ENGELSTALIG ONDERWIJS BINNEN ACASA? Een manifest tot behoud van het Nederlands Amsterdam, 27 oktober 2014 Lucinda Dirven, Emilie van Opstall, Mieke Koenen, Piet Gerbrandy EEN FUNESTE ONTWIKKELING
Waaraan meten we af of iemand beschaafd, geletterd en intellectueel gevormd is? Niet aan haar diploma’s, niet aan postcode of tafelmanieren, en al helemaal niet aan de mate waarin hij erin slaagt een lucratieve betrekking te verwerven. Datgene wat iemand toegang geeft tot de voorhoede van intellectuelen in een samenleving, is het vermogen zich, zowel mondeling als schriftelijk, foutloos, helder en genuanceerd uit te drukken in een taal waarvan zij alle finesses doorgrondt. Vanzelfsprekend is het voor Nederlandse academici, zeker wanneer zij geesteswetenschappen beoefenen, van eminent belang dat zij zich goed kunnen uitdrukken in het Engels en moeiteloos Frans en Duits kunnen lezen, maar het is de perfecte beheersing van hun moedertaal die bepaalt of ze in eigen land kunnen meedraaien op het hoogste niveau. Al een aantal jaren zien we dat Nederlandse universiteiten het gebruik van Engels in het onderwijs stimuleren. Deze trend komt enerzijds voort uit de correcte constatering dat in een globaliserende academie de beheersing van het Engels onontbeerlijk is geworden, anderzijds spelen financiële factoren een rol: door Engelstalig onderwijs aan te bieden hoopt men buitenlandse studenten aan te trekken. Hoe begrijpelijk beide motivaties ook zijn, toch pleiten wij ervoor die ontwikkeling een halt toe te roepen. Hieronder willen we laten zien a) dat de geesteswetenschappen binnen de universiteit een speciale positie innemen; b) dat Engelstalig onderwijs funest kan zijn voor de intellectuele vorming van onze Nederlandse studenten; c) dat door de focus op het Engels andere talen in het gedrang komen; en d) dat er cultuurpolitieke redenen zouden kunnen zijn om het gebruik van de moedertaal te koesteren. Ten slotte doen we enkele aanbevelingen voor het gebruik van Engels binnen onze opleidingen. Dit manifest komt voort uit de bezorgdheid van enkele ervaren en betrokken docenten. Het doel ervan is niet alleen binnen ACASA, maar ook binnen de faculteiten Geesteswetenschappen van VU en UvA, en misschien zelfs breder, een discussie op gang te brengen over de wenselijkheid van Engelstalig onderwijs – een discussie die hier en daar weleens is aangekondigd, maar nooit werd gevoerd. A. GEESTESWETENSCHAPPEN
Onder geesteswetenschappen verstaan we de bestudering van de voortbrengselen van de menselijke geest. De Romeinen muntten het begrip humanitas, dat niet zozeer ‘menselijkheid’ betekent, als wel ‘innerlijke en uiterlijke beschaving’, vooral zoals die
tot uitdrukking komt in een voortreffelijke beheersing van de taal. Het is de taal die ons van het dier onderscheidt, en daarom is niets zo bewonderenswaardig, aldus Cicero, als ‘datgene wat allen van nature is gegeven, beter dan bijna ieder ander te beheersen’ (De oratore I.31). Ofschoon de mens zich, behalve in taal, ook uitdrukt in, bijvoorbeeld, muziek, beeldende kunst en wiskunde, vormen gesproken en geschreven teksten de voornaamste bron voor onze kennis van wie we zijn. En willen we beter begrijpen wat de niet-talige aspecten van de humaniteit betekenen, dan gebruiken we opnieuw taal om onze gedachten te bepalen en met anderen daarover te communiceren. Taal is echter een veelvormig, uiterst fijnmazig, soms ongrijpbaar, soms regelrecht manipulatief instrument. Een van de taken van de geesteswetenschappen is dan ook de bestudering van dit instrument zelf. In die zin houden de humaniora, om de traditionele term te gebruiken, zich bezig met de kern van alle intellectuele activiteiten. Wie op dat vlak enige progressie wil boeken, dient een uitmuntend taalgebruiker te zijn. Een wiskundige, econoom of oncoloog kan zich onder bepaalde omstandigheden misschien nog redden in basaal Engels met een woordenschat van luttele duizenden woorden, voor een academicus die zijn leven aan de