Afkortingenlijst ............................................................................................................................ Hoofdstuk 1
Inleiding ............................................................................................................ 1
1.1 Introductie ........................................................................................................................ 1 1.2 Vraagstelling en onderzoeksdoel ..................................................................................... 2 1.3 Leeswijzer ........................................................................................................................ 4 Hoofdstuk 2
De periode tot de WOR .................................................................................... 7
Hoofdstuk 3
Invoering van het actieve informatierecht ...................................................... 11
3.1 Het doel van de invoering van het actieve informatierecht ............................................ 11 3.2 Wanneer en hoe is het actieve informatierecht in de WOR geïntroduceerd? ................ 11 3.2.1 Het SER-advies van 1975 ....................................................................................... 13 3.2.2 Het SER-advies van 1976 ....................................................................................... 14 3.2.3 Wetsvoorstel Herziening van de Wet op de ondernemingsraden 1976 .................. 15 3.2.4 Wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de ondernemingsraden en van de Arbeidsomstandighedenwet uit 1988 .......................................................................... 16 3.2.5 Het wetsvoorstel Wet medezeggenschap werknemers ............................................ 17 3.2.6 Aanpassingswet 2013 .............................................................................................. 18 Hoofdstuk 4
Het actieve informatierecht nader beschouwd ................................................ 19
4.1 Het huidige actieve informatierecht ............................................................................... 19 4.1.1 De term ‘desgevraagd’ ............................................................................................ 19 4.1.2 De term ‘tijdig’ ........................................................................................................ 20 4.1.3 De term ‘redelijkerwijs nodig hebben’ .................................................................... 21 4.1.4 De term ‘voor de vervulling van hun taak’ ............................................................. 22 4.2 Wat zijn thans de problemen bij de toepassing van het actieve ..................................... 24 informatierecht blijkens uitgevoerd onderzoek en jurisprudentie? ...................................... 24 4.2.1 Het ATIM onderzoek .............................................................................................. 25 4.2.2 Het Sinzheimer Instituut.......................................................................................... 27 4.2.3 SER-advies van 15 mei 1992 .................................................................................. 29
4.2.4 Jurisprudentie .......................................................................................................... 30 4.3 Commissie Bevordering Medezeggenschap .................................................................. 34 Hoofdstuk 5
De Belgische wetgeving ................................................................................. 37
5.1 Introductie van het vergelijkbare recht in België ........................................................... 37 5.2 Toelichting op het rechtsvergelijkende onderzoek in de Belgische wetgeving ............. 39 5.3 Toezicht op de werking van Belgische ondernemingsraden .......................................... 43 5.4 Samenvattende paragraaf ............................................................................................... 45 Hoofdstuk 6
Wet op de Europese ondernemingsraden ....................................................... 47
6.1 Introductie van de Wet EOR .......................................................................................... 47 6.2 Toelichting op het rechtsvergelijkende onderzoek met de Wet EOR ............................ 48 6.3 Toezichthouders van de Wet EOR ................................................................................. 54 6.4 Jurisprudentie ................................................................................................................. 55 6.5 Samenvattende paragraaf ............................................................................................... 56 Hoofdstuk 7
Aanbevelingen en conclusie voor het actieve informatierecht in de WOR .... 59
7.1 Stellingen met betrekking tot het actieve informatierecht.............................................. 59 7.2 Aanbevelingen aan de Commissie Bevordering Medezeggenschap .............................. 60 7.3 Verbeterpunten voor het actieve informatierecht ........................................................... 60 7.4 Aanbevelingen voor het actieve informatierecht in de WOR uit het vergelijkend onderzoek met de Belgische wetgeving ............................................................................... 62 7.5 Aanbevelingen voor het actieve informatierecht in de WOR uit het onderzoek van de Wet EOR .............................................................................................................................. 62 7.6 Conclusie ........................................................................................................................ 63 Literatuurlijst ............................................................................................................................ 64 Jurisprudentielijst ..................................................................................................................... 68 Bijlage 1 Vragenlijsten voor mijn aanbeveling aan de ondernemer en de ondernemingsraad binnen één onderneming .............................................................................. 1 Bijlage 2 Voorbeeld van artikelen over het actieve informatierecht van artikel 31 lid 1 WOR die kunnen worden opgenomen in een ondernemingsovereenkomst. ........................................ 9
Afkortingenlijst AA
Ars Aequi
ARP
Anti- Revolutionaire Partij
AWVN
Algemene Werkgeversvereniging Verbond van Nederlandse OndernemingenNederlandse Christelijke Werkgeversvereniging
BOG
Bijzondere onderhandelingsgroep
BS
Belgisch Staatsblad
CAO
Collectieve arbeidsovereenkomst
CBM
Commissie Bevordering Medezeggenschap
CDA
Christen- Democratische Appèl
CHU
Christelijk- Historische Unie
CNV
Christelijk Nationaal Vakverbond
EG
Europese Gemeenschappen
FNV
Federatie Nederlandse Vakbeweging
FOD
Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg
JAR
Jurisprudentie Arbeidsrecht
KPV
Katholieke Plattelandsvrouwen Nederland
OR
ondernemingsraad
RvS
Raad van State
SER
Sociaal-Economische Raad
SZW
Sociale Zaken en Werkgelegenheid
SGP
Staatskundig Gereformeerde Partij
T&C
Tekst & Commentaar
PSP
Pacifistische Socialistische Partij
VVD
Volkspartij voor Vrijheid en Democratie
VWEU
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
Wet EOR
Wet op de Europese ondernemingsraden
WOR
Wet op de ondernemingsraden
Hoofdstuk 1
Inleiding
1.1 Introductie De eerste Wet op de ondernemingsraden (hierna te noemen: WOR) had als doelstelling om aan de betrokken ondernemers de verplichting op te leggen tot het instellen van ondernemingsraden. Op grond van deze wet is de voorgeschreven ondernemingsraad (hierna te noemen: OR) bedoeld als orgaan van overleg en samenwerking tussen de ondernemer en een gekozen vertegenwoordiging van zijn personeel. De OR kreeg de taak naar vermogen bij te dragen aan een zo goed mogelijk functioneren van de onderneming.1
Om de taak van de OR te kunnen vervullen heeft de OR informatie nodig. In de WOR staan enkele artikelen2, evenals in andere wetten (bijvoorbeeld de Arbeidstijdenwet), die de ondernemer verplichten om uit eigen beweging bepaalde informatie te verstrekken. Hier hoeft de OR dus niet om te vragen. Dit wordt ook wel het passieve informatierecht genoemd.
Bij het zogenaamde actieve informatierecht gaat het om het recht van de OR om zowel in de overlegvergadering als daarbuiten aan de ondernemer inlichtingen en gegevens te vragen die de OR nodig heeft voor de vervulling van zijn taak. In dit onderzoek zal ik mij richten op het actieve informatierecht. En dan met name op de vraag of, en zo ja hoe het actieve informatierecht verbeterd dient te worden.
Daarbij versta ik onder het actieve informatierecht: alle inlichtingen en gegevens die de werkgever desgevraagd tijdig dient te verstrekken aan de OR en die de OR redelijkerwijs nodig heeft voor de vervulling van zijn taak. De inlichtingen en gegevens worden desgevraagd schriftelijk verstrekt. Mijn definitie van het actieve informatierecht wijkt niet af van het actieve informatierecht in artikel 31 lid 1 van de WOR.3 1
Stb. 1950, K 174. Het gaat om artikel 31 lid 2 en 3(basisinformatie), artikel 31a (financieel-economische informatie), de artikelen 31b en 31 c (sociaal beleid) en artikel 31d (beloningsbeleid) van de WOR. 3 Artikel 31 lid 1 WOR luidt: ‘De ondernemer is verplicht desgevraagd aan de ondernemingsraad en aan de commissies van die raad tijdig alle inlichtingen en gegevens te verstrekken die deze voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze nodig hebben. De inlichtingen en gegevens worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.’ 2
1
In de definitie van het actieve informatierecht zijn diverse belangrijke termen opgenomen, zoals ‘alle inlichtingen’, ‘gegevens’, ‘desgevraagd’, ‘tijdig’, ‘redelijkerwijs nodig’ en ‘voor de vervulling van zijn taak’.
Echter, in de WOR wordt niet uitgelegd wat moet worden verstaan onder bijvoorbeeld de term ‘tijdig’, waardoor er verschillende interpretatiemogelijkheden zijn. De wetgever heeft ervoor gekozen om de invulling van de voorgenoemde termen over te laten aan de ondernemer en de OR zelf, omdat de wetgever ervan uit ging dat het welslagen van het instituut OR in hoofdzaak afhankelijk zou zijn van de goede wil van de belanghebbenden.4 Ik vraag me evenwel af of de ondernemer en de OR voldoende middelen en/of mogelijkheden hebben om zelf een goede invulling te kunnen geven aan het actieve informatierecht. Net als Harry Hartmann5 ben ik van mening dat door grote verschillen in kennis, ervaringen en achtergronden tussen de ondernemer en de OR het actieve informatierecht niet optimaal wordt benut. Sterker nog, ik ben van mening dat er weinig duidelijkheid is tussen de ondernemer en de OR over de interpretatie van de termen neergelegd in artikel 31 lid 1 WOR.6 Ik ben van mening dat de interpretatie van het actieve informatierecht verduidelijkt dient te worden, zodat beter gebruik kan worden gemaakt van het actieve informatierecht. Een huis heeft immers ook een goede fundering nodig, voordat er gebouwd kan worden. Maar dient iedere ondernemer met zijn OR gezamenlijk uit te vinden waaruit die fundering dient te bestaan?
1.2 Vraagstelling en onderzoeksdoel Aan het begin van deze eeuw is er een onderzoek verricht naar de medezeggenschap in ondernemingen.7 Uit het onderzoeksrapport bleek dat er sprake was van onderbenutting van de bevoegdheden van de OR. Als een van de redenen van de onderbenutting werd aangegeven
Te raadplegen via: http://wetten.overheid.nl/BWBR0002747/geldigheidsdatum_21-01-2014#HoofdstukIVB, geraadpleegd op 21 januari 2014. 4 Wissema, Bouts & Rutgers 1996, p. 25. 5 HW Hartmann is een trainer-adviseur bij Odyssee. Hij traint ondernemingsraden in het verkrijgen van invloed met behulp van Transactionele Analyse. Zie het stuk van Harry Hartmann in Bruinsma (red.) 2011, p. 173. 6 Zie ook paragraaf 1.3. 7 Monitor Medezeggenschap, Trendrapport 2000-2003. Een onderzoek in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Te raadplegen via: http://docs.szw.nl/pdf/129/2004/129_2004_3_6285.pdf, geraadpleegd op 10 januari 2014.
2
dat de bestuurder laat reageert op verzoeken om informatie in het kader van het actieve informatierecht. Uit recent onderzoek naar de medezeggenschap blijkt dat bijna de helft van de ondernemingsraden de gevraagde informatie op basis van het actieve informatierecht niet compleet ontvangt. En met de stelling dat de ondernemingsraden de informatie altijd tijdig ontvangen, was maar liefst 62% van de ondervraagde OR-leden het oneens.8
Het is dus al geruime tijd bekend dat er sprake is van onderbenutting van het actieve informatierecht op grond van de WOR. Wat is er gebeurd met de uitkomsten van de voorgenoemde onderzoeken?
Naar mijn mening wordt er niet voldoende gebruik gemaakt van het actieve informatierecht en zou de oorzaak hiervan kunnen liggen in de weinig concrete invulling van de terminologie. Een voorbeeld moge dit verduidelijken. Als een ouder bijvoorbeeld tegen zijn kind zegt dat hij ‘op tijd’ thuis dient te zijn, kan het kind hieraan voldoen, indien het kind weet wat de betreffende ouder verstaat onder het begrip ‘op tijd’ thuis zijn. Het is naar mijn mening veel handiger indien de ouder en het kind afspreken dat het kind bijvoorbeeld uiterlijk om zes uur ’s avonds thuis dient te zijn. Hetzelfde geldt voor de ondernemer9 en de OR. Mogelijk is een OR van mening dat de ondernemer niet alle gevraagde informatie tijdig heeft geleverd. Maar de betreffende ondernemer heeft mogelijk een heel andere interpretatie van het begrip ‘tijdig’, waardoor de ondernemer van mening is dat hij alle gevraagde informatie wel tijdig heeft geleverd aan de OR.
Zonder een gezamenlijke invulling door de ondernemer en de OR van de diverse termen die staan in artikel 31 lid 1 WOR, blijft het moeilijk om goed gebruik te kunnen maken van het actieve informatierecht. Indien de ondernemer en de OR hierbij gebruik kunnen maken van middelen en/of manieren om bij de eigen medezeggenschap gebruik te kunnen maken van het 8
OR insight 2012-2013, p. 23-24. Te raadplegen via: http://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&source=web&cd=3&ved=0CDoQFjAC&url=http%3A%2F%2F www.fnvformaat.nl%2Fl%2Flibrary%2Fdownload%2Furn%3Auuid%3A79de67f2-ac1b-4e07-983a975dfaaea298%2For%2Binsight%2B2012%2Bcompleet%2Bdef.pdf%3Fformat%3Dsave_to_disk%26ext%3D.pdf &ei=tcfPUsPNEMap0AWZtoHADw&usg=AFQjCNEmx0Kd9AdZkrmPVjkkTTDFqVLVtg&bvm=bv.59026428,d.d2k, geraadpleegd op 10 januari 2014. 9 Zie artikel 1 lid 1 sub d WOR: ‘Onder ondernemer wordt verstaan de natuurlijke persoon of de rechtspersoon die een onderneming in stand houdt.’
3
actieve informatierecht, hoeven zij niet ieder voor zich het wiel te gaan uitvinden. In hoofdstuk 7 zal ik dergelijke middelen en/of manieren bespreken voor de OR en de ondernemer.
Mijn vraagstelling is de volgende: Welke aanbevelingen zijn er mogelijk ter verbetering van het actieve informatierecht dat is neergelegd in artikel 31 lid 1 WOR?
In het onderzoek ter beantwoording van voorgenoemde vraag wordt de Nederlandse WOR vergeleken met de Belgische wetgeving op dit gebied en de Wet op de Europese ondernemingsraden (hierna te noemen: Wet EOR).
1.3 Leeswijzer Om de hiervoor genoemde vraagstelling te kunnen beantwoorden, wordt in hoofdstuk 2 eerst de periode voor de introductie van de WOR behandeld. In hoofdstuk 3 wordt de invoering van het actieve informatierecht besproken. Om vervolgens het huidige actieve informatierecht uit de WOR te kunnen bespreken in hoofdstuk 4.
In hoofdstuk 5 wordt het actieve informatierecht vergeleken met de Belgische wetgeving. In de Belgische wetgeving staat de taak van de ondernemingsraad vermeld in artikel 15 van de Belgische Wet houdende organisatie van het bedrijfsleven van 20 september 1948. En op grond van artikel 22 van de Belgische Wet houdende organisatie van het bedrijfsleven van 20 september 1948 wordt de werkwijze van de ondernemingsraden vastgesteld bij Koninklijk besluit. Ik ga onderzoeken of de wijze waarop in België vorm is gegeven aan wat in Nederland wordt genoemd het actieve informatierecht, tot nieuwe inzichten kan leiden over de inkleuring van dit recht in Nederland.
In hoofdstuk 6 komt de Wet EOR ter sprake. Ondanks dat er in de Wet EOR geen wetsartikel staat met een direct onderscheid tussen actief en passief informatierecht, wil ik wel onderzoeken of uit de Wet EOR ideeën zijn te halen die kunnen bijdragen aan de verbetering van het actieve informatierecht van de WOR. De doelstelling van richtlijn 94/95/EG en
4
richtlijn 2009/38/EG,10 welke richtlijnen ten grondslag liggen aan de Wet EOR, is immers om de informatieverstrekking aan en de raadpleging van werknemers werkzaam bij multinationals met een communautaire dimensie11 te verbeteren. En in hoofdstuk 7 zal ik afsluiten met aanbevelingen voor het actieve informatierecht in de WOR en de conclusie.
10 11
Richtlijn 2009/38/EG vormt een herziening van de richtlijn 94/95/EG. Artikel 1 sub c Wet EOR geeft aan wat wordt verstaan onder een communautaire onderneming: een onderneming, die sinds twee jaar in ten minste twee betrokken staten samen gemiddeld ten minste 1000 werknemers heeft, tenzij zij behoort tot een communautaire groep. In artikel 1 sub d Wet EOR wordt aangegeven wat wordt verstaan onder een communautaire groep.
5
6
Hoofdstuk 2
De periode tot de WOR
Voor een goed begrip van het actieve informatierecht, is het goed kort bij de ontwikkelingen vóór de introductie van de WOR stil te staan.
De voorloper van de huidige OR was de bedrijfskern. Dit was een vrijwillig ingestelde personeelsvereniging met weinig bevoegdheden. De oudste kern van ons land is de bedrijfskern bij Gist-Brocades. Deze kern is opgericht in het jaar 1878.12 Uit diverse tijdschriften uit de 20ste eeuw blijkt dat destijds al gebrainstormd werd over de medezeggenschap in ondernemingen. In dit hoofdstuk zal ik enkele gemaakte opmerkingen uit tijdschriften in de periode vóór de WOR aanhalen. Het eerste voorbeeld betreft een gemaakte opmerking in het tijdschrift De Hollandsche Revue· uit het jaar 1922. In het tijdschrift stond te lezen: ‘Ondernemingen en bedrijven van zoo uiteenlopende aard, als nu reeds toegetreden zijn, behouden het liefst algehele zelfstandigheid en vrijheid om naar bevind van zaken te handelen.’ 13 In hetzelfde tijdschrift staat tevens te lezen: ‘Maar ze (met ‘ze’ worden ondernemingen en bedrijven van uiteenlopende aard bedoeld) hebben alle één groot gemeenschappelijk levensbelang en dat houdt in: de bestaansvoorwaarden voor het kapitaal als element van economisch leven vervuld te houden. De bestaansvoorwaarden houden volstrekt niet in de vrijheid tot het begaan van baatzuchtige excessen: beknotting van zulke uitspattingen door arbeidsorganisaties en wetgeving is nodig, doch laat de levensvoorwaarden van het kapitaal onaangetast en het evenwicht in levensbelangen intact.’14
12
Bruinsma (red.) 2011, p. 12. Gist-brocades wordt tegenwoordig DSM genoemd. Tijdschrift De Hollandsche Revue jaargang 27, 1922, p. 22. Te raadplegen via: www.tijdschriften.kb.nl/nl/results/index/coll/dts/query/ondernemingsraad/ACT/SRCHA/IKT/1016/SRT/YOP/ origin/simplesearch/type-image/on/type-video/on/type-audio/on/type-text/on/type-webpage/on, geraadpleegd op 20 juni 2013. 14 Tijdschrift De Hollandsche Revue jaargang 27, 1922, p. 22. Dit betreft een stuk van auteur mr. Treub. Te raadplegen via: www.tijdschriften.kb.nl/nl/results/index/coll/dts/query/ondernemingsraad/ACT/SRCHA/IKT/1016/SRT/YOP/ origin/simplesearch/type-image/on/type-video/on/type-audio/on/type-text/on/type-webpage/on, geraadpleegd op 20 juni 2013. 13
7
Destijds besefte men dus al dat maatwerk met betrekking tot de werkrelatie tussen de ondernemer en de OR wenselijk is om als onderneming te kunnen voortbestaan.
Het tweede voorbeeld komt tevens uit het jaar 1922. In het tijdschrift Economisch-statistische berichten: algemeen weekblad voor handel, nijverheid, financiën en verkeer stond de volgende tekst gedrukt over het onderwerp medezeggenschap: ‘Samenwerking tusschen beide factoren (werkgevers en werknemers) in het productie-proces is vooral in dezen tijd zoo absoluut noodzakelijk.’15 In hetzelfde tijdschrift staat tevens te lezen: ‘Wanneer deze gedachte (dat slechts door gemeenschappelijken arbeid van de kapitalistische en de arbeidende klassen, het weer mogelijk zal zijn, de maatschappij op te bouwen) meer algemeen doordringt, wanneer ook werknemers in deze richting mee willen werken, dan zal dit niet anders dan goede gevolgen kunnen hebben voor heel het maatschappelijk leven.’16
Naar mijn mening is de samenwerking tussen de ondernemer en de werknemers in alle tijden van belang voor ondernemingen om de ontwikkelingen op de markt te kunnen bijhouden en de concurrentie te kunnen overleven. De OR kan hieraan bijdragen door het plegen van overleg met de ondernemingsleiding en het vertegenwoordigen van de werknemers.17
Ik wil afsluiten met een derde voorbeeld van het maandschrift van de Sociaal-Democratische Arbeidspartij uit het jaar 1929. In dit maandschrift stond geschreven: ‘De positie van de arbeider moet versterkt worden door de verplichte instelling van Ondernemingsraden in alle industriële- en handelsondernemingen van meer dan 50 arbeiders, met nagenoeg dezelfde
15
Economisch-statistische berichten: algemeen weekblad voor Handel, nijverheid, financiën en verkeer, 5 juli 1922, no. 340, Medezeggenschap door H. Amelink, p. 595. Te raadplegen via: www.tijdschriften.kb.nl/nl/view/index/query/algemeen+weekblad+voor+handel%2C+nijverheid%2Cfinancien+ en+verkeer%2C+5+juli+1922/coll/dts/image/dts%3A668002%3Ampeg21%3A0001/page/7/maxperpage/10/sor tfield/dateasc, geraadpleegd op 20 juni 2013. 16 Economisch-statistische berichten: algemeen weekblad voor Handel, nijverheid, financiën en verkeer, 5 juli 1922, no. 340, Medezeggenschap door H. Amelink, p. 595. Te raadplegen via: www.tijdschriften.kb.nl/nl/view/index/query/algemeen+weekblad+voor+handel%2C+nijverheid%2Cfinancien+ en+verkeer%2C+5+juli+1922/coll/dts/image/dts%3A668002%3Ampeg21%3A0001/page/7/maxperpage/10/sor tfield/dateasc, geraadpleegd op 20 juni 2013. 17 Vink & Van het Kaar 2013, p. 44.
