwoordelijke, veeverzorger of inwonende van de haard; - de buurtbedrijven van een haard; de straal waarin wordt opgeruimd wordt geval tot geval bepaald, standaard zal evenwel 3 km worden geruimd; - bedrijven uit de tracering waar bij gevoelige dieren klinische symptomen worden opgemerkt.
Officiële verdenking (prioriteit 2) Bedrijven, die sedert het begin van de verdachte periode belangrijke indirecte contacten gehad hebben met de haard, blijven onder officieel toezicht tot met zekerheid een besmetting kan worden uitgesloten. Voorbeelden zijn: - bedrijven die bezocht zijn door een pluimveewagen die op de haard is geweest zonder tussentijdse reiniging en ontsmetting; - bedrijven waar een bezoeker in de stal is geweest, die in de voorgaande 72 uur op de haard in de stal is geweest (vb. technicus); - de bedrijven die op dezelfde dag door dezelfde ophaalwagen van Rendac werden bezocht nadat deze kadavers had opgehaald op de haard; - bedrijven, die op dezelfde dag en na de haard door dezelfde RMO zijn bezocht; - ten minste het eerste bedrijf dat door een mestvervoerder wordt aangedaan na zijn bezoek op de haard; - bedrijven die voeder hebben ontvangen van de veevoederwagen die eerder op de dag voeder heeft geleverd op de haard; - bedrijven uit de tracing back waar geen klinische symptomen worden opgemerkt. De criteria voor de categorie officiële verdenking kunnen, indien nodig, worden aangescherpt. Dergelijke bedrijven worden om de 4 dagen door een dierenarts bezocht voor een klinisch onderzoek. De risicovollere contacten worden bij voorkeur door een dierenarts van het Voedselagentschap bezocht. In de andere gevallen kan het bedrijfsbezoek worden uitgevoerd door de bedrijfsdierenarts. Een verdenking kan pas worden opgeheven indien voldaan is aan de criteria vermeld in hoofdstuk 7. Elk bezoek en het opheffen van de beperkende maatregelen worden aan de LCC gerapporteerd (bijlage 11.03).
Verhoogd toezicht (prioriteit 3) Wanneer het aantal contacten met een haard aanzienlijk is, dan kunnen de minder belangrijke contactbedrijven met de haard onder zgn. verhoogd toezicht worden geplaatst. Dergelijke bedrijven worden dan om de 7 dagen door de bedrijfsdierenarts gecontroleerd. De dierenarts rapporteert zijn bevindingen aan de LCC d.m.v. de werklijst inventariseren van een veehouderij in een zone (cf. bijlage 13.01). Zoals voor bedrijven in prioriteit 2, blijven de maatregelen van kracht tot er zekerheid bestaat over de afwezigheid van de besmetting (cf. hoofdstuk 7).
handboek aviaire influenza - versie 1
17
11.4. ADMINISTRATIEVE OPVOLGING Voor ieder contactbedrijf wordt een dossier aangelegd, waarin de diverse documenten (brieven, bedrijfsfiches, ingevulde vragenlijsten e.d.) worden bijgehouden. Om tot een zo volledig mogelijk onderzoek te komen is een systematische benadering essentieel. Aan de hand van het werkdocument bedrijfsbezoek van de haard, van de verslagen van de controlebezoeken van de contacten en van andere bekende informatie wordt een gegevensbank opgebouwd met alle noodzakelijke bedrijfsgegevens en epidemiologische data. Dergelijke gegevensbank maakt een geïnformatiseerde verwerking en evaluatie van de verschillende gegevens mogelijk. Als uitgangspunt worden minimaal de gegevens van de risicolijst genomen (bijlage 11.02).
handboek aviaire influenza - versie 1
18
hoofdstuk 12
REINIGEN EN ONTSMETTEN
Het ruimen van pluimveebedrijven in het risicogebied rond een haard, evenals van bedrijven, die met een haard in contact geweest zijn, heeft tot doel om alle besmette of mogelijk besmette dieren, producten en materiaal weg te halen. Zowel voor, tijdens als na het ruimen van een besmet bedrijf, moet men de nodige maatregelen treffen om in een zo rein mogelijke omgeving te werken. Door het reinigen en ontsmetten van de haarden en van andere geruimde bedrijven wordt gegarandeerd dat er geen virus meer aanwezig is. De goede afwikkeling van de hele procedure garandeert een probleemloze herbevolking van de zones. Indien nodig kan men beroep doen op externe ploegen of firma’s voor het reinigen en ontsmetten van bedrijven.
