Annick Cojean
Khaddafi’s slavin
Proloog
Het is begonnen met Soraya. Soraya met haar donkere ogen, haar pruilende mond en haar luide lach. Soraya, die als ze lacht ineens kan gaan huilen, die van uitbundigheid in droefheid vervalt, die zonder overgang van teder en knuffelig, lichtgeraakt en grof wordt. Soraya met haar geheim, haar pijn, haar opstandigheid. Soraya en haar krankzinnige verhaal van het vrolijke meisje dat in de klauwen van een onmens belandt. Zij is mijn motief om dit boek te schrijven. Ik heb haar leren kennen in de opgewonden, chaotische periode vlak na de gevangenneming en de dood van de dictator Moammar Khaddafi in oktober 2011. Ik was toen voor de krant Le Monde in Tripoli. Ik maakte een reportage over de rol van de vrouwen in deze revolutie. Het was een hectische tijd en het onderwerp boeide me mateloos. Ik was geen Libië-deskundige. Het was zelfs de eerste keer dat ik het land bezocht. Ik ging erheen omdat ik gefascineerd was door de onvoorstelbare moed van de strijders die na tweeënveertig jaar de tiran verjaagden. Maar tevens was ik erg geïntrigeerd door de totale afwezigheid
9
van vrouwen op alle films, foto’s en tv-reportages van de afgelopen maanden. De andere opstanden van de Arabische lente en de golf van hoop die door dit deel van de wereld was gespoeld hadden de kracht laten zien van de Tunesische vrouwen, die alomtegenwoordig waren in het publieke debat; de onversaagdheid van de Egyptische vrouwen die ondanks alle gevaren demonstreerden op het Tahrir-plein in Caïro. Maar waar waren de Libische vrouwen? Wat hadden zij gedaan tijdens de revolutie? Hadden zij erop gehoopt, hadden ze haar mee op gang gebracht en gesteund? Waarom verborgen zij zich? Of, liever gezegd, waarom werden ze verborgen gehouden, in dit geheimzinnige land, waarvan we alleen de groteske leider kenden, die zijn vrouwelijke lijfwachten – de befaamde amazones – de boegbeelden van zijn eigen revolutie had gemaakt? Mijn mannelijke collega’s die de opstand van Benghazi tot Syrte hadden gevolgd bekenden me dat ze alleen maar enkele schaduwen in zwarte sluiers hadden gezien. Dat de Libische strijders systematisch hadden geweigerd om ze hun moeders, hun vrouwen en hun zusters voor te stellen. ‘Misschien heb jij meer geluk!’ zeiden ze een beetje spottend en ervan overtuigd dat de geschiedenis in dit land toch nooit door vrouwen geschreven zou worden. Wat het eerste betreft hadden ze geen ongelijk. In de meest gesloten landen heb je als vrouwelijke journalist het enorme voordeel dat je toegang krijgt tot de hele samenleving en niet alleen tot de mannelijke bevolking. Binnen enkele dagen en na een hele reeks ontmoetingen had ik al begrepen dat de rol van vrouwen in de Libische revolutie niet alleen belangrijk was geweest: hij was doorslaggevend. De vrouwen waren, zo vertelde een rebellenleider, het ‘geheime wapen’ van de opstand geweest. Zij hadden de strij-
10
ders aangemoedigd, gevoed, verborgen, verpleegd, uitgerust en van inlichtingen voorzien. Ze hadden geld bijeengebracht om wapens te kopen, ze hadden het leger van Khaddafi bespioneerd voor de nato, ze hadden tonnen medicijnen achterovergedrukt, zelfs in het ziekenhuis dat werd geleid door de adoptiefdochter van Moammar Khaddafi (jawel, dezelfde dochter die hij – valselijk – voor omgekomen had laten doorgaan na het Amerikaanse bombardement op zijn huis in 1986). Ze hadden krankzinnige risico’s genomen te worden gearresteerd, gemarteld en verkracht. Want verkrachting – wat in Libië wordt beschouwd als de grootste misdaad – kwam stelselmatig voor en werd tot oorlogswapen verklaard. Ze hadden met overgave aan deze revolutie deelgenomen. Fanatiek, verbijsterend en heldhaftig. ‘Omdat,’ vertelde iemand me, ‘vrouwen een persoonlijke rekening met de Kolonel te vereffenen hadden.’ Een persoonlijke rekening... Ik had niet direct door wat die opmerking betekende. Had het Libische volk na ruim veertig jaar dictatuur dan geen gemeenschappelijke rekening met de despoot te vereffenen? Confiscatie van de individuele rechten en vrijheden, bloedige onderdrukking van de oppositie, verloedering van de gezondheidszorg en het onderwijssysteem, belabberde infrastructuur, verpaupering van de bevolking, ondergang van de cultuur, verduistering van de olieopbrengsten, uitstoting uit de internationale gemeenschap... Hoezo, die ‘persoonlijke rekening’ van vrouwen? De auteur van het Groene Boek had toch altijd de gelijkheid tussen man en vrouw verkondigd? Hij had zich toch altijd opgeworpen als hun verwoede verdediger; door de wettelijke huwelijksleeftijd op te trekken tot twintig jaar, door de polygamie en de uitwassen van de patriar-
