Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
5. Milieuonderzoek 5.1 Geluid 5.1.1
Wegverkeerslawaai
Wettelijk kader Ter bepaling van de geluidsbelasting dient op grond van artikel 74 Wgh iedere weg in beschouwing te worden genomen tenzij deze binnen een woonerf gelegen is of voor de weg een maximum rijsnelheid van 30 km/uur geldt. De te beschouwen wegen hebben een zone. Dit is een aandachtsgebied waarbinnen een akoestisch onderzoek dient plaats te vinden. Op grond van artikel 82 Wgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen 48 dB. Op grond van artikel 83 lid 1, 2 en 4 Wgh kan een hogere waarde worden vastgesteld dan de in artikel 82 Wgh genoemde 48 dB. Voor buitenstedelijk gebied bedraagt deze waarde ten hoogste 53 dB en voor binnenstedelijk gebied bedraagt deze waarde ten hoogste 58 dB (op grond van artikel 83 lid 1 Wgh). Voor nieuw te bouwen woningen in binnenstedelijk gebied bij een bestaande weg bedraagt deze waarde ten hoogste 63 dB (op grond van artikel 83 lid 2 Wgh). Bij de realisatie van een agrarische bedrijfswoning in buitenstedelijk gebied bedraagt deze waarde ten hoogste 58 dB (op grond van artikel 83 lid 4 Wgh). Alvorens aan bovenstaande waarden wordt getoetst, mag op grond van artikel 110g Wgh jo artikel 3.6 van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2006 een factor van de berekende waarde worden afgetrokken: 2 dB voor wegen waarvan de representatief te achten snelheid van lichte motorvoertuigen 70 km/uur of meer bedraagt en 5 dB voor de overige wegen. Onderzoeksresultaten en conclusie Binnen het plangebied Nieuwe Midden treedt voor wat betreft het geluidsniveau van de meeste wegen nagenoeg geen verschil tussen de huidige en toekomstige situatie op. De geluidssituatie ter hoogte van een gedeelte van de Bredeweg en ter hoogte van de Zuidelijke Dwarsweg lijkt in de toekomstige situatie iets te verbeteren. De geluidssituatie ter hoogte van de Knibbelweg lijkt in de toekomstige situatie iets te verslechteren. De geluidssituatie levert geen beperkingen op voor de beoogde ontwikkelingen in het plangebied omdat deze geen geluidgevoelige bestemmingen betreffen. Wel zijn binnen het plangebied 2 woningen gelegen die zijn opgenomen op de A- en B-lijst en de lijsten voor de eindmelding wegverkeerslawaai. Bij eventuele reconstructie van wegen dienen deze woningen die langs de te reconstrueren weg zijn gelegen, te worden gesaneerd. Derhalve dient nog onderzocht te worden of er te reconstrueren wegen in het plangebied aanwezig zijn. Dit dient bij de verdere uitwerking/ wijziging te worden onderzocht.
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
43
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
geluidscontouren railverkeerslawaai Het Nieuwe Midden toekomstige situatie (bron: Milieudienst Midden-Holland)
5.1.2 Spoorweglawaai Wettelijk kader Bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan dient op grond van artikel 4.1 van het Besluit geluidhinder (Bgh) iedere spoorlijn in beschouwing te worden genomen ter bepaling van de geluidsbelasting. Deze spoorwegen hebben een door de Minister vastgestelde zone, volgens artikel 1 van de Wet geluidhinder. Deze zone is weergegeven op een krachtens artikel1.3 en 1.4 van het Besluit geluidhinder (Bgh) vastgestelde kaart. Binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Op grond van artikel 4.9 lid 1 Bgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai op de gevels van woningen 55 dB. Op grond van artikel 4.10 Bgh kan voor woningen een hogere waarde worden vastgesteld van ten hoogste 68 dB. Op grond van artikel 4.9 lid 2 Bgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde voor spoorweglawaai op de gevels van andere geluidsgevoelige gebouwen 53 dB. Op grond van artikel 4.11 Bgh kan voor andere geluidsgevoelige gebouwen een hogere waarde worden vastgesteld van ten hoogste 68 dB. Op grond van artikel 4.9 lid 3 Bgh bedraagt de voorkeursgrenswaarde aan de grens van geluidsgevoelige terreinen 55 dB. Op grond van artikel 4.12 Bgh kan aan de grens van geluidsgevoelige terreinen een hogere waarde worden vastgesteld van ten hoogste 68 dB. Onderzoeksresultaten en conclusie Uit de gegevens blijkt dat de voorkeursgrenswaarde wordt overschreden tot op een afstand van ruim 300 meter vanaf de spoorlijn. De geluidssituatie levert geen beperkingen op voor de beoogde ontwikkelingen in het plangebied omdat deze geen geluidgevoelige bestemmingen betreffen. Wel zijn binnen het plangebied 9 woningen gelegen die zijn opgenomen op de raillijst en de lijsten voor de eindmelding railverkeerslawaai. Bij eventuele reconstructie van spoorwegen dienen deze woningen die langs de te reconstrueren spoorweg zijn gelegen, te worden gesaneerd.
44
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
5.1.3 Industrielawaai Wettelijk kader Binnen Zuidplaspolder en aangrenzend aan het plangebied van Het Nieuwe Midden is het bedrijventerrein Distripark Doelwijk gelegen. Voor dit bedrijventerrein is door de gemeente Waddinxveen een geluidsbeheersplan vastgesteld op 20 juni 2006. Doel van dit geluidsbeheersplan is om de bedrijven het recht te geven op een bepaalde geluidsemissie en om de hinder voor de omwonenden zoveel mogelijk te beperken. Hiervoor is per kavel een emissiekental (geluidsuitstraling per m2) vastgesteld en wordt de geluidsbelasting van alle bedrijven tezamen getoetst aan de norm van 55 dB(A) die geldt op de gevel van de omliggende woningen. Het emissiekental en de norm is vastgesteld in het geluidsbeheersplan. Voor eventuele nieuwe woningen wordt uitgegaan van de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A)-etmaalwaarde ten gevolge van industrielawaai. Onderzoeksresultaten en conclusie Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat vanaf een afstand van maximaal 250 meter van Distripark aan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wordt voldaan. De maximale grenswaarde wordt in het uiterste oostelijke deel van het plangebied overschreden. Het noordelijk deel van het plangebied ondervindt naast een geluidsbelasting vanwege industrielawaai ook een hoge geluidsbelasting vanwege weg- en railverkeerslawaai. Dit deel van het plangebied nabij de rijksweg A12, Bredeweg, spoorlijn en Distripark Doelwijk is een cumulatief zwaar geluidsbelast gebied. De geluidssituatie levert echter geen beperkingen op voor de beoogde ontwikkelingen in het plangebied omdat deze geen geluidgevoelige bestemmingen betreffen. Wel wordt geadviseerd om tijdens de uitwerkingsfase voor de bedrijvigheid binnen het plantagekwadrant onderzoek te verrichten naar het gecumuleerde geluid ten gevolge van deze bedrijven ter hoogte van de nabijgelegen woningen (aan de Bredeweg). Voor Distripark is thans een akoestisch beheersplan van kracht waarmee een gecumuleerde geluidbelasting ten gevolge van alle bedrijven tezamen gewaarborgd wordt. Voor de bedrijvigheid binnen het plantagekwadrant kan overwogen worden op eenzelfde wijze het geluid te beheersen. 5.2 Luchtkwaliteit Wettelijk kader De kwaliteit van de buitenlucht moet voldoen aan de kwaliteitseisen die zijn gesteld in Titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). De normen zijn gebaseerd op de Europese Richtlijn luchtkwaliteit. De luchtkwaliteit wordt getoetst aan de hand van grenswaarden voor een aantal luchtverontreinigende stoffen. De meest kritische stoffen ten gevolge van het verkeer zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Daarom is dit onderzoek gericht op deze twee stoffen. In bovenstaande tabel zijn deze grenswaarden opgenomen. Op 15 november 2007 is Titel 5.2 van de Wet milieubeheer in werking getreden. In artikel 5.19 wordt gesteld: “Bij het vaststellen van het kwaliteitsniveau, …, worden concentraties van zwevende deeltjes (PM10), die veroorzaakt worden door natuurverschijnselen, buiten beschouwing gelaten.” De hoogte van deze aftrek van zeezout is vastgelegd in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007. Ze omvat een vaste aftrek van 6 dagen voor het aantal dagen dat de 24-uurs-norm mag worden overschreden en een plaatsafhankelijke correctie op de jaargemiddelde norm die varieert van 3 tot 7 μg/m3. Voor Gouda bedraagt deze aftrek 5 μg/ m3. In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is gesteld dat bestuursorganen bevoegdheden (zoals bedoeld in artikel 5.16, tweede lid) kunnen uitoefenen als OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
45
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
tabel grenswaarden luchtkwaliteit (bron: Milieudienst Midden-Holland)
aannemelijk is gemaakt dat één van de volgende situaties van toepassing is: de luchtkwaliteit verbetert per saldo of blijft ten minste gelijk; de uitoefening draagt niet in betekenende mate (NIBM) bij aan de concentratie van relevante stoffen in de buitenlucht. In de periode tot de vaststelling van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (naar verwachting begin 2009) is een project een NIBM-project als de toename van de concentraties in de buitenlucht van zowel PM10 als NO2 door een project de 1%-grens niet overschrijdt. De 1%-grens is een toename van maximaal 0,4 μg/m3 voor de jaargemiddelden PM10 en NO2; die uitoefening niet leidt tot het overschrijden van een grenswaarde. In deze paragraaf worden de onderzoeksgegevens gepresenteerd zoals deze zijn opgenomen in het onderzoeksrapport aangaande de luchtkwaliteit in de MER studie naar de regionale infrastructuur na ontwikkeling van de Zuidplaspolder (kenmerk C1490-01.001-02 d.d. december 2008). In dit onderzoek is voor de jaren 2015 en 2020 uitgegaan van berekende verkeersintensiteiten ten gevolge van de ontwikkelingen binnen de Zuidplaspolder. In deze ontwikkelingen zijn onder meer de ontwikkelingen van kantoren en bedrijvigheid binnen Nieuwe Midden (nabij de A12 afslag Zevenhuizen) opgenomen. Voor PM10 gelden twee grenswaarden: een jaargemiddelde van 40 µg/m3 en een grenswaarde van 35 dagen toelaatbare overschrijding van een daggemiddelde waarde van 50 µg/m3. Gezien de vaste relatie tussen de jaargemiddelde grenswaarde en het aantal daggemiddelde overschrijdingsdagen is vast te stellen bij welke jaargemiddelde concentratie nog net voldaan wordt aan het aantal toelaatbare overschrijdingsdagen. Uit berekening blijkt dat bij een jaargemiddelde concentratie van 32,5 µg/m3 nèt voldaan wordt aan het aantal toelaatbare overschrijdingsdagen. Aldus wordt in dit onderzoek uitsluitend getoetst aan een jaargemiddelde concentratie van 32,5 µg/m3. Onderzoeksresultaten en conclusie Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat binnen het bestemmingsplangebied Nieuwe Midden de concentraties NO2 en PM10 het hoogste zijn nabij de rijksweg A12. In de rekenresultaten is voor 2015 en 2020 uitgegaan van de geprojecteerde ontwikkeling van de Zuidplaspolder. In deze ontwikkelingen zijn tevens de geprojecteerde kantoren binnen Nieuwe Midden nabij de A12 meegenomen. NO2 In 2009 is de berekende concentratie NO2 binnen Nieuwe Midden ter hoogte van de A12 ten hoogste circa 38 µg/m3. In de overige beschouwde jaren zijn de berekende concentraties lager dan in 2009. Aldus wordt binnen het plangebied voldaan aan de grenswaarde van 40 µg/m3 voor NO2 in alle beschouwde jaren. PM10 In 2009 bedraagt de jaargemiddelde concentratie PM10 binnen Nieuwe Midden ten hoogste circa 29 µg/m3. In de overige beschouwde jaren zijn de berekende concentraties lager dan in 2009. Hiermee wordt aldus voldaan aan de grenswaarden voor PM10. 46
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
5.3 Externe veiligheid (EV) 5.3.1 Inleiding De invloedszone van transportactiviteiten met gevaarlijke stoffen langs en door het plan Zuidplaspolder ligt deels over de gebiedsbestemmingen van het plan. Op grond van de circulaire Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen (verder afgekort als RVGS) is een beoordeling van het bestemmingsplan op het aspect EV in dat geval nodig. Hierbij zijn twee verschillende risico’s aan de orde, die elk op zichzelf staand beoordeeld moeten worden. 1. De beoordeling van het basisbeschermingsniveau van de individuele burger; 2. De beoordeling van de kans op een ramp, waarbij de ramp is uitgedrukt als een groep burgers die als direct gevolg van een ongeluk komen te overlijden. ad. 1 Het basisbeschermingsniveau van de individuele burger wordt gebaseerd op het zogeheten
. Dit risico drukt de overlijdenskans uit die op een bepaalde afstand van de risicobron aanwezig is. Het plaatsgebonden risico is daarom ruimtelijk weer te geven op een kaart. De overlijdenskans wordt gebaseerd op de aanname van de permanente aanwezigheid van een volledig onbeschermd persoon op de beschouwde afstand. De berekende kans wordt gebaseerd op een periode van een jaar. Conform de circulaire RVGS mogen kwetsbare objecten niet binnen een afstand gerealiseerd worden waarop het plaatsgebonden risico de waarde 10-6 bereikt. Het plaatsgebonden risico fungeert dus als een minimaal aan te houden risicoafstand tot de risicobron. De figuur hierna visualiseert voorgaande aan de hand van een buisleiding als voorbeeld van een transportroute. Niet elke transportroute heeft een plaatsgebonden risico die de waarde 10-6 bereikt. Dat hangt af van onder andere het aantal voertuigen dat over de route gaat, of bij buisleidingen hoe diep zij onder de grond liggen. Deze en nog andere veiligheidsaspecten die van invloed zijn op de kans dat er een ongeluk plaatsvindt op een transportroute met een gevaarlijke stof vormen de van de transportroute. De inherente veiligheid heeft betrekking op de veiligheidsmaatregelen van de risicobron zelf. Ruimtelijke maatregelen om het risico te verkleinen maken dus geen deel uit van de inherente veiligheid. Deze zijn op te vatten als extra veiligheidsmaatregelen.
Woorden die tussen < en > zijn geplaatst worden in de begrippenlijst die als bijlage 1 bij de toelichting is bijgevoegd verklaard.