8
bevoegdheid van de Duitse Betriebsrate, en door beroep op scheidsgerechten bij ontslag.’18 Uit dit artikel blijkt al dat de roep om een verplichte OR reeds in 1929 hoorbaar was.
Desondanks heeft het nog tot 1950 geduurd, voordat de eerste WOR een feit was. In de eerste wet van 4 mei 1950 had de OR op grond van artikel 6 de taak: ‘zulks onder erkenning van de zelfstandige functie van de ondernemer, naar vermogen bij te dragen tot een zo goed mogelijk functioneren van de onderneming’.19
Met de zelfstandige functie van de werkgever werd bedoeld dat in gevallen waarin overleg en advies niet tot overeenstemming leidden, de ondernemer de beslissing moest nemen.20 De ondernemer (of bestuurder) van de onderneming was de voorzitter van de OR.21 De bevoegdheden van de OR bleven beperkt tot ‘medeweten’ en ‘medespreken’. Een medebeslissingsrecht werd de OR niet toegekend. Deze eerste wet uit 1950 bevatte geen sancties op het niet naleven van de daarin vervatte voorschriften, omdat de wetgever ervan uitging dat het welslagen van de OR afhankelijk was van de goede wil van de belanghebbenden.22 In de eerste WOR stond nog geen wetsartikel opgenomen over het actieve informatierecht.
Het primaire doel van de eerste WOR was het verwezenlijken van ondernemingsraden in de daarvoor in aanmerking komende ondernemingen.23 De OR had in 1950 alleen adviserende taken, en vooral op sociaal terrein. De integratiegedachte, samenwerking van kapitaal en arbeid stond voorop. Het uitgangspunt van de wet was overleg, niet belangenbehartiging, want daar waren de vakbonden voor.24
18
De socialistische gids: maandschrift der Sociaal-Democratische Arbeidspartij, jrg. 14, 1929. Te raadplegen via: http://tijdschriften.kb.nl/nl/view/index/query/ondernemingsraden/coll/dts/page/4/maxperpage/10/sortfield/ dateasc/sortParams/dateasc/image/dts%3A6606%3Ampeg21%3A0049, geraadpleegd op 18 juni 2013. 19 Artikel 6 lid 1 WOR 1950. 20 Groene Serie Rechtspersonen, 2 De ondernemingsraad als orgaan van de onderneming (werkgemeenschap) bij: Wet op de ondernemingsraden. Bij het commentaar bij artikel 6 lid 1 WOR staat hetgeen wordt verstaan onder de zelfstandige functie van de werkgever. Te raadplegen via: https://navigator-kluwernl.ezproxy.elib10.ub.unimaas.nl/scion/secure/ctx_bibliotheek_ou_nl_/index.jsp?cpid=WKNL-LTRNavigator#page[3], geraadpleegd op 15 november 2013. 21 Kamerstukken I, 1970/71, 10335, nr. 15, p. 2. Op grond van artikel 8 van de WOR was de bestuurder of zijn plaatsvervanger de voorzitter van de ondernemingsraad. 22 Wissema, Bouts & Rutgers 1996, p. 25. 23 Stb. 1950, K 174. 24 Bruinsma (red.) 2011, p. 27.
9
10
Hoofdstuk 3
Invoering van het actieve informatierecht
3.1 Het doel van de invoering van het actieve informatierecht Hoewel door de wetgever werd gedacht dat het primaire doel van de WOR, te weten het verwezenlijken van ondernemingsraden in de daarvoor in aanmerking komende ondernemingen, vlot bereikt zou kunnen worden, bleek na onderzoek van de Commissie Verdam25 in 1965 en het advies van de Sociaal-Economische Raad (hierna te noemen: SER)26 uit 1968 dat het wenselijk was om de WOR aan te passen om het primaire doel van de WOR te kunnen bereiken.
Uit het SER-advies 1968/13 bleek verder onder andere dat de leden van de OR onvoldoende mogelijkheden hadden gekregen om zich op de hoogte te kunnen stellen van de feiten en gegevens die noodzakelijk zijn om in de OR te kunnen functioneren.27 Vandaar dat de bevoegdheden van de OR in een nieuw wetsvoorstel werden uitgebreid. Een van de nieuwe bevoegdheden die in 1971 werden ingevoerd, was het actieve informatierecht.28
3.2 Wanneer en hoe is het actieve informatierecht in de WOR geïntroduceerd? In artikel 30 van het wetsvoorstel Wet op de ondernemingsraden29 werd het actieve informatierecht opgenomen en de tekst luidde: ‘Lid 1. De ondernemer is onverminderd het in artikel 24, tweede en derde lid30, bepaalde verplicht de ondernemingsraad en de commissies van die raad tijdig alle inlichtingen te verstrekken die deze voor de vervulling van hun taak 25
Rapport Commissie Verdam van 1965 genaamd: Herziening van het ondernemingsrecht. In dat rapport werd onder andere de OR besproken. Te raadplegen via: http://www.ser.nl/~/media/db_adviezen/1960_1969/1969/b04979.ashx, geraadpleegd op 20 juni 2013. 26 Bij schrijven van 16 februari 1965 werd advies gevraagd aan de SER. De SER heeft op grond van Kamerstukken II, 1949/1950, 873, nr. 5 de taak om desgevraagd de ministers te adviseren. Dit heeft geleid tot het SER-advies 1968/13 van 22 november 1968. 27 SER-advies 1968/13, p. 6. Te raadplegen via: http://www.ser.nl/nl/publicaties/adviezen/19601969/1968/b04962.aspx, geraadpleegd op 20 juni 2013. 28 Het actieve informatierecht is voor het eerst opgenomen in artikel 30 WOR van 28 januari 1971. 29 Kamerstukken II, 1969/70, 10335, nr. 2, p. 6. 30 In artikel 24 lid 2 en 3 WOR werd de ondernemer verplicht om de jaarrekening of een van toelichting voorziene balans aan de OR te overleggen. Met het doel dat de OR de overlegde stukken kon bespreken met de ondernemer.
11
redelijkerwijs nodig hebben. Lid 2. Hij mag deze inlichtingen slechts weigeren op grond van naar zijn oordeel zwaarwichtige belangen van hemzelf dan wel van de onderneming. Lid 3. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.’ Uit het voorlopig verslag31 blijkt dat veel Kamerleden van mening waren dat lid 2 van artikel 30 van het wetsvoorstel wel kon komen te vervallen.32 Of in elke geval zouden de woorden ‘naar zijn oordeel’ en ‘van hemzelf’ moeten worden verwijderd.33
Uit hetzelfde voorlopig verslag blijkt verder dat door meerdere Kamerleden nog gevraagd is wat moet worden verstaan onder de term ‘zwaarwichtige belangen van hemzelf’. Daarnaast was het voor sommige leden niet duidelijk waarom de zwaarwichtige belangen van de ondernemer zwaarder zouden moeten wegen dan de zwaarwichtige belangen van de werknemers. In combinatie met de woorden ‘naar zijn oordeel’ werd hier zoveel vrijblijvendheid geïntroduceerd voor de ondernemer, dat het voorstel door sommige leden onaanvaardbaar werd geacht.34 De invulling van de term ‘ zwaarwichtige belangen’ heeft opnieuw vragen opgeroepen in de Eerste Kamer.35 Leden van de Eerste Kamer wensten bovendien te vernemen welke sancties de rechter kon toepassen op grond van artikel 36 van het wetsvoorstel Wet op de ondernemingsraden. Hierop is geantwoord door de regering dat de kantonrechter een dwangsom kan verbinden aan een veroordeling van een ondernemer tot naleving van een bepaald wetsartikel uit de WOR.36 Door de invoering van de nieuwe WOR,37 met daarin opgenomen het actieve informatierecht, die per 1 april 1971 in werking trad, kon het instituut van de OR zich verder ontwikkelen. De tekst van artikel 30 WOR, het wetsartikel van destijds over het actieve informatierecht luidde: ‘Lid 1. De ondernemer is onverminderd het in artikel 24, tweede en derde lid, 31
Kamerstukken II, 1969/70, 10335, nr. 5, p. 17-19. Lid 2 van artikel 30 luidde: Hij mag deze inlichtingen slechts weigeren op grond van naar zijn oordeel zwaarwichtige belangen van hemzelf dan wel van de onderneming. 33 Kamerstukken II, 1969/70, 10335, nr. 5, p. 19. 34 Kamerstukken II, 1969/70, 10335, nr. 5, p. 17-19. 35 35 Kamerstukken I, 1970/71, 10335, nr. 15b, p. 3. Uit het eindverslag van de Eerste Kamer blijkt verder nog dat er ook enkele Eerste Kamerleden hadden gevraagd wat ‘zwaarwichtige belangen’ zouden kunnen zijn. Hierop heeft de regering in hetzelfde eindverslag van de Eerste Kamer geantwoord dat de term ‘zwaarwichtige belangen’ betrekking heeft op het persoonlijke vlak. Indien er bijvoorbeeld sprake is van ontslag, kunnen er gegronde redenen zijn om vooraf geen mededelingen te doen aan de OR met het oog op de positie van de betrokken bestuurder in de onderneming of in verband met de positie van de onderneming naar buiten toe. 36 Kamerstukken I, 1970/71, 10335, nr. 15a, p. 2. 37 Zie Stb. 1971, 54. 32
12
bepaalde verplicht de ondernemingsraad en de commissies van die raad tijdig alle inlichtingen te verstrekken die deze voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig hebben. Lid 2. Hij mag deze inlichtingen slechts weigeren op grond van naar zijn oordeel zwaarwichtige belangen van hemzelf dan wel van de onderneming. Lid 3. De inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.’38
Al spoedig na de invoering van deze nieuwe WOR bleek dat er aan de werknemerskant toch nog behoefte bestond aan aanpassing van het instituut van de OR. Vandaar dat de Minister van Sociale Zaken bij schrijven van 4 oktober 1973 opnieuw advies vroeg aan de SER.39
3.2.1 Het SER-advies van 1975 Voor het actieve informatierecht is onder andere van belang dat vervolgens door de SER werd geadviseerd om de ‘zwaarwichtige belangenclausule’ van artikel 30 lid 2 WOR te schrappen.40 Dit advies van de SER is uiteindelijk ook overgenomen, zodat ‘de zwaarwichtige belangenclausule’ is geschrapt.41 Tevens gaf de SER in haar advies aan dat ze van oordeel was dat de ondernemer in beginsel diende te voldoen aan ieder verzoek van de OR om informatie. Doch de ondernemer mocht van de OR wel verlangen dat de OR motiveert waarom de betrokken informatie nodig is. Wanneer de ondernemer weigerde om de informatie te verstrekken, kon de OR de bemiddeling van de bedrijfscommissie inschakelen.42 Wanneer de bemiddeling van de bedrijfscommissie faalde, kon de OR naar de Minister van Sociale zaken en werkgelegenheid.43 Zoals reeds aangegeven in paragraaf 3.2 trad de nieuwe WOR per 1 april
38
Kamerstukken II, 1969/70, 10335, nr. 2, p. 6. Brief van de Minister van Sociale Zaken van 4 oktober 1973. Te raadplegen via: http://www.ser.nl/~/media/DB_Adviezen/1970_1979/1975/b05272.ashx, geraadpleegd op 21 juni 2013. 40 SER-advies 1975, 17 oktober 1975, nr. 14, p. 23 en p. 28. Te raadplegen via: http://www.ser.nl/~/media/DB_Adviezen/1970_1979/1975/b05272.ashx, geraadpleegd op 22 juli 2013. 41 Kamerstukken I, 1978/79, 13954, nr. 8a, p. 22-23. In paragraaf 3.2.3 zal de term ‘de zwaarwichtige belangenclausule verder worden besproken. 42 Op grond van artikel 37 WOR worden door de Sociaal-Economische Raad, ter behandeling van aangelegenheden betreffende de ondernemingsraden, de centrale ondernemingsraden, de groepsondernemingsraden van deze ondernemingen, de personeelsvertegenwoordiging en de vergadering als bedoeld in artikel 35b WOR, commissies ingesteld, bedrijfscommissies genaamd. 43 SER-advies 15 oktober 1976 betreffende de verstrekking door de ondernemer van informatie aan de OR, p. 35. Te raadplegen via: http://www.ser.nl/~/media/DB_Adviezen/1970_1979/1975/b05272.ashx, geraadpleegd op 28 juli 2013. 39
13
1971 in werking. Omdat er over artikel 30 (tegenwoordig artikel 31 lid 1 WOR, zie hierna) ook geschillen kunnen ontstaan tussen de ondernemer en de OR, merk ik voor de goede orde op dat de Minister van Sociale zaken en werkgelegenheid op grond van artikel 44 WOR geroepen was een geschil tussen OR en ondernemer te beslechten nadat een belanghebbende in beroep ging tegen een besluit van een de bedrijfscommissie.44 Per 1 april 1990 is artikel 44 in de WOR komen te vervallen. Vanaf die tijd is de rechter bevoegd om geschillen tussen de OR en de ondernemer te beslechten op grond van artikel 36 van de WOR, in eerste instantie nadat eerst de bemiddeling van een bedrijfscommissie is gevraagd.45 Ter volledigheid wijs ik er hier reeds op dat recentelijk de verplichte bemiddeling van de bedrijfscommissie is komen te vervallen.46 Hierover volgt in paragraaf 3.2.6 meer.
3.2.2 Het SER-advies van 1976 In een tweede advies van de SER van 15 oktober 1976 werd voorgesteld om de OR ook buiten de vergadering van de OR met de bestuurder de bevoegdheid te geven om informatie op te vragen voor een behoorlijke uitoefening van zijn taak.47 Sinds de WOR van 1979 zijn de ondernemingsraden zelfstandige organen. De OR dient vanaf 1979 een eigen voorzitter te hebben. Voor het overleg met de directeur wordt de ‘overlegvergadering’ ingevoerd.48 Op grond van artikel 7 WOR kiest de OR uit zijn midden een voorzitter en een of meer plaatsvervangende voorzitters.49 In dit SER-advies van 1976 inzake de verstrekking door de ondernemer van de algemene basisinformatie aan de OR staat dat de SER meent dat het algemene informatierecht van de OR een essentieel en onmisbaar onderdeel is van zijn bevoegdheden. Hierbij citeer ik: ‘Met behulp van het algemene informatierecht kan de ondernemingsraad zich desgewenst nadere gegevens doen verschaffen op onderdelen van de hem reeds door de ondernemer uit hoofde van die informatieplichten verstrekte gegevens. Daarnaast geeft dit informatierecht aan de OR de mogelijkheid zich te oriënteren ten aanzien van achtergronden, motieven en voorzienbare of verwachte gevolgen van beslissingen c.q. voorgenomen beslissingen van de 44
Kamerstukken I, 1970/71, 10335, nr. 15, p. 7. Kamerstukken I, 1989/90, 20583, nr. 33, p. 11. 46 Kamerstukken II, 2011/12, 33367, nr. 2, p. 2. 47 SER-advies 15 oktober 1976 betreffende de verstrekking door de ondernemer van informatie aan de OR, p. 10. Te raadplegen via: http://www.ser.nl/nl/publicaties/adviezen/1970-1979/1976/b05294.aspx, geraadpleegd op 21 juni 2013. 48 Wissema, Bouts & Rutgers 1996, p. 27. 49 Kamerstukken I, 1978/79, 13954, nr. 8a, p. 5. 45
14
ondernemingsleiding.’50Aan het einde van de volgende paragraaf zal worden aangegeven wat er is gebeurd met het SER-advies van 1976.
3.2.3 Wetsvoorstel Herziening van de Wet op de ondernemingsraden 1976 In het wetsvoorstel Herziening van de Wet op de ondernemingsraden51 uit het jaar 1976 is hoofdstuk IV B van de WOR geheel herschreven, waardoor artikel 30 is vernummerd naar artikel 31. In artikel 31 lid 1 van de WOR werd het actieve informatierecht van de OR opgenomen.52 In het gewijzigd ontwerp van wet53 luidde artikel 31 lid 1 van de WOR uiteindelijk als volgt: ‘De ondernemer is verplicht desgevraagd aan de ondernemingsraad en aan de commissies van die raad tijdig alle inlichtingen en gegevens te verstrekken die deze voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze nodig hebben. De inlichtingen en gegevens worden desgevraagd schriftelijk verstrekt. Bij bezwaar van de ondernemer tegen het verstrekken van bepaalde inlichtingen of gegevens of tegen de wijze waarop dit moet geschieden, beslist de bedrijfscommissie.’ Er werd door de VVD54 gevraagd of het schrappen van de term ‘zwaarwichtige belangen’ en de verzelfstandiging van de OR er niet toe zouden gaan leiden dat bepaalde informatie slechts mondeling en onder geheimhouding gegeven kon gaan worden.55 De regering besefte dat door het schrappen van de term ‘tenzij zwaarwegende belangen zich daartegen verzetten’ mogelijk meerdere ondernemers bepaalde zeer vertrouwelijke informatie slechts mondeling of onder geheimhouding zouden gaan verstrekken. Mits het maar tot 50
SER-advies 15 oktober 1976 betreffende de verstrekking door de ondernemer van informatie aan de OR, p. 9. Kamerstukken II, 1976/77, 13954, nr. 6, p. 40. 52 Kamerstukken I, 1978/79, 13954, nr. 8a, p. 22-23. De tekst van voormalig artikel 30 lid 1 WOR luidde: ‘De ondernemer is onverminderd het in artikel 24, tweede, derde en vierde lid, bepaalde verplicht de ondernemingsraad en de commissies van die raad tijdig alle inlichtingen te verstrekken die deze voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig hebben.’ De tekst van artikel 31 lid 1 WOR luidde destijds: ‘De ondernemer is verplicht desgevraagd aan de ondernemingsraad en aan de commissies van die raad tijdig alle inlichtingen en gegevens e verstrekken die deze voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze nodig hebben. De inlichtingen en gegevens worden desgevraagd schriftelijk verstrekt. Bij bezwaar van de ondernemer tegen het verstrekken van bepaalde inlichtingen of gegevens of tegen de wijze waarop dit moet geschieden, beslist de bedrijfscommissie’. 53 Kamerstukken II, 1976/77, 13954, nr. 8, p. 13. 54 VVD staat voor: Volkspartij voor Vrijheid en Democratie. 55 Kamerstukken II, 1976/77, 13954, nr. 5, p. 68. 51
15
uitzonderingsgevallen beperkt zou blijven, was dit volgens de regering echter geen probleem.56 Vandaar dat de regering verwees naar de nota van wijzigingen57 waarbij in artikel 31 WOR was toegevoegd: ‘Bij bezwaar van de ondernemer tegen het verstrekken van bepaalde inlichtingen of gegevens of tegen de wijze waarop dit moet geschieden, beslist de bedrijfscommissie.’ Vervolgens kon de ondernemer destijds eventueel in beroep bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Zoals hiervoor is aangegeven, is artikel 44 van de WOR per april 1990 komen te vervallen.58 Vanaf die tijd is de rechter bevoegd om – in eerste instantie na tussenkomst van de bedrijfscommissie59 - geschillen tussen de OR en de ondernemer te beslechten op grond van artikel 36 van de WOR. Bij het schrijven van het eindverslag van het wetsvoorstel60 had de SER inmiddels al zijn advies over de verstrekking van informatie aan de OR uitgebracht.61 Artikel 31 lid 1 WOR stemt overeen met dat advies van de SER.62
3.2.4 Wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de ondernemingsraden en van de Arbeidsomstandighedenwet uit 1988
Artikel 31 lid 1 WOR is jaren later pas weer kort besproken in de Kamer. Uit het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de ondernemingsraden en van de Arbeidsomstandighedenwet, strekkende tot opheffing van de samenloop van beide wetten en tot vereenvoudiging van de geschillenregelingen in de Wet op de ondernemingsraden uit het jaar 198863 blijkt dat met betrekking tot artikel 31 lid 1 WOR alleen is voorgesteld om de derde volzin te schrappen. Hierover zijn geen uitvoerige discussies gevoerd. De derde volzin64 is vervolgens geschrapt in het jaar 1990.65 Het schrappen van deze derde volzin had echter geen consequenties, omdat in artikel 36 lid 3 WOR werd opgenomen dat een verzoek aan de kantonrechter op grond van de
56
Kamerstukken II, 13954, 1976/77, nr. 6, p. 41. Kamerstukken II, 13954, 1976/77, nr. 7, p. 6. 58 Stb. 1990, 91. Artikel 44 WOR is per 1 april 1990 komen te vervallen. 59 Hoe de geschillenbeslechting sinds 19 juli 2013 is geregeld staat in paragraaf 3.2.6. 60 Kamerstukken II, 1976/77, 13954, nr. 11, p. 17. 61 SER-advies 1976 betreffende de verstrekking door de ondernemer van informatie aan de OR, p. 9. 62 SER-advies 1976 betreffende de verstrekking door de ondernemer van informatie aan de OR, p. 9. 63 Kamerstukken I, 1989/90, 20583, nr. 33, p. 9. 64 De derde volzin van artikel 31 lid 1 WOR luidde: ‘Bij bezwaar van de ondernemer tegen het verstrekken van bepaalde inlichtingen of gegevens of tegen de wijze waarop dit moet geschieden, beslist de bedrijfscommissie.’ 65 Kamerstukken I, 1989/90, 20583, nr. 33, p. 8. 57
16
WOR niet-ontvankelijk was indien de verzoeker niet vooraf schriftelijk de bemiddeling van de bedrijfscommissie had gevraagd.66
3.2.5 Het wetsvoorstel Wet medezeggenschap werknemers In het jaar 2004 is er nog een wetsvoorstel Wet medezeggenschap werknemers67 geïntroduceerd. Dit wetsvoorstel is uiteindelijk geen wet geworden. Uit de Memorie van Toelichting blijkt dat was voorgesteld om artikel 31 lid 1 te vervangen door artikel 6:1. Met de tekst: ‘1. De ondernemer verstrekt desgevraagd aan de ondernemingsraad en aan zijn commissies tijdig alle inlichtingen en gegevens die deze voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze nodig hebben. 2. De inlichtingen en gegevens, bedoeld in het eerste lid, worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.’