humaniora wijdt, is dat ondenkbaar. Vrijwel niemand beheerst vreemde talen op hetzelfde niveau als zijn moedertaal. Het is dus vanuit die, van jongs af aan verfijnde, expertise dat men nieuwe terreinen exploreert, of het nu Grieks drama, Syrische liturgie, Italiaanse schilderkunst, Engelse lyriek of Chinese propaganda betreft. We kunnen er nog een element aan toevoegen, dat in eerste instantie misschien niet direct relevant lijkt voor de academische praktijk. Veel van de objecten die wij bestuderen, worden gekenmerkt door iets ongrijpbaars dat wij schoonheid noemen, hetgeen voor menigeen onder ons de drijfveer vormt om ermee bezig te zijn. Wie wil spreken of schrijven over iets moois of waardevols, maakt zich belachelijk als zij dat doet in zinnen die mogelijk grammaticaal aanvaardbaar, maar overigens houterig en onnatuurlijk klinken. B. INTELLECTUELE VORMING
Het Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs schijnt in Nederland op een, internationaal gezien, behoorlijk niveau te staan. Inderdaad zijn de meeste Nederlandstalige studenten die ieder jaar de universiteiten binnenstromen, mondig, nieuwsgierig en intelligent. Tegelijkertijd moeten we constateren dat hun mondelinge, maar vooral hun schriftelijke taalbeheersing in het Nederlands vaak ernstig tekortschiet, reden waarom zowel de UvA als de VU een verplichte taaltoets voor eerstejaars heeft ingevoerd. Een gebrekkige beheersing van de moedertaal vormt immers een groot struikelblok bij het doorgronden van welke discipline dan ook. Het gaat om jonge mensen die nog helemaal aan het begin van hun academische vorming staan en die nog moeten leren hoe men zorgvuldig leest, interpreteert,
redeneert, argumenteert en formuleert, hetgeen een proces is dat bij de meeste studenten enkele jaren in beslag neemt. Het is evident dat dit leerproces ernstig gecompliceerd zou worden indien het plaatsvindt in een taal die de student maar half beheerst. Voordat je probeert een subtiel en ingewikkeld betoog in een vreemde taal te doorzien of te schrijven, moet je die techniek in het Nederlands meester zijn. Voor het leeuwendeel van onze studenten is het al een enorme opgave een goed essay, laat staan een leesbare Bachelor-scriptie op papier te zetten. Zolang dat nog problemen oplevert, is het te vroeg dezelfde vaardigheden te veronderstellen in een andere dan de moedertaal. Daar komt bij dat de academie niet alleen verantwoordelijkheid draagt voor zichzelf, maar ook voor de maatschappij. Hoewel er altijd studenten zijn die doorstromen naar promotieplaatsen en zich een positie willen verwerven in de internationale academische gemeenschap, vindt het overgrote deel van onze studenten emplooi in eigen land, waar ze, gezien hun hoge opleidingsgraad, vaak terechtkomen in veeleisende functies. Het is daar dat ze moeten bewijzen kritische denkers, communicatieve onderzoekers en intelligente collega’s te zijn. Onze kinderen en kleinkinderen moeten op school les krijgen van docenten die zich zorgvuldig uitdrukken, zij die deelnemen aan maatschappelijke debatten moeten weten wat ze zeggen, en bestuurders en politici moeten in staat zijn hun standpunten helder en welsprekend over het voetlicht te brengen. Studenten goed leren spreken, luisteren, lezen en schrijven behoort tot kerntaken van de universiteit. Als zij dit, voor een democratie essentiële, aspect van haar onderwijs verwaarloost, aan welke instanties kunnen we het dan overlaten? Wij staan op het standpunt dat juist faculteiten Geesteswetenschappen hier hun verantwoordelijkheid moeten nemen. In dit kader is het van belang op te merken dat de meeste docenten, hoe goed hun Engels soms ook is, aangeven dat Engelstalig onderwijs een aanzienlijk zwaardere belasting vormt dan onderwijs in de eigen taal. Waar je in je eigen taal precies kunt uitdrukken wat je wilt – wat soms al moeilijk genoeg is, zeker als het zaken betreft die zelf al buitengewoon subtiel en gecompliceerd van aard zijn – kom je in een vreemde taal