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
47
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
48
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
ad. 2 De beoordeling van de kans op een ramp is gebaseerd op het zogeheten < groepsrisico>. Dit risico drukt de kans uit dat een groep burgers in één keer komt te overlijden als direct gevolg van een zwaar ongeval op de transportroute. Er wordt van een groepsrisico gesproken als de groepsomvang groter is dan 10 doden. Het groepsrisico dient te worden verantwoord op de aanvaardbaarheid. Daar bebouwing buiten de afstand waarop het plaatsgebonden risico de waarde 10-6 heeft is toegestaan, maar wel binnen de van de transportroute kan worden gerealiseerd bestaat er in dat geval een groepsrisico. Voor het groepsrisico zijn in de wetgeving geen grens- of richtwaarden opgenomen. Er geldt een vastgelegde verantwoordingsplicht van het groepsrisico. Onderdeel van deze verantwoording groepsrisico is een beoordeling van de kansen op verschillende mogelijke aantallen doden (dit is afhankelijk van de aard en omvang van het zware ongeval dat kan variëren). Deze beoordeling dient plaats te vinden door het groepsrisico te vergelijken met de zogeheten oriëntatiewaarde. De oriëntatiewaarde is de kans gerelateerd aan een bepaald aantal doden (zie figuur 1). Deze kans zou bij voorkeur niet moeten worden overschreden door het groepsrisico. De oriëntatiewaarde heet een buitenwettelijke norm te zijn. De verantwoording groepsrisico richt zich op de beoordeling of er extra risicobeperkende maatregelen nodig zijn in de omgeving of eventueel, en voor zover mogelijk, aan de transportroute. Dat wil zeggen dat het gaat om maatregelen naast de al aanwezige inherente veiligheid van het transportsysteem. Bij deze beoordeling wordt gebruik gemaakt van de oriëntatiewaarde. Afhankelijk van de hoogte van het groepsrisico in vergelijking met de oriëntatiewaarde doet zich de noodzaak al dan niet voor van extra risicobeperkende maatregelen. Het bevoegd gezag dient een bewuste afweging te maken van de risico’s, de kosten en mogelijkheden van risicobeperking en de maatschappelijke gewenstheid en voordelen van het bestemmingsplan. Aan deze afweging stelt de circulaire RVGS een aantal eisen. In de motivering bij het betrokken besluit moeten de volgende gegevens worden opgenomen: a. het groepsrisico; b. het eerder vastgestelde groepsrisico, indien van toepassing; c. een aanduiding van het invloedsgebied, de aanwezige dichtheid van personen en die in de toekomst; redelijkerwijs voorzienbare dichtheid per ha in dit invloedsgebied; d. een aanduiding van de redelijkerwijs voorzienbare vervoerstromen in de toekomst (periode van 10 jaar) met in begrip van een aanduiding van de invloed daarvan op het groepsrisico; e. de bijdrage op hoofdlijnen van de aanwezige en van de redelijkerwijs voorzienbare (periode van 10 jaar) toekomstige (beperkt) kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico; f. de mogelijkheden tot beperking van het groepsrisico, zowel nu als in de toekomst (periode van 10 jaar), met betrekking tot het vervoer en de ruimtelijke ontwikkelingen en de voor- en nadelen hiervan; g. de mogelijkheden van de voorbereiding op de bestrijding van en de beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval als bedoeld in artikel 1 van de Wet rampen en zware ongevallen; h. de mogelijkheden voor personen die zich bevinden in het invloedsgebeid van de route of het tracé om zich in veiligheid te brengen indien zich een ramp of zwaar ongeval voordoet.
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
49
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
Weg Spoor Buisleiding LPG-tankstation Opslag Kaart 1 Overzicht transport weg, spoor en aardgasleidingen en Bevi-inrichtingen (bron: Milieudienst Midden-Holland)
Kaart 2 Toekomstige wegenstructuur In plangebieden van de Zuidplas (bron: Milieudienst Midden-Holland)
50
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
De risicobronnen in het plangebied zijn transportactiviteiten met gevaarlijke stoffen (weg, spoor en buisleidingen) en bedrijven met gevaarlijke stoffen. De veiligheidsparagraaf is beperkt tot de bedrijven die door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zijn aangewezen. De risico’s die deze bedrijven voor de omgeving hebben moeten worden getoetst en verantwoord op hun aanvaardbaarheid. De voor de externe veiligheid van belang zijnde huidige transportrisicobronnen zijn weergegeven op kaart 1. De toekomstige wegenstructuur is weergegeven op kaart 2. 5.3.2
Wegtransport
Plaatsgebonden risico Geen van de transportstromen van gevaarlijke stoffen over de weg leidt tot een plaatsgebonden risico 10-6. Ten aanzien van de wegen in het plangebied zijn geen ruimtelijke beperkingen voor de bestemming van woongebieden of andere gebiedsfuncties waar de realisatie van kwetsbare objecten mogelijk is. Het basisbeschermingsniveau voor de individuele burger tegen de aanwezige risico’s is voldoende op basis van de reeds aanwezige inherente veiligheid. Groepsrisico a. het nieuwe groepsrisico, b het bestaande groepsrisico De bestaande situatie van het groepsrisico is berekend en vergeleken met de verandering van het groepsrisico door het bestemmingsplan Het Nieuwe Midden. Op kaart 3 zijn zowel de bestaande groepsrisicosituatie als de nieuwe groepsrisicosituatie weergegeven. Heeft de weg de kleur groen dan is het groepsrisico kleiner is dan 0.1 x de oriëntatiewaarde. Er verandert in dit opzicht dus niets. De kansen op een zwaar ongeval blijven daarmee voldoende klein om ze acceptabel te achten. Groepsrisico’s onder dit niveau worden in de praktijk voldoende beperkt geacht om geen extra veiligheidsmaatregelen te treffen, boven de inherente veiligheid van de risicobronnen zelf. Het advies van de Regionale brandweer (of Veiligheidsregio) voor eventuele extra veiligheidsmaatregelen, dat in dit kader wordt gegeven, kan wel extra veiligheidsmaatregelen betreffen voor de bestrijding en beperking van de gevolgen van een zwaar ongeval of ramp. Hierbij speelt, blijkens de praktijk, de hoogte van het groepsrisico ten opzichte van de oriëntatiewaarde geen leidende rol. Het groepsrisico is bepaald op basis van het globale inzicht dat het bestemmingsplan biedt in de te verwachten dichtheid van personen in de verschillende deelgebieden. c. aanwezigheid personen in het invloedsgebied De aanwezigheid van de personen in het invloedsgebied is bepaald op basis van het bestemmingsplan. Dit gegeven is dus indicatief van aard. In tabel 1 zijn de aanwezigen binnen het invloedsgebied aangegeven. Het groepsrisico is berekend op basis van deze cijfers. Volk_ID
Deelgebied
Omschrijving
7 8
Het Nieuwe Midden Het Nieuwe Midden
Het Nieuwe Midden Het Nieuwe Midden
Personen totaal in plangebied Dag Nacht 223
0
Personen in zone 200 m langs de weg Dag Nacht 194
0
385
0
167
0
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
51
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
Kaart 3 Overzicht groepsrisico wegtransport: situatie bestaand en op basis van bestemmingsplannen (situatie toekomstig) (bron: Milieudienst Midden-Holland)
Kaart 4 Invloedsgebieden weg (blauwe lijn) en spoor (oranje lijn) met gebieden bestemd voor bedrijven, woningbouw en agrarische activiteiten.(bron: Milieudienst Midden-Holland)
52
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
9 27
Het Nieuwe Midden Het Nieuwe Midden
Het Nieuwe Midden Het Nieuwe Midden
Totaal
302
0
302
0
223
0
221
0
1133
0
884
0
Tabel 1. Overzicht van aanwezigheid personen in plangebied (totaal kolommen 4 en 5) en binnen 200 meter van de weg (kolommen 6 en 7)
d. Toekomstige vervoersstromen De prognose voor de toekomstige ontwikkeling van het wegtransport van gevaarlijke stoffen is gebaseerd op de “Toekomstverkenning vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg 2007” van het Ministerie van V&W, Rijkswaterstaat, Kennisinstituut voor Mobiliteit. Het blijkt dat het transport van LPG landelijk gezien geen toename zal vertonen tot 2020. Deze stof is bepalend voor het groepsrisico. Door het verdwijnen of oprichten van LPG-tankstations in de omgeving van het bestemmingsplan kan het transport van LPG veranderen. Verwacht mag worden dat dit niet zal leiden tot significante wijzigingen van het groepsrisico langs de betreffende weg(en). e. Bijdrage op hoofdlijnen van de aanwezige en van de redelijkerwijs voorzienbare toekomstige kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico De aanwezige kwetsbare objecten binnen het plangebied dragen niet merkbaar bij aan de hoogte van het groepsrisico. Dat is het gevolg van de afwezigheid van kwetsbare objecten binnen de invloedszone van de weg. Het groepsrisico wordt hoofdzakelijk bepaald door de toekomstige kwetsbare objecten (de bestemde gebieden met een nader uit te werken gemengde functie). Het groepsrisico is bepaald op basis van deze redelijkerwijs voorzienbare toekomstige (kwetsbare) objecten. Als de opgenomen wijzigingsbevoegdheid in de planregels wordt gebruikt zal volgens regelgeving een nieuwe verantwoording groepsrisico nodig zijn. Hiermee wordt bereikt dat het groepsrisico niet zonder toetsing kan toenemen. Daarmee is geborgd dat het groepsrisico niet tot een onaanvaardbaar geacht niveau kan toenemen. f. Mogelijkheden beperking groepsrisico door de ruimtelijke ontwikkelingen en door vervoer; voor- en nadelen hiervan; Het groepsrisico wordt beperkt gehouden door binnen een bepaalde langs de relevante wegen niet toe te staan, hoewel het mogelijk is volgens de circulaire RVGS om deze objecten binnen de bedoelde zone wel te realiseren. Er is immers binnen het plangebied geen plaatsgebonden risico 10-6 langs de wegen. Verder wordt het groepsrisico langs de A12 beperkt door een veiligheidszone aan te houden waarbinnen geen woningen gerealiseerd worden. Deze zone is gebaseerd op andere milieucriteria dan de externe veiligheid maar leidt wel tot het beperkt houden van het groepsrisico. Door de toekomstige verandering van het wegenplan is het mogelijk een routering vast te stellen voor gevaarlijke stoffen. Het is pas zinvol te beoordelen of met deze maatregel de groepsrisicosituaties verder zijn te beperken, als het bestemmingsplan nader is uitgewerkt. g. Bestrijding van en de beperking van de omvang van een ramp Het is zinvol de mogelijkheid van bestrijding en de beperking van de omvang van een ramp in het plangebied door een calamiteit met een transportmiddel met gevaarlijke stof in een breder verband te zien. Het breder verband betreft
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
53
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
Kaart 5 IOverzicht groepsrisico buisleidingtracés toekomstige situatie en huidige situatie met uitzondering van leidingtracé door Rode Waterparel (wijziging van groen naar geel).(bron: Milieudienst Midden-Holland)
54
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
de locaties van woonwijken en of gemengde functies langs de wegen in de Zuidplaspolder als totaal gebied gezien. Van belang is de constatering dat in de toekomstige situatie de maximale omvang van het groepsrisico niet significant toeneemt (vanaf kansen > 0,000.000.01 {10-8}) ten opzichte van de huidige situatie langs en nabij de bestemmingsplannen in de Zuidplaspolder. Dit houdt in dat de huidige situatie dezelfde problematiek heeft voor de regionale brandweer als voor de toekomstige situatie om de omvang van een ramp te beperken en de gevolgen te bestrijden. Een verschil zal optreden door de ontsluiting van het gebied waardoor de bereikbaarheid zich wijzigt. h. Zelfredzaamheid aanwezige personen in invloedsgebied In het bestemmingsplan zijn in de planregels voorschriften opgenomen om bijzonder kwetsbare objecten niet binnen een bepaalde van de wegen te realiseren waarover significante hoeveelheden gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. De zone is zodanig gekozen dat aanwezigheid in een gebouw een hoge mate van bescherming biedt tegen een explosie van een LPG-tankwagen en brand van een benzinetankwagen of tankwagens gevuld met andere vergelijkbare brandbare vloeistoffen. 5.3.3
Buisleidingen
Wetgeving In en nabij het plangebied zijn buisleidingen gelegen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd (zie kaart 5). Het betreffen hogedruk aardgasleidingen en een brandstofleiding, welke beperkingen hebben voor de ruimtelijke ordening. Er wordt gestreefd naar het combineren van huidige en toekomstige veiligheidszones met zones die om andere redenen vrijgehouden moeten worden van bebouwing, zoals hinderzones van infrastructuur en doorgaande groen- en waterelementen. Het ministerie van VROM heeft veiligheidsafstanden vastgelegd die aangehouden moeten worden tussen leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd en bebouwing. Deze afstanden zijn vastgelegd in twee circulaires: De circulaire “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” uit 1984, De circulaire “Bekendmaking van beleid ten behoeve van de zonering langs, transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1-, K2- K3-categorie” uit 1991. Uit het onderzoek “Samen voor de Buis” is gebleken dat de wet- en regelgeving voor buisleidingen met gevaarlijke stoffen tekort schiet en dat veiligheidsafstanden rond transportleidingen, het beheer en toezicht en de registratie van de ligging van transportleidingen moeten worden verbeterd. Momenteel werkt het Ministerie van VROM aan een nieuwe AMvB voor de buisleidingen (Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen, BEVB). Deze AMvB zal nieuwe regels gaan stellen aan risiconormering en zonering langs transportleidingen, het opnemen van voorschriften in bestemmingsplannen, technische eisen, het aanwijzen van een toezichthouder, melding van incidenten en beschikbaarheid van noodplannen. In de nieuwe AMvB zal zoveel mogelijk worden aangesloten op de risiconormering zoals in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen (BEVI) is vastgelegd (plaatsgebonden risico en groepsrisico). Het plaatsgebonden risico en groepsrisico kan voor de aardgasleidingen nu al worden berekend door de Gasunie. Zolang het BEVB nog niet van kracht is moet voor de aardgasleidingen nog worden getoetst aan de oude circulaire. Vooruitlopend
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
55
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
op de totstandkoming van het BEVB moet de Gasunie worden gevraagd om het plaatsgebonden risico en groepsrisico te berekenen. De consequenties hiervan moeten in de planregels dan wel de plankaart worden vertaald. In de planregels is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen dat wanneer de circulaire uit 1984 vervalt de risiconormering conform het BEVB van toepassing wordt. 5.3.4 Aardgasleidingen In het plangebied is een hoofdtransportleiding (HTL) gelegen met een diameter van 36 inch, een bedrijfsdruk van 66 bar, een wanddikte van tussen de 12-15 mm en een diepte van (minimaal) ca. 1,75 meter dekking. Deze leiding komt, vanuit de Krimpenerwaard, ten westen van Moordrecht de Zuidplaspolder binnen en loopt vervolgens parallel aan de 4e Tocht (aan de oostzijde) richting het noorden. Ter hoogte van het Plantagekwadrant gaat de leiding onder de A12 door. Daarna buigt de leiding af naar het westen en loopt hij parallel aan de A12 (ca. 100 meter vanaf de A12). De Ringvaart wordt op circa 300 meter vanaf de A12 gepasseerd. Daarna buigt hij af naar het noorden. Er is een aftakking naar Moerkapelle met een lagere capaciteit. Langs de gehele zuidgrens van het plangebied, in het plangebied van het bestemmingsplan ‘De Rode waterparel’ is een regionale transportleiding (RTL) gelegen met een diameter van 12 inch en een bedrijfsdruk van 40 bar. De bebouwingsafstand van deze leiding ligt buiten het plangebied van Het Nieuwe Midden, slechts de veiligheidszones liggen binnen het plangebied. Toetsing aan circulaire “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen” uit 1984: Voor hogedruk aardgastransportleidingen staat in de circulaire zoneringcriteria voor nieuwe ruimtelijke plannen in de nabijheid van bestaande transportleidingen en voor de aanleg van nieuwe transportleidingen. De bij de zonering horende veiligheidsafstanden zijn gebaseerd op individuele risico’s waarvoor een waarde is aangehouden van 10-6 à 10-7 per jaar. De afstanden zijn afhankelijk van de diameter en de bedrijfsdruk van de leiding. De zonering is als volgt opgebouwd: Een vrijwaringszone waarin geen bebouwing is toegestaan; Een minimale afstand tussen het hart van de leiding en de buitenzijde van een gebouw (bebouwingsafstand) met een onderscheid in: Woonwijk, flatgebouw en bijzondere objecten uit categorie I, Incidentele bebouwing, bijzondere objecten uit categorie II en overige gebouwen; Een toetsingsafstand waarbinnen de aard van de omgeving moet worden nagegaan. Binnen de toetsingsafstand moet de aard van het gebied (de gebiedsklasse) worden bepaald (buiten de toetsingsafstand mag de invloed van de leiding op de omgeving in principe verwaarloosbaar worden geacht). Het streven dient erop gericht te zijn tenminste de toetsingsafstand aan te houden van de leiding tot woonbebouwing of een bijzonder object. Planologische, technische en economische belangen kunnen echter leiden tot een kleinere afstand dan de toetsingsafstand. In die gevallen dient de minimale afstand tot de bebouwing (onderverdeeld in de genoemde twee categorieën) te worden aangehouden. Indien de minimale afstand niet kan worden gerealiseerd, zijn afwijkingen slechts toegestaan in overleg met de leidingbeheerder. Daarbij
56
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
dienen extra constructieve maatregelen te worden genomen. Uit operationele en veiligheidsoverwegingen, zoals bij bereikbaarheid voor onderhoud, bescherming van de omgeving bij lekkage, bescherming van de leiding tegen beschadiging en bereikbaarheid in noodgevallen, dient zich aan weerszijden van de leiding een bebouwingsvrije strook te bevinden: de vrijwaringszone. In onderstaande tabel zijn de huidige zoneringafstanden opgenomen van bestaande aardgastransportleiding in het plangebied. Leiding
Toetsingsafstand
Woonwijk, flat en cat. I
Incidentele bebouwing en cat. II 5 meter
HTL door 115 meter 35 meter Zuidplas (A 553) W 521-01 30 meter 14 meter 4 meter Tabel 2: Afstanden uit circulaire aardgas van 1984
Vrijwaringszone 5 meter 4 meter
Voor beide leidingen geldt dat in de huidige situatie wordt voldaan aan deze bebouwingsafstanden. Toetsing plaatsgebonden risico en groepsrisico (toekomstig BEVB): Het plaatsgebonden risico en groepsrisico ten aanzien van de hogedruk aardgasleidingen zijn berekend door de Gasunie. Hieronder zijn de resultaten weergegeven. Voor het groepsrisico wordt daarnaast ingegaan op de elementen die in het kader van de verantwoording van het groepsrisico beschouwd moeten worden. Plaatsgebonden risico Uit de berekeningen van de gasunie blijkt dat er geen plaatsgebonden risicocontour 10-6 is langs de aardgasleiding. Het basisbeschermingsniveau voor de individuele burger tegen de aanwezige risico’s is voldoende op basis van de reeds aanwezige inherente veiligheid. Het plaatsgebonden risico levert dus geen beperkingen op voor het plangebied. Wel dient altijd rekening te worden gehouden met de belemmeringenstrook (zie kolom “vrijwaringszone” in tabel 2). Groepsrisico a. Het nieuwe groepsrisico, b het bestaande groepsrisico De bestaande situatie van het groepsrisico is berekend en vergeleken met het nieuwe groepsrisico van het bestemmingsplan Het Nieuwe Midden. Figuur 4 geeft de groepsrisicosituaties weer, waarbij tevens de groepsrisicosituaties van de aangrenzende bestemmingsplannen in de Zuidplaspolder zijn aangegeven. Dit vanwege de behandeling van onderdeel f) hierna. Het groepsrisico, zoals door de Gasunie berekend voor Het Nieuwe Midden is weergegeven in fig. D van figuur 4. De verandering van het groepsrisico blijkt voor een bepaald trajectdeel van de leiding tussen 0.1 x en 1.0 x de oriëntatiewaarde te liggen. Dit trajectdeel ligt in het bestemmingsplan de Rode waterparel. De reden dat dit deel voor het bestemmingsplan Het Nieuwe Midden bepalend is voor het hoogste groepsrisico houdt verband met de voorgeschreven rekenmethodiek. De hoogte van het groepsrisico in Het Nieuwe Midden is kleiner dan 0.1x de oriëntatiewaarde. De kansen op een zwaar ongeval blijven daarmee voldoende klein om ze acceptabel te achten. Het groepsrisico is bepaald op basis van het globale inzicht dat het bestemmingsplan biedt over de te verwachten dichtheid van personen in de
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
57
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
F ig. A
F ig. A G roeps ris ico nieuwe s ituatie (buis leidingtraject vanaf Zuidplas weg (N219) locatie Maria’s Hoeve tot aan de Zuidelijke Dwars weg. P langebied Zuidplas wes t F ig. C
F ig. C G roeps ris ico bestaande en nieuwe s ituatie (buisleidingtraject langs de Zuidelijke dwars weg, gedeelte voor en na de T weede T ocht. Leidingtracé in plangebied Zuidplas wes t.