Uit de kamerstukken van het wetsvoorstel Wet medezeggenschap werknemers blijkt dat was besproken dat de informatie uitdrukkelijk aan de ondernemer gevraagd moest worden. Het staat de OR niet vrij om een persoon die in de onderneming werkzaam is en die de beschikking heeft over informatie daarop aan te spreken. Dit zou alleen anders zijn indien de ondernemer de betrokkene daarvoor uitdrukkelijk heeft aangewezen als informatiebron voor de OR.68 Momenteel geldt ook dat de OR de informatie aan de ondernemer dient te vragen, tenzij de ondernemer met de OR uitdrukkelijk heeft afgesproken dat hij informatie ook kan opvragen bij een ander persoon.69
De informatieplicht bevat in ieder geval niet: de niet door de ondernemer overgenomen voorstellen van een groepsdirectie, de correspondentie tussen de groepsdirectie en de raad van bestuur over die voorstellen en verslagen van de gesprekken tussen de organen, tenzij de OR expliciet kan aangeven voor welke taakvervulling die gegevens relevant zijn.70 Voorts kan de OR geen algemeen beroep doen op zijn taak als OR bij een verzoek om informatie. De OR dient specifiek te motiveren voor welke taak hij de informatie nodig
66
Kamerstukken I, 1989/90, 20583, nr. 33, p. 11. Per 19 juli 2013 is de verplichte bemiddeling van de Bedrijfscommissie op grond van artikel 36 WOR komen te vervallen. Kamerstukken II, 2011/12, 33367, nr. 3, p. 10-11. Op verzoek van de OR en/of de ondernemer kan er nog gekozen worden voor een vrijwillige bemiddeling tussen OR en ondernemer door de bedrijfscommissie. 67 Kamerstukken II, 29818. 68 Kamerstukken II, 2004/05, 29818, nr. 3, p. 66. 69 Zevenhuijzen 2012, p. 145. 70 Kamerstukken II, 2004/05, 29818, nr. 3, p. 67.
17
heeft.71 Per brief van 5 oktober 2005 van De Geus, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna te noemen SZW72), is het wetsvoorstel Wet Medezeggenschap Werknemers ingetrokken. Als reden voor de intrekking gaf de Geus aan: ‘Ik heb evenwel geconstateerd dat het maatschappelijk debat over de overige knelpunten van de medezeggenschap en de hoofdlijnen van een toekomstbestendige medezeggenschap sinds de indiening van het wetsvoorstel pas echt op gang is gekomen. Dit heeft geleid tot vele nieuwe inzichten in de samenleving, het medezeggenschapsveld en in uw Kamer. Ik heb hier goede notie van genomen. Deze nieuwe inzichten hebben mij er toe gebracht mij te bezinnen op de uitgangspunten die in 200273 zijn gekozen voor onderhavige wetsvoorstellen. Verdere behandeling van het wetsvoorstel is gelet hierop dan ook naar mijn overtuiging onnodig en onwenselijk.’74
Hoe het actieve informatierecht er tegenwoordig uitziet en welke problemen dit met zich meebrengt, komt in het volgende hoofdstuk aan de orde.
3.2.6 Aanpassingswet 2013 Zoals reeds aangegeven in paragraaf 3.2.1 is per 19 juli 2013 het wetsvoorstel aangenomen tot aanpassing van de Wet op de ondernemingsraden in verband met wijziging van de financiering van het scholingssysteem voor leden van de ondernemingsraad en enkele andere wijzigingen van deze wet, hierna te noemen: ‘Aanpassingswet 2013’. Hierdoor is de verplichte bemiddeling van de bedrijfscommissie komen te vervallen en kan de OR indien er een geschil bestaat tussen ondernemer en de OR onmiddellijk naar de rechter.75
71
Minister SZW 16 januari 1990, ROR 1990/16. Zie voor een verdere toelichting: paragraaf 4.2.4 over de jurisprudentie. 72 SZW staat voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid. 73 Kamerstukken II, 2004/05, 29818, nr. 3, p. 2. Bij de wijziging van de WOR die op 4 maart 1998 in werking trad, heeft de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een evaluatie van de wijzigingen toegezegd na een periode van vier jaar. In 2002 hebben er diverse onderzoeken plaatsvonden. Op 7 februari 2003 heeft het kabinet zijn standpunt naar aanleiding van de uitkomsten van diverse onderzoeken in 2002 in het kader van deze evaluatie aan de Tweede Kamer aangeboden. Kamerstukken II, 2002/03, 28792, nr. 1. 74 Kamerstukken II, 2005/06, 29818, nr. 28, p. 1. 75 Kamerstukken II, 2011/12, 33367, nr. 2, p. 2. Per 19 juli 2013 zijn de leden 3 en 4 van artikel 36 WOR komen te vervallen.
18
Hoofdstuk 4
Het actieve informatierecht nader beschouwd
Na de bespreking van de ontwikkelingen rondom het actieve informatierecht, zal in dit hoofdstuk het actieve informatierecht nader worden beschouwd.
4.1 Het huidige actieve informatierecht De in het vorige hoofdstuk besproken ontwikkelingen van het actieve informatierecht hebben ervoor gezorgd dat de huidige wettekst van het actieve informatierecht in artikel 31 lid 1 WOR luidt: ‘De ondernemer is verplicht desgevraagd aan de ondernemingsraad en aan de commissies van die raad tijdig alle inlichtingen en gegevens te verstrekken die deze voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze nodig hebben. De inlichtingen en gegevens worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.’
In het artikel van het actieve informatierecht zijn diverse belangrijke termen opgenomen, zoals ‘desgevraagd’, ‘tijdig’, ‘redelijkerwijs nodig’ en ‘voor de vervulling van hun taak’. Uit de wetgeschiedenis blijkt dat deze termen onderwerp van discussie waren in de Tweede en de Eerste Kamer.
In de volgende paragrafen zullen deze termen worden besproken.
4.1.1 De term ‘desgevraagd’ In het jaar 1978 werd door leden van de CDA76 bij het nader verslag over artikel 31 lid 1 WOR opgemerkt dat overleg onder meer veronderstelt dat er sprake is van gelijkwaardigheid van partijen.77 Daarom werd gesteld dat het woord ‘desgevraagd’ geschrapt zou kunnen worden. In mijn ogen wil de term ‘desgevraagd’ evenwel niet beweren dat er sprake zou zijn van ongelijkwaardigheid van partijen. Zoals reeds hiervoor is aangegeven staan in de WOR enkele artikelen78, evenals in andere wetten (bijvoorbeeld de Arbeidstijdenwet), die de ondernemer 76
CDA staat voor: Christen- Democratische Appèl. Kamerstukken II, 1977/78, 13954, nr. 109, p. 31-32. 78 Het gaat om artikel 31 lid 2 en 3(basisinformatie), artikel 31a (financieel-economische informatie), de artikelen 31b en 31 c (sociaal beleid) en artikel 31d (beloningsbeleid) van de WOR. 77
19
verplichten om uit eigen beweging bepaalde informatie te verstrekken. Hier hoeft de OR dus niet om te vragen. Dit wordt ook wel het passieve informatierecht genoemd. Het actieve informatierecht biedt de OR nu juist een bevoegdheid om aan de ondernemer in of buiten de vergaderingen om zelf informatie te vragen die de OR nodig heeft voor de vervulling van zijn taak. In eerste instantie is het naar mijn mening aan de OR om invulling te geven aan het actieve informatierecht van de OR. De concrete invulling van de bevoegdheid van de OR dient de OR echter wel duidelijk kenbaar te maken bij de ondernemer. Anders kan de ondernemer in de desbetreffende onderneming niet weten welke informatie de OR (buiten het passieve informatierecht om) wenst te ontvangen. De wettekst van artikel 31 lid 1WOR is ondanks de discussie over de term ‘desgevraagd’ op dit punt niet aangepast.79 In artikel 31 lid 1 WOR werd derhalve in het jaar 1979 de volgende tekst opgenomen: ‘De ondernemer is verplicht desgevraagd aan de ondernemingsraad en aan de commissies van die raad tijdig alle inlichtingen en gegevens te verstrekken die deze voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze nodig hebben. De inlichtingen en gegevens worden desgevraagd schriftelijk verstrekt. Bij bezwaar van de ondernemer tegen het verstrekken van bepaalde inlichtingen of gegevens of tegen de wijze waarop dit moet geschieden, beslist de bedrijfscommissie’.80 De eerste twee volzinnen staan thans nog in artikel 31 lid 1 van de WOR. De derde volzin is geschrapt, zie daarover paragraaf 3.2.4.
4.1.2 De term ‘tijdig’ Een andere belangrijke term is de term ‘tijdig’. Bij de bespreking van artikel 31 lid 1 WOR81 naar aanleiding van wetsvoorstel Herziening van de Wet op de ondernemingsraden uit 1976 werd door de leden van de PvdA82 een vraag gesteld over de interpretatie van het begrip ‘tijdig’. Er werd gevraagd of hiermee werd bedoeld dat de gegevens op een zodanig tijdstip verstrekt moeten worden, dat de OR zich rustig kan voorbereiden op de bespreking van de op grond van de artikelen 25 en 27 met de OR te bespreken beleidsvoornemens.
79
Kamerstukken II, 1978/79, 13954, nr. 203, p. 13. Kamerstukken I, 1978/79, 13954, nr. 8a, p. 23. 81 Kamerstukken II, 1976/77, 13954, nr. 5, p. 68. 82 PvdA staat voor: Partij van de Arbeid. 80
20
De regering heeft echter geen nadere omschrijving van het woord ‘tijdig’ gegeven. De regering stelde dat informatie soms eerder zal kunnen worden verstrekt dan een andere keer. De ene keer zal de OR op korte termijn behoefte hebben aan gevraagde informatie. De andere keer zal de OR mogelijk langer op de gevraagde informatie kunnen wachten. De regering was van mening dat ‘tijdig’ vervangen zou kunnen worden door ‘zo spoedig als mogelijk en noodzakelijk is’.83 Een dergelijke vervanging heeft echter niet plaatsgevonden. Hierdoor blijft het voor de OR en de ondernemer mogelijk om zelf invulling te geven aan de concrete medezeggenschapssituatie door de invulling van het woord ‘tijdig’.
4.1.3 De term ‘redelijkerwijs nodig hebben’ Een andere belangrijke term opgenomen in artikel 31, lid 1 WOR is de term ‘redelijkerwijs nodig hebben’.
Blijkens de openbare vergadering van de commissies van de Tweede Kamercommissie werd over de term ‘redelijkerwijs nodig hebben’ aangekaart dat hierover diverse interpretatieverschillen zouden kunnen ontstaan. Er werd voorgesteld om de wettekst aan te passen in ‘nodig achten’ in plaats van ‘nodig hebben’.84 Uit de Memorie van Antwoord85 blijkt dat de regering het destijds geldende artikel 30 wilde behouden zoals voorgesteld in het oorspronkelijke wetsvoorstel uit het jaar 1969. De regering stelde dat indien de woorden ‘nodig hebben’ in artikel 30 zouden worden vervangen door de woorden ‘nodig achten’ het artikel zou worden gesubjectiveerd. De regering achtte een neutrale redactie meer op haar plaats.
Er waren leden van de PvdA die aangaven dat zij er bezwaar tegen maakten dat de verplichting nog steeds uitgaat van de beoordeling van de ondernemer om te beoordelen wat de OR ‘redelijkerwijs nodig’ heeft, zij het met een mogelijk beroep bij de bedrijfscommissie.86 Leden van de PvdA verwezen naar het eerder genoemde advies van de 83
Kamerstukken II, 1976/77, 13954, nr. 6, p. 40-41. Kamerstukken II, 1969/70, 10335, nr. 5, p. 19. 85 Kamerstukken II, 1969/70, 10335, nr. 6, p. 16-17. 86 Kamerstukken II, 1976/77, 13954, nr. 5, p. 68. 84
21
SER over de informatieverstrekking aan de OR dat destijds op korte termijn zou verschijnen. Deze leden stelden dat het vernummerde artikel 31 mogelijk prematuur was. De ontwikkeling op het gebied van de informatieverstrekking gaat immers zo snel. Vandaar dat de vraag werd gesteld of het onderwerp informatieverstrekking niet beter kon worden geregeld bij een Algemeen Maatregel van Bestuur.87 De regering stelde echter dat de term ‘redelijkerwijze nodig hebben’ gehandhaafd kon blijven, omdat het een objectieve norm is. Niet het oordeel van de ondernemer, noch het oordeel van de OR is hierbij doorslaggevend.88
In mijn ogen dient het voor partijen duidelijk te zijn hetgeen wordt verstaan onder de term ‘redelijkerwijs nodig hebben’ uit artikel 31 lid 1 WOR. Een mogelijke omschrijving kan mijns inziens luiden: de motivering waarom de inlichtingen en gegevens bij de ondernemer worden opgevraagd. Bij een verzoek om informatie aan de ondernemer op grond van artikel 31 lid 1 WOR zal de OR mondeling of schriftelijk moeten motiveren waarom de inlichtingen en gegevens in de ogen van de OR wenselijk zijn.89 Vervolgens zal de ondernemer de inlichtingen en/of gegevens verstrekken indien de ondernemer tevens van mening is dat het redelijk is dat er om de inlichtingen en/of gegevens wordt verzocht door de OR. Indien er echter onenigheid bestaat tussen de ondernemer en de OR of er sprake is van inlichtingen en/of gegevens die redelijkerwijs nodig zijn, kunnen partijen naar mijn mening afspreken om dan een derde te mogen inschakelen met als taak om te adviseren of de gevraagde inlichtingen en/of gegevens redelijkerwijs nodig zijn. Voordat een eventuele derde wordt ingeschakeld door een van de partijen zal de andere partij hieromtrent geïnformeerd worden door de partij die de derde wenst in te schakelen.
4.1.4 De term ‘voor de vervulling van hun taak’ Tot slot zal de term ‘voor de vervulling van hun taak’ uit het actieve informatierecht worden besproken. Over de term ‘voor de invulling van de taak van de OR’ zijn de meningen verdeeld. 87
Een AMvB is een besluit van de regering, waarin wettelijke regels nader worden uitgewerkt. Kamerstukken II, 1976/77, 13954, nr. 6, p. 41. 89 Kamerstukken II, 2004/05, 29818, nr. 3, p. 66-67 en Kamerstukken II, 1969/70, 10335, nr. 3, p. 24. 88
22
Uit de wetgeschiedenis blijkt onder andere dat leden van de SGP fractie90 aangaven dat er een samenwerkingsverband dient te zijn in een onderneming, waarin ieders verantwoordelijkheid, zowel van werkgever als van werknemer, ook voor elkaar (maar dan op ieders niveau!), tot zijn recht moet komen. Zij vroegen zich af of het bij wettelijke regeling voorschrijven hoe deze samenwerking moet zijn, wel in overeenstemming is met de grondgedachte van samenwerking, die veel meer gedragen wordt door een vrijwillig samengaan van verantwoordelijkheden.91
De regering gaf hierop als reactie dat vertegenwoordiging en overleg wel te onderscheiden zijn, maar nimmer te scheiden. Leden van KPV92, ARP93 en CHU94 gaven aan dat in ieder samenwerkingsorgaan sprake is van twee of meer partijen. Het gaat steeds om de vraag of deze partijen al of niet na gepleegd onderling overleg, bereid zijn elkaar te erkennen als volwaardige gesprekspartners en bereid zijn in goed overleg naar een oplossing van gerezen vragen en moeilijkheden te zoeken. Indien die bereidheid er niet is, zal geen enkele wettelijke constructie ook maar een begin van een oplossing bieden.95 Uit de discussies rond het wetsvoorstel Herziening van de Wet op de ondernemingsraden96 bleek dat er in het jaar 1976 grote verschillen in opvatting bestonden, zowel over de aard van de feitelijke ondernemingsverhoudingen, als over de wijze waarop een overlegorgaan daarin kan of moet functioneren. Blijkbaar bestond er bij de leden van de PvdA alleen eenheid van opvatting over de wenselijkheid van een wettelijke structuur van een medezeggenschapsorgaan.97 Leden van de PSP98 gaven aan dat de regering bij het wetsontwerp geen duidelijke keuze heeft willen of durven te maken tussen een verdere verzelfstandiging van de OR als vertegenwoordigend orgaan van de werknemers enerzijds en een op de 90
SGP staat voor: Staatskundig Gereformeerde Partij. Kamerstukken II, 1976/77, 13954, nr. 5, p. 9. 92 KPV staat voor: Katholieke Plattelandsvrouwen Nederland. 93 ARP staat voor: Anti-Revolutionaire Partij. 94 CHU staat voor: Christelijk-Historische Unie. 95 Kamerstukken II, 1976/77, 13954, nr. 5, p. 11. 96 Herziening van de Wet op de ondernemingsraden. Kamerstukken II, 1975/76, 13954, nr. 2, p. 1.. Te raadplegen via: http://www.statengeneraaldigitaal.nl, geraadpleegd op 21 juni 2013. 97 Kamerstukken II, 1976/77, 13954, nr. 5, p. 15. 98 PSP staat voor: Pacifistische Socialistische Partij. 91
23
samenwerkingsgedachte gebaseerde overlegorgaan anderzijds.99 In de Memorie van Toelichting wordt verwezen naar het SER-advies uit 1975 waarin zowel monistische als dualistische zienswijzen staan.100 Bij de monistische zienswijze heeft de OR als taak: de opvattingen en de belangen van de werknemers bij de ondernemingsleiding naar voren te brengen. Bij de dualistische zienswijze ligt de nadruk op het gezamenlijk beraad van ondernemingsleiding en werknemersvertegenwoordigers ter verwezenlijking van de doelstellingen van de onderneming.101 Tevens waren de leden van de PSP verbaasd dat in het nieuwe wetsvoorstel de doelstelling van de wet ongewijzigd was gebleven.102 Er werd in hun ogen nog steeds geen duidelijke keuze gemaakt tussen een monistische of een dualistische zienswijze. Op grond van artikel 8 lid 1 van de WOR dient de taak van de OR te worden vastgelegd in een reglement. De ondernemingsraadsleden dienen gezamenlijk aan hun taak invulling te geven. Uit het reglement van een OR kan men opmaken of de betreffende OR heeft gekozen voor een monistische dan wel een dualistische zienswijze.103Doordat het voorlopige ORreglement, en uiteindelijk ook het definitieve OR-reglement, besproken dient te worden met de ondernemer weten beiden partijen welke zienswijze de betreffende OR hanteert.
4.2 Wat zijn thans de problemen bij de toepassing van het actieve informatierecht blijkens uitgevoerd onderzoek en jurisprudentie?
Reeds uit de geschiedenis van het actieve informatierecht blijkt dat de termen van het actieve informatierecht voor veel verschillende interpretaties vatbaar zijn. Dit werd ook bevestigd in het ATIM onderzoek uit 1986,104 dat zal worden besproken in paragraaf 4.2.1, alsmede door onderzoek van het Sinzheimer Instituut105, waarover paragraaf 4.2.2 zal handelen. In de WOR 99
Kamerstukken II, 1976/1977, 13954, nr. 6, p. 11. Kamerstukken II, 1976/76, 13954, nr. 3, p. 2. en Kamerstukken II, 1976/77, 13954, nr. 5, p. 24-25. 101 Zie Heinsius& Lamers 2012, p. 15. 102 Kamerstukken II, 1976/77, 13954, nr. 5, p. 26. 103 Artikel 8 lid 1 WOR luidt: ‘De ondernemingsraad maakt een reglement waarin de onderwerpen worden geregeld die bij of krachtens deze wet ter regeling aan de ondernemingsraad zijn opgedragen of overgelaten. Het reglement bevat geen bepalingen die in strijd zijn met de wet of die een goede toepassing van deze wet in de weg staan. Alvorens het reglement vast te stellen, stelt de ondernemingsraad de ondernemer in de gelegenheid zijn standpunt kenbaar te maken. De ondernemingsraad verstrekt onverwijld een exemplaar van het vastgestelde reglement aan de ondernemer.’ 104 Onderzoek verricht door ATIM uit 1986 naar afspraken tussen ondernemingsraad en bestuurder. 105 Van der Heijden & Doup 1991. Onderzoek verricht in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en 100
24
zelf is bovendien ook ruimte voor afstemming op de eigen medezeggenschapssituatie, namelijk doordat afspraken tussen de OR en de ondernemer kunnen worden gemaakt.106 Het is dus aan de ondernemer en de OR zelf om gebruik te maken van de mogelijkheden in de WOR om de medezeggenschap af te stemmen op de eigen organisatie.