12.1. REINIGEN EN ONTSMETTEN VAN EEN HAARD Algemene ontsmetting vóór de ruiming - Ontsmetting van de dodings- en laadplaats De ontsmetting begint reeds vóór de opruiming. Er moeten steeds voldoende ontsmettingsbakken worden klaargemaakt en het erf moet worden natgespoten en ontsmet met een erkend ontsmettingsmiddel vooraleer de vrachtwagens ter plaatse komen. Ook tijdens de opruiming gebeurt de ontsmetting van het werkterrein zoveel als mogelijk, zodat steeds kan worden gewerkt in een reine en ontsmette omgeving. Het volledig terrein en vooral de laadplaats worden nat gehouden en met een erkend ontsmettingsmiddel bestrooid. Na het vertrek van de laatste vrachtwagen, wordt het erf nogmaals met water en een erkend ontsmettingsmiddel besproeid. Er moet zorg voor worden gedragen dat zo weinig mogelijk mest en ontsmettingsvloeistof van het terrein naar de openbare weg of in waterwegen kunnen vloeien. - Ontsmetting van de vrachtwagens Vooraleer een vrachtwagen de haard verlaat, moet hij aan de buitenzijde grondig worden gereinigd en ontsmet, waarbij speciale aandacht moet worden besteed aan de banden, wielkasten, treeplanken en ook de vloermatten in de cabine. Voor de reiniging wordt daarbij liefst geen gebruik gemaakt van een hogedrukreiniger aangezien het influenzavirus zich door aërosolvorming gemakkelijker zal kunnen verspreiden; bij de ontsmetting daarentegen kan een hogedrukreiniger wel nuttig zijn omdat het ontsmettingsmiddel dan beter en homogener wordt verspreid.
handboek aviaire influenza - versie 1
19
Ter hoogte van de uitrit van het erf of het bedrijf worden best in ontsmettingsmiddel gedrenkte jutezakken gelegd, waarover de voertuigen moeten rijden vooraleer ze op de openbare weg komen. - Voorzorgen voor vervoerders en begeleiders Vooraleer de bestuurder en de eventuele begeleiders de dodingsplaats mogen betreden of nadien weer in de stuurhut van de vrachtwagen mogen plaatsnemen, moeten zij in de sanitaire wagen van het CODA van werkkledij en schoeisel wisselen. Dit moet eveneens gebeuren bij het lossen van de kadavers in het destructiebedrijf. Deze personen helpen niet bij het laden van de kadavers, zodat het risico van contaminatie zo klein mogelijk is.
Reiniging en ontsmetting na de opruiming De algemene procedure van de reiniging en ontsmetting van een haard na de opruiming kan onderverdeeld worden in 7 fases ( zie tijdslijn hieronder).
1. Weghalen van (mogelijk) besmet materiaal van het bedrijf - Mest De mest is een belangrijke bron van AI virus (cf. fact sheet) en moet verwijderd worden alvorens een grondige reiniging kan worden uitgevoerd. De mest moet vernietigd worden of op zo’n manier gestockeerd worden dat het virus gegarandeerd vernietigd is. In principe wordt de mest van een haard verbrand in een industriële verbrandingsoven. Bij het ophalen, het transport, de opslag en de verwerking is het belangrijk om de basisregels van reinigen en ontsmetten te respecteren op de laadplaats en voor de vervoermiddelen. - Diervoeder Hoewel ze waarschijnlijk veel minder geïnfecteerd zijn, moeten de voeders ook vernietigd worden. Dezelfde procedure als die van de mest is hier van toepassing. 2. Droog kuisen van het bedrijf Na het weghalen van het geïnfecteerd materiaal, moet de verantwoordelijke: - de hokken droog kuisen; - de vloer droog kuisen; - onstoffen van de volledige staluitrusting, inbegrepen de ventilatieschouwen; - reinigen van de bijlokalen, materiaal, beschermingskledij e.d. Het restafval wordt in zakken gestoken of opgeslagen en afgedekt en ontsmet in fase 5. 3. Nat reinigen van het geheel (vloer, wanden, zoldering, installatie, ….) met hoge drukreiniger De natte reiniging heeft tot doel alle restanten van materiaal te verwijderen waar nog virulent virus aanwezig zou kunnen zijn.