F ig. E
F ig. E G roeps ris ico bestaande en nieuwe s ituatie (buisleidingtraject langs Zuidelijke Dwars weg, Leidingtracé tuss en derde T ocht en N456) voor plangebied G ouweknoop. Het groeps ris ico neemt niet toe in de nieuwe s ituatie, reden waarom er geen twee curven zichtbaar zijn.
F ig. B
F ig. B G roeps ris ico bestaande s ituatie (buis leidingtraject vanaf Zuidplas weg (N219) locatie Maria’s Hoeve tot aan de Zuidelijke Dwars weg. P langebied Zuidplas wes t
F ig. D
F ig. D G roeps ris ico bestaande en nieuwe s ituatie (buisleidingtraject langs de V ierde T ocht, parallel aan de N456 in plangebied Nieuwe Midden. Het groeps ris ico neemt niet toe in de nieuwe s ituatie, reden waarom er geen twee curven zichtbaar zijn. F ig. F
F ig. F G roeps risico nieuwe s ituatie (buis leidingtraject in plangebeid R ode W aterparel). In bes taande situatie geen groeps risico.
Figuur 4 Overzicht van groepsrisico’s plangebieden Zuidplaspolder.(bron: Milieudienst Midden-Holland)
58
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
verschillende deelgebieden. In de planregels zijn voorschriften opgenomen om het groepsrisico te beperken. Dit betreft het weren van bijzonder kwetsbare objecten binnen een veiligheidszone van de buis. Deze zone is op de verbeelding weergegeven. NB De leidingtracés met het hoogste groepsrisico in de plangebieden zijn weergegeven. Bij de bepaling van het groepsrisico zijn, conform de methodiek, ook gedeelten van leidingtracés beschouwd die buiten het plangebied liggen. c. aanwezigheid personen in het invloedsgebied De aanwezigheid van de personen in het invloedsgebied is bepaald op basis van het bestemmingsplan. Dit gegeven is dus indicatief van aard. Figuur 5 toont de bevolkingsgebieden binnen het invloedsgebied. Het groepsrisico is berekend op basis van deze cijfers. De paarse blokken aan de bovenzijde van het plangebied betreffen de gebieden waar is voorzien in de aanwezigheid van personen door geprojecteerde bedrijfsactiviteiten. Indicatief bedraagt het aantal personen 580. d. toekomstige vervoersstromen Een prognose voor de toekomstige ontwikkeling van de aardgasleidingen in de plangebieden is gebaseerd op de in de bestemmingsplannen bestemde gebieden voor deze leidingen. Buiten de bestaande tracés zijn in het bestemmingsplan geen mogelijkheden voor de externe veiligheid relevante aardgasleidingen te realiseren. e. de bijdrage op hoofdlijnen van de aanwezige en van de redelijkerwijs voorzienbare toekomstige (beperkt) kwetsbare objecten aan de hoogte van het groepsrisico De aanwezige kwetsbare objecten langs de buisleidingen binnen het plangebied dragen niet merkbaar bij aan de hoogte van het groepsrisico. Voor een beperkt trajectdeel van de leiding geldt dat de voorzienbare beperk kwetsbare objecten langs dit deel het groepsrisico volledig bepalen (zie figuur 5). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van bedrijfsactiviteiten langs een deel van de aardgasleiding. Het groepsrisico is bepaald op basis van deze redelijkerwijs te voorziene activiteiten. Als de opgenomen wijzigingsbevoegdheid in de planregels wordt gebruikt zal volgens de regelgeving een nieuwe verantwoording groepsrisico nodig zijn. Hiermee wordt bereikt dat het groepsrisico niet zonder toetsing boven de oriëntatiewaarde uit kan komen. f. mogelijkheden beperking groepsrisico door de ruimtelijke ontwikkelingen en door vervoer; voor- en nadelen hiervan Het groepsrisico wordt beperkt gehouden door binnen een bepaalde zone langs de buisleidingen niet toe te staan, hoewel het mogelijk is volgens de circulaire RVGS om deze objecten binnen de bedoelde zone wel te realiseren. Er is immers binnen het plangebied geen plaatsgebonden risico 10-6 langs de wegen en buisleidingen. Het grootste deel van het plangebied is bestemd voor agrarische doeleinden. Het projecteren van de gebieden voor bedrijfsactiviteiten (gemengde bestemming) in het plangebied buiten de invloedszone van de leiding is vanwege landschappelijk aspecten niet te prefereren. Tevens zou dit inhouden dat de verkeerstechnische ontsluiting van het gebied extra kosten met zich meebrengt. g. bestrijding van en de beperking van de omvang van een ramp Tijdens het opstellen van dit rapport kon nog beschikt worden over een advies van de regionale brandweer Midden Holland. Met deze beperking voor ogen is het
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
59
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
Aanwezigheid personen bes taande s ituatie
Aanwezigheid personen toekoms tige s ituatie
Figuur 5 Bevolkingsgebieden binnen invloedszone buisleiding. Zwarte lijn geeft grens aan van het plangebied Het Nieuwe Midden. Groen: bestaande aanwezigheid personen; paars: volgens bestemmingsplan toekomstige aanwezigheid personen.(bron: Milieudienst Midden-Holland)
60
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
volgende op te merken over de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp. In de huidige situatie (binnen de Zuidplaspolder waarop de bestemmingsplannen betrekking hebben) zal een calamiteit met een aardgasleiding binnen het plangebied niet leiden tot een groepsrisico. In de toekomstige situatie zal dit wel mogelijk zijn. De omvang van de gevolgen zal als orde van grootte niet afwijken van andere locaties in de Zuidplaspolder (zie figuur 4). Daarmee verandert de problematiek van de rampbestrijding voor de brandweer en hulpdiensten door het bestemmingsplan niet ten opzichte van het totaal beeld. Bij de uitwerking van de plannen zal specifiek aandacht worden gegeven aan de bereikbaarheid van dit en de andere plangebieden in de Zuidplaspolder. h. zelfredzaamheid aanwezige personen in invloedsgebied In het bestemmingsplan zijn in de planregels voorschriften opgenomen om bijzonder kwetsbare objecten niet binnen een bepaalde zone van de buisleiding te realiseren. De zone is zodanig gekozen dat aanwezigheid in een gebouw een hoge mate van bescherming biedt tegen een zwaar ongeval. 5.3.5 Brandstofleiding Door het gebied is een brandstofleiding gelegen (zie kaart 5). Het betreft een 12 inch leiding met een bedrijfsdruk van 80 bar, waardoor brandbare vloeistoffen van de K1 categorie worden vervoerd. Toetsing circulaire “Brandbare vloeistoffen” uit 1991: De zonering is als volgt opgebouwd: Een zakelijk rechtstrook waarin geen bebouwing is toegestaan Een minimale afstand tussen het hart van de leiding en de buitenzijde van een gebouw (bebouwingsafstand); Een toetsingsafstand waarbinnen de aard van de omgeving moet worden nagegaan. Binnen de toetsingsafstand moet de aard van het gebied (de gebiedsklasse) worden bepaald (buiten de toetsingsafstand mag de invloed van de leiding op de omgeving in principe verwaarloosbaar worden geacht). Het streven dient erop gericht te zijn tenminste de toetsingsafstand aan te houden van de leiding tot woonbebouwing of een bijzonder object. Leiding
Toetsingszakelijk afstand rechtstrook brandstofleiding 35 meter 16 meter 5 meter Tabel 3: Afstanden uit de circulaire brandbare vloeistoffen van 1991 Toetsing aan nieuwe risiconormering, plaatsgebonden risico en groepsrisico (toekomstig BEVB) Middels een brief van het Ministerie van VROM van augustus 2008 is een interimbeleid voorgesteld voor leidingen met brandbare vloeistoffen, zolang het BEVB nog niet van kracht is. Het RIVM heeft plaatsgebonden risico berekeningen uitgevoerd voor leidingen met brandbare vloeistoffen. Voor de betreffende leiding ligt de plaatsgebonden risicocontour 10-6 op 15 meter. Dit is dus een minimaal verschil met de aan te houden bebouwingsafstand uit de circulaire. Door het RIVM is verder aangegeven dat er geen sprake is van groepsrisico bij dichtheden tot 255 personen per hectare buiten de plaatsgebonden risicocontour 10-6 contour. Deze dichtheden worden binnen dit plangebied niet gehaald. Er is dus geen sprake van een groepsrisico.
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
61
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
Weg Spoor Buisleiding LPG-tankstation Opslag Kaart 1 Overzicht transport weg, spoor en aardgasleidingen en Bevi-inrichtingen (bron: Milieudienst Midden-Holland)
5.3.6 Inrichtingen Aan het bestuur van de gemeente is de wettelijke taak opgedragen aan te geven dat rekening is gehouden met de externe veiligheid waar het bedrijven betreft die met gevaarlijke stoffen werken. Dit geldt niet voor alle bedrijven. Alleen bedrijven die zijn aangewezen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen moeten getoetst worden aan de risico’s voor de omgeving. Zo zijn er verschillende propaantanks aanwezig in en nabij het plangebied, maar die vallen niet onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen, omdat deze een kleinere inhoud hebben dan 13 m3. De inrichtingen die onder het Besluit externe veiligheid vallen en gelegen zijn in of nabij het plangebied zijn weergegeven op kaart 1. In het plangebied is één inrichting gelegen die valt onder het Bevi (LPG tankstation aan de Bredeweg in Zevenhuizen (nr. 3). De LPG tankstations nummer 1 en 2 zijn op dusdanige afstand van het plangebied gelegen dat deze geen beperkingen opleveren voor het plangebied. LPG tankstation (Brede weg 144, nr. 3), in Zevenhuizen Dit LPG tankstation heeft een maximale doorzet van 500 m3 per jaar. Het plaatsgebonden risico is gelegen op 45 meter van het vulpunt. Binnen deze contour mogen geen kwetsbare objecten gerealiseerd worden. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 150 meter vanaf het vulpunt. Wanneer de personendichtheid binnen het invloedsgebied niet boven de 89 personen uitkomt zal de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico niet worden overschreden (bron: Stappenplan groepsrisicoberekening LPG-tankstations`, RIVM). Deze personendichtheid wordt niet gehaald.
62
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
Ten westen van het plangebied zijn 4 inrichtingen gelegen die zich bezig houden met de opslag van gevaarlijke stoffen. Vis B.V. Waddinxveen (Tweede Blokswweg, nummer 7 op kaart 1) in Waddinxveen Betreft een gassendepot en vulstation voor butaan en propaangas. De plaatsgebonden risicocontour voor dit bedrijf is binnen de inrichtingsgrens gelegen en vormt dus geen belemmering voor de ontwikkelingen binnen het plangebied Nieuwe Midden. Het invloedsgebied voor het groepsrisico is 150 meter. Het invloedsgebied overlapt niet met het plangebied en vormt dus geen belemmering voor het plangebied. Resiflow B.V. (Centrumbaan, nr. 5 op kaart 1) in Moordrecht Binnen deze inrichtingen worden gevaarlijke stoffen in emballage opgeslagen. Zowel de plaatsgebonden risicocontour als het invloedsgebied (380 meter) overlappen niet met het plangebied Nieuwe Midden en leveren dus geen beperkingen op voor het plangebied. De Hoog logistiek (Containerweg, nr. 4 op kaart 1) en PPG Industries Inc. (Coenecoop, nr. 6 op kaart 1) in Waddinxveen Beide inrichtingen, die buiten het plangebied zijn gelegen, houden zich bezig met de opslag van gevaarlijke stoffen in emballage. Voor beide inrichtingen loopt er momenteel een milieuvergunningprocedure. Onderdeel van deze procedure is een risicoanalyse die duidelijk moet maken wat de exacte risico´s zijn voor de omgeving. Bij de uitwerking van het bestemmingsplan Nieuwe Midden zullen deze inrichtingen opnieuw beschouwd moeten worden. 5.3.7 Conclusie Ten behoeve van de voorbereiding van het bestemmingsplan “Nieuwe Midden” is een onderzoek uitgevoerd naar externe veiligheid in relatie tot de beoogde ontwikkelingen binnen het plangebied Nieuwe Midden. Uit de risicoberekeningen blijkt dat het groepsrisico in verband met de verschillende risicobronnen nog steeds ruim onder de oriëntatiewaarde is gelegen. In de planregels zijn voorschriften opgenomen om het groepsrisico te beperken. Hierbij dient vermeld te worden dat wanneer de opgenomen wijzigingsbevoegdheden worden gebruikt, het volgens de regelgeving nodig is om een nieuwe verantwoording van het groepsrisico op te stellen. Omdat op dat moment meer duidelijk is over de exacte invulling van het plangebied. Daarmee is geborgd dat het groepsrisico niet tot een onaanvaardbaar niveau kan toenemen. Burgemeester en Wethouders en de gemeenteraad hebben kennis genomen van het gestelde in deze externe veiligheidsparagraaf en achten de toename van het groepsrisico door beoogde ontwikkelingen aanvaardbaar.