4.2.1 Het ATIM onderzoek Het ATIM Instituut heeft in het jaar 1986 onderzoek verricht. Het ATIM Instituut ondersteunt ondernemingsraden door middel van opleidingen en adviezen. Vanuit de praktijk als adviseur/opleider van ondernemingsraden is er door ATIM een onderzoek verricht naar de vraag in welke mate van mogelijkheden van de WOR om medezeggenschap in de vorm van een OR gestalte te geven, gebruik wordt gemaakt.
In het ATIM onderzoek uit het jaar 1986 lag de nadruk op de inhoud en de vorm van de afspraken tussen ondernemer en OR. Bijna twee derde van de ondervraagden gaf aan dat er helemaal geen afspraken waren gemaakt tussen de OR en de ondernemer met betrekking tot de invulling van de begrippen die gebruikt worden in de omschrijving van het informatierecht van de OR, zoals omschreven in de WOR. En de meeste afspraken die qua inhoud betrekking hadden op het informatierecht, hadden betrekking op de financiële informatie. Die gemaakte afspraken hadden dus onder andere betrekking op het passieve informatierecht uit de WOR, want de financiële informatie dient de ondernemer verplicht uit eigen beweging te verstrekken aan de OR op grond van het huidige artikel 31a van de WOR.107 Uit het onderzoek komt dus niet met zoveel woorden naar voren dat ondernemer en OR gebruik maken van afspraken over het actieve informatierecht uit de WOR betreft.
Uit het ATIM onderzoek kwam verder naar voren dat de afspraken tussen ondernemer en OR in veel verschillende vormen werden vastgelegd. Het vastleggen in de notulen van de overlegvergadering was de meest voorkomende vorm.108 Daarnaast hadden sommige ervoor gekozen om de afspraken vast te leggen in een aanhangsel bij het OR-reglement. In het ATIM Werkgelegenheid. Ondernemingsovereenkomsten kunnen worden gemaakt op grond van artikel 32 WOR. 107 Artikel 31a WOR. Te raadplegen via: http://wetten.overheid.nl/BWBR0002747/geldigheidsdatum_21-012014#HoofdstukIVB, geraadpleegd op 21 januari 2014. 108 ATIM onderzoek, p. 25. 106
25
onderzoek wordt terecht aangegeven dat dit formeel gezien niet juist is, omdat het ORreglement alleen de OR bindt. In het huidige artikel 8 lid 1 WOR staat onder andere: ‘De ondernemingsraad maakt een reglement waarin de onderwerpen worden geregeld die bij of krachtens deze wet ter regeling aan de ondernemingsraad zijn opgedragen of overgelaten.’ En in het huidige artikel 14 lid 1 WOR staat: ‘De ondernemingsraad regelt in zijn reglement zijn werkwijze.’ Afspraken tussen ondernemer en OR horen dus niet in een OR-reglement thuis, ook niet in de vorm van een aanhangsel. Een OR kan wel afspraken tussen de OR en de ondernemer vastleggen in het ORreglement, maar gezien voorgaande is dat niet aan te raden, omdat een OR-reglement de werkwijze van de OR regelt en niet als taak heeft om afspraken tussen ondernemer en OR te regelen.
Verder kwam uit het ATIM onderzoek naar voren dat geen enkele keer het initiatief tot het maken van afspraken rond de WOR door de ondernemer was genomen.109
Over het algemeen waren de ondervraagden bij het ATIM onderzoek van mening dat afspraken tussen ondernemer en de OR een dusdanige invloed hebben dat het overleg tussen de ondernemer en de OR makkelijker verloopt.110 Een conclusie van het ATIM onderzoek was verder dat er weinig afspraken worden gemaakt tussen ondernemer en OR. De inhoud van de nadere afspraken beperkte zich voornamelijk tot een herhaling van datgene wat de wet bepaalt. Slechts zelden betroffen de nadere afspraken een daadwerkelijke invulling van de wettelijke bepalingen gericht op de eigen medezeggenschapssituatie.111
Volgens het ATIM onderzoek verdient het aanbeveling om meer ondernemingsraden en ondernemers afspraken te laten maken over onder andere de toepassing van de diverse bepalingen in de WOR.112
Dit is mogelijk omdat ingevolge de WOR over een beperkt aantal onderwerpen verplicht afspraken moeten worden gemaakt tussen de ondernemer en de OR.113 Over enkele andere 109
ATIM onderzoek, p. 26. ATIM onderzoek, p. 28. 111 ATIM onderzoek, p. 32. 112 ATIM onderzoek, p. 33. 110
26
onderwerpen wordt de mogelijkheid geboden om in onderling overleg tussen de ondernemer en de OR de WOR nader in te vullen door middel van een ondernemingsovereenkomst op grond van artikel 32 lid 2 WOR.114
Het ATIM Instituut is niet het enige Instituut dat onderzoek heeft verricht, vandaar dat in de volgende paragraaf het onderzoek van het Sinzheimer Instituut zal worden belicht.
4.2.2 Het Sinzheimer Instituut Ook het Sinzheimer Instituut verwijst naar het hiervoor besproken ATIM onderzoek.115 Hugo Sinzheimer was een van de belangrijkste arbeidsrechtgeleerden (1875-1945). In zijn werk combineerde Sinzheimer zowel arbeidsrechtelijke als de (rechts-)sociologische benadering. Het Hugo Sinzheimer Instituut ontleent de naam aan deze professor. Het Instituut beoogt ook deze interdisciplinaire benadering, waarbij het werk van Sinzheimer zelf een belangrijke inspiratiebron vormt.116
Met het onderzoek van het Hugo Sinzheimer Instituut wordt beoogd een bijdrage te leveren aan het oplossen van praktische en beleidsproblemen. Daarnaast wordt er gewerkt aan theorievorming over de betekenis van arbeid en arbeidsrecht in onze maatschappij.117 In opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid hebben de onderzoekers verbonden aan het Hugo Sinzheimer Instituut onderzoek gedaan naar de omvang van de medezeggenschapsconvenanten alsmede naar de inhoud van de afgesloten convenanten.118 Het onderzoek noem ik hierna het ‘Sinzheimer onderzoek’.
Zoals het Sinzheimer Instituut aangeeft is een wet geen levenloze verzameling van zinnen, maar een document waarmee gewerkt wordt in de praktijk.119 De Wet op de 113
Het gaat om bijvoorbeeld afspraken als de scholing en vorming van de ondernemingsraadsleden (artikel 18 WOR), de mogelijkheid van het raadplegen van deskundigen (artikel 16 WOR). 114 Artikel 32 lid 2 WOR luidt: ‘Bij schriftelijke overeenkomst tussen de ondernemer en de ondernemingsraad kunnen aan de ondernemingsraad meer bevoegdheden dan de in deze wet genoemde worden toegekend en kunnen aanvullende voorschriften over de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde worden gegeven. De ondernemer zendt een afschrift van de overeenkomst aan de bedrijfscommissie.’ 115 Van der Heijden & Doup 1991, p. 14-15. 116 Van der Heijden & Doup 1991, p. 123. 117 Van der Heijden & Doup 1991, p. 124. 118 Van der Heijden &Doup 1991, p. 10. 119 Van der Heijden & Doup 1991, p. 7.
27
ondernemingsraden heeft in veel bedrijven voor een verandering van de arbeidscultuur gezorgd. Een van de verschijnselen die hierbij is opgetreden is de toenemende aandacht van managers en ondernemingsraden voor het afsluiten van overeenkomsten met elkaar, het maken van schriftelijk neergelegde afspraken in de vorm van contracten. 120 Het Sinzheimer Instituut spreekt over een medezeggenschapsconvenant. In het ‘Sinzheimer onderzoek’ wordt onder een medezeggenschapsconvenant verstaan: ‘een schriftelijke en ondertekende afspraak in de vorm van een contract/overeenkomst, tussen enerzijds de ondernemer en anderzijds de OR, waarin partijen hun rechtsbetrekking nader inhoud geven door vastlegging van rechten en verplichtingen ten aanzien van een of meer bepaalde onderwerpen.’121 Medezeggenschapsconvenanten zijn volgens het ‘Sinzheimer onderzoek’ te beschouwen als een tweezijdige rechtshandeling in de vorm van contracten/overeenkomsten. De medezeggenschapsconvenanten worden onder meer ‘convenant’, ‘protocol’, ‘handvest’ of ‘overeenkomst’ genoemd. Andersoortige tweezijdige afspraken, bijvoorbeeld afspraken vastgelegd in de notulen van een overlegvergadering of in een bijlage van een reglement, vallen buiten de definitie van de medezeggenschapsconvenanten.122 Hoewel ik besef dat er verschillende categorieën convenanten bestaan123, is voor mijn onderzoek de categorie interpretatieconvenant van belang. Hieronder wordt volgens het ‘Sinzheimer onderzoek’ verstaan: ‘afspraken over de uitleg van begrippen en bepalingen in de WOR.’124 Wanneer ten aanzien van wettelijke termen of procedures gezamenlijk afspraken zijn gemaakt, kan discussie daarover in de toekomst voorkomen worden.’ Door de gezamenlijke invulling van de diverse termen van artikel 31 lid 1 WOR door de ondernemer en de OR kan er beter gebruik worden gemaakt van de het actieve informatierecht door de OR, aangezien de ondernemer en de OR dan al van elkaar weten hetgeen wordt verstaan onder de diverse termen van artikel 31 lid 1 WOR met het gevolg dat discussie over wettelijke termen in de toekomst kan worden voorkomen. Hierdoor kan het gaan over het actieve informatierecht zelf. 120
Van der Heijden & Doup 1991, p. 7. Van der Heijden & Doup 1991, p. 20. 122 Van der Heijden & Doup 1991, p. 21. 123 Er bestaan verschillende categorieën convenanten: ontvlechtingsconvenanten (Sinzheimer, p. 32-38), fusieconvenanten (Sinzheimer, p. 38-43), interpretatieconvenanten (Sinzheimer, p. 43-46), procedureafspraken met betrekking tot arbeidsvoorwaarden en commissarisconvenanten (Sinzheimer, 46-48) en een rest categorie (Sinzheimer, p. 50-53). 124 Van der Heijden & Doup 1991, p. 43. 121
28
In het ‘Sinzheimer onderzoek’ kwam als een van mogelijke opties naar voren dat de wetgever in de WOR een algemene bepaling kon opnemen dat ondernemers en ondernemingsraden afspraken kunnen maken met betrekking tot de toepassing van de wet, zodat de naleving daarvan via artikel 36 WOR is verzekerd.125 Deze algemene bepaling is uiteindelijk ook, mede naar aanleiding van het advies van het Sinzheimer Instituut, door middel van artikel 32 lid 2 WOR opgenomen in de WOR in 1998.126 Op grond van artikel 32 lid 2 WOR kunnen bij schriftelijke overeenkomst tussen de ondernemer en de OR meer bevoegdheden dan in de WOR genoemd, worden toegekend aan de OR en kunnen aanvullende voorschriften over de toepassing van het bij of krachtens de WOR bepaalde worden gegeven. De ondernemer dient een afschrift van de overeenkomst te zenden aan de bedrijfscommissie. In de conclusie van het ‘Sinzheimer onderzoek’ wordt nog opgemerkt dat bij de convenanten gaat om een vrijwillige aangelegenheid. Het niveau van de medezeggenschap wordt door het regelen van convenanten in de wet op zichzelf niet gewijzigd. Daarvoor is volgens het ‘Sinzheimer onderzoek’ een verdergaande inhoudelijke wetswijzing noodzakelijk, indien men dat wenst.127
4.2.3 SER-advies van 15 mei 1992 Dat ook de minister van SZW besefte dat er sprake is van knelpunten in het praktisch functioneren van ondernemingsraden blijkt uit de brief van 21 augustus 1989 waarin de minister van SZW128 advies heeft gevraagd aan de SER over een aantal knelpunten in het praktisch functioneren van de ondernemingsraden welke voortvloeien uit onvolkomenheden in de WOR.129
Uit het SER-advies van 15 mei 1992 blijkt dat een van de knelpunten, zijnde het juridisch kader betreffende afspraken tussen ondernemer en OR met betrekking tot het onderwerp 125
Van der Heijden & Doup 1991, p. 102. Kamerstukken II, 1995/96, 24615, nr. 3, p. 45. 127 Van der Heijden & Doup 1991, p. 118. 128 Destijds was de heer J. de Koning de minister van SZW. 129 SER-advies van 15 mei 1992, p. 5. Te raadplegen via: http://www.ser.nl/~/media/db_adviezen/1990_1999/1992/b06152.ashx, geraadpleegd op 10 augustus 2013. 126
29
informatievoorziening niet voortkomt uit onvolkomenheden in de regelgeving, maar uit een knelpunt tussen de partijen (ondernemer en OR) zelf. De SER adviseerde om geen algemene voorziening inzake afspraken (en toezeggingen) in de WOR op te nemen.130 Het kabinet concludeerde in navolging van het advies dat nadere wettelijke regels van de wetgever niet nodig zijn, aangezien de sociale partners zelf ook verantwoordelijkheden hebben op het gebied van arbeidsvoorwaardenvorming.131 Hiermee zegt het kabinet dus dat de ondernemer en de OR zelf aan de slag moeten met het maken van concrete afspraken om te komen tot goede medezeggenschap in de eigen organisatie.
Niet alleen door onderzoeken maar ook door jurisprudentie kunnen knelpunten over een wetsartikel zichtbaar worden gemaakt. Vandaar dat in de volgende paragraaf jurisprudentie zal worden besproken.
4.2.4 Jurisprudentie Specifiek over het actieve informatierecht is weinig jurisprudentie te vinden.
Ten eerste zou dit te maken kunnen hebben met het feit dat de ondernemer en de OR tot 19 juli 2013 op grond van artikel 36 lid 3 van de WOR een verzoek aan de kantonrechter eerst diende voor te leggen aan de bevoegde bedrijfscommissie.132 Mogelijk dat vele discussies tussen de OR en de ondernemer hierdoor niet zichtbaar werden in de rechtspraak. Gevoerde discussies blijven naar mijn verwachting ofwel binnen ondernemingen (stap een: OR en ondernemer proberen samen uit de discussie te komen) of worden uit gediscussieerd met behulp van bemiddeling en advies van de bevoegde bedrijfscommissie (stap twee).133 De stap naar de rechter (stap drie) zullen vele naar mijn verwachting niet meer willen nemen.
Hierdoor kom ik direct bij de tweede reden waarom er naar mijn mening weinig jurisprudentie te vinden is over het actieve informatierecht. Ik ben van mening dat de gang 130
SER-advies van 15 mei 1992, p. 14. Kamerstukken II, 1995/96, 24615, nr.3, p. 27. 132 Zie het voormalig artikel 36 lid 3 WOR: ‘Een verzoek aan de kantonrechter op grond van deze wet, is niet ontvankelijk indien de verzoeker niet vooraf schriftelijk de bemiddeling van de bedrijfscommissie heeft gevraagd’. 133 Zie paragraaf 3.2.6 ‘Aanpassingswet 2013’ waarin is uiteengezet dat de verplichte bemiddeling van de bedrijfscommissie is komen te vervallen. 131
30
naar de rechter (de genoemde stap drie in de alinea hiervoor) de goede samenwerking en afstemming tussen ondernemer en OR voor de toekomst juist kan tegenwerken. Indien wordt besloten door de ondernemer en/of de OR om naar de rechter te gaan, komen partijen vaak lijnrecht tegenover elkaar te staan, hetgeen een toekomstige samenwerking/toekomstig overleg niet ten goede komt. Ten derde kan de rechter slechts marginaal toetsen hetgeen in het Enka- arrest134 wordt bevestigd. Bij de marginale toetsing heeft de rechter geen beoordelingsvrijheid. De rechter toetst of de ondernemer bij de afweging van de belangen tot zijn besluit had kunnen komen. Bij de beoordeling van het actieve informatierecht toetst de rechter enkel de rechtmatigheid van het besluit, waardoor de doelmatigheid niet wordt beoordeeld.135
Ten slotte ben ik er persoonlijk van overtuigd, dat er wel degelijk een fundamenteel meningsverschil bestaat over de medezeggenschap van werknemers in het bestuur van de organisaties. Zoals in Van der Kaar e.a. wordt aangegeven, is medezeggenschap een multiinterpretabel begrip, waar een ieder uitpikt wat in zijn kraam te pas komt.136 Dat is ook niet verwonderlijk, aangezien het begrip medezeggenschap wordt gehanteerd in het veld van arbeidsverhoudingen waarin elk van de spelers vanuit zijn eigen belang en perspectief opereert.137 Zolang er aan de eigen medezeggenschap door de ondernemer en de OR geen gezamenlijke invulling wordt gegeven en evenmin aan de diverse begrippen uit artikel 31 lid 1 WOR, zal het moeilijk blijven voor de OR om goed gebruik te kunnen maken van het actieve informatierecht.
Als voorbeeld noem ik een situatie waarbij een OR in haar reglement als doelstelling heeft opgenomen dat de OR vanaf het begin bij een besluitvormingsproces betrokken wil gaan worden. Het is aan de OR om deze doelstelling kenbaar te maken bij de ondernemer door het overleggen van het voorlopige reglement van de OR.138 De ondernemer kan reageren op het voorlopig reglement van de OR, voordat het uiteindelijke definitieve reglement van de OR 134
HR 7 juli 1982, NJ 1883/35 (Enka). Aldus ook de Groene Serie Rechtspersonen, 21 Rechtspraak bij: Wet op de ondernemingsraden, artikel 25, geraadpleegd op 15 december 2013. Te raadplegen via: https://navigator-kluwernl.ezproxy.elib10.ub.unimaas.nl/scion/secure/ctx_bibliotheek_ou_nl_/index.jsp?cpid=WKNL-LTRNavigator#page[6], geraadpleegd op 15 december 2013. 136 Van het Kaar e.a. 2007, p. 38. 137 Van het Kaar e.a. 2007, p. 38. 138 Zie artikel 8 lid 1 WOR. 135
31
wordt vastgelegd. Indien de OR in haar definitief reglement heeft opgenomen dat zij vanaf het begin bij een besluitvormingsproces betrokken wenst te worden, terwijl blijkt dat de OR in de praktijk pas bij een besluitvorming door de ondernemer wordt betrokken aan het einde van het besluitvormingsproces, is de informatie in de ogen van de OR in dit voorbeeld mogelijk niet volledig en/of tijdig aangeleverd. Mogelijk wil de ondernemer de OR niet onnodig belasten met zaken waar de OR in de ogen van de ondernemer geen bevoegdheid toekomt. Het is aan de OR om gezamenlijk met de ondernemer invulling te geven aan de diverse begrippen uit artikel 31 lid 1 WOR. Ik ben van mening dat de OR na de gezamenlijke invulling beter gebruik kan gaan maken van het actieve informatierecht.
De beperkte jurisprudentie over het actieve informatierecht zal hier vervolgens kort worden besproken.
4.2.4.1 Jurisprudentie tot en met 1990 Een OR kan niet ongelimiteerd om informatie verzoeken bij de ondernemer. In 1982 is uit jurisprudentie naar voren gekomen dat de OR geen informatie bij de ondernemer kan opvragen die hij denkt te zijner tijd nodig te hebben voor de vulling van zijn taak.139 En op grond van jurisprudentie uit 1990140 dient de OR bij een verzoek om informatie concreet aan te geven voor de uitoefening van welke, bij of krachtens de wet toegekende bevoegdheid de informatie nodig is. Dit is de zogenaamde motiveringsplicht van de OR.
4.2.4.2 Het Barracuda-arrest Het Barracuda-arrest uit 1993141 heeft betrekking op afspraken tussen de ondernemer en de OR. Omdat deze afspraken ook betrekking kunnen hebben op het actieve informatierecht, wordt dit arrest hier kort besproken.
139
RvS 18 februari 1982, Rechtspraak medezeggenschap II, 74. Minister SZW 16 januari 1990, ROR 1990/16. 141 HR 17 maart 1993, NJ 1993, 366. 140
32
In de zaak die tot het genoemde arrest heeft geleid was de werkgever voornemens om een schip te verkopen. Het vragen van advies aan de OR achtte de werkgever niet noodzakelijk, omdat het hier in de ogen van de werkgever niet zou gaan om een onderwerp als bedoeld in artikel 25 lid 1 WOR. De betreffende OR was van mening dat er wel degelijk sprake was van een adviesplichtig besluit, omdat de werkgever de afspraak zou hebben gemaakt dat hij bij het verkopen van schepen de OR altijd zou raadplegen. Deze afspraak bleek uit de notulen van een overlegvergadering.142
De vraag die beantwoord diende te worden in het arrest was of de OR op grond van artikel 26 lid 1 WOR tegen een besluit in beroep kon gaan bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam, op grond van een overeenkomst met de ondernemer waarbij het adviesrecht was toegekend.