handboek aviaire influenza - versie 1
20
Deze drie fasen kunnen aanvangen na een algemene versoepeling of globale toelating voor het volledig gebied. Zij worden uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de houder of door hemzelf. Na het beëindigen van de werkzaamheden verwittigt de houder de LCC. De volgende stappen - de controle van de reiniging, de ontsmetting en de controle van de ontsmetting - worden georganiseerd door de LCC. 4. Controle van de reiniging Wanneer de verantwoordelijke aan de LCC meldt dat zijn bedrijf nat gereinigd werd, zal een ploeg van de LCC daar een visuele keuring uitvoeren op basis van checklist 12.01. Op basis van waarnemingen zal dan een gunstig al dan niet ongunstig resultaat worden toegekend. Bij een gunstig resultaat, zal een andere ploeg ter plaatse gaan voor het uitvoeren van een ATPtest. Pas nadat de resultaten hiervan gunstig zijn, kan worden overgaan tot de definitieve ontsmetting. 5. Ontsmetting Van zodra de reiniging goed bevonden is, kan de ontsmetting van het bedrijf doorgaan. Dit kan uitgevoerd worden: - door de ploegen van het CODA Machelen, - door een gespecialiseerde privé firma. In beide gevallen wordt door het CODA of door de firma een attest van definitieve ontsmetting achtergelaten of nagestuurd. 6. Controle van de ontsmetting Na het drogen van de stallen, zal het CPDB hygiënogrammen nemen ter controle van de doeltreffendheid van de ontsmetting. Bij ongunstige resultaten, moeten de stallen opnieuw ontsmet worden. 7. Herbevolking Gezien de grote besmettelijkheid van het AI virus worden, wanneer de stallen uitgedroogd zijn en ten vroegste 21 dagen na de preventieve ruiming, verklikkerkippen in de stallen gezet. Deze kippen hebben tot doel het eventueel na de procedure van het reinigen en ontsmetten nog in de stallen aanwezige virus te detecteren. De procedure voor de verklikkerkippen wordt beschreven in hoofdstuk 7.
12.2. ONGEDIERTEBESTRIJDING OP EEN HAARD Na het leegkomen van de stallen en het wegvallen van hun warme, voedselrijke leefomgeving zoeken knaagdieren soms een nieuw, beter milieu op, veelal een ander bedrijf in de onmiddellijke omgeving van de haard. Aangezien deze dieren daarbij virus kunnen verslepen, maakt een degelijke ongediertebestrijding deel uit van de opruiming van een haard. De ongediertebestrijding wordt uitgevoerd door een gespecialiseerde firma die onmiddellijk na het vaststellen van een haard door de LCC wordt verwittigd (cf. bijlage 12.02). Deze firma zal dan binnen de 24 uur de verdelging opstarten.
handboek aviaire influenza - versie 1
21
De volgende regels zijn van toepassing: - Het eerste bezoek wordt indien mogelijk reeds tijdens de opruiming zelf opgestart; daarbij worden lokdozen geplaatst rond de gebouwen op plaatsen die de ruiming niet storen en geen gezondheidsrisico inhouden voor diegenen die bij de opruiming helpen. Bij dit eerste bezoek betreedt de ongediertebestrijder de stallen niet. - Nadat het volledige bedrijf geruimd is, worden ook in de stallen lokdozen of andere bestrijdingsmiddelen uitgezet. - Daarna bezoekt de ongediertebestrijder het geruimde bedrijf zo frequent als nodig. Hij rapporteert zijn bevindingen aan het LCC. - Het LCC houdt toezicht op het goede verloop van de ongediertebestrijding. - Bij het betreden en verlaten van een bedrijf houden de ongediertebestrijders zich aan alle nodige hygiëne- en voorzorgsmaatregelen.