11
chale samenleving te veroordelen, door gescheiden vrouwen meer rechten te geven dan ze hebben in de meeste andere moslimlanden en door een militaire academie op te richten waar vrouwen uit de hele wereld welkom waren? ‘Flauwekul, hypocrisie, bedrog!’ zou later een gerenommeerde juriste tegen me zeggen. ‘We waren allemaal zijn potentiële prooien.’ Op dat moment heb ik ook Soraya ontmoet. We kwamen elkaar tegen op de ochtend van 29 oktober. Ik had mijn onderzoek afgerond. Ik zou de volgende dag uit Tripoli vertrekken en via Tunesië naar Parijs vliegen. Ik vertrok met spijt in het hart. Weliswaar was mijn eerste vraag over het aandeel van de vrouwen aan de revolutie beantwoord en ik ging naar huis met stapels verhalen en gedetailleerde verslagen over hun strijd. Maar er bleven nog zo veel vragen onbeantwoord! De massale verkrachtingen door huurlingen en door de soldaten van Khaddafi bleven een onwrikbaar taboe, waardoor autoriteiten, families en vrouwenorganisaties vijandig bleven zwijgen. Het Internationale Strafhof, dat een onderzoek was begonnen, had zelf de grootst mogelijke moeite om slachtoffers te ontmoeten. Over wat vrouwen voor de opstand hadden moeten doorstaan werd met veel gezucht en rollende ogen gesproken alsof het maar geruchten betrof. ‘Wat heeft het voor zin om zulke onterende en onvergeeflijke praktijken en misdaden op te rakelen?’ kreeg ik vaak te horen. Maar nooit een getuigenis in de eerste persoon. Nooit één verhaal van een slachtoffer dat de Gids beschuldigde. Toen kwam Soraya. Ze droeg een zwarte hoofddoek rond een dikke bos haar die ze vanachter had samengebonden, een grote zonnebril en een hippe pantalon. Haar dikke lippen gaven haar een Angelina Jolieachtig uiterlijk
12
en als ze glimlachte verscheen er even een kinderlijke glans op haar al door het leven getekende gezicht. ‘Hoe oud schat je me?’ vroeg ze, haar zonnebril afzettend. Ze wachtte even angstig af en zei voordat ik iets kon antwoorden: ‘Ik heb het gevoel dat ik veertig ben!’ Dat leek haar al vreselijk oud. Ze was tweeëntwintig. Het was een zonnige dag in een onrustig Tripoli. Moammar Khaddafi was al ruim een week dood: de Nationale Overgangsraad had het land officieel bevrijd verklaard. Het Groene Plein, omgedoopt tot het Plein van de Martelaren, had de vorige avond weer stampvol gestaan met uitgelaten inwoners van Tripoli die in de namen van Allah en Libië scandeerden tijdens een concert van revolutionaire liederen, begeleid door salvo’s uit kalasjnikovs. Iedere wijk had een dromedaris gekocht en voor een moskee geslacht om het vlees te delen met vluchtelingen uit in de oorlog vernielde steden. Men beweerde ‘verenigd’ en ‘solidair’ te zijn. ‘Nooit sinds mensenheugenis waren mensen gelukkiger geweest.’ De mensen waren ook groggy. Knockout. Niet in staat om aan het werk te gaan en de draad van het normale leven weer op te pakken. Libië zonder Khaddafi... Dat was onvoorstelbaar. Overal reden in felle kleuren beschilderde auto’s rond, afgeladen met rebellen. Ze zaten op de motorkap en op het dak. Ze hingen aan de portieren en hielden wapperende vlaggen omhoog. Ze toeterden en zwaaiden met hun wapen alsof het een dierbare vriendin was die mee mocht naar het feest en die een ovatie verdiende. Ze riepen ‘Allah Akbar’ en sloegen de armen om elkaars schouders. Ze maakten het V-teken van de overwinning. Ze hadden rode, zwarte of groene halsdoeken als piratendoeken om hun hoofd of om hun arm geknoopt, alsof ze allemaal even
13