Uit het arrest van de Hoge Raad volgde dat overeenkomsten over de reikwijdte van het adviesrecht rechtsgeldig zijn en dat de beroepsprocedure van artikel 26 WOR daarop van toepassing is.143
In het Barracuda arrest werd bovendien aangegeven dat de betrokken OR in zijn verzoek om informatie concreet moet aangeven met het oog op welk gedeelte van zijn taak hij de gevraagde informatie nodig heeft. De vraag in welke vorm de afspraak tussen ondernemer en OR gegoten dient te worden en de vraag naar de looptijd van een overeenkomst tussen de ondernemer en de OR werden echter niet beantwoord in het arrest. Het kabinet144 stelt overigens dat afspraken tussen de ondernemer en de OR schriftelijk moet zijn en dat de looptijd, behoudens andersluidende afspraak, voor onbepaalde tijd dient te gelden. Het kabinet heeft tevens benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van de betrokkenen zelf is om nadere invulling te geven aan de medezeggenschap en te zorgen voor een effectief functioneren daarvan. 142
A. Briejer, ‘De juridische haken en ogen aan de ondernemingsovereenkomst’, SDU uitgevers tijdschrift arbeidsrechtpraktijk juli 2012, 208-209. Te raadplegen via: http://www.akd.nl/media/951626/de_juridische_haken_en_ogen_aan_de_ondernemingsovereenkomst.pdf, geraadpleegd op 15 augustus 2013. 143 Artikel 32 lid 4 WOR is na het Barracuda-arrest opgenomen in de WOR. Artikel 32 lid 4 luidt: ‘Indien in de overeenkomst aan de ondernemingsraad een recht op advies of instemming wordt gegeven over andere voorgenomen besluiten dan genoemd in de artikelen 25 onderscheidenlijk 27, zijn de artikelen 26 onderscheidenlijk 27, vierde tot en met het zesde lid, overeenkomstige toepassing’. 144 Kamerstukken II, 1994/95, 24132.
33
4.2.4.3 Jurisprudentie vanaf 1995 Voorts is er na het Barracuda arrest in 1995145 nog een rechtszaak geweest waarbij de OR dagelijks overzichten ontving van alle gedetailleerde verkopen. Vervolgens ontving de OR alleen nog maar periodiek gecumuleerde gegevens. De OR was het hier niet mee eens en kwam in verzet tegen het stopzetten van de voormalige informatievoorziening. Volgens de ondernemer had de OR deze managementinformatie niet nodig, omdat de OR niet is belast met het dagelijkse management. De OR diende bij de rechter aannemelijk te maken dat de informatie nodig was ter vervulling van de taak van de OR. Hierin slaagde de OR niet, met het gevolg dat de ondernemer niet verplicht werd gesteld om de informatie te leveren aan de OR. Door een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 18 juli 2012 is er bovendien meer duidelijkheid gekomen over de naleving van de gemaakte afspraken tussen ondernemer en OR ex artikel 32 lid 2 WOR. De OR kan op grond van artikel 36 WOR vorderen dat de gemaakte afspraken tussen ondernemer en OR worden nageleefd, aldus het Hof.146
4.3 Commissie Bevordering Medezeggenschap Op 1 juni 2012 is de Commissie Bevordering Medezeggenschap (hierna te noemen: CBM) opgericht, die als algemene taak heeft om de medezeggenschap en de kwaliteit daarvan in ondernemingen te bevorderen.147
Uit het huidige artikel 46a van de WOR blijkt dat de SER een bijzondere taak heeft gekregen ter bevordering van de medezeggenschap. Artikel 46a WOR luidt namelijk: ‘Onverminderd hetgeen hem is toebedeeld in deze wet en de daarop berustende bepalingen, heeft de Raad tot taak de medezeggenschap in ondernemingen te bevorderen.’
De SER heeft besloten om de voorgenoemde taak op grond van artikel 46a WOR te geven aan CBM.148
145
Kantongerecht Rotterdam, 24 november 1995, JAR 1996/4, ROR 1996/10. Hof ’s-Hertogenbosch 18 juli 2012, JAR 2012/226. 147 SER jaarverslag 2012, p. 36. 146
34
Door het aangenomen wetsvoorstel ‘Aanpassingswet 2013’, zie paragraaf 3.2.6, is de verplichte bemiddeling door de bedrijfscommissie bij geschillenbeslechting komen te vervallen.149 Bij een geschil waarvoor advies van de OR verplicht is bestond reeds de mogelijkheid om direct beroep aan te tekenen bij de ondernemerskamer. Bij andere geschillen diende men het geschil eerst voor te leggen aan de bedrijfscommissie. Uit onderzoek van SER in 2008 is gebleken dat bemiddeling alleen dan kans van slagen heeft als partijen die met elkaar een conflict hebben ook bemiddeling wensen. Doordat de verplichte bemiddeling is komen te vervallen150 krijgen ondernemer en OR meer mogelijkheden voor maatwerk in de manieren waarop zij geschillen kunnen beslechten.151 Men zou dan ook kunnen kiezen voor bijvoorbeeld arbitrage152 of mediation153 of vrijwillige bemiddeling door de bedrijfscommissie. Door de laagdrempeligheid van de bedrijfscommissies en de deskundigheid van de bedrijfscommissies op het gebied van medezeggenschap kan door vrijwillige bemiddeling van de bedrijfscommissie een gang naar de rechter worden voorkomen.154 Ondanks dat door de ‘Aanpassingswet 2013’ een aantal registratietaken van de bedrijfscommissies op grond van de WOR zijn komen te vervallen155, blijft de registratie van ondernemingsovereenkomst op grond van artikel 32 WOR wel bestaan.
Uit mijn vragenrondje bij de drie bedrijfscommissies, namelijk de bedrijfscommissie voor de overheid, de bedrijfscommissie Markt I en de bedrijfscommissie Markt II, blijkt dat de bedrijfscommissies evenwel niet kunnen aangeven hoe het actieve informatierecht in
148
Kamerstukken II, 2011/12, 33367, nr. 3, p. 8 en 13. Notitie consultatief overleg medezeggenschap, van de SER commissie arbeid, onderneming en medezeggenschap, d.d. 21 september 2009. 150 Artikel 36 lid 3 WOR (oud). Door de wet Aanpassing van de Wet op de ondernemingsraden in verband met wijziging van de financiering van het scholingssyteem voor leden van de ondernemingsraad en enkele andere wijzigingen van deze wet is artikel 36 lid 3 WOR komen te vervallen per 19 juli 2013. 151 Kamerstukken II, 2011/12, 33367, nr. 3, p. 11. 152 Arbitrage als alternatief voor een procedure bij de rechter. Te raadplegen via: http://www.rechtspraak.nl/Naar-de-rechter/Oplossen-zonder-rechter/Arbitrage/Pages/default.aspx, geraadpleegd op 24 juni 2013. 153 Bij mediation lossen partijen onder begeleiding van een onafhankelijke bemiddelaar samen met de wederpartij het conflict op. Te raadplegen via: http://www.rechtspraak.nl/NAAR-DE-RECHTER/OPLOSSENZONDER-RECHTER/MEDIATION/Pages/default.aspx, geraadpleegd op 24 juni 2013. 154 Kamerstukken II, 2011/12, 33367, nr. 3, p. 10. 155 Registratietaken die door wetsvoorstel 33367 zijn komen te vervallen: de registratie van het voorlopige ORreglement, het OR-regelement de wijziging van het OR-reglement en het OR-jaarverslag. 149
35
ondernemingsovereenkomsten is gesteld. De reacties van de bedrijfscommissies worden bij mij thuis bewaard.
Na mijn onderzoek van de Nederlandse WOR zal ik in het volgende hoofdstuk mijn rechtsvergelijkend onderzoek bespreken ten aanzien van de Belgische wetgeving op dit gebied.
36
Hoofdstuk 5
De Belgische wetgeving
Voor mijn onderzoek ben ik in de Belgische wetgeving op zoek gegaan naar een recht dat vergelijkbaar is met het Nederlandse actieve informatierecht, hetgeen zal worden besproken in dit hoofdstuk.
5.1 Introductie van het vergelijkbare recht in België De basis voor zowel de oprichting als de bevoegdheden van (onder andere) de ondernemingsraden is in België de Wet houdende organisatie van het bedrijfsleven van 20 september 1948.156
In de huidige Belgische wetgeving is de taak van de OR opgenomen in artikel 15 van de Wet houdende organisatie van het bedrijfsleven.157 In tegenstelling tot de Nederlandse wetgeving is in de wet waarin de taak van de OR opgenomen is, geen apart wetsartikel over het actief informatierecht opgenomen.
In de Belgische wetgeving is elk lid van de OR (werkgeversvertegenwoordigers of werknemersvertegenwoordigers) bevoegd om punten op de agenda van de OR te plaatsen. Deze ingediende agendapunten moeten wel betrekking hebben op het bevoegdheidsterrein van de OR.158
Elke ondernemingsraad dient voor de eigen medezeggenschap een eigen huishoudelijk reglement op te stellen.159 In België bestaan zogenaamde paritaire comités. Een paritaire comités is een orgaan dat is opgericht op basis van de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités.160
156
Belgisch Staatsblad (BS), 27 en 28 september 1948. De Wet houdende organisatie van het bedrijfsleven wordt ook al Bedrijfsorganisatiewet genoemd. 157 Artikel 15 van de Wet houdende organisatie van het bedrijfsleven. Te raadplegen via: http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1948092001&table_name=wet, geraadpleegd op 10 augustus 2013. 158 Artikel 22 van de Wet houdende organisatie van het bedrijfsleven. Te raadplegen via: http://www.elfri.be/wetgeving/bedrijfsorganisatiewet, geraadpleegd op 10 augustus 2013. 159 Artikel 22 & 3, sub 1 van de Wet houdende organisatie van het bedrijfsleven. 160 De Wet 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Te raadplegen via: http://www.werk.belgie.be/defaultTab.aspx?id=505, geraadpleegd op 22 november 2013.
37
De paritaire comités hebben als opdracht om: ‘- collectieve arbeidsovereenkomsten door de vertegenwoordigde organisaties tot stand te doen komen; - geschillen tussen werkgevers en werknemers te voorkomen of bij te leggen; - de regering, de Nationale Arbeidsraad, de Centrale Raad voor het bedrijfsleven of de bedrijfsraden, op hun verzoek of op eigen initiatief, te adviseren over aangelegenheden die tot hun bevoegdheid behoren; - elke andere taak te vervullen die hun door of krachtens de wet is toevertrouwd.’161 Bepaalde paritaire comités hebben een model-huishoudelijke reglement opgemaakt dat algemeen verbindend is verklaard door de Koning en dat van toepassing is op de ondernemingen van de betreffende sector. Indien er in de eigen sector een model-huishoudelijk reglement is opgemaakt, moet de OR hiervan gebruik maken.162 Maar de OR mag wijzigingen en aanvullingen aanbrengen om het OR reglement aan te passen aan de eigen medezeggenschap. Dit is toegestaan om strakke juridische regelingen te vermijden.163 Hierdoor heeft de OR binnen de eigen medezeggenschapscultuur de ruimte om gebruik te maken van haar bevoegdheden. In België kent men drie verschillende soorten collectieve arbeidsovereenkomsten (hierna te noemen: cao’s)164: 1. De intersectorale cao 's die gesloten worden in de Nationale Arbeidsraad165 door alle organisaties die erin vertegenwoordigd zijn en waarvan de werkingssfeer zich uitstrekt tot verschillende bedrijfstakken en tot het gehele land. In de Nationale Arbeidsraad kan ook een 161
Het doel van de paritaire comités staat in artikel 38 van de Wet betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités. Te raadplegen via: http://www.werk.belgie.be/defaultTab.aspx?id=505, geraadpleegd op 22 november 2013. 162 Te raadplegen via: http://www.werk.belgie.be/defaultTab.aspx?id=525, geraadpleegd op 27 september 2013. Onder de werking van de ondernemingsraad heb ik het huishoudelijk reglement geraadpleegd. 163 Steyaert e.a. 2009, p. 271. 164 Artikel 5 van de Wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités luidt: ’De collectieve arbeidsovereenkomst is een akkoord dat gesloten wordt tussen een of meer werknemersorganisaties en een of meer werknemersorganisaties of een of meer werkgevers en waarbij individuele en collectieve betrekkingen tussen werkgevers en werknemers in ondernemingen of in een bedrijfstak worden vastgesteld en de rechten en verplichtingen van de contracterende partijen worden geregeld.’ Te raadplegen via: http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1968120501&table_name=wet, geraadpleegd op 4 oktober 2013. 165 De Nationale Arbeidsraad is een paritair orgaan dat op eigen initiatief of op verzoek van de ministers of de wetgevende Kamers adviezen kan uitbrengen over vraagstukken op het gebied van de sociale aangelegenheden. Cox & Verreyt 2013, p. 2.
38
overeenkomst worden gesloten voor een bedrijfstak die niet onder een paritair comité ressorteert of wanneer een opgericht paritair comité niet werkt. De cao 's van de Nationale Arbeidsraad zijn genummerd. 2. De sectorale cao 's die gesloten worden door de organisaties die erin vertegenwoordigd zijn. 3. De cao 's gesloten buiten paritair orgaan, de zgn. ondernemings-cao's die gesloten worden door de vakbonden en één of meer werkgevers of één of meer representatieve werkgeversorganisaties.166
Naast de verplichte maandelijkse vergaderingen van de OR167 kunnen ook op verzoek van ten minste een derde van de werknemersleden van de OR en/of op verzoek van de ondernemer168 vergaderingen worden georganiseerd.169
Tijdens mijn onderzoek in de Belgische wetgeving ben ik diverse zaken tegengekomen die van belang zijn voor mijn onderzoek. De rechtsvergelijking met België zal worden besproken in de volgende paragraaf.
5.2 Toelichting op het rechtsvergelijkende onderzoek in de Belgische wetgeving
In de Belgische wetgeving ben ik op zoek gegaan naar met het Nederlandse actieve informatierecht vergelijkbare termen in wetgeving op het gebied van werknemersvertegenwoordiging. Het actieve informatierecht houdt in dat de OR alle inlichtingen en gegevens desgevraagd tijdig van de werkgever ontvangt die de OR redelijkerwijs nodig heeft voor de vervulling van zijn taak. Op het gebied van de werknemersvertegenwoordiging in België is cao nr.9quarter van belang voor mijn onderzoek, omdat hierin de vergelijkbare term ‘op verzoek’ staat opgenomen. 166
Te raadplegen via: http://meta.fgov.be/defaultTab.aspx?id=513, geraadpleegd op 25 augustus 2013. Artikel 22 & 1 bedrijfsorganisatiewet. 168 In België is de ondernemer of zijn vervanger de voorzitter van de vergaderingen van de OR op grond van artikel 22 & 1 Wet houdende organisatie van het bedrijfsleven. Te raadplegen via: http://www.elfri.be/wetgeving/bedrijfsorganisatiewet, geraadpleegd op 15 december 2013. 169 Artikel 82 van de Wet Sociale Verkiezingen. Te raadplegen via: http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=2007120430&table_name=wet, geraadpleegd op 10 augustus 2013. 167
39
Cao nr.9quarter is een algemene cao die gaat over de ondernemingsraden in België. Cao nr. 9quarter geldt voor al de ondernemingen die gewoonlijk een gemiddelde van ten minste vijftig werknemers te werk stellen.170 Het doel van cao nr.9quarter is om wettelijke en reglementaire bepalingen te verduidelijken en aan te vullen.171 Voor het personeelsbeleid in het algemeen is cao nr.9quarter van belang aangezien die cao handelt over de sociale bevoegdheid van de ondernemingsraden in ondernemingen.172 In de Nederlandse WOR staat in artikel 31 lid 1 van de WOR de term ‘desgevraagd’ opgenomen.173 Uit de algemene toelichting bij artikel 5 van de Belgische cao nr. 9quarter174 blijkt dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen informatie die de ondernemer ambtshalve dient te verstrekken aan de OR en andere informatie die pas moet worden meegedeeld ‘op verzoek’ van de OR, als de OR meent dat de informatie betekenisvol is voor de structuur of de activiteit van de onderneming. Ondanks dat men in België de term ‘actief informatierecht’ niet kent, bestaat er dan ook in mijn ogen wel degelijk een recht dat vergelijkbaar is met het Nederlandse actieve informatierecht hetgeen blijkt uit de algemene toelichting bij artikel 5 van cao nr. 9quarter. Blijkens genoemd artikel wordt ook in België de facto een onderscheid gemaakt vergelijkbaar met het onderscheid dat in Nederland wordt gemaakt tussen het passieve en actieve informatierecht van de OR.175
170
Artikel 14 & 1 Wet houdende organisatie van het bedrijfsleven. Te raadplegen via: http://www.elfri.be/wetgeving/bedrijfsorganisatiewet, geraadpleegd op 12 januari 2014. 171 Het doel van cao nr. 9quarter is te vinden in artikel 1 van cao nr. 9quarter. Artikel 1 luidt: ‘Deze overeenkomst is van toepassing op de ondernemingen welke vallen onder sectie IV van de wet van 20 september 1948 en onder haar uitvoeringsbesluiten. Deze overeenkomst heeft ten doel voornoemde wettelijke en reglementaire bepalingen te verduidelijken en aan te vullen.’ Te raadplegen via: http://www.cnt-nar.be/CAO-ORIG/cao-009-quater-%2827-06-2012%29.pdf, geraadpleegd op 20 oktober 2013. 172 Zie artikel 9 van cao nr. 9auarter en het commentaar. Te raadplegen via: http://www.cnt.be/CAOCOORD/cao-009.pdf, geraadpleegd op 26 oktober 2013. 173 Zie paragraaf 4.1.1. 174 Commentaar bij artikel 5 van cao nr.9quarter, p. 6. Te raadplegen via: http://www.cnt.be/CAO-COORD/cao009.pdf, geraadpleegd op 29 september 2013. Uit het nummer achter de cao blijkt dat hier sprake is van een cao van de Nationale Arbeidsraad. Op grond van artikel 14 & 1 van de Wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven moet een ondernemingsraad worden opgericht in alle ondernemingen die gewoonlijk een gemiddelde van ten minste 50 werknemers tewerkstellen. Te raadplegen via: http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1948092001&table_name=wet, geraadpleegd op 16 december 2013. 175 Zie paragraaf 1.1 voor onderscheid tussen het passieve informatierecht en het actieve informatierecht.
40
In het kader van het rechtsvergelijkend onderzoek treffen we in artikel 30 van het Koninklijk Besluit houdende reglementering van de economische en financiële inlichtingen te verstrekken aan de ondernemingsraden van het jaar 1973 de term ‘om aanvullende informatie te verzoeken’ aan.176 In dit artikel 30 staat onder andere dat de leden van de ondernemingsraad de gelegenheid hebben tijdens de vergaderingen van de OR met de ondernemer om aantekeningen te maken177, ‘ aanvullende inlichtingen te verzoeken’, vragen te stellen, kritiek uit te brengen, voorstellen te doen en meningen naar voren te brengen.178 Uit dit eerste gedeelte van de tekst van artikel 30 van het Koninklijk Besluit houdende reglementering van de economische en financiële inlichtingen te verstrekken aan de ondernemingsraden van het jaar 1973 blijkt dat de Belgische OR om aanvullende informatie over economische en financiële zaken kan vragen.
Ik ben van mening dat ook hieruit blijkt dat er sprake is van een vergelijkbaar recht in België als het Nederlandse actieve informatierecht.179
Het vervolg van de tekst van artikel 30 van het hiervoor genoemde Koninklijk Besluit houdende reglementering van de economische en financiële inlichtingen te verstrekken aan de ondernemingsraden van het jaar 1973 luidt: ‘En om de ‘continuïteit’ van het gesprek te verzekeren, zal het ondernemingshoofd, hetzij onmiddellijk, hetzij tijdens de volgende vergadering, mededelen welk gevolg hij denkt te geven of gegeven heeft aan de vragen, de kritiek, de adviezen, en de geuite voorstellen of bedenkingen.’ 180
176
Te raadplegen via: http://www.ibrire.be/nl/publicaties/afgesloten_reeksen/ibr_studies/Documents/Recht/Economische%20en%2 0financi%C3%ABle%20inlichtingen%20voor%20de%20ondernemingsraden.pdf, geraadpleegd op 4 oktober 2013. Ter volledigheid wijs ik erop dat dit KB alleen geldt voor ondernemingen die gewoonlijk een gemiddelde van ten minste 50 werknemers tewerkstelt. Aangezien alleen deze ondernemingen verplicht zijn om een ondernemingsraad in te stellen in België op grond van artikel 14 & 1 van de Wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven. 177 Ter volledigheid geef ik hier aan dat de OR in Nederland deze bevoegdheid ook heeft buiten de vergaderingen. Op grond van de Belgische wetgeving heeft men die bevoegdheid alleen tijdens de vergaderingen van de OR met de ondernemer. 178 Tekst van het huidige artikel 30 van het Koninklijk Besluit houdende reglementering van de economische en financiële inlichtingen te verstrekken aan de ondernemingsraden van het jaar 1973. Te raadplegen via: http://www.ccecrb.fgov.be/txt/nl/doc03-80.pdf, geraadpleegd op 6 oktober 2013. 179 Ter volledigheid wil ik vermelden dat het actieve informatierecht dat in Nederland bestaat wel breder is, aangezien het niet per definitie hoeft te gaan over economische en financiële inlichtingen. 180 Tekst van het huidige artikel 30 van het Koninklijk Besluit houdende reglementering van de economische en financiële inlichtingen te verstrekken aan de ondernemingsraden van het jaar 1973. Te raadplegen via: http://www.ccecrb.fgov.be/txt/nl/doc03-80.pdf, geraadpleegd op 6 oktober 2013.