12.3. REINIGEN EN ONTSMETTEN VAN EEN PREVENTIEF GERUIMD BEDRIJF De procedure voor het reinigen en ontsmetten van een preventief geruimd bedrijf is dezelfde als deze voor een haard, uitgezonderd dat: - de mest en de diervoeders composteringsinstallatie.
kunnen
worden
gecomposteerd
in
een
erkende
- er geen verklikkerkippen moeten worden geplaatst; de maatregelen kunnen dus worden opgeheven nadat een gunstig hygiënogram de goede ontsmetting van de stallen heeft bevestigd (cf. hoofdstuk 7).
handboek aviaire influenza - versie 1
22
hoofdstuk 13
SCREENEN EN INVENTARISEREN
In de loop van een epizoötie moeten specifieke onderzoeks- en controleprogramma’s worden uitgewerkt om de bedrijven onder verdenking of gelegen in een zone op regelmatige basis te controleren. In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste screenings- en inventarisatiecampagnes, alsook de opvolgingscontroles op bedrijven onder toezicht opgenomen. Het technisch uitwerken van de diverse programma’s gebeurt door de cel epidemiologie van het CCC, in nauwe samenwerking met het CCDD. De praktische uitvoering op het terrein wordt georganiseerd en uitgevoerd door de cel onderzoek van het LCC. De vorderingen van elk programma worden door elk LCC dagelijks aan het CCC gemeld.
De taken van de CCC De opdracht van de cel epidemiologie van de CCC bestaat uit het organiseren, coördineren en opvolgen van de diverse massascreening, onderzoeks- en opvolgingsprogramma’s op de bedrijven in de zones rond een haard en op de contactbedrijven buiten de zones: - het plannen en organiseren van de massascreening i.s.m. het CCDD en de LCC; - het automatiseren van de registratie van de gegevens; - het voorzien in de nodige instructies en briefings voor de betrokkenen, rekening houdend met de Europese en de nationale regelgeving; - het opstellen van statistisch verantwoorde bemonsteringsnormen, indien er geen criteria voor de bemonstering zijn bepaald; - het voorzien in de nodige logistieke middelen voor het uitvoeren van de screenings, zowel in de laboratoria als op het terrein; - het opvolgen van de uitvoering en de rapportering van de massascreening door de LCC; - het bijhouden van een inventaris van de logistieke middelen; - het opmaken van een planning van de onderzoeken; - het opmaken van de vorderingsrapporten over de uitvoering van de onderzoeken.
handboek aviaire influenza - versie 1
23
De opdrachten van de LCC De cel onderzoek van het LCC is belast met het coördineren van de serologische en virologische onderzoeken op alle betrokken bedrijven. Ze controleert of alle gevraagde onderzoeken (ook deze op contactbedrijven in andere ambtsgebieden) worden uitgevoerd en verwerkt alle gegevens. De cel werkt nauw samen met de verantwoordelijke dierenarts van het CPDB, met het CCDD en met de coördinator epidemiologie van het LCC. Ze wordt geleid door een dierenarts en volgens de behoefte aangevuld met administratieve medewerkers. De cel heeft de volgende taken: - Toezien op de planning en uitvoering van de serologische en virologische onderzoeken op de bedrijven (haarden, contactbedrijven, verdachte bedrijven, massascreening). - Toezien op de tijdige uitvoering van alle noodzakelijke onderzoeken. - Leiding geven aan de sanitaire ploegen of de bedrijfsdierenartsen, die worden ingezet bij dergelijke onderzoeken: - plannen en controleren van de activiteiten van de screeningsploegen en de bedrijfsdierenartsen; - administratief voorbereiden, opmaken en verdelen van de activiteiten op de te screenen bedrijven; - briefen van de sanitaire ploegen voor het vertrek en briefen van de bedrijfsdierenartsen bij de aanvang van een campagne; - controle van de documenten die worden ingeleverd door de screeningsploegen en de bedrijfsdierenartsen; - verwerken van de gegevens van de bedrijfsbezoeken; - beoordelen van de resultaten van de onderzoeken en zich verzekeren van het gevolg dat eraan moet worden gegeven. - De resultaten van de onderzoeken op bedrijven registreren, opvolgen en verwerken in actuele gegevensbestanden. - Rapporteren over de verrichte onderzoeken aan het CCC. - Dagelijks de evolutie op het terrein evalueren en waar nodig mogelijke strategische beslissingen voorstellen.