soms niet verder dan grove, algemene formuleringen, en zelfs dan moet je maar hopen dat de studenten begrijpen wat je bedoelt. Erger is dat goede docenten hun welsprekendheid wordt afgenomen. In plaats van bevlogen en inspirerende sprekers worden ze, in het beste geval, adequate docenten. Dat is een onschatbaar verlies. Dat ook de meest ervaren onderzoekers zich bewust zijn van hun beperkingen op het terrein van het Engels, blijkt overigens uit het feit dat vrijwel iedereen die een artikel aan een tijdschrift voorlegt, het eerst door een kenner van die taal laat corrigeren, wat doorgaans geen overbodige luxe is. Voorts is het van belang op te merken dat de buitenlandse studenten die in ons land humaniora willen studeren, zelden uit Angelsaksische landen komen, ongetwijfeld omdat Engelstaligen beseffen
in eigen land beter aan hun trekken te zullen komen dan in Amsterdam. Anderzijds treffen we soms buitenlandse studenten aan wier Engels te pover is om te veronderstellen dat zij op zinnige wijze aan het onderwijs kunnen deelnemen. C. ENGELS EN ANDERE TALEN
Dat het Engels zich in de internationale wetenschap een onwrikbare positie heeft verworven, is onmiskenbaar. Het zou dan ook onverstandig zijn daarmee geen rekening te houden in ons onderwijsaanbod, en gelukkig is het niveau waarop Nederlandse middelbare scholen Engels doceren, heel behoorlijk. De gemiddelde eerstejaars student spreekt aan het begin van de eenentwintigste eeuw heel wat beter Engels dan het geval was in 1950 of 1975. Het belang van het Engels mag echter niet verabsoluteerd worden. Om te beginnen zijn er onderwerpen die zich beter laten bestuderen vanuit een andere taaltraditie dan de Engelse. Bij Russische romans, Middelnederlandse epiek en Arabische filosofie ligt dat nogal voor de hand, maar het geldt ook voor onderdelen van de klassieke humaniora. Belangrijke publicaties verschijnen in het Duits, het Frans, het Italiaans of het Spaans, en alleen de meest spraakmakende daarvan worden ooit in het Engels vertaald. Nu blonken wij in Nederland tot voor kort uit in de beheersing, op zijn minst passief, van andere vreemde talen dan het Engels. We zijn die traditie kwijtgeraakt door recente veranderingen in ons eigen middelbaar onderwijs, hetgeen binnen de universiteiten nauwelijks wordt gecompenseerd. In plaats daarvan komt alle nadruk op het Engels te liggen en worden de internationale uitwisselingen steeds meer beperkt tot universiteiten met een Engelstalig aanbod. Dat betekent niet alleen kwaliteitsverlies voor de Nederlandse universiteiten, maar ook voor de rol van Nederland als bemiddelaar tussen verschillende cultuurgebieden. Studenten moeten geprikkeld worden om een semester in het buitenland door te brengen, maar dat behoeft beslist geen Engelstalig land te zijn. D. CULTUURPOLITIEK
Zonder een nationalistisch of protectionistisch standpunt te willen innemen, wijzen we op een maatschappelijke discussie waarin gesteld wordt dat ons land zijn eigen taal en cultuur niet mag verkwanselen. Hier speelt een element van nationaal zelfrespect mee. Wie aan Franse, Spaanse of Italiaanse universiteiten gaat studeren, zal de talen van die landen moeten leren om op enig niveau te kunnen meedraaien. Weliswaar worden ook daar zo langzamerhand mondjesmaat colleges in het Engels aangeboden, maar het behoeft geen betoog dat a) dit Engels niet te vergelijken is met hoe het in de Angelsaksische wereld wordt gesproken, en b) men de intellectuele cultuur van een land slechts leert kennen door de taal ervan te beheersen. Nu weten we wel dat Nederland een relatief klein land is, toch zou het van kracht en
zelfvertrouwen getuigen als we bij het aantrekken van buitenlandse studenten de eis zouden stellen dat ze eerst Nederlands leren, net zoals dat in de landen om ons heen verlangd wordt. Indien ze hier komen om goed Engels te leren, vergissen ze zich. We hebben veel te bieden, maar een near-native beheersing van het Engels hoort daar niet bij. We moeten niet willen pretenderen iets te kunnen wat we niet waarmaken. Het zou een daad van academische integriteit zijn dat toe te geven. Als dat ons studenten kost, moet dat maar. Beter goed onderwijs aan een beperkte groep dan matig onderwijs aan hele volksstammen. CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN
Wij hebben hierboven beargumenteerd dat het voor studenten in de geesteswetenschappen van cruciaal belang is dat zij zich goed leren uitdrukken in het Nederlands. Het verwaarlozen hiervan heeft directe gevolgen voor de maatschappij, want gaat ten koste van de kwaliteit van het Nederlandse onderwijs, de journalistiek en tal van andere zaken. Gezien de toch al korte duur van de huidige academische opleiding, heeft dit als consequentie dat het gehele Bachelorcurriculum Nederlandstalig dient te zijn, inclusief de scriptie. Daarnaast valt niet te ontkennen dat een Nederlandstalige academicus ook Engels moet kunnen spreken en schrijven. Dit is echter niet voor iedere academicus even belangrijk, want Nederlandse geesteswetenschappers worden in principe opgeleid om in Nederland werkzaam te zijn. Het principieel invoeren van Engels binnen alle Masteropleidingen geesteswetenschappen schiet om die reden grotendeels zijn doel voorbij. Indien de internationalisering van de Nederlandse studenten geen doorslaggevend argument is in deze discussie, blijven alleen de financiële argumenten van de Colleges van Bestuur over. Universiteiten hopen te profiteren van de steeds hoger wordende kosten voor universitair onderwijs in de ons omringende landen en willen met Engelstalig onderwijs buitenlandse studenten bewegen in ons land te studeren. Dat dit ten koste dreigt te gaan van de kwaliteit van dit onderwijs is voor deze bestuurders op dit moment blijkbaar van ondergeschikt belang. Studenten, politiek en andere belanghebbenden in de maatschappij zouden heel goed moeten nadenken of we een zo hoge prijs willen betalen. Indien de kwaliteit van het onderwijs en het welzijn van de studenten voorop staat, moet de universiteit zich beraden over de rol van het Engels binnen afzonderlijke opleidingen. De toekomstperspectieven van onze studenten zouden hierbij doorslaggevend moeten zijn. Met die perspectieven in ons achterhoofd, doen we de volgende aanbevelingen. 1. Een goede beheersing van het Engels is voornamelijk van belang voor de RMAstudenten, een kleine doch belangrijke groep studenten die wordt voorbereid op een academische carrière. De universiteit moet hierin meer investeren dan nu het geval
is, door bijvoorbeeld een cursus Academisch Engels aan te bieden en hen te stimuleren deel te nemen aan internationale conferenties en studiedagen. 2. In het licht hiervan moet er voor docenten permanente ondersteuning komen van (near)native speakers voor alle schriftelijke communicatie in het Engels: of het nu gaat om het nakijken van papers, het opstellen van tentamens en studiewijzers of het aanleveren van studiemateriaal. 3. In de MA-fase zou gestreefd kunnen worden naar een afwisseling tussen Nederlands- en Engelstalige vakken. Van belang is op te merken dat de meeste modules niet exclusief voor RMA-studenten bedoeld zijn: bijna steeds participeren ook gewone MA-studenten, die doorgaans geen internationale ambities hebben. 4. Modules waarin taalverwerving, taalkunde of het interpreteren van vreemdtalige literatuur centraal staat, dienen in het Nederlands gegeven te worden. Dat geldt in elk geval voor het overgrote deel van de MA modules bij GLTC. CODA
Dit manifest vindt zijn oorsprong, we benadrukken het nogmaals, uit zorg en betrokkenheid. We hebben bezwaren tegen de huidige praktijk, vinden dat we onszelf en onze studenten tekort doen, en vrezen voor het toekomstig niveau van onze opleidingen als we zonder slag of stoot meegaan in de mode te pas en te onpas net te doen alsof onderwijs in het Nederlands provinciaals en achterhaald is. We roepen u op hierover met ons in debat te gaan. In het Nederlands, wel te verstaan.