41
In het vervolg van de tekst van dit artikel 30 wordt nogmaals benadrukt dat de ‘continuïteit’ van het gesprek belangrijk is. Zoals ik reeds heb aangeven in paragraaf 4.2 is het van belang om het actieve informatierecht bespreekbaar te maken tussen de ondernemer en de OR. Ik wil benadrukken dat dit niet gaat lukken zonder een dialoog tussen de ondernemer en de OR. In paragraaf 6.2. zal blijken dat de term dialoog ook belangrijk is in mijn rechtsvergelijkend onderzoek met de Wet op de Europese ondernemingsraden. Ook de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg181 benadrukt dat van wezenlijk belang is, dat de informatie die verstrekt wordt aan de OR van dien aard dient te zijn, dat zij een OR in staat stelt met kennis van zaken over te gaan tot gedachtenuitwisseling tussen de ondernemer en de OR waarbij de OR adviezen, suggesties of bezwaren kan formuleren.182
Bij deze gedachtenuitwisseling tussen de ondernemer en OR is tevens de in paragraaf 4.1.2 besproken term ‘tijdig’ uit de Nederlandse WOR van belang. In België wordt gesproken over het ‘tijdstip’. In de algemene toelichting bij de eerder in deze paragraaf genoemde cao nr.9quarter wordt de term ‘tijdstip’ in België besproken. Ook dit is voor mijn onderzoek van belang, omdat ik in de Belgische wetgeving op zoek ben gegaan naar overeenkomsten met het Nederlandse actieve informatierecht. In België heeft men in de algemene toelichting in cao nr.9quarter aangegeven waar de term ‘tijdstip’ onder andere aan dient te voldoen. Terwijl de regering in Nederland geen nadere omschrijving van het woord ‘tijdig’ heeft gegeven. 183
In de algemene toelichting bij cao nr. 9quater staat dat de term ‘tijdstip’ in België onder andere dient te voldoen aan de volgende vereisten:184 - De informatie mag het normale verloop van de eventueel aan de gang zijnde onderhandelingen niet hinderen. Zoals Roger Blanpain185 aangeeft dient er een passend evenwicht gevonden te worden tussen wat economisch noodzakelijk is en sociaal aangeven.
181
FOD staat voor: Federale Overheidsdienst Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg. Dit is opgenomen in de brochure: Praktische gids voor de leden van de ondernemingsraad, p. 80 en 83. Te raadplegen via: www.werk.belgie.be, geraadpleegd op 29 september 2013. 183 Zie paragraaf 4.1.2. 184 Algemene toelichting bij artikel 11 van cao nr. 9quarter, p. 12. Te raadplegen via: http://www.cnt.be/CAOCOORD/cao-009.pdf, geraadpleegd op 29 september 2013. 185 Roger Blanpain is een hoogleraar arbeidsrecht aan de KUBrussel en de KULeuven. Blanpain 2006, p. 3. Te raadplegen via: 182
42
-De informatie moet vooraf gebeuren, dat is vóór een beslissing openbaar wordt gemaakt en van toepassing wordt. -De informatieverstrekking moet zo spoedig mogelijk gebeuren en op een ogenblik dat de ondernemer en de werknemersafgevaardigden in de OR ‘tijdig’ overleg kunnen plegen onder meer over de sociale maatregelen die moeten worden genomen om de weerslag van een beslissing op de vooruitzichten inzake de tewerkstelling en de organisatie van het werk maximaal te ondervangen.
Tevens wordt opgemerkt in dezelfde algemene toelichting op de cao nr.9quater dat het ‘tijdstip’ noodzakelijkerwijze kan verschillen van onderneming tot onderneming. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het belangrijke en voor de werknemers zeer gewichtige tijdsverloop dat mogelijk is tussen een feitelijke beslissing en een beslissing van de statutaire organen van de onderneming die er in laatste instantie over moeten beraadslagen.186
5.3 Toezicht op de werking van Belgische ondernemingsraden Op grond van artikel 87 van de Wet Sociale Verkiezingen zijn de sociaal inspecteurs van de Algemene Directie Toezicht op de Sociale Wetten van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, aangewezen als ambtenaren belast met het toezicht op de uitvoering van de Wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven.187 De Algemene Directie Toezicht Sociale Wetten heeft de bevoegdheid voor de controle op de werking van de ondernemingsraden neergelegd bij de Cel Bedrijfsorganisatie.
Uit het jaarverslag 2011 van de Cel Bedrijfsorganisatie blijkt dat onder andere op verzoek van een OR of van een werkgever de inspectie een adviseerde rol kan spelen. Naast het toelichten van de wetgeving kan de inspecteur raad geven over de concrete werking van de ondernemingsraad, over de informatieverstrekking of andere problemen die zich voordoen.
http://www.juracampus.be/secure/showfile.aspx?version=9&id=dx1081590.pdf#search=%20verzoek%20onder nemingsraad, geraadpleegd op 4 oktober 2013. 186 Algemene toelichting bij artikel 11 van cao nr. 9quarter, p. 13. Te raadplegen via: http://www.cnt.be/CAOCOORD/cao-009.pdf, geraadpleegd op 29 september 2013. 187 Artikel 87 Wet Sociale Verkiezingen, Te raadplegen via: http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=2007120430&table_name=wet, geraadpleegd op 10 augustus 2013.
43
Op verzoek van partijen kan de inspecteur eveneens deelnemen aan vergaderingen van de OR.188
Tijdens mijn onderzoek heb ik informatie opgevraagd en ontvangen van de Cel Bedrijfsorganisatie. Door een medewerkster van de Cel Bedrijfsorganisatie werd aangegeven dat de Belgische wetgeving geen actief informatierecht kent.189
Dit bevreemdt mij, aangezien uit mijn onderzoek blijkt dat er wel degelijk een vergelijkbaar recht aanwezig is in België zoals besproken in paragraaf 5.2.
Uit mijn navraag bij voorgenoemde FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, heb ik geleerd dat de toezichthouders geen inhoudelijke informatie kunnen verstrekken over noch de opgestelde huishoudelijke reglementen noch het op verzoek van ten minste een derde van de werknemersleden van de OR organiseren van vergaderingen.
Op grond van artikel 24 Wet houdende organisatie van het bedrijfsleven van 20 september 1948 kunnen betwistingen die voortvloeien uit de wetgeving omtrent de ondernemingsraden worden voorgelegd aan de Arbeidsrechtbank van het rechtsgebied waarin de zetel van de onderneming is gevestigd.190
In de Belgische wetgeving heb ik geen jurisprudentie weten te achterhalen waarbij het specifiek gaat over de rechten vergelijkbaar met het actieve informatierecht in Nederland. Ik denk dat dit komt, omdat er geen apart wetsartikel over het actieve informatierecht is opgenomen in de Wet houdende organisatie van het bedrijfsleven.191
188
Dit is opgenomen in het jaarverslag 2011 van de cel Bedrijfsorganisatie, hoofdstuk 8.1.4. Dit jaarverslag heb ik op mijn verzoek ontvangen van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal Overleg, Cel Bedrijfsorganisatie. 189 De reactie van Cel Bedrijfsorganisatie heb ik in mijn bezit thuis. 190 Artikel 24 van Wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven is te raadplegen via: http://www.ejustice.just.fgov.be/cgi_loi/change_lg.pl?language=nl&la=N&cn=1948092001&table_name=wet, geraadpleegd op 16 augustus 2013. 191 Zie paragraaf 5.1.
44
5.4 Samenvattende paragraaf Uit mijn onderzoek naar de Belgische wetgeving blijkt dat men in België de term ‘actief informatierecht’ niet kent, maar er bestaat wel degelijk een recht dat vergelijkbaar is met het actieve informatierecht uit Nederland, hetgeen blijkt uit de strekking van de betreffende Belgische wetteksten.192 Uit de algemene toelichting bij artikel 5 van cao nr. 9quarter193 blijkt namelijk dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen informatie die de ondernemer ambtshalve dient te verstrekken aan de OR en andere informatie die pas moet worden meegedeeld op verzoek van de OR, als de OR meent dat de informatie betekenisvol is voor de structuur of de activiteit van de onderneming.194 Uit mijn onderzoek naar de Belgische wetgeving blijkt dat men in België de term ‘actief informatierecht’ niet kent. Opmerkelijk is echter dat ik van een medewerkster van de Cel Bedrijfsorganisatie, de toezichthouder voor de Belgische ondernemingsraden, vernam dat de Belgische wetgeving geen vergelijkbaar recht kent, terwijl mijn conclusie luidt dat er wel degelijk een vergelijkbaar recht aanwezig is in België.
Zoals in paragraaf 5.1 reeds is aangegeven, kan de OR het huishoudelijke reglement bovendien niet alleen wijzigingen, maar ook aanvullen door er bepalingen in te voegen welke passen in de eigen medezeggenschapscultuur.195 Het doel van een huishoudelijk reglement in België is immers om de werking van de OR te bevorderen door discussies tussen OR en de ondernemer vooraf bespreekbaar te maken.196
192
Zie paragraaf 5.2. De algemene toelichting bij artikel 5 van cao nr.9quarter, p. 6. Te raadplegen via: http://www.cnt.be/CAOCOORD/cao-009.pdf, geraadpleegd op 29 september 2013. 194 Zie paragraaf 5.2.1. 195 Steyaert 1975, p. 87 en Steyaert e.a. 2009, p. 272. 196 BS 18 juni 1953. Artikel 22 Wet houdende organisatie van het bedrijfsleven werd toegevoegd. Te raadplegen via: http://www.juracampus.be/secure/documentview.aspx?id=In376&anchor=In376-33#In37633, geraadpleegd op 16 augustus 2013. 193
45
46
Hoofdstuk 6
Wet op de Europese ondernemingsraden
6.1 Introductie van de Wet EOR In de Wet EOR wordt, net als in de in hoofdstuk 5 besproken Belgische wetgeving, geen duidelijk onderscheid gemaakt tussen actief en passief informatierecht. Maar de oude EORrichtlijn197 had wel tot doel het verbeteren van het recht op informatie en raadpleging van werknemers.198 Vandaar dat ik heb onderzocht of uit de Wet EOR ideeën zijn te halen die kunnen bijdragen aan de verbetering van het actieve informatierecht van de WOR. Na invoering van de oude EOR-richtlijn heeft de Europese Commissie onderzoek verricht naar de richtlijn.199 De Europese Commissie heeft een aantal knelpunten geconstateerd, waaronder het knelpunt dat de Europese ondernemingsraden niet altijd naar behoren worden geïnformeerd en geraadpleegd.200 Richtlijn 94/95/EG is inmiddels herzien door richtlijn 2009/38/EG.201 Alle EU-lidstaten moeten de richtlijn invoeren. Dat noemt men de ‘transpositie’ van de richtlijn. Nederland heeft ervoor gekozen om de EOR niet onder te brengen in de WOR, maar in een aparte wet, de Wet EOR.202
In Nederland is de richtlijn opgenomen in een aparte wet, om duidelijk te maken dat de EOR bij een Nederlandse multinational niet de ‘top’ van de medezeggenschap is. En omdat een aantal begrippen uit de richtlijn niet aansluit bij het begrippenkader van de WOR. Door het bestaan van een aparte wet naast de WOR wordt nog eens benadrukt dat de EOR op geen enkele wijze inbreuk maakt op rechten en bevoegdheden van nationale medezeggenschapsorganen.203
197
Richtlijn 94/95/EG. Kamerstukken II, 2010/11, 32705, nr. 3, p. 3. 199 Op grond van artikel 15 oude EOR-richtlijn is de Europese Commissie bevoegd om onderzoek te verrichten naar de EOR-richtlijn. 200 Kamerstukken II, 2010/11, 32705, nr. 3, p. 4. 201 Te raadplegen via: http://eurlex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=OJ:L:2009:122:0028:0044:NL:PDF, geraadpleegd op 7 september 2013. 202 België heeft ervoor gekozen om de EOR via nationale verbindende cao’s te implementeren. Zie paragraaf 5.2 voor de cao’s in België. 203 Stoop 2011, p. 15. 198
47
Het hoofddoel van de nieuwe Wet EOR is om Europese ondernemingsraden in staat te stellen om ten volle hun rol te spelen in het anticiperen op en omgaan met veranderingen en een echte sociale dialoog te ontwikkelen binnen ondernemingen met een communautaire dimensie.204
Uit de Memorie van Toelichting blijkt voorts dat de herschikking van de richtlijn gepaard zal gaan met niet-regelgevende maatregelen van de Europese Commissie. Want wetgeving kan slechts in beperkte mate bijdragen aan de bewustmaking van de betrokkenen over de verbetering van de informatieverstrekking aan en de raadpleging van de werknemers.205
De Wet EOR kent drie vormen van grensoverschrijdende medezeggenschap, namelijk: - de vrijwillige Europese OR op basis van een overeenkomst tussen hoofdbestuur en een bijzondere onderhandelingsgroep (hierna te noemen: BOG); - een informatieverstrekkings- en raadplegingsprocedure op basis van overeenkomst tussen hoofdbestuur en BOG; -Europese OR op basis van de subsidiaire bepalingen in de Wet EOR (de verplichte EOR).206
De derde vorm van grensoverschrijdende medezeggenschap is opgenomen, omdat onderhandelingen ook niet tot resultaat kunnen leiden. Dit wordt ook wel de ‘vangnetregeling’ genoemd.207
6.2 Toelichting op het rechtsvergelijkende onderzoek met de Wet EOR Om de informatieverstrekking bij de Europese ondernemingsraden te verbeteren is in de huidige Wet EOR in artikel 1 sub 1 g de definitie van de term ‘informatieverstrekking’ geïntroduceerd inhoudende: ‘Het verstrekken van gegevens over grensoverschrijdende aangelegenheden door het hoofdbestuur of een ander passender bestuursniveau aan werknemersvertegenwoordigers, op een zodanig tijdstip, op een zodanige wijze en met een zodanige inhoud dat werknemersvertegenwoordigers zich een grondig oordeel kunnen vormen over de gevolgen 204
Kamerstukken II, 2010/11, 32705, nr. 3, p. 4. Kamerstukken II, 2010/11, 32705, nr. 3, p. 4. 206 Cremers-Hartman 2012, p. 159. 207 Stoop 2011, p. 69. 205
48
en, desgewenst, raadpleging met het hoofdbestuur of een ander passender bestuursniveau kunnen voorbereiden.’208 Bij deze definitie van de term ‘informatieverstrekking’ is zo veel mogelijk rekening gehouden met de gehanteerde terminologie in de Wet rol werknemers bij Europese rechtspersonen.209
Uit de Memorie van Toelichting van de Wet EOR blijkt dat Europese ondernemingsraden in de praktijk niet altijd ‘tijdig’ worden geïnformeerd, vandaar dat in de nieuwe EOR-richtlijn onder andere aandacht besteedt wordt aan het tijdstip waarop informatie wordt verstrekt. Informatie wordt op een zodanig tijdstip verstrekt dat werknemersvertegenwoordigers een grondig oordeel kunnen vormen over de eventuele gevolgen van een voorgenomen maatregel. Zij worden in staat gesteld om, ‘desgewenst’, raadpleging voor te bereiden met het hoofdbestuur of een ander passender bestuursniveau van de onderneming of het concern. En werknemersvertegenwoordigers worden op een zodanig tijdstip geraadpleegd dat zij in staat zijn om op basis van de verstrekte informatie over de voorgestelde maatregelen binnen een redelijke termijn een advies uit te brengen waarmee rekening kan worden gehouden bij het nemen van een besluit in de onderneming of het concern.210
Om ervoor te zorgen dat de werknemersvertegenwoordigers vroegtijdig in het besluitvormingsproces worden betrokken en de informatie adequaat kunnen bestuderen, is in de wet EOR bepaald dat de informatie wordt verstrekt op een passend tijdstip, op passende wijze en met een passende inhoud waarbij het besluitvormingsproces in ondernemingen zo min mogelijk wordt vertraagd.211 Hierdoor kan de informatie dienen als voorbereiding voor een eventuele raadpleging.212 Ik wil een nadere omschrijving van de term ‘informatieverstrekking’ gebruikt bij de Wet EOR aanbevelen aan de OR en ondernemer om te gebruiken bij het vaststellen van een ondernemingsovereenkomst over het actieve informatierecht van de OR. Vandaar dat ik een
208
Artikel 1 sub g wet EOR. Te raadplegen via: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2011-521.html, geraadpleegd op 30 november 2013. 209 Kamerstukken II, 2010/11, 32705, nr. 3, p. 8. 210 Kamerstukken II, 2010/11, 32705, nr. 3, p. 5. 211 Artikel 1 sub g wet EOR. Te raadplegen via: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2011-521.html, geraadpleegd op 12 januari 2014. 212 Kamerstukken II, 2010/11, 32705, nr. 3, p. 18-19.
49
voorstel voor een artikel in een ondernemingsovereenkomst over de definitie ‘informatieverstrekking’ heb opgenomen in bijlage 2. In de WOR is geen definitie opgenomen van ‘informatieverstrekking’. Opmerkelijk vind ik dat er in artikel 5 van de WOR, dat gaat over de ontheffing van de verplichting tot het instellen van een ondernemingsraad, in de leden 5 tot en met 8 wel wordt gesproken over ‘informatie’ en ‘informatieverstrekking’. De definitie ‘informatie’ heeft volgens lid 5 artikel 5 van de WOR alleen betrekking op artikel 5 en gaat dus enkel en alleen over de ontheffing van de verplichting tot het instellen van de ondernemingsraad. Het bevreemdt mij dat de leden 5 tot en met 8 van artikel 5 van de WOR niet zijn opgenomen onder artikel 1 van de WOR, zodat er sprake zou zijn van een definitie van de termen ‘informatie’ en ‘informatieverstrekking’ die geldig is voor de toepassing van het bij of krachtens de WOR in het algemeen.
Zoals reeds is toegelicht in paragraaf 4.1 omvat het huidige actieve informatierecht in de WOR ook de termen ‘tijdig’213 en ‘desgevraagd’.214 In de Algemene bepalingen van de WOR is echter geen nadere invulling gegeven aan deze termen. Om de ondernemer en de OR meer handvatten te geven wil ik adviseren om een nadere omschrijving van de term ‘informatieverstrekking’ op te nemen in een ondernemingsovereenkomst tussen de ondernemer en de OR. Over de termen ‘informatieverstrekking’, de term ‘tijdig’ en de term ‘desgevraagd’ kunnen dan mogelijk discussies in de toekomst worden voorkomen.215 De term ‘informatieverstrekking’ zal door de ondernemer en OR kunnen worden omschreven als: ‘het verstrekken van gegevens en inlichtingen door de ondernemer aan de OR of de commissie van de raad, op een zodanig tijdstip, op een zodanige wijze en met een zodanige inhoud dat werknemersvertegenwoordigers in staat zijn zich een grondig oordeel te kunnen vormen over de gevolgen en, desgewenst, raadpleging met de ondernemer kunnen voorbereiden.’ In artikel 1 sub 1 h van de Wet EOR is de definitie van de term ‘raadpleging’ opgenomen. Hieronder wordt verstaan: ‘het instellen van een dialoog en de uitwisseling van standpunten 213
Zie paragraaf 4.1.2. Zie paragraaf 4.1.3. 215 Zie bijlage 2 voor een voorbeeld van artikelen over het actieve informatierecht van artikel 31 lid 1 WOR die kunnen worden opgenomen in een ondernemingsovereenkomst. 214
50
over voorgestelde maatregelen tussen het hoofdbestuur of een andere passender bestuursniveau en werknemersvertegenwoordigers, op een zodanig ‘tijdstip’, op een zodanige wijze en met een zodanige inhoud dat werknemersvertegenwoordigers in staat zijn op basis van de verstrekte informatie over de voorgestelde maatregelen ten aanzien van grensoverschrijdende aangelegenheden waarmee de raadpleging verband houdt, binnen een redelijke termijn advies uit te brengen, waarmee rekening kan worden gehouden bij het nemen van het besluit.’216
In de EOR-richtlijn wordt bepaald dat bij voorkeur in een overeenkomst over het functioneren van de Europese ondernemingsraad afspraken worden gemaakt. Informatieverstrekking aan en raadpleging van werknemers op Europees en nationaal niveau kunnen zo beter op elkaar worden afgestemd. Indien een overeenkomst ontbreekt, wordt in de wetgeving van de betrokken staten bepaald dat beide niveaus zoveel mogelijk gelijktijdig worden betrokken wanneer bepaalde belangrijke beslissing worden overwogen.217
De wetgever stelt zich op het standpunt dat de Europese medezeggenschap een zaak is van de ondernemer en de OR.218 Zij dienen in onderling overleg tot afspraken te komen over de manier waarop zij de Europese medezeggenschap vorm willen geven. De term ‘dialoog’ in de definitie van de term ‘raadpleging’ geeft aan dat sprake dient te zijn van een interactief proces, waarin de ondernemer en de OR op elkaar reageren. Alleen het uitwisselen van meningen volstaat niet.219 De EOR-richtlijn en de Wet EOR noemen onderwerpen waarover afspraken gemaakt kunnen worden, maar over de aard en de inhoud van de afspraken zeggen ze niets, dat is aan de onderhandelingspartijen. Bij de term ‘raadpleging’ wordt nog benadrukt dat er sprake dient te zijn van ‘tijdige’ raadpleging, omdat raadpleging over bijvoorbeeld besluiten waarover al definitief is beslist weinig of geen zin heeft.220 Als termijn kun je bijvoorbeeld ‘in principe’ twee weken afspreken, of dat er in overleg kan worden afgeweken van de vastgestelde termijn. 221 216
Artikel 1 sub h Wet EOR. Te raadplegen via: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2011-521.html, geraadpleegd op 30 november 2013. 217 Richtlijn 2002/14/EG van het Europese Parlement en de Raad van 11 maart 2002 tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap (PbEU2002, L 80). 218 Op basis van artikel 11 lid 3 Wet EOR. Te raadplegen via: http://maxius.nl/wet-op-de-europeseondernemingsraden/artikel11/lid3/onderdeele, geraadpleegd op 8 september 2013. 219 Stoop 2011, p. 61. 220 Stoop 2011, p. 89-90. 221 Stoop 2011, p. 90-91.