13.1. OPVOLGINGSCONTROLE BIJ VERHOOGDE WAAKZAAMHEID Het screenen van geblokkeerde bedrijven tijdens de fase van verhoogde waakzaamheid heeft tot doel om eventuele infecties in een vroegtijdig stadium op te sporen en finaal de aanwezigheid van het virus uit te sluiten vooraleer de maatregelen worden opgeheven. Om deze twee objectieven met grote betrouwbaarheid te kunnen garanderen is het noodzakelijk dat de onderstaande schema’s voor klinisch onderzoek en eventueel serologisch en virologisch onderzoek strikt worden gevolgd gedurende de ganse periode waarin de bedrijven zijn geblokkeerd. Het is belangrijk te noteren dat deze onderstaande normen minimaal zijn. Het CCC kan ze naargelang de situatie verzwaren.
handboek aviaire influenza - versie 1
24
Vooraleer de beperkende maatregelen op een geblokkeerd bedrijf kunnen worden opgeheven moeten minimaal de volgende voorwaarden zijn vervuld: - pluimveebedrijf: - het bedrijf blijft onder toezicht gedurende ten minste 3 weken na het contact; -
klinische inspectie om de 4 dagen van alle op het bedrijf aanwezige, vatbare dieren door een sanitaire ploeg van een PCE;
- In geval van klinische tekens of een andere indicatie van ziekte, moet men een autopsie doen op ten minste 5 dieren (zie hoofdstuk 4). - broeierij: - De broei- of uitkipkasten, die verdachte broedeieren bevatten, blijven gedurende de hele broedperiode (3 weken) onder toezicht; - De parameters van het uitkippen van een lot moeten normaal zijn; - De eendagskuikens, die uit de geblokkeerde eieren komen, worden getransporteerd naar een bestemming, goedgekeurd door de betrokken PCE-hoofden. Bij dieren waar bij de klinische controle symptomen worden onderkend die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een AI-infectie, wordt de procedure bij verdenking opgestart en worden de nodige stalen genomen voor virologische diagnose (cf. hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5). Een neerslag van elk controlebezoek en van de staalname wordt door de PCE meegedeeld aan de CCC d.m.v. de controlefiche verhoogde waakzaamheid (bijl. 3.04). - het verslag van het bedrijfsbezoek (bijlage 9.01) na de eerste controle, - controlefiche verhoogde waakzaamheid (bijlage 3.04) na de volgende controles
13.2. SCREENEN BIJ HET OPRUIMEN VAN EEN HAARD In normale omstandigheden zullen bij het opruimen van een haard geen bijkomende stalen moeten worden genomen van verdachte of niet verdachte dieren: het klinische beeld alleen geeft veelal reeds voldoende informatie over de duur van de aanwezige besmetting en over de verspreiding ervan binnen het bedrijf. Er zullen bij het opruimen van een haard dan ook alleen maar bijkomende stalen moeten worden genomen: - op specifieke vraag van de coördinator epidemiologisch onderzoek (in overleg met het CCDD); - in de specifieke gevallen dat het klinisch beeld niet duidelijk genoeg is om voldoende relevante epidemiologisch gegevens te verschaffen over de besmetting; een serologisch examen op een groot aantal dieren kan dan meer informatie geven. Welke, hoeveel en van welke dieren er in dat geval stalen moeten worden genomen, wordt voor elk geval afzonderlijk bepaald en aan de opruimingsploeg meegedeeld door de coördinator van het epidemiologisch onderzoek.
handboek aviaire influenza - versie 1
25
13.3. SCREENEN VOOR HET VRIJGEVEN VAN EEN HAARD De minimale normen voor het vrijgeven van een haard zijn door de EU opgesteld naar aanleiding van de epizoötie van 2003 in België, Nederland en Duitsland. Deze normen worden uitvoerig weergegeven in Beschikking 2003/428/EG van 11 juni 2003 (publicatieblad L144). Een haard wordt niet vrijgegeven alvorens een screening de aanwezigheid van het virus AI heeft uitgesloten. De te volgen procedure is gebaseerd op de analyse van verklikkerkippen, aanwezig in de stallen gedurende tenminste 21 dagen ( zie hoofdstuk 7): - De voorkeur gaat uit naar kippen, die heel beweeglijk zijn en de hele stal verkennen. - De verklikkerkippen worden klinisch gevolgd gedurende de hele periode, op zijn minst een keer om de 4 dagen. - De dode dieren moeten een autopsie ondergaan en moeten getest worden om een eventuele aanwezigheid van AI te detecteren. - Na 21 dagen moeten de kippen serologisch getest worden om de afwezigheid van het AI virus aan te tonen. De klinische opvolging en de staalnamen worden gedaan door de LCC. Het CCC zal, in nauwe samenwerking met de CCDD, bepalen hoeveel stalen moeten genomen worden naargelang het geval.