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
63
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
tabel minimale afstanden landbouwbedrijven (bron: Milieudienst Midden-Holland)
/Glastuinbouw
bestaande bedrijven (bron: Milieudienst Midden-Holland)
64
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
5.4
Bedrijven en milieuzonering
5.4.1 Huidige bedrijven Middels de Wet milieubeheer wordt milieuhinder in woonsituaties zoveel mogelijk voorkomen. Alle bedrijvigheden en activiteiten die in potentie hinder zouden kunnen veroorzaken worden middels vergunningen of Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB’s) gereguleerd in het kader van de Wet milieubeheer. In aanvulling op de milieuvergunningen en AMvB’s worden in voorkomende gevallen ook afstanden vastgelegd tussen bedrijven en woonbuurten (woningen). Deze afstanden zijn naast de factoren aard en omvang van het bedrijf mede afhankelijk van de omgeving. Het bestemmingsplangebied kan door de aanwezigheid van een spoorlijn en drukkere wegen worden gekarakteriseerd als een gemengd gebied. Een overschrijding van de wettelijke normen (qua geluidsbelasting, stof, geur en gevaar), zoals besproken in voorgaande en volgende hoofdstukken, is echter niet toelaatbaar. Bedrijven zijn in de VNG-publicatie “Bedrijven en Milieuzonering 2007” ingedeeld in een aantal categorieën met bijbehorende gewenste afstand tot milieugevoelige functies, waaronder wonen. De belangrijkste zijn: Categorie 1: grootste afstand 10 meter; Categorie 2: grootste afstand 30 meter; Categorie 3.1: grootste afstand 50 meter; Categorie 3.2: grootste afstand 100 meter; Categorie 4.1: grootste afstand 200 meter. De betreffende VNG-publicatie vormt geen wettelijk kader. De in de publicatie opgenomen afstanden betreffen richtafstanden. Omdat de categorie-indeling van de VNG-publicatie voor agrarisch bedrijven te grof is, wordt voor deze bedrijfstak getoetst aan de Wet milieubeheer en het Besluit landbouw milieubeheer (Blm). Het Blm bevat voorwaarden die bepalen of een inrichting wel of niet onder het Blm valt. Deze voorwaarden hebben onder andere betrekking op het aantal dieren, de afstand tot een kwetsbaar gebied, de afstand tot gevoelige objecten en de aard en capaciteit van stoffen die worden op- en overgeslagen. Indien niet aan de minimale afstanden wordt voldaan, dan valt het bedrijf onder de vergunningplicht van de Wet milieubeheer. De minimale afstanden zijn weergegeven in tabel IV. Naast de in de tabel genoemde afstanden gelden minimale afstanden tot opslagen van mest, afgedragen gewassen en dergelijke. Objecten cat. I en II betreffen onder andere objecten voor verblijfsrecreatie, aaneengesloten woonbebouwing van beperkte omgeving in een overigens agrarische omgeving en objecten voor dagrecreatie. Objecten cat. III, IV en V betreffen onder andere verspreid liggende niet-agrarische bebouwing (die aan het betreffende buitengebied een overwegende woon- of recreatiefunctie verleent) en woningen die behoren bij een agrarisch bedrijf. Met behulp van het inrichtingenbestand van de Milieudienst is geïnventariseerd welke Wm-plichtige bedrijven in het gebied zijn gelegen. Dit betreft enkel bedrijven die volgens het Inrichtingen- en vergunningenbestand (IVB) onder de Wet Milieubeheer vallen. Daarnaast zijn mogelijk nog bedrijven in of nabij het plangebied aanwezig die niet onder het IVB vallen, maar die wel milieuhinder kunnen veroorzaken. Bedrijven die niet vallen binnen de werkingssfeer van de Wet milieubeheer, zoals de stalling van personenauto’s en caravans, zijn niet geregistreerd in het bedrijvenbestand van de Milieudienst. Deze bedrijven zijn dan ook niet meegenomen in het onderzoek. Voor deze bedrijven geldt mogelijkerwijs wel een (relatief kleine) aan te houden afstand op basis van Bedrijven en Milieuzonering. Voor het bepalen van de milieuzones is uitgegaan
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
65
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
SBI-code
catego rie
5020.4
3.2
Min. Afstand (m) 100
Akkerbouw
0111
-
-
A. vd Spek
Akkerbouwbedrijf
0111
-
-
Bredeweg 116
T. vd Spek & Zn.
Fruitteeltbedrijf
52 A
1
-
5
Bredeweg 124
C. Van De Spek
Fruitteeltbedrijf
0113
2
30
6
Bredeweg 130
J. Boom
D.h. automobielen
501
2
30
7
Bredeweg 134
Rip's autosloperij en metaalhand
autosloperij
5157
3.2
100
8
Bredeweg 144
Hespo autosport
garagebedrijf
502
2
30
Tankstation Weerheim V.O.F. Bert Pleunis bestratingen B.V.
Tankstation met LPG
505 2
3.1
50
G.h. tuinhout en bestratingsmat.
5153 2
2
30
11 Bredeweg 162
C.A. Bregman
Akkerbouwbedrijf
0111
-
-
12 Bredeweg 164
Garage Neet
Autoherstelinrichting
502
2
30
13 Bredeweg 166
I. Hoogendoorn & Zn.
Loonlasbedrijf
284
3.1
50
14 Bredeweg 168
F. Wijmans
Hout- en meubelindustrie
203
3.1
50
15 Bredeweg 170
M. Bregman
Akkerbouwbedrijf
0111
-
-
nr locatie
naam
bedrijfsaard
1
Bredeweg 96
A. van der Kraats
Autoplaatwerkerij/spuiterij
2
Noordelijke Dwarsweg 132A
D. van der Spek
3
Bredeweg 110
4
9
Bredeweg 144
10 Bredeweg 156
16 Bredeweg 178
Mts. De Haan
Rundveehouderij
0121
-
50
17 Bredeweg 180
Gebr. Pols B.v.
Loonwerker
014 2
2
30
18 Knibbelweg 69
C. Reijm
Transportbedrijf
6024.2
3.1
50
19 Knibbelweg 73
S. Bax
opslagbedrijf
7400
2
30
20 Knibbelweg 83
Transport Transvliet Pluimveebedrijf Scholten
Transportbedrijf
6024.2
3.1
50
Pluimveehouderij
124 2
-
Gem. 60
21 Knibbelweg 85 22 Knibbelweg 87
John de Vos
Aannemersbedrijf (bouw)
45 2
3.1
50
23 Knibbelweg 89
E. van den Berg
Caravanstalling
7400
2
30
24 Knibbelweg 95
J. vd Eijk
Akkerbouwbedrijf
0111
-
-
25 Knibbelweg 97
Joh.de Heer
Opslag en transportbedrijf
6024.2
3.1
50
26 Knibbelweg 97
Bouwbedrijf RoosG.h. goederen (alg.) dom en Tijhuis Kwekerij Glastuinbouwbedrijf Verboom
5170
3.1
50
0112
-
-
0123
-
-
27 Zuidelijke Dwarsweg 13 28 Zuidelijke Dwarsweg 17
Gebr. Smits
Varkenshouderij
tabel bedrijfslocaties (bron: Milieudienst Midden-Holland)
66
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
van de afstandnormen op basis van de VNG-publicatie en gegevens uit milieuvergunningen en AMvB’s. Bij de landbouwbedrijven zijn de categorieën en milieuzones weggelaten. De bedrijven waar landbouwhuisdieren worden gehouden zijn nader besproken. Onderzoeksresultaten en conclusie Resultaten In nevenstaande tabel zijn de relevante bedrijven in het plangebied weergegeven. De activiteiten van de grijs gearceerde bedrijven zullen op korte termijn worden gestaakt. De nummers en de afstanden uit de tabel zijn verwerkt in nevenstaande figuur. In het plangebied zijn voor wat betreft agrarische bedrijven enkel een 5-tal akkerbouwbedrijven, een boomkwekerij en 3 veehouderijen gevestigd. Van de akkerbouwbedrijven en de boomkwekerij zijn de categorie en afstandszone weggelaten. De afstandzones zijn nagenoeg verwaarloosbaar. De veehouderijen zijn hieronder nader besproken. 16 Mts. De Haan (rundveehouderij) Dit bedrijf houdt 80 melkkoeien en 60 kalveren en valt onder de werkingssfeer van het Besluit landbouw milieubeheer. Er geldt een vaste afstandsnorm van 50 meter tussen de stallen en nieuwe woningen van derden. 21 Pluimveebedrijf Scholten Dit bedrijf houdt ca. 40.000 mestkuikens en heeft een vergunning waarin op basis van de Wet geurhinder en veehouderijen de gemiddelde afstand van de stallen tot woningen ca. 60 meter bedraagt. In de periode tussen het voorontwerp en het ontwerp bestemmingsplan heeft de Grondbank met dit bedrijf een overeenkomst tot bedrijfsbeëindiging gesloten, zodat de geurcontour van de plankaart is verdwenen in het ontwerp bestemmingsplan. Scholten heeft de mogelijkheid gekregen om na sloop van zijn opstallen een nieuwe bedrijfsloods (tot milieucategorie 2) te realiseren. 28 Gebr. Smits (varkenshouderij) Dit bedrijf valt onder het vergunningenregime van de provincie Zuid-Holland. Er wordt op dit moment vooroverleg gevoerd tussen de provincie en het bedrijf met betrekking tot het aanpassen van de vergunning. De aanpassing heeft onder andere betrekking op maatregelen die voortkomen uit vernieuwde wetgeving (de implementatie van het Besluit Huisvesting en de IPPC-richtlijn). Mogelijk dient, voordat de vergunningaanvraag wordt ingediend, een MER-procedure te worden doorlopen. Het is derhalve onduidelijk wanneer een vergunningprocedure wordt opgestart. De vigerende vergunning uit 1999 is verleend voor het houden van 5844 vleesvarkens. In de toen geldende geurregelgeving gold een geurafstand naar woningen in het buitengebied van 483 meter. De geurafstand van het bedrijf naar woningen in een bebouwde kom bedroeg 618 meter. Door invoering van de nieuwe Wet geurhinder en veehouderij (januari 2007) en doordat Smits moet gaan voldoen aan de gestelde eisen uit de IPPC-richtlijn en het Besluit huisvesting zullen andere geurcontouren gaan gelden. De Milieudienst heeft een berekening gedaan van de geurcontour van Smits waarbij rekening is gehouden met de nieuwe Wet geurhinder en veehouderij en met doorvoering van maatregelen in het kader van de IPPC-richtlijn. Deze berekening is gebaseerd op aannames en “meest waarschijnlijke scenario’s”. Deze contour wijkt iets af van de contour die op dit moment in de vergunning staat. In figuur 15 zijn zowel de contouren uit de vigerende vergunning als de contouren op basis van de berekening van de Milieudienst weergegeven. Geadviseerd wordt de door de Milieudienst berekende (grootste en grillige) contour in het bestemmingsplan op te nemen. Echter, omdat OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
67
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
bodemkaart (bron: Milieudienst Midden-Holland)
68
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
de geurcontour belemmerend is voor de ontwikkelingen in de Rode Waterparel, is in het ontwerp bestemmingsplan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de geurcontour, bij beëindiging van de bedrijfsvoering, te schrappen. Dit betekent dat het bedrijf van de heer Smits uitgekocht moet worden. Hiervoor wordt in de exploitatie van de Rode Waterparel een bedrag gereserveerd. Complex Bredeweg 118 Binnen het plangebied is een bedrijfsverzamelgebouw op het adres Bredeweg 118 aanwezig. De huidige bedrijven in het bedrijfsverzamelgebouw vallen onder categorie 1 en 2. Deze categorieën zijn in het nieuwe bestemmingsplan opgenomen. 5.5 Bodemkwaliteit 5.5.1 Wettelijk kader Op grond van het Besluit op de Ruimtelijke Ordening dient een bodemonderzoek te worden verricht met het oog op de beoordeling van de realiseerbaarheid van een bepaalde (bestemming)wijziging. In de praktijk wordt begonnen met een BIS-toets die eventueel uitgebreid kan worden met achtereenvolgens een vooronderzoek conform de NVN 5725 en een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 dan wel een daarvan afgeleid grofmaziger onderzoek dat is toegesneden op het stadium van planvorming. Het uit te voeren bodemonderzoek kan ook worden gebruikt of is noodzakelijk ten behoeve van andere (wettelijke) kaders, namelijk: Woningwet: Op basis van artikel 8 van de Woningwet dient te worden voorkomen dat er wordt gebouwd op een bodem die zodanig is verontreinigd dat schade of gevaar is te verwachten voor de gezondheid van gebruikers. Dit wordt voorkomen met het uitvoeren van bodemonderzoek. De Milieudienst heeft voor de regio Midden-Holland de Nota Bodemkwaliteit bij bouwen, april 2003, opgesteld, waarmee rekening dient te worden gehouden; Wet milieubeheer: nulsituatie voor te realiseren bedrijfsbestemmingen Grondtransactie: aan- en verkoop van terreinen De gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en bijbehorend grondstromenbeleid. Dit betekent dat grondverzet conform de regels van de Ministeriële Vrijstellingsregeling Grondverzet in principe mogelijk is. Onderzoeksresultaten en conclusie Binnen het plangebied is op een aantal locaties de chemische bodemkwaliteit bekend of tenminste een indicatie van de bodemkwaliteit of een beeld van de potentieel bodembedreigende activiteiten. Indien binnen een gebied ontwikkelingen plaatsvinden wordt vaak aanbevolen een historisch onderzoek volgens de NVN 5725 uit te voeren. In het deelgebied Het Nieuwe Midden zal aanvullend historisch onderzoek geen informatie opleveren die bepalend zal zijn in te maken keuzes tot op uitwerkingsniveau. Aanbevolen wordt daarom om (aanvullend) historisch onderzoek uit te voeren ten tijde van de uitwerking. De gemeente beschikt over een vastgestelde bodemkwaliteitskaart en over bijbehorend grondstromenbeleid. Het grootste deel van het plangebied is gelegen in het landelijk gebied. Grond uit deze zones kan, indien afkomstig van een onverdachte locatie, vrij worden hergebruikt binnen het plangebied en de gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle.