51
De vangnetregeling222 met subsidiaire bepalingen is opgenomen in hoofdstuk 2 paragraaf 3 van de Wet EOR, zijnde de artikelen 16 tot en met 22 Wet EOR223. De vangnetregeling wordt gebruikt als referentiepunt bij de onderhandelingen. Tevens dient de vangnetregeling als juridisch interpretatiekader.224
Een belangrijk aandachtspunt betreft de formulering van definities van begrippen in de overeenkomst tussen partijen. Het is aan te raden om zo veel mogelijk aan te sluiten bij de formulering uit de wetgeving en de richtlijn. Deze begrippen hebben namelijk een specifieke inhoud die eventueel in nadere jurisprudentie is of wordt uitgewerkt. Dit in tegenstelling tot de uitleg van eigen zelf gevonden begrippen opgenomen in de overeenkomst. Indien er besloten wordt om af te wijken van de formulering uit de wetgeving en/of de richtlijn, dient men er zeker van te zijn dat dit ook een daadwerkelijke verbetering betreft.225
Zoals reeds aangegeven in deze paragraaf is er geen standaard EOR-overeenkomst te geven die bij iedere medezeggenschap passend is.
In de richtlijn 2009/38/EG en de Wet EOR wordt geen minimum vastgelegd, buiten de algemene bepalingen en de gedetailleerde spelregels voor de onderhandelingen. Indien men gaat onderhandelen, kan men in principe van alles afspreken. De vangnetregeling is dus geen verplicht minimummodel.226 Er zijn wel aanbevelingen te vinden van zaken die in ieder geval in de EOR-overeenkomst dienen te staan.227 In de meeste EOR-overeenkomsten staat bijvoorbeeld een bepaling dat de EOR verplicht is om een reglement van orde op te stellen.228 De definities ‘informatieverstrekking’ en ‘raadpleging’ uit de Wet EOR bevatten instrumentele normen in de vorm van ‘zodanig dat’, ook wel ‘het Z-criterium’ genoemd. ‘Het Z-criterium’ wordt gebruikt als handvat voor de bepaling van het juiste tijdstip, de juiste wijze 222
De vangnetregeling is besproken in paragraaf 6.1. De artikelen 16 tot en met 22 Wet EOR zijn te raadplegen via: http://maxius.nl/wet-op-de-europeseondernemingsraden/artikel16, geraadpleegd op 26 oktober 2013. 224 Stoop 2011, p. 71. 225 Stoop 2011, p. 72. 226 Stoop 2011, p. 17. 227 Zie voor de aanbevelingen voor een EOR-overeenkomst de site van de FNV bondgenoten. Te raadplegen via: http://www.fnvbondgenoten.nl/site/dossiers/or_en_pvt/sub_een_eor/artikelen/Aandeslagmetdeeor, geraadpleegd op 7 september 2013. FNV staat voor Federatie Nederlandse Vakverbond. 228 Voor een voorbeeld van een reglement van orde verwijs ik naar Stoop 2011, 189-192. 223
52
en de juiste inhoud van de informatie en raadpleging. De informatieverstrekking dient op een zodanig tijdstip, op een zodanige wijze en met een zodanige inhoud verstrekt te worden dat het de werknemersvertegenwoordigers in staat stelt om een grondig oordeel te kunnen vormen over de gevolgen en ‘desgewenst’ raadpleging met het hoofdbestuur kunnen voorbereiden.229 Ook in de Belgische wetgeving, besproken in hoofdstuk 5, wordt gebruik gemaakt van ‘het Zcriterium’. 230
De reeds besproken termen van het actieve informatierecht uit de WOR, te weten ‘desgevraagd’, ‘tijdig’, ‘redelijkerwijs nodig hebben’ en ‘voor de vervulling van hun taak’231, kunnen worden aangevuld door de gebruikte definitie ‘raadpleging’ uit de Wet EOR. Bij de totstandkoming van een ondernemingsovereenkomst tussen de ondernemer en de OR kunnen de ondernemer en de OR gezamenlijk tot een definitie van ‘raadpleging’ komen. Ik heb een voorstel voor een definitie van de term ‘raadpleging’ op te nemen in een ondernemingsovereenkomst opgenomen in bijlage 2.
Zoals reeds eerder in deze paragraaf is besproken staat er bij de Algemene bepalingen artikel 1 van de WOR geen definitie opgenomen van ‘raadpleging’. Opmerkelijk vind ik dat er in artikel 5 van de WOR, dat gaat over de ontheffing van de verplichting tot het instellen van een ondernemingsraad, in de leden 5 tot en met 8 wel wordt gesproken over ‘raadpleging’. De definitie ‘raadpleging’ heeft volgens lid 5 artikel 5 van de WOR alleen betrekking op artikel 5 en gaat dus enkel en alleen over de ontheffing van de verplichting tot het instellen van de ondernemingsraad. Het bevreemdt mij dat de leden 5 tot en met 8 van artikel 5 van de WOR niet zijn opgenomen onder artikel 1 van de WOR, zodat er sprake zou zijn van een definitie die geldig is voor de toepassing van het bij of krachtens de WOR in het algemeen. Op grond van artikel 94 van onze Grondwet gaat een verdrag boven de wet.232 Uit het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, dat dus boven de Wet EOR staat, blijkt dat er sprake is van een prioriteit van de Europese Gemeenschap. Roger 229
Heinsius & Lamers 2012, p. 726. Onder het kopje rol van de werknemers in de Europese vennootschap zijn de definities ‘informatie’ en ‘raadpleging’ opgenomen. Te raadplegen via: http://www.werk.belgie.be/defaultTab.aspx?id=528, geraadpleegd op 12 januari 2014. 231 Zie de paragrafen 4.1.1 tot en met 4.1.4. 232 Artikel 94 van onze grondwet luidt: ‘Binnen het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften vinden geen toepassing indien deze toepassing niet verenigbaar is met een ieder verbindende bepalingen van verdragen en van besluiten van volkenrechtelijke organisaties.’ Te raadplegen via: http://www.stab.nl/wetgrondwet.htm#h5p2, geraadpleegd op 6 oktober 2013. 230
53
Blanpain233 heeft aangeven dat dit de sociale ‘dialoog’ is. Dit blijkt uit artikel 154 lid 1 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna te noemen: VWEU).234 Door de term ‘dialoog’ wordt nogmaals benadrukt dat het nodig is om bevoegdheden bespreekbaar te maken om tot verbetering van een bevoegdheid te kunnen komen.235
Na de bespreking van mijn onderzoek naar de Wet EOR, wil ik adviseren om de reeds besproken termen van het actieve informatierecht uit de WOR in paragraaf 4.1, nader, in gezamenlijk overleg tussen ondernemer en OR, in te vullen met daaraan toegevoegd de gebruikte definities ‘informatieverstrekking’, ‘raadpleging’ uit de Wet EOR. Uit de term ‘dialoog’236 blijkt nogmaals dat het aan de ondernemer en de OR is om gebruik te maken van het actieve informatierecht. Ter volledigheid verwijs ik naar bijlage 2 waar ik een voorstel voor artikelen in een ondernemingsovereenkomst met definities heb opgenomen.
6.3 Toezichthouders van de Wet EOR In artikel 5 van de Wet EOR237 is de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam aangewezen als bevoegde instantie waar belanghebbenden naleving van de Wet EOR en de afspraken in de overeenkomst kunnen vorderen.238
Om niet onmiddellijk bij de Ondernemingskamer terecht te komen bij een geschil kan er in de overeenkomst een geschillenregeling worden opgenomen.239
233
Blanpain 2012, p. 57. In artikel 154 lid 1 VWEU staat opgenomen: ‘treft alle maatregelen die nuttig zijn om de dialoog tussen de partners ter vergemakkelijken door middel van een evenwichtige ondersteuning van partijen.’ 235 Zie paragraaf 4.5. 236 Zie ook paragraaf 5.2.3. 237 Artikel 5 lid 1 van de Wet EOR luidt: ‘Iedere belanghebbende kan de Ondernemingskamer van het gerechtshof Amsterdam verzoeken te bepalen dat gevolg dient te worden gegeven aan hetgeen is bepaald bij deze wet, met uitzondering van artikel 4, voor zo ver het tweede lid niet anders bepaalt, of bij een overeenkomst als bedoeld in de artikelen 11 of 24. Een bijzondere onderhandelingsgroep of de leden daarvan en een Europese ondernemingsraad, ingesteld krachtens deze wet, kunnen niet in de proceskosten van deze procedure worden veroordeeld.’ 238 Sprengers 2012, p. 53. 239 Stoop 2011, p. 117. 234
54
6.4 Jurisprudentie Over de plicht tot informatieverstrekking heeft het Europese Hof van Justitie drie maal prejudiciële vragen beantwoord over onder andere artikel 11 van de oude EOR-richtlijn 94/45/EG.240 Ik zal beginnen met een korte bespreking van een arrest van het Hof van Justitie zijnde het arrest van 29 maart 2001.241
De ondernemingsraad van de onderneming Bofrost verzocht aan de ondernemer om informatie over de aantallen werknemers en de zeggenschapsstructuur van het concern in het kader van de voorbereiding van de onderhandelingen over een Europese ondernemingsraad. De ondernemer weigerde om de informatie te verstrekken. De gevraagde informatie was voor de ondernemingsraad van Bofrost nodig om te kunnen bepalen of Bofrost een onderneming is met een communautaire dimensie. In deze zaak werd uiteindelijk een prejudiciële vraag gesteld over het beschikbaar stellen van de gevraagde informatie. Het Hof van Justitie gaf als antwoord op de prejudiciële vraag dat de richtlijn alleen een nuttig effect kan hebben ‘indien de betrokken werknemers toegang hebben tot de informatie die nodig is om te beoordelen of hij aanspraak kan maken op onderhandelingen over een EOR.’242
Uit een arrest uit 1997 blijkt dat raadpleging van de OR in elk geval een zinvol effect moet hebben in die zin dat er ruimte is om het initiële besluit te amenderen in overeenstemming met de observaties, bezwaren en kritiek die naar voren gebracht zijn door de werknemers. Als een besluit onomkeerbaar is in die zin dat er geen ruimte meer is voor wijzigingen op het moment dat de EOR wordt geraadpleegd, dan volgt daaruit dat de raadpleging te laat en niet op een passend tijdstip heeft plaatsgevonden.243
Uit een arrest uit 2009 waaruit blijkt dat een werkgever dient te beginnen met het informeren en raadplegen van zijn werknemers zodra zijn onderneming door de moeder is geïdentificeerd als dochtervennootschap waarbinnen het collectieve ontslag kan plaatsvinden. Het moment 240
In artikel 11 richtlijn 94/95/EG stond de naleving van de verplichtingen van de richtlijn opgenomen. Zie Hof van Justitie EG 29 maart 2001, C-62/99 Bofrost (JAR 2001/83). 242 Zie punt 32 van het arrest HvJ EG 29 maart 2001, C-62/99 (Bofrost). Te raadplegen via: http://curia.europa.eu/juris/showPdf.jsf;jsessionid=9ea7d2dc30dbdf866a93c04d46c68096b7b8b6e15c6e.e34K axiLc3qMb40Rch0SaxuKbhb0?text=&docid=45941&pageIndex=0&doclang=NL&mode=lst&dir=&occ=first&part =1&cid=1380522, geraadpleegd op 12 januari 2014. 243 Renault-Vilvoorde (Cour de Versailles, 7 mei 1997). 241
55
om te beginnen met het informeren en raadplegen hing dus niet af van de vraag of de werkgever reeds in staat is alle vereiste gegevens te verstrekken, noch van het tijdstip waarop de moederonderneming een strategische economische beslissing heeft genomen, maar vanaf het moment dat de onderneming door de moeder is geïdentificeerd als dochtervennootschap waarbinnen het collectieve ontslag kon plaatsvinden.244
6.5 Samenvattende paragraaf Na mijn onderzoek in de Wet EOR heb ik de volgende aanbevelingen voor het actieve informatierecht in de WOR: -Ik wil een nadere omschrijving van de term ‘informatieverstrekking’ gebruikt bij de Wet EOR aanbevelen aan de OR en ondernemer om op te nemen in een ondernemingsovereenkomst, na gezamenlijk overleg tussen ondernemer en OR, kan de term ‘informatieverstrekking’ dan naast de gebruikte termen uit het actieve informatierecht uit de WOR worden gebruikt. De term ‘informatieverstrekking’ zal bijvoorbeeld door de ondernemer en OR kunnen worden omschreven als: ‘het verstrekken van gegevens en inlichtingen door de ondernemer aan de OR, op een zodanig tijdstip, op een zodanige wijze en met een zodanige inhoud dat werknemersvertegenwoordigers in staat zijn zich een grondig oordeel te kunnen vormen over de gevolgen en, desgewenst, raadpleging met de ondernemer kunnen voorbereiden.’
-De ondernemer en de OR kunnen gezamenlijk in de eigen ondernemingsovereenkomst opnemen wat wordt verstaan onder de term ‘raadpleging’. Hierdoor kunnen de ondernemer en de OR de term ‘raadpleging’ na gezamenlijk overleg in de praktijk gebruiken. De term ‘raadpleging’ zal bijvoorbeeld door de ondernemer en OR kunnen worden omschreven als: ‘het instellen van een dialoog en de uitwisseling van standpunten over voorgestelde maatregelen tussen de ondernemer en de OR op een zodanig tijdstip, op een zodanige wijze en met een zodanig inhoud dat de OR in staat is op basis van de verstrekte 244
Hof van Justitie 10 september 2009, Akavan Erityisalojen Keskusliitto AEK ry e.a. tegen Fujitsu Siemens Computers Oy (C-44/08, 2009, I-08163).
56
informatie over de voorgestelde maatregelen binnen een redelijke termijn advies kan uitbrengen, waarmee rekening kan worden gehouden bij het nemen van het besluit.’ Door het opnemen van de termen ‘informatieverstrekking’, ‘raadpleging’ in de eigen ondernemingsovereenkomst kunnen in de toekomst mogelijke discussies over deze termen worden voorkomen. -Uit de term ‘dialoog’ blijkt nogmaals dat het aan de ondernemer en de OR is om gebruik te maken van het actieve informatierecht.
-Gebruik een voorbeeld van een ondernemingsovereenkomst als referentie ofwel uitgangspunt bij de onderhandelingen om tot een eigen ondernemingsovereenkomst te komen.
-Let goed op de formulering van de definities van de begrippen in de eigen overeenkomst tussen de ondernemer en de OR.245
245
Zie paragraaf 6.2.2.
57
58
Hoofdstuk 7
Aanbevelingen en conclusie voor het actieve informatierecht in de WOR
In de hoofdstukken hiervoor heb ik het actieve informatierecht uit de WOR besproken. Vervolgens heb ik een rechtsvergelijkend onderzoek verricht met de Belgische wetgeving en de Wet op de Europese ondernemingsraden. Na mijn onderzoek kom ik aan de volgende stellingen en aanbevelingen:
7.1 Stellingen met betrekking tot het actieve informatierecht Hiervoor heb ik reeds problemen aangaande het actieve informatierecht uit de WOR gesignaleerd, namelijk: - de termen opgenomen in de omschrijving van het actieve informatierecht zijn voor verschillende interpretaties vatbaar; - ik heb geen recent onderzoek gevonden naar het gebruik van het actieve informatierecht.246
Uit mijn onderzoek naar het huidige informatierecht komt tevens naar voren dat: -er in de WOR zelf bovendien ook ruimte aanwezig is voor afstemming op de eigen medezeggenschapssituatie. Het is echter aan de OR om gebruik te maken van de mogelijkheden in de WOR om de medezeggenschap af te stemmen op de eigen medezeggenschapssituatie; -de OR en de ondernemer er beiden voor dienen te zorgen dat er optimaal gebruik kan worden gemaakt van het actieve informatierecht; -de afspraken tussen de ondernemer en de OR in veel verschillende vormen worden vastgelegd; -de overeenkomst tussen de OR en de ondernemer over het actieve informatierecht een vrijwillige aangelegenheid is.
246
Zie paragraaf 4.2.1.
59
7.2 Aanbevelingen aan de Commissie Bevordering Medezeggenschap Na mijn onderzoek van het actieve informatierecht in de WOR wil ik aanbevelingen doen aan de CBM.
Ten eerste wil ik de CBM aanbevelen om meer nadruk te leggen op het actieve informatierecht.
Ten tweede wil ik adviseren aan de CBM om een onderzoek te verrichten naar het huidige gebruik van de bevoegdheid van artikel 31 lid 1 WOR, want uit mijn onderzoek komt naar voren dat medio 2013 niet zichtbaar is hoe het met het huidige gebruik van het actieve informatierecht uit de WOR is gesteld.
Ten derde wil ik adviseren aan de CBM om een onderzoek te verrichten naar het gebruik en de inhoud van de schriftelijke ondernemingsovereenkomsten op grond van artikel 32 lid 2 WOR, want uit mijn onderzoek komt naar voren dat de inhoud van de schriftelijke ondernemingsovereenkomsten niet recent is onderzocht. Noch de bedrijfscommissies, noch de werkgeversorganisaties, noch de vakbonden hebben hiernaar recent onderzoek verricht.247
7.3 Verbeterpunten voor het actieve informatierecht Ik wil niet aanbevelen om de overeenkomst tussen de ondernemer en de OR verplicht te stellen. Ik ben van mening dat de commitment namelijk beter zal zijn indien er sprake is van een vrijwillige samenwerking. Indien er namelijk sprake is van een vrijwillige overeenkomst tussen de OR en de ondernemer kan iedereen aan de eigen medezeggenschapssituatie zijn eigen klank en kleur geven. Wel wil ik de ondernemer en de OR een handreiking aanbieden tot vrijwillige samenwerking op het gebied van het actieve informatierecht. Door samenwerking en afstemming is het mogelijk om sneller signalen en knelpunten tussen de OR en de ondernemer boven water te krijgen en/of het ontbreken van bijvoorbeeld kennis inzichtelijk te maken. Door het bespreekbaar maken van het actieve informatierecht tussen de 247
Voor mijn onderzoek heb ik onder andere vragen gesteld aan werkgeversorganisatie AWVN en de vakbonden CNV en FNV. AWNV staat voor Algemene Werkgeversvereniging Verbond van Nederlandse Ondernemingen-Nederlandse Christelijke Werkgeversvereniging. CNV staat voor Christelijk Nationaal Vakverbond. FNV staat voor Federatie Nederlandse Vakbeweging. De stukken heb ik thuis bewaard.
60
OR en de ondernemer kan het uiteindelijke doel: een verbetering van het actieve informatierecht van de OR worden bereikt.
Om tot een nadere invulling van de eigen medezeggenschap binnen één onderneming te komen, wil ik aanbevelen dat de OR en de ondernemer beiden vrijwillig een vragenlijst invullen over het actieve informatierecht. Beide ingevulde lijsten kunnen dan besproken worden door de OR en de ondernemer gezamenlijk. Vervolgens kunnen er nadere afspraken worden gemaakt over de concrete invulling van het actieve informatierecht. Deze vragenlijsten kunnen onder andere bestaan uit vragen uit het eerder genoemde ATIM onderzoek. De vragen uit het ATIM onderzoek heb ik opgevraagd bij het ATIM Instituut zelf, aangezien ik de vragen niet kon vinden in de literatuur. De stukken van het ATIM onderzoek heb ik thuis bewaard.
De vragenlijsten kunnen worden aangevuld met (overige) vragen die betrekking hebben op de invulling van het actieve informatierecht. Een voorstel voor zulke vragenlijsten heb ik opgenomen in bijlage 1.248 In bijlage 1 heb ik bijvoorbeeld de vraag opgenomen wat partijen verstaan onder het begrip ‘tijdig’ uit artikel 31 lid 1 WOR.249 Indien de ondernemer en de OR na het invullen van de lijst de gegeven antwoorden vergelijken, kan door de ondernemer en de OR gezamenlijk worden beoordeeld of er tussen partijen bijvoorbeeld sprake van een interpretatieverschil over het begrip ‘tijdig’ uit artikel 31 lid 1 WOR. De OR en de ondernemer kunnen de uitkomsten van de vragenlijsten met elkaar gaan bespreken om vervolgens afspraken te maken over de nadere invulling van het actieve informatierecht voor de eigen medezeggenschap.
Als voorzet heb ik voorts een voorstel voor artikelen opgenomen die in een ondernemingsovereenkomst opgenomen kunnen worden (dus geen bijlage bij een ORreglement) met afspraken over het actieve informatierecht uit artikel 31 lid 1 WOR. Voor mijn voorstel voor artikelen over het actieve informatierecht uit artikel 31 lid 1 WOR die
248
Zie bijlage 1 voor de vragenlijsten voor OR en ondernemer die ik wil aanbevelen aan de OR en de ondernemer. 249 Zie bijlage 1 vraag 8 voor de OR en vraag 10 voor de ondernemer.
61
opgenomen kunnen worden in een ondernemingsovereenkomst verwijs ik naar bijlage 2. Hoe ik tot het voorstel voor de artikelen over het actieve informatierecht ben gekomen, staat reeds beschreven in paragraaf 4.2.
Na onderzoek van de Nederlandse WOR heb ik in deze paragraaf aanbevelingen gegeven die mogelijk zijn ter verbetering van het actieve informatierecht dat is neergelegd in artikel 31 lid 1 WOR.