moedige strijders van het eerste uur waren. Sinds de val van Syrte, het laatste bolwerk van de Gids, en zijn onverwachte executie, noemde trouwens iedereen zichzelf opstandeling. Soraya bekeek ze van op een afstand. Ze maakten haar mistroostig. Werd door die luidruchtige vrolijkheid het onbehagen dat ze voelde na de dood van de Gids misschien alleen nog maar wranger? Werd ze zich door de verheerlijking van de ‘martelaren’ en de ‘helden’ nog meer bewust van haar droevige positie van onzichtbaar, ongewenst en met schande overladen slachtoffer? Besefte ze ineens hoe rampzalig haar leven was? Ze had er geen woorden voor. Ze kon het niet uitleggen. Ze voelde alleen het stekende gevoel van het schandelijke onrecht. Ze was ontredderd dat ze haar verdriet niet mocht uiten en haar opstandigheid niet mocht uitschreeuwen. De ontzetting dat haar ellende in Libië geen gehoor vond en dus niet verteld kon worden sloeg keihard toe. Het was toch niet mogelijk. Dat was toch niet eerlijk. Ze knabbelde nerveus aan haar hoofddoek en bedekte de onderkant van haar gezicht. Er welden tranen op, die ze snel wegveegde. ‘Moammar Khaddafi heeft mijn leven verwoest.’ Ze moest erover praten. Haar herinneringen wogen te zwaar op haar. ‘Smeerlapperijen,’ zei ze. Ze bezorgden haar nachtmerries. ‘En al vertel ik mijn verhaal, niemand zal ooit kunnen begrijpen van hoever ik kom en wat ik heb beleefd. Niemand kan zich dat inbeelden. Niemand.’ Ze schudde wanhopig haar hoofd. ‘Toen ik Khaddafi’s lijk zag dat aan het volk werd getoond, heb ik heel even iets van vreugde gevoeld. Toen kreeg ik een vieze smaak in de mond. Voor mij had hij moeten blijven leven. Hij had gevangengenomen en door een internationale
14
rechtbank berecht moeten worden. Ik had hem rekenschap willen vragen.’ Want zij was slachtoffer. Zo’n slachtoffer van wie de Libische samenleving niets wil weten. Zo’n slachtoffer van wie de schending en de vernedering de hele familie en zelfs de hele natie raakt. Zo’n slachtoffer dat een last is en dat zo’n onrust veroorzaakt dat het gemakkelijker zou zijn de schuld bij het slachtoffer zelf te leggen. Schuldig omdat ze slachtoffer waren... Soraya weigerde dat met alle kracht van haar tweeëntwintig jaar te accepteren. Ze droomde van gerechtigheid. Ze wilde getuigen. Wat haar en veel anderen werd aangedaan, vond ze niet onschuldig en niet te verontschuldigen. Haar verhaal? Dat zou ze vertellen. Het verhaal van een meisje van nog geen vijftien dat door Moammar Khaddafi werd opgemerkt toen hij haar school bezocht en de dag daarop werd ontvoerd om, samen met andere meisjes, zijn seksslavin te worden. Ze zat een paar jaar opgesloten in zijn versterkte residentie in Bab al-Azizia, waar ze werd geslagen, verkracht en blootgesteld aan de perversie van een seksverslaafde tiran. Hij had haar maagdelijkheid en haar jeugd gestolen, waardoor ze in de Libische samenleving geen toekomstperspectief meer heeft. Dat ondervond ze nu tot haar grote verbittering. Haar familie had haar eerst beweend en beklaagd, maar ging haar vervolgens beschouwen als een hoer. Voorgoed verloren. Ze rookte. Ze hoorde nergens meer bij. Ze wist niet waar ze naartoe moest. Ik was verbijsterd. Ik keerde terug naar Frankrijk, maar ik was nog altijd geschokt door het geval van Soraya. Ik schreef een paginagroot artikel voor Le Monde, waarin ik haar verhaal vertelde zonder haar identiteit te vermelden. Dat was te ge-
15
vaarlijk voor haar. Ze had al genoeg narigheid. Maar het verhaal werd opgepikt en door kranten in de hele wereld overgenomen. Het was de eerste keer dat een van de jonge vrouwen uit dat geheimzinnige oord, Bab al-Azizia, getuigde. Op sommige internetsites werd het verhaal heftig tegengesproken door Khaddafi-getrouwen, die verontwaardigd waren dat hun zogenaamde held die zo veel had gedaan om de vrouwen ‘te bevrijden’ door het slijk werd gehaald. Anderen, hoewel ze weinig illusies hadden over de zeden van de Gids, vonden het weer zo vreselijk dat ze weigerden het te geloven. De buitenlandse pers probeerde Soraya op het spoor te komen. Vergeefs. Ik heb geen seconde getwijfeld aan wat ze me had verteld. Want ik hoorde andere, gelijksoortige verhalen, die bewezen dat er heel veel Soraya’s waren. Er was me ter ore gekomen dat er honderden jonge vrouwen, voor een uur, voor een week of voor een jaar waren ontvoerd en, met geweld of door chantage, werden gedwongen zich te onderwerpen aan de seksuele fantasieën en het seksuele geweld van Khaddafi. Dat