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
69
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
toekomstige samenvoeging peilgebieden in de Zuidplaspolder (bron: Grontmij en HHSK)
70
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
5.6
Waterparagraaf
Relevant wettelijk kader Europese Kaderrichtlijn Water (2000) De Kaderrichtlijn Water (KRW) is sinds 2000 van kracht en schrijft voor dat in 2015, doch uiterlijk in 2027, alle waterlichamen een ‘goede ecologische toestand’ (GET), en voor sterk veranderde/kunstmatige wateren een ‘goed ecologisch potentieel’ (GEP) moeten hebben bereikt. Tevens moet de chemische toestand voor alle waterlichamen (natuurlijk en kunstmatig) goed zijn. Nationaal Bestuursakkoord Water (juli 2003 en geactualiseerd juni 2008) Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden, anticiperend op veranderende omstandigheden, zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. Het NBW bevat taakstellende afspraken over veiligheid en wateroverlast (te veel) en procesafspraken ten aan zien van watertekorten, verdroging, verzilting (te weinig), water(bodem)kwaliteit, sanering waterbodems en ecologie (ecologisch te arm water). Vierde Nota waterhuishouding (1998) Het rijk streeft naar het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd. Stedelijk waterbeheer is één van de speerpunten, waarbij men streeft naar een meer duurzame omgang met het water in de stad. Van belang zijn het doen van onderzoek naar de knelpunten in het stedelijk waterbeheer, het ontwikkelen van een gemeenschappelijke visie van gemeenten en waterbeheerders en meer aandacht voor het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltratie in de bodem. Provinciaal Beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006-2010 De provincie Zuid-Holland stelt zich een schone, veilige omgeving én voldoende natuur- en recreatiemogelijkheden ten doel. Met duurzaamheid als uitgangspunt wil de provincie Zuid-Holland in het handelen van nu de gevolgen op lange termijn meewegen. Om de kwaliteit van de omgeving duurzaam te verbeteren krijgt het milieu- en waterbeleid een meer sturende rol in ruimtelijke en economische ontwikkelingen. Bestemmingsplanadvies Zuidplaspolder (september 2007) Het HHSK heeft voor de geplande ontwikkelingen in de Zuidplaspolder het Bestemmingsplanadvies Zuidplaspolder uitgebracht. Het advies is toegespitst op gebiedsspecifieke, ruimtelijke of structuurbepalende waterstaatkundige randvoorwaarden en ambities, die van invloed kunnen zijn op de bestemmingsplannen. Het naleven van deze adviezen draagt er tot bij dat het HHSK op zijn beurt optimaal kan zorgen voor droge voeten en schoon water. Watersysteem De Zuidplaspolder is in de huidige situatie verdeeld in ongeveer 25 peilgebieden, verspreid over twee bemalingseenheden. Het grote aantal peilvakken is toe schrijven aan het feit dat gebieden met een verschillende grondslag sinds de drooglegging met een verschillende snelheid inklinken. Aanzienlijke inklinking maakt frequente peilaanpassingen noodzakelijk. Daarnaast heeft elke stedelijke uitbreiding een eigen peilgebied. Een aantal kleinere peilvakken heeft een vast peil, terwijl in de overige vakken een tegennatuurlijk peilbeheer wordt gevoerd.
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
71
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
De zomerpeilen zijn in deze vakken hoger dan de winterpeilenuur. Peilvakken wateren via natuurlijk verval of door kleine gemalen af op de hoofdwatergangen. Het polderwater wordt door het gemaal Zuidplas én het gemaal Abraham Kroes in de ringvaart gepompt Alleen Gemaal Abraham Kroes voert vanuit de ringvaart polderwater af naar de Hollandsche IJssel en heeft een maximale capaciteit van 450 m3/minuut (648.000 m3/dag). Naast deze twee poldergemalen worden 17 onderliggende kleine gemalen centraal bediend. Bij Nieuwerkerk aan den IJssel bevindt zich Afvalwaterzuivering Kortenoord. Deze zuivert dagelijks het afvalwater afkomstig van woningen, bedrijven en kassen uit de Zuidplaspolder. De huidige reservecapaciteit zal door de mogelijke ontwikkelingen in de Zuidplaspolder niet toereikend zijn om de grote hoeveelheid extra afvalwater te zuiveren. In het gebied bevinden zich 72 riooloverstorten. Grondwater Door de relatief lage ligging ten opzichte van omringende polders, alsmede het goed doorlatende Pleistocene zandpakket en de relatief goed doorlatende venige deklaag, is in de gehele Zuidplaspolder sprake van kwel. In grote delen van de Zuidplaspolder is de opwaartse kwelstroom meer dan 0,5 mm per dag. In de gehele polder is sprake van verhoogde chlorideconcentraties, een aanwijzing voor brakke kwel. Als gevolg van het verschil in stijghoogten (verschil tussen diepe en ondiepe grondwaterstanden) kunnen waterbodems omhoog worden gedrukt. Het opbarsten van veenbodems, als gevolg van deze opwaartse kweldruk, vormt met name in het zuidelijk deel van de Zuidplaspolder een risico voor de stabiliteit van de bodem. Opbarsting komt ook plaatselijk aan het maaiveld voor. Wateroverlast Ter voorbereiding van het ruimtelijke planproces hebben HHSK en de provincie een waterkansenkaart voor de Zuidplaspolder opgesteld. Uitgangspunt is dat de grootschalige ruimtelijke ontwikkeling, die voor de polder wordt voorzien, moet leiden tot een veerkrachtig watersysteem dat zoveel mogelijk is gebaseerd op de principes van vasthouden, bergen en afvoeren. Om dit te bereiken moet de capaciteit van het watersysteem worden vergroot en wel zodanig dat voor de polder wordt voldaan aan het beschermingsniveau volgens de werknormen uit het Nationaal Bestuursakkoord Water. Hiervoor hebben de verschillende betrokken partijen afspraken gemaakt in Regionaal Bestuursakkoord Water voor de Driehoek RZG Zuidplas (juni 2006). Daar waar geen functieverandering plaats vindt draagt HHSK zorg voor de aanleg van de hoeveelheid extra oppervlaktewater. Daar waar sprake is van functieverandering is de initiatiefnemer verantwoordelijk. Hierbij moet worden voldaan aan de wateroverlastnormering overeenkomstig het NBW en aan het principe dat geen afwenteling plaatsvindt. De wateroverlastnormering is door HHSK in het bestemmingsplanadvies (september 2007) per functie uitgewerkt in waterbergingspercentages. Per globaal bestemmingsplangebied zal een waterhuishoudingsplan worden opgesteld waarin de toekomstige waterhuishouding wordt vastgelegd. Dit plan zal in overleg met het hoogheemraadschap worden opgesteld. Risico voor wateroverlast Het Hoogheemraadschap voert dusdanige maatregelen uit dat voldaan wordt aan de normen uit het Nationaal Bestuursakkoord Water die gelden voor de effecten van extreme neerslag. Dat houdt in dat voor grasland en een overschrijdingsnorm geldt van eens in de 10 jaar en voor bebouwd gebied van eens in de 100 jaar. Bij toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen stelt het Hoogheemraadschap eisen aan compenserende waterberging, waarmee het gewenste beschermingsniveau
72
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
van het NBW blijft gehandhaafd. De nieuwe inrichting van het gebied, met een toename van het verhard oppervlak, mag niet ten kosten gaan van de beschikbare waterberging. Er blijft wel altijd een risico bestaan dat bepaalde delen land bij extreme neerslag onder water komen te staan, ten gunste van woningbouw en bedrijven. Overstromingsrisico De Zuidplaspolder ligt binnen dijkring 14. Deze dijkring heeft het hoogste normeringsniveau voor het overstromingsrisico’s door dijkdoorbraken, met een herhalingstijd van optreden van 10.000 jaar. Wanneer de primaire waterkering van de Hollandsche IJssel doorbreekt, kunnen delen van de Zuidplaspolder binnen 24 uur onder water komen te staan met dieptes tot 1 meter en op een enkele plek hoger. Vijf dagen (120 uur) na de doorbraak is in het noordelijk deel van de Zuidplaspolder de overstromingsdiepte kleiner dan 0,1 meter. In het gebied ten zuiden van de A20 komt het water tot twee meter boven maaiveld. Het Hoogheemraadschap heeft aangegeven dat een doorbraak van de Gouwe of Ringvaart tot een vergelijkbare inundatiepatroon zal leiden, maar de inundatie verloopt langzamer en daardoor wordt het maximale peil ook minder snel bereikt. De gevolgen kunnen dus per geval minder ernstig zijn. De herhalingstijd voor een dergelijke gebeurtenis is 1000 jaar zowel voor de Gouwe als voor de Ringvaart. De kans dat dit gebeurd is dus groter, maar de gevolgen zijn waarschijnlijk kleiner dan bij een doorbraak van de Hollandsche IJssel. Waterkwaliteit De waterkwaliteit vormt een belangrijk onderdeel (drager) van een robuuste en aantrekkelijke woon-, werk- en leefomgeving. De ontwikkelingen in de Driehoek RZG Zuidplas bieden goede kansen voor de waterkwaliteit, waardoor in veel gevallen tegen geringe (meer-) kosten kan worden voldaan aan de uitgangspunten van de Kader Richtlijn Water (KRW). In de Intentieverklaring Waterkwaliteit (november 2007) zijn het Hoogheemraadschap en de Zuidplasgemeenten overeengekomen dat het waterstructuurplan met de daarmee gepaard gaande ontsnippering van peilgebieden en flexibele peilen, zoals vastgelegd in het ‘Bestemmingsplanadvies Zuidplaspolder’ het uitgangspunt vormt voor de toekomstige waterhuishouding in het gebied. Watergangen worden ruim gedimensioneerd zodat water- en oevervegetatie zich kan ontwikkelen zonder dat de wateraan- of afvoer in gevaar komt. 50% van de oeverlengte wordt daarbij aangelegd als natuurvriendelijke oever. In verband met bladval en schaduwwerking wordt gesteld dat de hoeveelheid beplanting langs de oevers zoveel mogelijk beperkt moet worden. Vanuit de ruimtelijke opbouw van de lanen en linten is deze beperking echter ongewenst. De waterdiepten wordt zodanig gekozen dat flora en fauna zich goed kunnen ontwikkelen, zonder dat gevaar voor opbarsten van de slootbodem en toename van (zoute) kwel ontstaat. (Nieuwe) kunstwerken zoals stuwen en gemalen wordt zodanig ontworpen dat vismigratie mogelijk is. Gebieden met een goede waterkwaliteit zullen zoveel mogelijk met elkaar worden verbonden en schoon en minder schoon water zullen zoveel mogelijk worden gescheiden. De oppervlaktewaterafvoer dient bij voorkeur ‘van schoon naar vuil’ te verlopen. Voor het glastuingebouw wordt gedacht aan decentrale zuivering van het afvalwater. De benodigde ruimte voor helofytenfilters kan goed gecombineerd worden met waterrijke zones Emissievrij bouwen, het afkoppelen van de riolering en verbieden van lozingen op het oppervlaktewater gelden als uitgangpunt om de belasting van het oppervlaktewater terug te brengen. Een nieuw gemaal op de grens met de Eendragtspolder maakt het mogelijk het waterparelgebied te vrijwaren van waterafvoer vanuit het
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
73
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
1 x
2a x
2b
3 x x
Flauw talud (>1:5)
zonder constructie
Flauw talud (>1:3)
eventueel met onderwater beschoeiing
Geknikt talud
Plasberm
aflopend talud van 5 tot 50 cm onder waterspiegel tov hoogste peil eventueel met onderwater beschoeiing
typen oevers (bron: HHSK) 4a natuurvriendelijke Steil talud (1:2) x
4b x
5
zonder beschoeiing
Plasberm met beschoeiing
evt horizontale plasberm op 40 cm onder waterspiegel tov hoogste peil
Beschoeiing
benodigd wateroppervlak in de Zuidplaspolder (bron: Grontmij en HHSK) 74
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
glastuinbouwgebied wat ten goede komt aan de ecologische kwaliteit. Daarnaast zorgt dit gemaal er in zijn algemeenheid voor dat het watersysteem in de Zuidplaspolder flexibeler wordt. Met het gemaal wordt een extra afvoerroute naar de toekomstige waterberging in de Eendrachtspolder gerealiseerd. In gebieden met een natuurfunctie zal door middel van het vasthouden van water in natte perioden en het laten uitzakken van het waterpeil in droge perioden worden geprobeerd zo min mogelijk (gebiedsvreemd) water in te laten (flexibel peilbeheer). In extreem droge periodes moet worden voorkomen dat het peil te ver daalt en de katteklei droogvalt. Dit in verband met het handhaven van een goede waterkwaliteit en het voorkomen van (extra) bodemdaling door grote drooglegging. Natuurvriendelijke oevers zijn een onlosmakelijk onderdeel van een duurzaam functionerend watersysteem. Nieuw in te richten watergangen moeten voldoen aan de doelen die vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW, 2000) worden gesteld t.a.v. het ecologisch functioneren. Onderdeel hiervan is de realisatie van natuurvriendelijke oevers. Als richtlijn geldt dat 50% van de totale oeverlengte natuurvriendelijk moet worden ingericht. Deze richtlijn is niet gekoppeld aan het grondgebruik (glastuinbouw, bedrijventerrein, natuur), het watersysteem is het uitgangspunt. In bepaalde situaties zal het niet mogelijk zijn om een (optimale) natuurvriendelijke oever te realiseren. In die gevallen kan worden afgeweken van de richtlijn. Daarbij dient te worden onderbouwd dat het ecologisch functioneren van het betreffende watersysteem daardoor niet nadelig zal worden beïnvloed. Eventueel kan worden gedacht aan compensatie door in nabijgelegen breder water extra oeverlengte aan te brengen. Er zijn variaties in de vormgeving van natuurvriendelijke oevers mogelijk. In de nevenstaande figuur zijn diverse vormen van natuurvriendelijke oevers aangegeven, in afnemende volgorde van natuurvriendelijkheid. (bron: Programma van Eisen Hoofdwatergangen van HHSK, 2004). Voor de gebieden waarin de meeste ontwikkelingen zullen plaatsvinden is met de nu ter beschikking staande informatie en op basis van de bovengenoemde eisen en uitgangspunten een indicatieve berekening gemaakt van het benodigde percentage wateroppervlak. Voor het zuidelijk deel van de polder gelden respectievelijk de percentages 10, 14 en 8 voor stedelijke gebieden, bedrijventerrein en glastuinbouw. Verder is op advies van HHSK in het bestemmingsplan opgenomen dat in verband met mogelijke wateroverlast het vloerpeil van de bebouwing zodanig dient te zijn dat zowel bij het huidige zomerpeil als bij het hoogste peil van het toekomstige peilregime een drooglegging van de bebouwing aanwezig is van 1,20 meter. Vanuit het oogpunt van waterveiligheid adviseert het hoogheemraadschap de vloerpeilen van de woongedeelten op de in zijn bestemmingsplanadvies aangegeven hoogtes aan te leggen. Langs de hoofdwatergangen in het gebied zal aan weerszijden een onderhoudsstrook van 5 meter (gerekend vanaf de boveninsteek talud) worden vrijgehouden ten behoeve van de bereikbaarheid voor toekomstig onderhoud en het op de kant kunnen zetten van baggerspecie. Wateroverlast oppervlaktewater Door het Hoogheemraadschap is een indicatieve berekening gemaakt van het benodigde percentage wateroppervlak per functieverandering. Beoordeeld is in hoeverre in de alternatieven in het plangebied voldaan wordt aan onderstaande percentages: OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