13.4. SCREENEN BIJ EEN PREVENTIEVE OPRUIMING Wanneer een bedrijf preventief wordt opgeruimd, dan is het belangrijk om de infectiestatus van dit bedrijf te kennen, zodat de mogelijke origine van een eventuele besmetting en de verdere verspreiding ervan naar andere bedrijven kunnen worden getraceerd. Daarom is het noodzakelijk dat bij elke preventieve ruiming de onderstaande screeningsprocedure wordt toegepast. - In eerste instantie worden alle dieren grondig klinisch onderzocht. Hetzelfde gebeurt met andere, technische informatie (vb. voeder- en waterverbruik, legcijfers e.d.) - Bij alle dieren waar klinische symptomen worden gevonden, die kunnen wijzen op de aanwezigheid van een AI-infectie, worden stalen genomen voor een virologische diagnose. - Wanneer er op het bedrijf geen klinische symptomen aanwezig zijn, dan worden 5 dieren van elk kippenhok of van elk compartiment geselecteerd, geëuthanaseerd en opgestuurd naar het CPDB voor autopsie. Indien men de bedrijfsseroprevalentie wenst te bepalen, dan kunnen op specifieke vraag van de coördinator epidemiologisch onderzoek bijkomende stalen worden genomen bij ad random geselecteerde dieren volgens het aantal dat in gestandaardiseerde bemonsteringstabellen wordt aangegeven.
handboek aviaire influenza - versie 1
26
13.5. INVENTARISEREN IN DE RISICOGEBIEDEN Alle bedrijven in het beschermingsgebied en het toezichtgebied moeten worden geïnventariseerd. De inventarisering in het beschermingsgebied wordt voorgeschreven in de wetgeving en moet binnen de 24 uur zijn afgerond. Voor de bedrijven in het beschermingsgebied moet de verantwoordelijke zelf inventariseren en tegelijkertijd melding maken van alle dieren die zijn bedrijf sedert minder dan 21 dagen hebben verlaten, alsook van hun (vermoedelijke) bestemming (zie bijlage 13.01 inventaris van dieren van een bedrijf gelegen in een zone). De algemene coördinatie van deze inventarisatie gebeurt op de LCC. De uitvoering ten velde en het informeren van de betrokken verantwoordelijken van de bedrijven wordt georganiseerd door de burgemeester. De verantwoordelijken van de betrokken bedrijven kunnen daarbij individueel worden bezocht door de politie of worden uitgenodigd op vb. het gemeentehuis (zie bijlage 6.10). Een tijdsduur voor de inventarisering in het toezichtgebied is niet als dusdanig beschreven in de wetgeving; wel eisen de nationale wetgeving en de EU-wetgeving dat de bedrijven in het toezichtgebied worden geteld en onder voldoende toezicht worden gehouden. De snelheid van uitvoering is dan ook minder prioritair, maar toch zou binnen enkele dagen een correcte inventaris van de aanwezige dieren in het toezichtgebied moeten worden verkregen, hetzij naar aanleiding van een eerste controlebezoek door de bedrijfsdierenartsen, hetzij onder impuls van de lokale autoriteit. Daartoe kan hetzelfde document worden gebruikt als voor de opvolgingscontroles in het beschermingsgebied en het toezichtgebied (zie bijlage 13.02 werklijst bedrijfsbezoek dierenarts). De verwerking van de gegevens van deze inventarissen gebeurt op het LCC.