7.4 Aanbevelingen voor het actieve informatierecht in de WOR uit het vergelijkend onderzoek met de Belgische wetgeving Uit het onderzoek naar de Belgische wetgeving blijkt dat men in België de term ‘actief informatierecht’ niet kent, maar er bestaat wel degelijk een recht vergelijkbaar met het actieve informatierecht uit Nederland, hetgeen blijkt uit de diverse termen die zijn opgenomen in de Belgische wetgeving.250
Uit de vergelijking met de Belgische wetgeving wordt nogmaals benadrukt dat het aan de OR is om daadwerkelijk gebruik te maken van de bevoegdheid van het recht vergelijkbaar met het actieve informatierecht. En dat een dialoog tussen de ondernemer en de OR nodig is voor het gebruik van het vergelijkbare actieve informatierecht. Er komen echter geen nieuwe aanbevelingen voor het Nederlandse actieve informatierecht naar voren.251
7.5 Aanbevelingen voor het actieve informatierecht in de WOR uit het onderzoek van de Wet EOR Aanbevelingen voor het Nederlandse actieve informatierecht in de WOR op basis van ervaringen uit de Wet EOR: - Ik wil adviseren om de reeds besproken termen van het actieve informatierecht uit de WOR in paragraaf 4.1, nader, in gezamenlijk overleg tussen ondernemer en OR, in te vullen met 250 251
Zie paragraaf 5.2. Zie paragraaf 5.4.
62
daaraan toegevoegd de gebruikte definities ‘informatieverstrekking’, ‘raadpleging’ uit de Wet EOR. Dit omdat de termen ‘informatieverstrekking’ en ‘raadpleging’ niet zijn opgenomen in de algemene bepalingen van artikel 1 van de WOR. Tevens dient hierbij het belang van de ‘dialoog’ te worden benadrukt. Ter volledigheid verwijs ik naar bijlage 2 waar ik een voorstel voor een artikel van de termen ‘informatieverstrekking’ en ‘raadpleging’ heb opgenomen. -Gebruik een voorbeeld van een ondernemingsovereenkomst als referentie ofwel uitgangspunt bij de onderhandelingen om tot een ondernemingsovereenkomst te komen. -Tevens wil ik benadrukken dat het belangrijk is om te letten op de formulering van de definitie van de begrippen in de eigen ondernemingsovereenkomst tussen de ondernemer en de OR.252
7.6 Conclusie Al met al wil ik de OR en de ondernemer met de in dit hoofdstuk genoemde aanbevelingen een handreiking bieden om op vrijwillige basis het actieve informatierecht binnen de eigen medezeggenschap te kunnen verbeteren. Ik hoop dat ik de OR en de ondernemer met mijn scriptie heb kunnen helpen om aan de slag te kunnen gaan met het actieve informatierecht binnen de eigen medezeggenschap.
252
Zie paragraaf 6.5.
63
Literatuurlijst
Amelink 1922 H. Amelink, ‘Medezeggenschap door H. Amelink’, Economisch-statistische berichten 1922, p. 595.
Asscher-Vonk & Bouwens & Bakels 2009 I.P. Asscher-Vonk & W.H.A.C.M. Bouwens & H.L. Bakels, Schets van het Nederlandse arbeidsrecht, Deventer: Kluwer 2009.
Blanpain 2006 R. Blanpain, ‘Geen probleem met outsourcing bij Mobistar’, De Juristenkrant nr. 140 2006, p. 3.
Blanpain 2012 R. Blanpain, Europees Arbeidsrecht, Brugge: Die Keure 2012.
Bruinsma 2011 G. Bruinsma (red.), Medezeggenschap: dromen, idealen en visies, Alphen aan den Rijn: Kluwer 2011.
Cox & Verreyt 2013 G. Cox & I. Verreyt, Ondernemingsraadzakboekje 2013/2014, Mechelen: Kluwer 2013.
Cremers-Hartman 2012 E. Cremers-Hartman (red.) , Memo Plus Ondernemingsraden 2012, Alphen aan den Rijn: Kluwer 2012. 64
Heinsius & Lamers 2012 J. Heinsius & J.J.M. Lamers, Wet op de ondernemingsraden Wet op de Europese ondernemingsraden, Deventer: Kluwer 2012.
Van het Kaar e.a. 2007 R. van het Kaar & E. Smit (red.), Vier scenario’s voor de toekomst van de medezeggenschap, Delft: Uitgeverij Eburon 2007.
Sprengers 2012 L.C.J. Sprengers, Wet op de Europese ondernemingsraden, Deventer: Kluwer 2012.
Stoop e.a. 2011 S. Stoop e.a., De Europese ondernemingsraad. Een handboek voor de praktijk, Alphen aan de Rijn: Kluwer 2011.
Steyaert 1975 J. Steyaert, Ondernemingsraad Comité voor veiligheid gezondheid en verfraaiing van de werkplaatsen, Gent-Leuven: Wetenschappelijke Uitgeverij E. Story-Scientia P.V.B.A. 1975.
Steyaert e.a. 2009 J. Steyaert e.a., Paritair overleg in de onderneming, Mechelen: Kluwer 2009.
Treub 1922 Treub, ‘Politiek economische bond’, De Hollandsche Revue (27) 1922, p.22.
65
Vink & Van het Kaar 2013 F.W.H. Vink & R.H. van het Kaar, Inzicht in de ondernemingsraad. Een toelichting bij de wet op de ondernemingsraden, Den Haag: Sdu Uitgevers 2012.
Wissema & Bouts & Rutgers 1996 J.G. Wissema & W.M.G. Bouts & B. Rutgers, Medezeggenschap op maat. Van toetsende naar interactieve medezeggenschap, Den Haag: Vuga 1996.
Zevenhuijzen 2013 P.W. Zevenhuijzen (red.), Inzicht in de OR praktijkboek. Leidraad voor het OR-werk, Den Haag: Sdu Uitgevers 2012.
adviezen en onderzoeken
SER-advies 1968 Advies inzake uitbreiding bevoegdheden ondernemingsraden (advies van 22 november 1968, SER 1968/13), Den Haag: SER 1968.
SER-advies 1975 Advies over taak, samenstelling en bevoegdheden van ondernemingsraden (advies van 17 oktober 1975, SER 1975/14), Den Haag: SER 1975.
SER-advies 1976 Advies inzake de verstrekking door de ondernemer van informatie aan de ondernemingsraad (advies van 15 oktober 1976, SER 1976/20), Den Haag: SER 1976.
SER-advies 1992 Knelpunten Wet op de ondernemingsraden (advies van 15 mei 1992, SER 1992/07), Den Haag: SER 1992.
66
Van der Aalst & van Ewijk & van der Veen 2004 M. van der Aalst & J. van Ewijk & M. van der Veen, Monitor Medezeggenschap Trendrapport 2000-2003. Eindrapport. Een onderzoek in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Leiden 2004.
Van der Heijden & Doup 1991 P.F. van der Heijden & A.C.B.W. Doup, Medezeggenschap per convenant, Den Haag: SDU Juridische en Fiscale Uitgeverij 1991.
Van Houten-Pilkes & Snel 2013 S. van Houten-Pilkes MMO & J. Snel, Preforma’s onderzoek OR Insight 2012-2013. Het grootste onderzoek naar de stand van de medezeggenschap in Nederland, Den Haag: Preforma Uitgeverij 2013.
Verdam 1965 P.J. Verdam, Herziening van het ondernemingsrecht. Rapport door de Commissie ingesteld bij beschikking van de Minister van Justitie van 8 april 1960, Den Haag: 1965.
Versteeg 1986 F. Versteeg, Onderzoek naar afspraken tussen Ondernemingsraad en bestuurder. Rapport van het onderzoek verricht door het Advies- en Trainingsinstituut voor Medezeggenschap (ATIM), Utrecht 1986,
67
Jurisprudentielijst HvJ EG 29 maart 2001, nr. C-62/99, JAR 2001/83 (Bofrost).
HvJ EG 10 september 2009, nr. C-44/08, 2009 I-08163 (Akavan Erityisalojen Keskusliitto AEK ry e.a. tegen Fujitsu Siemens Computers Oy).
HR 17 juli 1982, NJ 1983/35, AA 1983, p. 382 (Enka).
HR 17 maart 1993, NJ 1993, 366 (Barracuda).
Minister SZW 16 januari 1990 ROR 1990/16. Hof ’s-Hertogenbosch 18 juli 2012, JAR 2012/226 (zaaknr. HV 200.103.257 OR Mercedes Benz tegen Mercedes Benz).
Ktr. Rotterdam, 24 november 1995, JAR 1996/4, ROR 1996/10 (OR van Stichting Samenwerkende Havenbedrijven Rotterdam tegen Stichting Samenwerkende Havenbedrijven Rotterdam).
RvS 18 februari 1982, Rechtspraak medezeggenschap II, 74 (Weergave uitspraak van Sprengers in T&C Arbeidsrecht, Kluwer 2010, p. 458).
Cour de Versailles (Frankrijk) 7 mei 1997, Renault-Vilvoorde.
68
Bijlage 1
Vragenlijsten voor mijn aanbeveling aan de ondernemer en de ondernemingsraad binnen één onderneming
Vragen voor de OR
Welke taken hebben jullie jezelf opgelegd op grond van de wet en de cao? ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………
Artikel 31 lid 1 WOR: De ondernemer is verplicht desgevraagd aan de ondernemingsraad en aan de commissies van die raad tijdig alle inlichtingen en gegevens te verstrekken die deze voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze nodig hebben. De inlichtingen en gegevens worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.
Op grond van artikel 31 lid 1 WOR beschikt de OR over het actieve informatierecht.
1. Maken jullie gebruik van het actieve informatierecht op grond van artikel 31 lid 1 van de WOR? Ja/nee Zo ja, hoe vaak maken jullie gebruik van het actieve informatierecht? O zelden O soms O vaak O geen mening Zo nee, waarom maken jullie geen gebruik van het actieve informatierecht? ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… …………………………………….……………………………………
1
2. Heeft de OR met de ondernemer afspraken gemaakt over de invulling van de begrippen die in het actieve informatierecht genoemd worden?253 Ja/nee Zo ja, welke afspraken zijn er gemaakt? ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… In welke vorm zijn de afspraken gemaakt?254 (aankruisen, meerdere mogelijkheden zijn toegestaan) O schriftelijk, als aanhangsel bij het OR-reglement O schriftelijk, in de vorm van een overeenkomst tussen de OR en bestuurder O schriftelijk, op een andere manier namelijk …………………… O mondeling 3. Wanneer zijn de afspraken tussen de OR en de ondernemer gemaakt?255 O bij aanvang van de zittingsperiode O gedurende de zittingsperiode 4. Hoe zijn de afspraken tot stand gekomen? 256 O op initiatief van de ondernemer O op initiatief van de OR O een combinatie van beide
253
Gebaseerd op vraag 31 uit het ATIM onderzoek. De vragen uit het ATIM onderzoek heb ik met toestemming overgenomen van het ATIM Instituut zelf, aangezien ik de vragen niet kon vinden in de literatuur. De stukken van het ATIM onderzoek heb ik thuis in bewaring. Zie paragraaf 7.3. 254 Gebaseerd op vraag 36 uit het ATIM onderzoek. 255 Gebaseerd op vraag 37 uit het ATIM onderzoek. 256 Gebaseerd op vraag 38 uit het ATIM onderzoek.
2
5. Hoe waardeert de OR de gemaakte afspraken?257 O niet wenselijk O wenselijk O zeer wenselijk O geen mening
6. In hoeverre zijn de gemaakte afspraken van invloed op het overleg tussen de OR en de ondernemer?258 O niet van invloed O het overleg wordt vergemakkelijkt O het overleg wordt bemoeilijkt O geen mening 7. Wat denkt de OR van het maken van verdere afspraken in de toekomst?259 O niet wenselijk O wenselijk O zeer wenselijk O geen mening 8. Wat verstaat de OR onder het begrip ‘tijdig’ vermeldt in artikel 31 lid 1 WOR? ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
9. Is de OR van mening dat de ondernemer opgevraagde informatie op grond van het actieve informatierecht ‘tijdig’ verstrekt? Ja/nee, toelichten a.u.b.……………………………………………………………………...................... ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………
257
Gebaseerd op vraag 39 uit het ATIM onderzoek. Gebaseerd op vraag 41 van het ATIM onderzoek. 259 Gebaseerd op vraag 44 van het ATIM onderzoek. 258
3
10. Wordt dit ook teruggekoppeld aan de ondernemer, zodat hij weet dat de OR van mening is dat de informatie (niet) tijdig wordt verstrekt? Ja/nee Motiveren a.u.b. ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
11. Heeft de OR suggesties over hoe het gebruik van het actieve informatierecht bevorderd kan worden? ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
4
Vragen aan de ondernemer
1. Welke taken heeft de OR in uw onderneming? …………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
Artikel 31 lid 1 WOR: De ondernemer is verplicht desgevraagd aan de ondernemingsraad en aan de commissies van die raad tijdig alle inlichtingen en gegevens te verstrekken die deze voor de vervulling van hun taak redelijkerwijze nodig hebben. De inlichtingen en gegevens worden desgevraagd schriftelijk verstrekt.
Op grond van artikel 31 lid 1 WOR heeft de OR het actieve informatierecht.
2. Maakt de OR gebruik van het actieve informatierecht op grond van artikel 31 lid 1 van de WOR? Ja/nee
Zo ja, hoe vaak maakt de OR gebruik van het actieve informatierecht? O zelden O soms O vaak O geen mening
Zo nee, waarom maakt jullie OR geen gebruik van het actieve informatierecht? ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
3. Heeft u met de OR afspraken gemaakt over de invulling van de begrippen die in het actieve informatierecht genoemd worden? Ja/nee
5
Zo ja, welke afspraken zijn er gemaakt? ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… Zo nee, waarom zijn er geen afspraken gemaakt over de invulling van het actieve informatierecht? ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
4. In welke vorm zijn de afspraken gemaakt? (aankruisen, meerdere mogelijkheden zijn toegestaan) O schriftelijk, als aanhangsel bij het OR-reglement O schriftelijk, in de vorm van een overeenkomst tussen de OR en bestuurder O schriftelijk, op een andere manier namelijk …………………… O mondeling
5. Wanneer zijn de afspraken tussen u en de OR gemaakt? O bij aanvang van de zittingsperiode van de OR O gedurende de zittingsperiode van de OR
6. Hoe zijn de afspraken tot stand gekomen? O op initiatief van de ondernemer O op initiatief van de OR O een combinatie van beide
7. Hoe waardeert u de gemaakte afspraken? O niet wenselijk O wenselijk O zeer wenselijk O geen mening
6
8. In hoeverre zijn de gemaakte afspraken van invloed op het overleg tussen u en de OR?
O niet van invloed O het overleg wordt vergemakkelijkt O het overleg wordt bemoeilijkt O geen mening 9. Wat denkt u van het maken van verdere afspraken in de toekomst?260 O niet wenselijk O wenselijk O zeer wenselijk O geen mening 10. Wat verstaat u onder het begrip ‘tijdig’ vermeldt in artikel 31 lid 1 WOR? …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………
11. Bent u van mening dat u de opgevraagde informatie door de OR op grond van het actieve informatierecht ‘tijdig’ verstrekt? Ja/nee, toelichten a.u.b. ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… Koppelt u dit ook terug aan de OR, zodat de OR weet wat u verstaat onder het (niet) tijdig verstrekken van informatie? Ja/nee
260
Gebaseerd op vraag 45 van het ATIM onderzoek.
7
Motiveren a.u.b. ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………
12. Wat is uw mening over de bevoegdheid van de OR van het actieve informatierecht? …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………
13. Heeft u suggesties voor de OR in uw onderneming voor de bevoegdheid van de OR inzake het gebruik van het actieve informatierecht? …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………
8
Bijlage 2
Voorbeeld van artikelen over het actieve informatierecht van artikel 31 lid 1 WOR die kunnen worden opgenomen in een ondernemingsovereenkomst.
De artikelen opgenomen in deze bijlage betreffen voorstellen voor artikelen over het actieve informatierecht van artikel 31 lid 1 WOR die kunnen worden opgenomen in een ondernemingsovereenkomst. De voorstellen kunnen als referentie ofwel uitgangspunt worden gebruikt door de ondernemer en de OR om tot een eigen ondernemingsovereenkomst te komen. Ik ben tot dit voorbeeld gekomen door de vangnetregeling opgenomen in de Wet EOR.261
Artikel X: Onder de term ‘desgevraagd’ uit artikel 31 lid 1 WOR verstaan partijen het verzoek van de OR of de commissies van die raad aan de ondernemer om inlichtingen en gegevens te verstrekken die de OR nodig hebben voor de vervulling van hun taak. De OR kan het verzoek mondeling dan wel schriftelijk richten aan de ondernemer, zoals opgenomen in genoemd artikel.
Artikel XX: Onder de term ‘tijdig’ uit artikel 31 lid 1 WOR verstaan partijen dat de ondernemer de gevraagde inlichtingen en gegevens binnen X dagen/weken, nadat de ondernemer het verzoek van OR of de commissies van die raad mondeling dan wel schriftelijk, heeft ontvangen levert aan de OR. Indien de ondernemer niet in staat is om binnen X dagen/weken nadat de ondernemer het verzoek van de OR of de commissies van die raad heeft ontvangen de gevraagde informatie te leveren, zal er een dialoog dienen plaats te vinden tussen de OR of de commissies van die raad en de ondernemer om te proberen om een afspraak te maken over de termijn waarbinnen de ondernemer de gevraagde informatie alsnog zal leveren aan de OR. Indien de dialoog tussen de ondernemer en de OR niets heeft opgeleverd kan de ondernemer of de OR een derde inschakelen. De derde zal tot taak krijgen om alsnog te proberen om 261
Zie paragraaf 6.2.
9
ervoor te zorgen dat er wordt afgesproken wanneer er sprake is van een ‘tijdige’ verstrekking van de desgevraagde inlichtingen en gegevens van de ondernemer aan de OR die de OR voor de vervulling van hun taak redelijkerwijs nodig heeft. Voordat een eventuele derde wordt ingeschakeld zal de ondernemer of de OR de andere partij hieromtrent geïnformeerd worden door de ondernemer en/of de OR die de derde wenst in te schakelen.
Artikel XXX: Onder de term ‘voor de vervulling van hun taak’ uit artikel 31 lid 1 WOR verstaan partijen de taak die de OR heeft opgenomen in haar OR-reglement, de gezamenlijke ondernemingsovereenkomst tussen de ondernemer en de OR met inachtneming van de wettelijke taak van de OR. Voor de taak van de OR wordt onder andere verwezen naar de artikelen 23, 24, 25, 27, 28, 29, 30 en 32 van de WOR.262
Artikel XXXX: Onder de term ‘redelijkerwijs nodig hebben’ uit artikel 31 lid 1 WOR verstaan partijen de motivering waarom de inlichtingen en/of gegevens bij de ondernemer worden opgevraagd. Bij een verzoek om informatie aan de ondernemer op grond van artikel 31 lid 1 WOR zal de OR mondeling of schriftelijk motiveren waarom de OR of de commissie van die raad van mening is dat de opgevraagde inlichtingen en gegevens nodig zijn om de taak te kunnen uitoefenen. Vervolgens zal de ondernemer de inlichtingen en/of gegevens verstreken indien de ondernemer tevens van mening dat het redelijk is dat er om de inlichtingen en/of gegevens wordt verzocht door de OR. Indien er onenigheid bestaat tussen de ondernemer en de OR of er sprake is van inlichtingen en/of gegevens die redelijkerwijs nodig zijn, kunnen partijen een derde inschakelen met als taak om te adviseren of de gevraagde inlichtingen en/of gegevens redelijkerwijs nodig zijn. Voordat een eventuele derde wordt ingeschakeld zal de andere partij hieromtrent geïnformeerd worden door de partij die de derde wenst in te schakelen.
262
De artikelen 23, 24, 25, 27, 28, 29, 30 en 32 van de WOR zijn te raadplegen via: http://wetten.overheid.nl/BWBR0002747/geldigheidsdatum_19-01-2014, geraadpleegd op 19 januari 2014.
10
Artikel XXXXX: Onder de term ‘informatieverstrekking’263 verstaan partijen, na een gezamenlijke invulling door de ondernemer en de OR, het verstrekken van gegevens en inlichtingen door de ondernemer aan de OR of de commissie van die raad, op een zodanig tijdstip264, op een zodanige wijze en met een zodanige inhoud dat werknemersvertegenwoordigers in staat zijn zich een grondig oordeel te kunnen vormen over de gevolgen en, desgewenst, raadpleging met de ondernemer kunnen voorbereiden.
Artikel XXXXXX: Onder de term ‘raadpleging’265 verstaan partijen, na een gezamenlijke invulling door de ondernemer en de OR, het instellen van een dialoog en de uitwisseling van standpunten over voorgestelde maatregelen tussen de ondernemer en de OR of de commissie van die raad op een zodanig tijdstip266, op een zodanige wijze en met een zodanige inhoud dat de OR in staat is op basis van de verstrekte informatie over de voorgestelde maatregelen binnen een redelijke termijn advies uit te brengen, waarmee rekening kan worden gehouden bij het nemen van het besluit.
263
Zie artikel 1 sub 1 g van de Wet EOR voor de definitie van de term ‘informatieverstrekking’. Zie artikel XX van het voorbeeld van de ondernemingsovereenkomst voor de term ‘tijdig’. 265 Zie artikel 1 sub 1 h van de Wet EOR voor de definitie van de term ‘raadpleging’. 266 Zie artikel XX van het voorbeeld van een artikel in de ondernemingsovereenkomst over de term ‘tijdig’. 264
11