75
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
- Benodigd wateroppervlak woonstedelijk: 10 % - Benodigd wateroppervlak bedrijventerrein: 14% - Benodigd wateroppervlak glastuinbouw bij voldoende gietwaterberging: 8% Wanneer niet voldaan wordt aan bovenstaande percentages wateroppervlak is sprake van afwenteling van het waterbezwaar. Tevens is beoordeeld welke invloed verwachte klimaatsveranderingen hebben. Uitgangspunt is dat de ontwikkeling voldoet aan de eisen van het Hoogheemraadschap. Waterhuishoudingsplan Het Nieuwe Midden De Vierde Tocht loopt centraal door het bestemmingsplangebied Het Nieuwe Midden. Het HHSK is voornemens om de Vierde Tocht te verbreden. Enerzijds is de verbreding bedoeld om het huidige waterbergingstekort in peilgebied f002Z op te lossen. Anderzijds wil het HHSK de Vierde Tocht in de toekomst als (extra) transportverbinding inzetten voor waterafvoer naar het Abraham Kroesgemaal. In het bestemmingsplan is rekening gehouden met de toekomstige verbreding van de Vierde Tocht. Het HHSK werkt tevens aan het samenvoegen van de peilgebieden f002N en f002Z tot één groot peilgebied (zie afbeelding). Daarmee kan de veerkracht van het watersysteem worden vergroot en ontstaan er betere ecologische uitwisselingsmogelijkheden in de polder. Daartoe moet er een duikerverbinding worden aangelegd onder de A12 en de spoorlijn Gouda - Den Haag, de zogenaamde Noordzuidverbinding Zuidplaspolder. Door middel van de Noordzuidverbinding worden de Vierde Tocht en de nog aan te leggen Noordelijke Dwarstocht, parallel aan de Plasweg, in het bestemmingsplangebied Zuidplaspolder Noord, met elkaar verbonden. In het bestemmingsplan Het Nieuwe Midden is rekening gehouden met de aanleg van de Noordzuidverbinding. Naast het vergroten van de peilgebieden wil het HHSK het huidige stelsel van zomer- en winterpeilen vervangen door een flexibel waterpeil waarbij het waterpeil fluctueert binnen een bepaalde bandbreedte. Voor Het Nieuwe Midden stelt het HHSK een hoogste (bandbreedte) peil voor van NAP -6,80 m. Voor het gedeelte van Het Nieuwe Midden binnen het peilgebied f005 wordt een maximale waterstand voorgesteld van NAP -6,15 m. Waterberging In het grootste deel van het bestemmingsplangebied Het Nieuwe Midden blijft de huidige bestemming gehandhaafd. Het betreft voornamelijk de agrarische bestemming. De grootste wijzigingen vinden plaats in het zogenaamde Plantagekwadrant, daar waar de nieuwe randweg van Zevenhuizen (N219) aansluit op de A12 en de bestaande infrastructuur. Met het oog op de waterberging wordt bij de uitwerking van de plannen rekening gehouden met de volgende uitgangspunten: iedere gedempte m² open water wordt volledig gecompenseerd; het nieuwe grondgebruik voldoet aan de normering van wateroverlast conform de tabellen 1 en 2 in het Bestemmingsplanadvies van het HHSK; de bestaande waterhuishouding wordt niet verslechterd. In het Plantagekwadrant zal beperkt ruimte worden geboden aan een aantal zittende en nieuwe bedrijven. Bij het bepalen van het benodigde oppervlak open water wordt vooralsnog gerekend met de volgende percentages open water ten opzichte van het bruto oppervlak (conform bestemming bedrijventerrein, zie afbeelding): ten noorden van de spoorlijn Den Haag - Gouda 12%; ten zuiden van de spoorlijn Den Haag – Gouda 14%. De waterpartijen worden zodanig gedimensioneerd dat goede aan- en afvoer
76
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
van water mogelijk is, het gevaar van opbarsten van de slootbodem tot een minimum wordt beperkt, de flora en fauna zich goed kunnen ontwikkelen en de bereikbaarheid voor inspectie en onderhoud is gegarandeerd. Vloerpeilen Om wateroverlast in woningen en bedrijven tot een minimum te beperken wordt bij nieuwbouw vooralsnog rekening gehouden met een drooglegging van de bebouwing van 1,20 m boven het hoogste aangrenzende polderpeil vanuit wateroverlastnormering. In de toekomst bedraagt het hoogste waterpeil NAP -6,80 m (en daarnaast voor kleinere deelgebieden ook NAP -6,40 m en NAP 6,15 m). Vanuit waterveiligheidsoogpunt worden de vloerpeilen van woonruimtes vooralsnog vastgesteld op NAP -5,00 m. De definitieve vloerpeilhoogtes zullen in overleg met de waterbeheerder in de uitwerkingsplannen worden vastgelegd Waterveiligheid Met waterveiligheid wordt bedoeld het anticiperen op gevolgen van het bezwijken van een waterkering, in het bijzonder de primaire waterkering langs de Hollandsche IJssel. De gevolgen van een dijkdoorbraak van de Hollandsche IJssel voor het noordelijk deel van de Zuidplaspolder, waartoe Het Nieuwe Midden ook behoort, worden gunstig beïnvloed door de natuurlijke barrièrewerking van de verhoogde ligging van de spoorlijn en de rijksweg A20 Rotterdam - Gouda. Het HHSK stelt ten behoeve van de waterveiligheid voor bebouwing ten noorden van de A20 de eis dat het vloerpeil op minimaal NAP -5,00 m moet worden aangelegd. Bron: de notitie met kenmerk PN 268381 d.d. 5 januari 2009 van Grontmij (het bestemmingsplanadvies van HHSK). Indien specifieke maatregelen in een gebied worden genomen, kunnen lagere vloerpeilhoogtes worden geaccepteerd mits hetzelfde waterveiligheids- en overlastniveau wordt bereikt. De definitieve vloerpeilen zullen in overleg met het HHSK in de uitwerkingsplannen worden vastgelegd. Waterketen en afkoppeling In de hierboven genoemde Intentieverklaring Waterkwaliteit zijn ook afspraken gemaakt over het terugbrengen van de belasting van het oppervlaktewater door lozingen en uitspoeling van stoffen (bouwmaterialen, bestrijdingsmiddelen, organisch materiaal zoals hondenpoep en maaisel van taluds). Bij de uitwerking van het rioleringsstelsel in de nieuw te ontwikkelen gebieden worden de richtlijnen van de Beslisboom aan- en afkoppelen van verharde oppervlakken van de Werkgroep Riolering West-Nederland gevolgd. De gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle hanteert een restrictief beleid ten aanzien van het gebruik van uitloogbare materialen in en op gebouwen. Het HHSK is verantwoordelijk voor het peilbeheer en de waterkwaliteit in de (hoofd)watergangen. Het onderhoud van de hoofdwatergangen wordt uitgevoerd door het HHSK. Het onderhoud van de overige watergangen geschiedt door de aangrenzende eigenaren. Beheer en onderhoud Het onderhoud van het oppervlaktewatersysteem zal worden uitgevoerd volgens de verfijnde Ecokleurenkoers van het HHSK. Dit is onder andere gericht op de versteviging van natuurwaarden. De doelstellingen van het aangepaste onderhoud zijn: verbetering van waterkwaliteit en, waar nodig, herstellen/versterken van de afvoerfunctie; - behoud en herstel van diversiteit aan flora en fauna;
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
77
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
- beperken van woekering door kroos en flab; belevingswaarde van water vergroten. De planning van het groot onderhoud, lees baggeren, van (hoofd)watergangen geschiedt volgens het zogenaamde schouwvakkensysteem van het HHSK. Het schouwvakkensysteem gaat uit van een baggerfrequentie van eenmaal in de tien jaar. Watertoets In februari 2001 is de watertoets verplicht gesteld voor ruimtelijke plannen. Het doel van de watertoets is nadelige effecten op de waterhuishouding (alle wateraspecten) zoveel mogelijk te voorkomen. Hierbij moet rekening gehouden worden met het advies van de waterbeheerder. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard is in een vroegtijdig stadium betrokken. Het bestemmingsplanadvies dat door het Hoogheemraadschap is opgesteld vormt de basis voor het in te richten watersysteem. Door het voeren van overleg, het informeren en betrekken van de waterbeheerder in de planvorming wordt op de juiste wijze invulling gegeven aan het watertoetsproces. 5.7 Ecologie In het ISP is gesteld dat de Zuidplaspolder een schakel is van de robuuste structuur op Zuidvleugelniveau met een belangrijke ecologisch en recreatieve functie. De groenstructuur van de Zuidplaspolder bestaat uit het restveengebied, de waterparel en groene verbindingen en geledingen met ieder verschillende natuurdoeltypen. Om een goede verbinding met het Bentwoud te maken worden ook in het plangebied Het Nieuwe Midden de lanen en linten ingericht met bomen. Er vindt nog onderzoek plaats naar de effecten van de mogelijk gemaakte ontwikkelingen op de flora en fauna en ecologische systemen.
archeologische waarden (bron: Milieudienst Midden-Holland)
78
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
Wettelijk kader Beleid ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS, Nota Ruimte) In het algemeen is het ruimtelijk beleid voor de EHS-gebieden (Ecologische Hoofdstructuur) gericht op behoud, herstel en de ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van een gebied. In de Nota Ruimte wordt aangegeven dat de EHS netto door provincies in hun streekplannen moet worden begrensd. Na begrenzing behoren deze gebieden tot beschermde natuurgebieden en geldt het “nee, tenzij”-regime. Hierbij zijn nieuwe ontwikkelingen niet toegestaan indien deze de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied (actuele en potentiële waarden, gebaseerd op de natuurdoelen voor het gebied) significant aantasten, tenzij er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang. Voor de in het plangebied beoogde natuurontwikkeling is dit nee, tenzij-regime niet relevant. Soortenbescherming (Flora en faunawet) De Flora en faunawet (Ffw) bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet en bijbehorend Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (Vrijstellingenbesluit) kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten. Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan in de weg staat. Dit doet zich alleen voor, wanneer de uitvoering van het bestemmingsplan tot ingrepen noodzaakt waarvoor geen vrijstelling geldt of geen ontheffing op grond van de Ffw kan worden verleend. Provinciaal compensatiebeleid Het provinciale compensatiebeginsel is van toepassing op de volgende gebiedscategorieën: 1. (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur; 2. natuurgebieden buiten de PEHS: opgenomen in streekplan en/of begrensde natuurmonumenten in het kader van de Natuurbeschermingswet; 3. biotopen van zogenoemde Rode Lijstsoorten en gebieden bulten de EHS met (zeer) hoge natuurwaarden; 4. beplantingen vallend onder de Boswet; 5. Randstad Groenstructuurprojecten en vier Strategische Groen Projecten; 6. rijksbufferzones; 7. gebieden met zeer hoge landschappelijke waarden. In het plangebied is categorie PM van toepassing. Onderzoeksresultaten en conclusie Daar het onderzoek nog gaande is zal voor de vaststelling van het bestemmingsplan duidelijkheid zijn over de uitkomsten van het onderzoek en zal de eventueel benodigde ontheffing aangevraagd zijn. 5.8 Archeologie en cultuurhistorie Archeologie wettelijk kader De huidige juridische basis voor het omgaan met archeologische waarden is vastgelegd in de Monumentenwet uit 1988. De Provincie Zuid-Holland en de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurhistorie en Monumenten (RACM) hebben voor wat betreft het aspect archeologie, formeel een adviserende en toetsende rol op basis van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Volgens de Monumentenwet 1988 moeten (toevals) vondsten worden gemeld bij de burgemeester. Deze verwittigt het Rijk. OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
79
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
In 1998 is het Verdrag van Valletta door de Staten Generaal geratificeerd. Dit Verdrag is in december 2006 door de Eerste en Tweede Kamer vastgesteld en is in de loop van 2007 wettelijk verankerd. Het Verdrag stelt dat bij ruimtelijke ontwikkelingen de cultuurhistorische en archeologische waarden een onlosmakelijk onderdeel van de ruimtelijke belangenafweging dienen te zijn. Onderzoeksresultaten en conclusie In het zuidelijk deel van het plangebied loopt een strook waar een middelhoge trefkans op archeologische vondsten in de bodem zie nevenstaande figuur. Indien verstorende plannen worden uitgewerkt dient hier archeologisch onderzoek plaats te vinden. De rand van het noordelijk en westelijke deel van het plangebied grenst ook aan de strook met een middelhoge trefkans op archeologische vondsten in de bodem. Vanwege de schaal van de archeologische kaart is het mogelijk dat ook hier archeologische waarden in de bodem aanwezig zijn. Geadviseerd wordt dit mee te nemen in de herontwikkeling. In de rest van het plangebied is een zeer lage trefkans op archeologische vondsten in de bodem (witte deel). Ter plaatse van dit deel is geen archeologisch onderzoek verplicht. Voor gebieden met verhoogde verwachtingswaarde is een dubbelbestemming ‘Waarde archeologie’ opgenomen, waarin het archeologische belang tot uitdrukking komt. Een dubbelbestemming is wenselijk, omdat de gronden waarin zich (mogelijk) archeologische vindplaatsen bevinden, ook voor andere doeleinden (moeten kunnen) worden gebruikt. Ingeval van bouwactiviteiten dient met het archeologische belang rekening te worden gehouden. Om deze belangenafweging te kunnen afdwingen, is in het bestemmingsplan bepaald dat voor de betrokken bouwactiviteiten alleen bouwvergunning kan worden verleend, nadat daarvoor vrijstelling (met belangenafweging) is verleend en een positief advies is verkregen van de archeologisch deskundige. In de dubbelbestemming wordt tevens bepaald dat voor ingrepen (werken of werkzaamheden) die een bedreiging voor (eventueel) aanwezig archeologisch erfgoed kunnen vormen, een aanlegvergunning van burgemeester en wethouders is vereist. 5.9 Natuur en landschap In het vigerende plan zijn de gronden ten noordwesten van de Zuidelijke Dwarsweg tussen de Vierde Tocht en de Bredeweg bestemd als “agrarische doeleinden met natuurlijke waarden”. Deze natuurlijke waarden bestaat uit bijzondere sloot- en oevervegetaties en het ongewoon voedselarme slootwater. Conclusie Deze gronden met belangrijke natuurwetenschappelijke waarden zullen tegen aantasting beschermd moeten worden door middel van een aanlegvergunningen stelsel.
80
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
6.