hij er netwerken op na hield bestaande uit diplomaten, militairen, lijfwachten, ambtenaren en zijn protocollaire dienst, die allemaal als voornaamste opdracht hadden hun meester van vrouwen – of jongens – te voorzien voor zijn dagelijkse gebruik. Dat vaders en echtgenoten hun dochters en vrouwen opsloten om ze te onttrekken aan de blikken en de begeerte van de Gids. Ik ontdekte dat de tiran, die afkomstig was uit een straatarme bedoeïenenfamilie, heerste door middel van seks en gedreven werd door de obsessie om de vrouwen en dochters van de rijken en de machtigen, van zijn ministers en generaals, van staatshoofden en vorsten, te bezitten. Hij was bereid er de prijs voor te betalen. Elke prijs. Hij was tot alles in staat. 16
Maar in het nieuwe Libië is dit onderwerp onbespreekbaar. Taboe! Anderzijds wordt Khaddafi overladen met schuld en eist men volledige openheid over zijn schaamteloze alleenheerschappij van tweeënveertig jaar. Alle mishandelingen die politieke gevangenen hadden moeten ondergaan, de geweldplegingen tegen opposanten, de martelingen en de moorden van opstandelingen worden uitvoerig opgesomd. Men kan er geen genoeg van krijgen om zijn tirannie en zijn corruptie aan te klagen, zijn dubbelhartigheid en zijn krankzinnigheid, zijn manipulaties en zijn perversie. Men eist schadeloosstelling voor alle slachtoffers. Maar van de honderden meisjes die hij tot zijn slavin heeft gemaakt en heeft verkracht, wil men niets meer weten. Zij moeten zich, verborgen onder hun sluiers, schuilhouden of emigreren en hun pijn meetorsen in hun bagage. Het beste zou nog zijn dat ze stierven. Er zijn mannen in hun families die de klus wel willen klaren. Ik ben naar Libië teruggegaan voor Soraya. Ik heb andere verhalen verzameld en getracht om de netwerken van mensen die naar het pijpen van de dictator dansten te ontrafelen. Het was werken onder hoogspanning. Slachtoffers en getuigen waren doodsbang om erover te praten. Sommigen werden nog bedreigd en geïntimideerd. ‘Stop toch met uw onderzoek. In uw eigen belang en in het belang van Libië!’ zeiden veel mensen die ik benaderde, voordat ze het telefoongesprek afbraken. Een baardige jongeman – die had meegedaan aan de handel in jonge meisjes – blafte me vanuit de gevangenis van Misrata, waar hij zijn dagen lezend in de Koran slijt, getergd toe: ‘Khaddafi is dood! Dood! Waarom wil je zijn smerige geheimen oprakelen?’ De minister van Defensie, Oussama Jouili is het daar min of meer mee eens: ‘Het onderwerp is
17
beschamend en beledigend voor het land. Ik walg als ik denk aan wat zo veel jonge mensen, ook soldaten, allemaal werd aangedaan. Echt waar, het is beter om te zwijgen. De Libiërs voelen zich collectief bezoedeld en willen de bladzijde omslaan.’ O ja? Zijn er dan misdaden die moeten worden aangeklaagd en andere die als vieze geheimpjes moeten worden weggemoffeld? Bestaan er dan mooie, nobele slachtoffers en beschamende slachtoffers? Slachtoffers die geëerd, beloond en gecompenseerd moeten worden en slachtoffers die maar het beste kunnen verdwijnen tussen ‘de bladzijden die moeten worden omgeslagen’? Nee. Dat is onaanvaardbaar. Het verhaal van Soraya is geen anekdote. Misdaden tegen vrouwen – waar iedereen toegeeflijk of onverschillig over doet – zijn geen onbeduidend onderwerp. Soraya heeft de moed gehad om te praten en haar verhaal verdient te worden gelezen als een document humain. Ik heb alles opgeschreven zoals zij het vertelde. Ze is een uitstekende vertelster en ze heeft een heel scherp geheugen. En ze verdraagt de gedachte niet dat alles zou worden doodgezwegen. Ongetwijfeld zal geen enkele rechtbank haar ooit in het gelijk stellen. Misschien zal Libië zelfs nooit toegeven wat de ‘prooien’ van Moammar Khaddafi te verduren hebben gehad en dat er een systeem heeft bestaan dat even pervers was als hijzelf. Maar dan is er in ieder geval haar verhaal. Het bewijst dat terwijl Moammar Khaddafi als een trotse pauw rondstapte bij de vn, terwijl andere landen de rode loper voor hem uitlegden en hem met alle plichtplegingen ontvingen, terwijl zijn amazones nieuwsgierigheid, fascinatie en vermaak uitlokten, hij thuis in zijn enorme residentie in Bab al-Azizia, of lie-
18