13.6. OPVOLGINGSCONTROLE IN DE RISICOGEBIEDEN Alle bedrijven, gelegen in een beschermings- of toezichtsgebied, moeten worden opgevolgd. De praktische uitvoering gebeurt door de praktijkdierenartsen en de sanitaire ploegen van de LCC. De dierenarts doet een klinisch onderzoek en telt de aanwezige dieren. De bevindingen van een dergelijk bezoek worden genoteerd in de werklijst bedrijfsbezoek dierenarts (bijlage 13.02). De dierenarts houdt ook een chronologische lijst bij van zijn bezoeken (bijlage 13.03). Het rapport moet onmiddellijk overgemaakt worden aan de LCC, waar de coördinatie en de registratie van de gegevens in een gegevensbank gebeurt. Zeker in de eerste weken, zijn de minimale normen voor de opvolgingsscreenings in de twee zones gelijk. Elk bedrijf, gelegen in een van de twee zones, zal om de 7 dagen bezocht worden.
13.7. OPVOLGINGSCONTROLE OP DE CONTACTBEDRIJVEN Zoals reeds vermeld in hoofdstuk 11, moeten contactbedrijven van de haard, die niet werden opgeruimd, worden opgevolgd. De normen zijn dezelfde als die bij opvolging bij verhoogde waakzaamheid, t.w.:
handboek aviaire influenza - versie 1
27
- pluimveebedrijf: - het bedrijf blijft onder toezicht gedurende ten minste 3 weken na het contact; - klinische inspectie om de 4 dagen van alle op het bedrijf aanwezige dieren door een sanitaire ploeg van de PCE; - In geval van klinische tekens of een andere indicatie van ziekte, moet men een autopsie doen op 5 dieren (zie hoofdstuk 4). - broeierij: - de broei- of uitkipkasten, die verdachte broedeieren bevatten, blijven gedurende de hele broedperiode (3 weken) onder toezicht; - de parameters van het uitkippen van een lot moeten normaal zijn; - de eendagskuikens, die uit de geblokkeerde eieren komen, worden getransporteerd naar een bestemming, goedgekeurd door de betrokken PCE-hoofden. Daarbij worden de volgende normen gehanteerd: - bedrijven met matig risicovolle contacten met de haard, die zgn. onder “officiële verdenking” (prioriteit 2) staan worden opgevolgd door de ploegen van het LCC; - bedrijven met weinig risicovolle contacten met de haard, die zgn. onder “verhoogd toezicht” (prioriteit 3) worden opgevolgd door de bedrijfsdierenartsen. Contactbedrijven van de haard, die in het beschermingsgebied zijn gelegen, worden niet door de bedrijfsdierenarts, maar steeds door een sanitaire ploeg van het LCC gecontroleerd. Voor de rapportering van de controlebezoeken kunnen dezelfde documenten worden gebruikt als bij de controlebezoeken in beschermings- en toezichtgebied (bijlage 13.02).
13.8. SCREENEN VOORAFGAAND AAN HET OPHEFFEN VAN MAATREGELEN IN DE RISICOGEBIEDEN De maatregelen in de zones worden niet opgeheven vooraleer een massascreening de aanwezigheid van het AI-virus heeft uitgesloten. De minimale normen voor het vrijgeven van een haard zijn door de EU opgesteld naar aanleiding van de epizoötie van 2003 in België, Nederland en Duitsland. Deze normen worden uitvoerig weergegeven in Beschikking 2003/428/EG van 11 juni 2003 (publicatieblad L144). Bij wijze van aanvulling op de procedure voor het vrijgeven van de haarden en de wekelijkse screening uitgevoerd door de bedrijfsdierenartsen en de ploegen van de LCC (punt 6 van dit hoofdstuk), organiseert het Agentschap een at random staalneming in pluimveebedrijven en bij particuliere pluimveehouders, waar nog pluimvee aanwezig is. Daartoe worden een beperkt aantal bedrijven en kippenhokken geselecteerd, waar: - alle pluimvee klinisch wordt onderzocht, en - waar een serologische staalname van een beperkt aantal dieren wordt gedaan. Het op punt stellen van de screening gebeurt op de CCC, in nauwe samenwerking met de CCDD. De uitwerking van en de controle op het terrein is voor de LCC. Voor de praktische uitvoering op het terrein wordt een beroep gedaan op hun sanitaire ploegen of op de bedrijfsdierenartsen.
handboek aviaire influenza - versie 1
28