juridische planopzet
6.1 Algemeen Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de plankaart en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de plankaart, zodat kaart en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast. 6.1.1 Plankaart De plankaart heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de plankaart hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Soms heeft een aanduiding juridisch gezien geen enkele betekenis en is uitsluitend op de plankaart aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens). De plankaart vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan. 6.1.2 Regels De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken. 6.1.3 Toelichting De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot het toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtstreeks burgers bindende werking. 6.1.4 Wro De beschrijving en uitwerking van de regels is afgestemd op de nieuwe Wet ruimtelijke ordening die op 1 juli 2008 in werking is getreden. Dit betekent dat enkele regels anders geformuleerd zijn dan tot op heden gebruikelijk was dan wel achterwege blijven omdat hierin op andere wijze wordt voorzien. Zo wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken over vrijstellingen maar ontheffingen. 6.1.5 Planmethodiek De methodiek van het bestemmingsplan is afgestemd op de thans voorliggende stand van zaken, waarin de komende planperiode (10 jaar) geen grootschalige ontwikkelingen zullen plaatsvinden in dit gebied. Het bestemmingsplan betreft voor het overgrote deel een conserverend plan met eindbestemmingen (directe gedetailleerde bestemmingen), voor het plangebied van het Plantagekwadrant is een nader uit te werken bestemming opgenomen. Zodat na uitwerking van het Masterplan in een vastgesteld beeldkwaliteitplan, het Plantagekwadrant gedetailleerd en eventueel gefaseerd bestemd kan worden. Het verschil tussen beide bestemmingsvormen is gelegen in het direct kunnen
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
81
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
verlenen van bouwvergunningen bij toetsing aan de eindbestemmingen (nadat deze van kracht zijn geworden) terwijl bij nader uit te werken bestemmingen, deze bestemmingen eerst dienen te worden uitgewerkt in een uitwerkingsplan, dat nog in procedure moet worden gebracht, voordat een bouwvergunning verleend kan worden. Uiteindelijk is het de bedoeling dat het plangebied in de realisatiefase specifiek kan worden ingericht. Dit kan plaatsvinden door de nader uit te werken plandelen (uitwerkingsplannen) later in procedure te brengen of doordat in de verdere planfase van voorontwerp naar ontwerp en vast te stellen bestemmingsplan sommige elementen zo duidelijk zijn geworden, waardoor deze direct ruimtelijk-functioneel in het plan kunnen worden vastgelegd in de vorm van eindbestemmingen (gedetailleerde bestemming of globale eindbestemming). De keuze van de planvorm, in deze planfase, is bepaald door de navolgende vertrekpunten: bij de gebieden en percelen waar het bestemmingsplan is gericht op beheer c.q. beperkte planologische veranderingen aan de orde zijn of uitsluitend infrastructuur en/of groenvoorzieningen/natuur gerealiseerd zullen worden ligt een gedetailleerde bestemming voor de hand. Dit is aan de orde voor het overgrote deel van het plangbied. in geval van de ontwikkeling van het Plantagekwadrant (nog uit te werken masterplan en beeldkwaliteitplan) ligt een globale planvorm voor de hand in de vorm van een nader uit te werken gebied, temeer het nog niet zeker is of de gewenste concrete invulling ter plekke gerealiseerd kan worden (kunnen de gestelde milieuambities gehaald worden?, wat zijn de resultaten uit MER rapportage / milieueffecten? – en hebben deze effecten alsmede de financieel-economische uitvoerbaarheid invloed op de ruimtelijke inrichting van een nog uit te werken gebied?). Voor de uit te werken bestemmingen geldt een bouwverbod totdat voor het gebied een uitwerkingsplan is vastgesteld. Het uitwerkingsplan dient te voldoen aan de voorwaarden die in de uit te werken bestemmingen zijn opgenomen. Het voorliggende plan biedt op delen inzicht in de mogelijke invulling van het gebied zonder de eindvorm definitief vast te leggen. Het geschetste beeld kan tijdens de realiseringsfase in bepaalde mate worden aangepast, indien daarbij de randvoorwaarden en uitgangspunten, zoals beschreven in de plantoelichting en regels worden gerespecteerd. Teneinde niet al te sturend op te treden is gekozen voor een zo groot mogelijke flexibiliteit, zowel ten aanzien van de gebruiks- als de bouwmogelijkheden (bestemmingsregels). Het gaat daarbij om min of meer concreet ingevulde elementen, die voor een goede realisatie van het in het plan vervatte ruimtelijke beleid van groot belang zijn en die als zodanig bindend zijn. Met de voorliggende planvorm wordt een snelle en flexibele realisatie van het gebied nagestreefd zonder dat afbreuk gedaan wordt aan de vereiste rechtszekerheid en stedenbouwkundige kwaliteit. 6.1.6 Systematiek van de regels (instrumentarium) Het gemeentebestuur staat een flexibele bestemmingsregeling voor, waardoor snel en doelmatig op eventuele initiatieven van derden kan worden ingespeeld. Naargelang het meer of minder ingrijpend karakter is gekozen voor: Positieve bestemming: de ontwikkeling van nieuwbouw of vernieuwbouw is
82
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
mogelijk nadat door burgemeester en wethouders een bouwvergunning is verleend. De bouwvergunning wordt verleend indien deze voldoet aan het gestelde in de regels, de bouwverordening en het bouwbesluit. Ontheffingsprocedure: deze bevoegdheid geldt voor die ontwikkelingen, die ruimtelijk-functioneel passen in de desbetreffende bestemming, maar waarvan de aard en/of omvang de kwaliteit van het woon- en leefmilieu kunnen aantasten. De ontheffingsprocedure biedt voor burgemeester en wethouders de mogelijkheid tot een afweging van de noodzaak van een dergelijke ontwikkeling ten opzichte van het stedenbouwkundig, volkshuisvestelijk en/of milieuhygiënisch belang. Nadere eisen: ten aanzien van enkele in de regels genoemde ontwikkelingen zijn burgemeester en wethouders bevoegd tot het stellen van nadere eisen onder meer ten aanzien van situering en/of maatvoering van bouwwerken, mits in de bestemmingregeling hiervoor basiseisen zijn opgenomen. De objectivering wordt verkregen door kwalitatieve criteria. Uitwerking: geldt voor die ontwikkelingen, waarvan de aard (ruimtelijk/ functioneel) veelal wel vaststaat, maar door de globale aanduiding soepel ingespeeld kan worden op een ontwikkeling van globale invulling naar een meer gedetailleerde invulling op basis van concrete (bouw)plannen. Burgemeester en wethouders kunnen het plandeel waarop de uitwerking rust volgens de in het bestemmingsplan opgenomen regels uitwerken. 6.1.7 SVBP 2008 De opbouw van het bestemmingsplan is conform de SVBP (standaard voor vergelijkbare bestemmingsplannen) 2006/2008. Gesproken wordt in de Wro en het Bro over bestemmingen en regels. De regels in het bestemmingsplan staan in vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Inleidende regels In de begripsbepalingen worden omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Alleen die begripsbepalingen zijn opgenomen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de plankaart geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden. Bestemmingsregels Opbouw van bestemmingen De opbouw van de bestemmingen kennen allen een zelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover aanwezig, de volgende leden: bestemmingsomschrijving; dubbelbestemming (voor zover van toepassing); bouwregels; nadere eisen; ontheffing van de bouwregels; gebruiksregels; ontheffing van de gebruiksregels; aanlegvergunning (voor zover van toepassing); Duidelijk mag zijn, dat een bestemmingsplanbepaling niet alle elementen hoeft te bevatten. Dit kan per bestemming verschillen OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
83
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
Hieronder volgt per bestemmingsonderdeel een korte toelichting. Bestemmingsomschrijving De bestemmingsomschrijving bevat de omschrijving van de doeleinden die met de bestemming aan de grond worden toegekend. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies zoals wonen, bedrijven, recreatie, glastuinbouw, horeca etc. De aard van de toegelaten inrichtingen van gronden (bouwwerken en werken, geen bouwwerken zijnde) vloeit dan voort uit de toegelaten functies. De hoofdfuncties worden als eerste genoemd. Indien van toepassing worden ook de aan de hoofdfuncties ondergeschikte functies mogelijk gemaakt. De ondergeschiktheid wordt weergegeven door de zinsnede ‘met daaraan ondergeschikt’. Tevens wordt aangegeven welke functies bij de bestemming behoren door middel van de zinsnede ‘met daarbij bijbehorende’. Het betreft hier meestal functies als paden, groen, erven, etc. De bestemmingsomschrijving is niet alleen functioneel, maar bevat ook inrichtingsaspecten. Dubbelbestemming In deze bepaling van de regels wordt verwezen naar de van toepassing zijn dubbelbestemmingen op de hoofdbestemming. Bouwregels In de bouwregels wordt aangegeven welke bebouwingsmogelijkheden er op een perceel bestaan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Nadere eisen In specifieke gevallen kunnen burgemeester en wethouders nadere eisen stellen aan bijvoorbeeld de plaats en de afmetingen van bouwwerken, dit wordt apart aangegeven en daarbij worden tevens de voorwarden genoemd waaronder b en w tot het stellen van nadere eisen over kunnen gaan. Ontheffing van de bouwregels Door het opnemen van een ontheffingsregeling bestaat de mogelijkheid af te wijken van de algemeen toegestane bouwregelingen. Voor elke ontheffing wordt aangegeven waarvan ontheffing wordt verleend, de maximale afwijking die met de ontheffing kan worden toegestaan en eventueel de situaties of voorwaarden waaronder ontheffing wordt verleend. Het gaat hier om ontheffingsbevoegdheden voor specifieke bestemmingen. Indien ontheffingsbevoegdheden gelden voor meerdere bestemmingen dan wel een algemene strekking hebben zijn ze opgenomen in hoofdstuk 3 (de algemene bepalingen). In het bestemmingsplan is ervoor gekozen zo min mogelijk gebruik te maken van het opnemen van ontheffingsmogelijkheden. Dit betekent dat wanneer gebruik gemaakt kan worden van een opgenomen ontheffingsmogelijkheid er nadrukkelijk een belangenafweging dient plaats te vinden alvorens gebruik te maken van de ontheffingsbevoegdheid. Gebruiksregels In dit onderdeel kan worden aangegeven welke vormen van gebruik men in ieder geval strijdig acht met de bestemming. Hierin worden niet alle mogelijke strijdig gebruiksvormen genoemd, maar alleen die waarvan het niet op voorhand duidelijk is dat deze in strijd zijn met de bestemming. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling op de doeleindenomschrijving.
84
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
Ontheffing van de gebruiksregels Een ontheffing van een gebruiksregel mag niet leiden tot een feitelijke wijziging van de bestemming. Dat wil zeggen, dat wel ontheffing kan worden verleend ten behoeve van functies, die inherent zijn aan de in de bestemmingsomschrijving opgenomen functies. Via ontheffing kunnen geen ‘nieuwe‘ functies worden toegestaan. Met andere woorden: de ontheffingsregeling kan worden opgenomen voor kleinere, planologisch minder ingrijpende, onderwerpen. Functiewijzigingen en grotere, ingrijpende ruimtelijke ingrepen worden geregeld via een wijzigingsbevoegdheid. Aanlegvergunning Specifieke inrichtingsactiviteiten, niet bestaande uit bouwen, dienen soms aan een aanlegvergunning gebonden te worden. Het gaat daarbij om gevallen waarbij er geen noodzaak bestaat om werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden geheel uit te sluiten, maar waarbij de toelaatbaarheid afhangt van de omstandigheden in een concreet geval. Een aanlegvergunningenstelsel wordt opgenomen om extra bescherming aan een specifieke bestemming of waarde van de bestemming te bieden, zoals landschappelijke of natuurlijke waarden, of de groen en/of waterstructuur. Algemene regels Antidubbeltelbepaling Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen, dat wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Algemene bouwregels Algemene bepaling over bestaande afstanden en andere maten Er kunnen zich situaties voordoen, waarbij bestaande bebouwing in strijd is met de regels. Zo kan de specifieke bouwhoogte van een woning hoger zijn dan de toegestane hoogte van bebouwing (een algemene maat). Deze strijdigheid is niet gewenst. Het is immers niet de bedoeling, dat deze woning moet worden aangepast aan de nieuwe maatvoering. Daarom is de algemene bepaling opgenomen, dat bij afwijkingen de maatvoering mag worden aangehouden, zoals die bestond op het moment van ter inzage legging van het ontwerpbestemmingsplan. Algemene gebruiksregels In deze bepaling wordt aangegeven, dat het verboden is de gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen gebruiken en/of te laten gebruiken of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel, strijdig met de gegeven bestemming. De specifieke gebruiksbepaling, zoals deze kan worden opgenomen in de afzonderlijke bestemmingen is aanvullend op de algemene gebruiksbepaling van het bestemmingsplan. In deze bepaling is ook de toverformule opgenomen. Dit is een bepaling, waarmee ontheffing van het algemene verbod verleend moet worden, indien zinvol gebruik overeenkomstig de bestemming niet meer mogelijk is (Deze bepaling komt te vervallen in de Wet ruimtelijke ordening- opgenomen in wettelijke regeling).
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
85
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
Algemene ontheffingsregels In deze bepaling wordt aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om ontheffing te verlenen ten behoeve van niet-ingrijpende bouwactiviteiten. De criteria, die bij toepassing van de ontheffingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. Algemene wijzigingsregels In deze bepaling wordt aan Burgemeester en Wethouders de bevoegdheid gegeven om bestemmingen te wijzigen ten behoeve van kleine overschrijdingen van bestemmingsgrenzen. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn daarbij aangegeven. Algemene procedureregels In deze bepaling staat aangegeven welke procedure dient te worden gevolgd bij de voorbereiding van een besluit tot toepassen van een ontheffings-, wijzigingsbevoegdheid, dan wel uitwerkingsplicht of aanlegvergunning. Hierbij wordt verwezen naar procedures die zijn opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht en de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Overgangs- en slotregels Overgangsregels In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken en gebruik. Peildatum voor het overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken en gebruik betreft het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Bouwwerken Het bevat regels die als doel hebben de rechtstoestand tijdens de overgang naar een nieuw bestemmingsplan vast te leggen van bouwwerken die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering zijn (nog kunnen worden gebouwd – bouwvergunning verleend of nog te verlenen) en die afwijken van de regels in dit bestemmingsplan. Gebruik Het gebruik van de onbebouwde gronden en bouwwerken, voor zover dit gebruik op het tijdstip van rechtskracht verkrijgen van dit plan afwijkt van dat plan mag worden voortgezet. Dit gebruik mag niet worden veranderd in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Tevens is er een persoonsgebonden overgangsbepaling (hardheidsclausule opgenomen). Dit betekent dat burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen voor zover toepassing van het overgangsrecht ten aanzien van bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen. Slotregel Als laatste is de slotregels opgenomen. Deze bepaling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsbepaling. 6.1.8 Lijst van bedrijfsactiviteiten Als bijlage bij de regels zijn twee lijsten met bedrijfsactiviteiten opgenomen. Deze lijsten zijn van toepassing voor toe te laten bedrijven en/of bedrijfsactiviteiten binnen de bestemming ‘Bedrijf’, voor zover hier niet specifieke bedrijven zijn bestemd en binnen de uit te werken bestemmingen ‘Gemengd – Uit te werken 1 en 2’; 86
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
In de lijst van bedrijfsactiviteiten wordt onderscheid gemaakt naar richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste afstand van deze vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. De lijst met bedrijfsactiviteiten heeft echter de navolgende nadelen: De lijst heeft een algemeen karakter. De milieuhygiënische kengetallen in de lijst houden nauwelijks rekening met het verschil in milieubelasting tussen individuele bedrijven (waardoor een specifiek bedrijf c.q. bedrijfsactiviteit minder hinderlijk is dan de lijst aangeeft; bijvoorbeeld wanneer een bedrijf bereid is zich extra milieuhygiënische inspanningen te getroosten waardoor de feitelijke milieubelasting geringer is dan van zijn soortgenoten die daartoe niet bereid zijn) en met technologische ontwikkelingen (waardoor een bepaald bedrijfstype tijdens de planperiode minder hinderlijk wordt). Als tweede nadeel kan genoemd worden dat de normen in de lijst niet van toepassing zijn op bestaande situaties, waarbij uiteraard de concrete informatie over bedrijven en omgeving prevaleert. Deze nadelen worden in het onderhavige plan ondervangen door: Een limitatief gebruik van de als bijlage toegevoegde lijst met bedrijfsactiviteiten, in combinatie met d.w.z. in de bestemmingsomschrijving van de bestemmingen aangegeven categorieën van bedrijven die zich binnen het plangebied(delen) kunnen vestigen, waarbij de als bijlage bij de regels toegevoegde lijst als leidraad fungeert; Een ontheffingsbevoegdheid voor de vestiging van een bedrijf (c.q. bedrijfsactiviteit) uit de naast hogere categorie van de lijst, maar qua milieubelasting gelijkwaardig geacht kan worden aan de toegestane categorieën alsmede de vestiging van bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten, die weliswaar gelijkwaardig zijn aan de toegestane categorieën maar die niet worden genoemd in de lijst met bedrijfsactiviteiten. een wijzigingsbevoegdheid om de Lijst van bedrijfsactiviteiten aan te passen. Ad 1. Het limitatief karakter van de lijst met bedrijfsactiviteiten: In de bestemmingsomschrijving van de bestemming ‘Bedrijf’ en de uitte werken bestemmingen ‘Gemengd – Uit te werken 1 en 2’ is aangegeven welke bedrijven zich binnen het plangebied kunnen vestigen. Het betreft bedrijven die passen binnen milieucategorieën 1 t/m 3.1 (en 3.2 middels een ontheffing voor transport en distributie bedrijven en categorie 4 in ‘Gemengd – Uit te werken 2’). Op deze manier is aangegeven welke categorieën van bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten zijn toegelaten, waarbij de als bijlage (bij de regels) toegevoegde lijsten als leidraad fungeren. Eén en ander betekent, dat de lijst fungeert als limitatief toetsingskader bij de (directe) toelating van bedrijven. Om te voorkomen dat deze lijst niet een te limitatief karakter krijgt is enige flexibiliteit gewenst. Daarvoor is de hieronder bedoelde ontheffingsbevoegdheid opgenomen. Ad 2. Ontheffingsbevoegdheid voor gelijkwaardige bedrijven/ander gebruik: Teneinde een te starre en arbitraire toepassing van de lijst met bedrijfsactiviteiten te voorkomen is bepaald dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn ontheffing te verlenen voor de uitoefening of vestiging van een bedrijf (c.q. bedrijfsactiviteit) die gelijkwaardig is aan de direct toegelaten categorieën. Deze regeling maakt het mogelijk bedrijven c.q. bedrijfsactiviteiten toe te laten, die niet in de lijst zijn genoemd en waarvan de milieubelasting van een bepaald bedrijf of bepaalde bedrijfsactiviteit door ter plaatse aanwezige omstandigheden uit het oogpunt van hinder/overlast acceptabel is, dan wel dat het bedrijf zodanige beperkende maatregelen heeft genomen, dat de activiteit qua milieubelasting
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
87
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
gelijkgesteld kan worden met bedrijfsactiviteiten uit de direct toegelaten categorieën. De milieubelasting wordt beoordeeld aan de hand van de in de lijst met bedrijfsactiviteiten genoemde milieubelastingcomponenten (geurproductie, stofuitworp, geluidhinder, e.d.). Ad 3. Aanpassing Lijst van bedrijfsactiviteiten Via een wijzigingsbevoegdheid kunnen burgemeester en wethouders de lijst van bedrijfsactiviteiten aanpassen aan een nieuw omgevingstype bijvoorbeeld, of bedrijven toevoegen of een milieucategorie wijzigen. 6.2 Beeldkwaliteitplan Naast het invullen van een plan met de juiste woning/bedrijf op de juiste plek, voldoende parkeren, voldoende lantaarnpalen, speelgelegenheden e.d., dient veel aandacht besteed te worden aan de ‘Beeldkwaliteit’, waarbij het accent ligt op de stedenbouwkundige en architectonische vormgeving en inrichting van de bebouwing en de openbare ruimte. Aan de ene kant betekent dit zorg voor de directe omgeving, aan de andere kant zijn hier ook begrippen als herkenbaarheid, identiteit, oriëntatie e.d. onder te verstaan. Naast de stedenbouwkundige uitleg zijn daarbij ook de de aanpasbaarheid van bebouwing en de architectuur e.d. van groot belang. In de Nota Architectuurbeleid wordt de volgende definitie gehanteerd voor het begrip ‘beeldkwaliteit’: “Het beeldkwaliteitplan geeft in woord en beeld en voor verschillende schaalniveaus de uitgangspunten aan voor het te ontwikkelen stedenbouwkundige en architectonische ontwerp. Het is een op de locatie en situatie afgestemd referentiekader voor de architectonische en stedenbouwkundige vormgeving.” Het beeldkwaliteitplan is een op zichzelf staand plandocument, maar is inhoudelijk en juridisch gekoppeld aan het bestemmingsplan en de bouwverordening. In het bestemmingsplan is de ruimtelijke hoofdstructuur van het gebied vastgelegd in toelichting, regels en de plankaart. De juridische basis voor de beoogde structuur en beeldkwaliteit ligt met name in de in het bestemmingsplan opgenomen afstemming in de regels, de plankaart en het stelsel van (door B&W te stellen) nadere eisen. Het beeldkwaliteitplan is wat betreft de geformuleerde richtlijnen een nadere uitwerking van het bestemmingsplan. De ruimtelijke aspecten uit het beeldkwaliteitplan worden vastgelegd in het bestemmingsplan en mede opgenomen in het beeldkwaliteitplan. Zij hebben kracht van voorschrift in het bestemmingsplan; in het beeldkwaliteitplan worden de ruimtelijke aspecten wel genoemd (om het beeldkwaliteitplan zo compleet mogelijk te maken), maar hebben geen kracht van voorschrift. Wat betreft de visuele aspecten (met name welstand) wordt zowel in de bouwverordening als in de nota een relatie gelegd met de daarin vervatte welstandscriteria voor dit gebied (beeldkwaliteitplan). Het bepaalde in artikel 8, lid 6, in samenhang met artikel 12, lid 1 Woningwet, biedt de mogelijkheid om de welstandscriteria nader uit te werken. Dit kan in een afzonderlijke nota (i.c. het beeldkwaliteitplan) of in de toelichting van een bestemmingsplan. Het beeldkwaliteitplan geeft in dit geval richtlijnen voor de verdere visuele kwaliteit van het stedenbouwkundig plan. Deze richtlijnen kunnen worden gebruikt bij de beoordeling van bouwvergunningen. Het is van belang, dat een relatie is gelegd tussen het beeldkwaliteitplan en de bouwverordening, omdat bouwaanvragen daaraan worden getoetst (artikel
88
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
44 Woningwet). Het verdient aanbeveling het beeldkwaliteitplan vast te stellen in een raadsbesluit, gebaseerd op de bepalingen in de Woningwet en de bouwverordening. Het beeldkwaliteitplan is dan ook door de raad vastgesteld en aangemerkt als een beleidsnota in de zin van artikel 9.1, lid 2 van de Bouwverordening, gebaseerd op de bepalingen in de Woningwet. Weliswaar vormt welstand een zelfstandige weigeringgrond voor bouwvergunningen, maar de criteria moeten zijn opgenomen ín de bouwverordening. Daarbij dient te worden bedacht, dat wanneer het beeldkwaliteitplan niet of niet voldoende houvast biedt, alleen getoetst kan worden aan het bestemmingsplan en eventueel aanvullend op het beeldkwaliteitplan (op te stellen) welstandscriteria. Het voordeel van het vaststellen van een afzonderlijk beeldkwaliteitplan voor een bepaald gebied is, dat de bijstelling c.q. aanvulling -ten opzichte van een bestemmingsplan- eenvoudiger is. Zou men die kwaliteiten vastleggen in het bestemmingsplan, dan kan de geringe flexibiliteit van de eenmaal vastgelegde visie, met name veroorzaakt door de planprocedure van het bestemmingsplan, een nadeel zijn. In dit plan zal voor het Plantagekwadrant een beeldkwaliteitplan opgesteld gaan worden. 6.3
Beschrijving per bestemming
Bestemmingen Artikel 3: Agrarisch Deze bestemming geldt voor het gehele ‘tussengebied’ en de gronden die vallen onder de ‘Wro-zone - wijzigingsgebied 3’ ten behoeve van de (aansluiting op de) parallelstructuur van de A12 . Dus voor alle gronden behalve het merendeel van het plangebied voor het plantagekwadrant en de bestaande woon- en bedrijfspercelen aan de linten. De opgenomen bestemming is afgestemd op de thans vigerende bestemming ter plaatse, waarbij de bestaande situatie ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp plan wordt gerespecteerd. De betreffende gronden kunnen na 2020 ingezet worden voor de ontwikkeling van onder meer woningbouw, één en ander in overeenstemming met de gemaakte provinciale afspraken. Binnen deze bestemming zijn een ontheffingsgebied en wijzigingsgebieden opgenomen. Wro – zone – ontheffingsgebied 1 Deze gronden zijn gearceerd met de aanduiding ‘Wro – zone – ontheffingsgebied 1’. Burgermeester en wethouders kunnen hiermee ontheffing verlenen voor vergroting van het bouwvlak voor bestaande kassen tot maximaal 3 ha aaneengebouwd indien dit voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is. Wro – zone – wijzigingsgebied 1 Deze gronden zijn gearceerd met een aanduiding: ‘Wro-zone – wijzigingsgebied 1’. Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een wijzigingsbevoegdheid de hoofdplanstructuur van het ISP aan laten leggen in de vorm van een (regionaal) fietspad en een groenzone, onderdeel van het groene recreatieve raamwerk dat doorloopt in het Plantagekwadrant. Wro – zone – wijzigingsgebied 3 Deze gronden zijn gearceerd met een aanduiding: ‘Wro-zone – wijzigingsgebied 3’. Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een wijzigingsbevoegdheid de parallelstructuur van de A12 laten realiseren.
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
89
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
Wro – zone – wijzigingsgebied 5 De gronden met de aanduiding: Wro-zone – wijzigingsgebied 5’ kunnen gewijzigd worden naar de bestemming: ‘Verkeer- railverkeer’ in verband met de eventuele toekomstige spoorwegverdubbeling. De gronden met de dubbelbestemmingen ‘Waarde- Archeologie’ en ‘WaardeNatuur en Landschap’ zijn beschermd tegen aantasting door middel van een aanlegvergunningenstelsel (Artikel 17 en 18). Artikel 4: Bedrijf De bestaande, als zodanig te handhaven bedrijven, met bijbehorende bedrijfsgebouwen en erven, hebben deze bestemming gekregen. De opgenomen bepalingen betreffende plaatsing en maatvoering gaan uit van de bestaande plaats en maten. In principe zijn bedrijven van milieucategorie 1 en 2 toegestaan. Daar waar in de huidige situatie categorie 3 of hoger zijn gevestigd zijn deze aangegeven met een specifieke aanduiding. Ter plaatse is dan tevens het genoemde type bedrijf toegestaan. Ten behoeve van het bestaande benzinestation inclusief LPG-vulpunt aan de Bredeweg is op de verbeelding en in artikel 21 de veiligheidszone – lpg opgenomen. Wro – zone – wijzigingsgebied 6 De gronden van de percelen op de hoek van de Noordelijke Dwarsweg en de Bredeweg zijn gearceerd met een aanduiding: ‘Wro-zone – wijzigingsgebied 6’. Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een wijzigingsbevoegdheid deze gronden wijzigen naar de uit te werken bestemming ‘Gemengd – Uit te werken 1’ te behoeve van de realisatie van ene passende bestemming in het kader van de ontwikkeling van het Plantagekwadrant. Wro – zone – wijzigingsgebied 7 De gronden van de percelen op de hoek van Bredeweg en de rijksweg (A12) zijn gearceerd met een aanduiding: ‘Wro-zone – wijzigingsgebied 7’. Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een wijzigingsbevoegdheid deze gronden wijzigen naar de uit te werken bestemming ‘Gemengd – Uit te werken 2’ te behoeve van de realisatie van ene passende bestemming in het kader van de ontwikkeling van het Plantagekwadrant. Artikel 5: Groen Deze gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, geluidwerende voorzieningen, speelvoorzieningen, langzaam verkeersroute, waterberging en waterretentie en waterhuishoudkundige voorzieningen. Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Wro – zone – wijzigingsgebied 5 De gronden met de aanduiding: Wro-zone – wijzigingsgebied 5’ kunnen gewijzigd worden naar de bestemming: ‘Verkeer- railverkeer’ in verband met de eventuele toekomstige spoorwegverdubbeling. Artikel 6: Lintzone Op de plankaart zijn de woningen in de linten die behouden dienen te blijven als directe bestemming ‘Lintzone’ weergegeven. Op twee locaties is de aanduiding ‘detailhandel toegestaan’ op de kaart aangegeven (1 en 2), die het huidige gebruik van de grond weergeeft. Binnen de bestemming ‘Lintzone’ wordt de bestaande situatie (gebruik +
90
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
bebouwing) gerespecteerd. Voor nieuwbouw of vernieuwbouw dient rekening gehouden te worden met de opgenomen regels (bouw- en gebruiksregels). Hierin is aangesloten bij de regels voor de lintzones in de overige delen van de Zuidplas zodat er één regime ontstaat die zorg draagt voor het robuuste raamwerk van linten in de Zuidplaspolder. Wro – zone – wijzigingsgebied 3 Deze gronden zijn gearceerd met een aanduiding: ‘Wro-zone – wijzigingsgebied 3’. Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een wijzigingsbevoegdheid de parallelstructuur van de A12 laten realiseren. Wro – zone – wijzigingsgebied 8 De gronden van de percelen aan de Bredeweg, tussen de aansluiting van de N219 en de rijksweg (A12) zijn gearceerd met een aanduiding: ‘Wro-zone – wijzigingsgebied 8’. Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een wijzigingsbevoegdheid deze gronden wijzigen naar de uit te werken bestemming ‘Gemengd – Uit te werken 1’ te behoeve van de realisatie van ene passende bestemming in het kader van de ontwikkeling van het Plantagekwadrant. Wro – zone – wijzigingsgebied 9 De gronden van de percelen aan de Bredeweg, vor zover omsloten door de bestemming ‘Gemengd – Uit te werken 2’ zijn gearceerd met een aanduiding: ‘Wro-zone – wijzigingsgebied 9’. Burgemeester en wethouders kunnen door middel van een wijzigingsbevoegdheid deze gronden wijzigen naar de uit te werken bestemming ‘Gemengd – Uit te werken 2’ te behoeve van de realisatie van ene passende bestemming in het kader van de ontwikkeling van het Plantagekwadrant. Artikel 7: Verkeer- Railverkeer De in het plangebied gelegen spoorlijn Rotterdam-Gouda met aanliggende gronden is als zodanig bestemd. Bouwwerken ten dienste van het railverkeer zijn ter plaatse toegestaan almede additionele bij de bestemmingsfunctie behorende voorzieningen. Artikel 8 tot en met 10: Verkeer - Wegverkeer 1, 2 en 3 De gronden aangewezen met ‘Verkeer – Wegverkeer 1, 2 en 3’ zijn bestemd voor wegen, straten met een verblijfsfunctie en ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden. Op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd. Onderscheid is aangebracht ten aanzien van de functie van de betreffende weg: Verkeer-Wegverkeer 1: voor rijkswegen, inclusief de daarbij behorende vluchtstroken, in- en uitvoegstroken, parkeerstroken, ventwegen, voet- en fietspaden; Verkeer-Wegverkeer 2: regionale verbindingswegen met maximaal 2 x 2 rijstroken, inclusief de daarbij behorende vluchtstroken, in- en uitvoegstroken, rotondes, voet- en fietspaden en parkeervoorzieningen; Verkeer-Wegverkeer 3: wegen met de functie van verblijf/verblijfsgebied, alsmede (gebiedsontsluitings)wegen en wegen ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden. Wro – zone – wijzigingsgebied 2 In de bestemming ‘Verkeer – Wegverkeer 1’ is tevens een wijzigingsgebied opgenomen, aangeduid met ‘Wro-zone – wijzigingsgebied 2’ waar in het kader van het energiebeleid van de regio en de gemeente een windturbine geplaatst kan
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
91
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
worden nadat burgemeester en wethouders deze gronden hebben gewijzigd. De bij de windturbine behorende veiligheidszone is op de verbeelding en in artikel 21 opgenomen. Op de verbeelding en in artikel 21: bijzondere beperkende regels, zijn zowel de geluidszones opgenomen die bij respectievelijk de A12 en de spoorlijn horen als de bij de A12 behorende veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen. Artikel 11: Water De op de kaart voor ‘Water’ aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor watergangen, waterpartijen, waterhuishouding, waterberging, infiltratievoorzieningen en groenvoorzieningen. De bouwmogelijkheden binnen deze bestemming zijn heel beperkt. Er zijn geen gebouwen toegelaten, maar uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd. Uit te werken bestemmingen Binnen het plangebied zijn twee uit te werken bestemmingen opgenomen. Voor deze gronden geldt een bouwverbod totdat beide of éen van beide bestemming(en) is (zijn) uitgewerkt in een uitwerkingsplan. In de bestemmingsomschrijving is beschreven ten behoeve van welke doeleinden uitgewerkt kan worden (functioneel en qua bebouwing). Het uitwerkingsplan dient te voldoen aan de voorwaarden die in de uit te werken bestemming zijn opgenomen. Het Plantagekwadrant is aangemerkt als belangrijk entreegebied voor de Zuidplaspolder. Voor de ontwikkeling van dit gebied is een concept masterplan opgesteld. Hierin is een set van uitgangspunten en uitwerkingsregels opgesteld die een streefbeeld geven van de te ontwikkelen, te behouden of te herprofileren lintkarakteristiek en achterliggend gebied. Binnen de bestemming kan herstellen en verdichting (toevoegen van nieuwe kavels), inpassing (bestaande lintbebouwing wordt ingepast binnen de nieuwe structuur) en verdubbeling plaats vinden. Voor nieuwbouw en verkaveling dient rekening gehouden te worden met de opgenomen uitwerkingsregels ten aanzien van het verkavelen, bouwen en het gebruiken van de kavel. Artikel 12: Gemengd – Uit te werken 1 De mogelijke hoofdbestemmingen in het gebied ten noorden van de A12 zijn: kantoren, (hoogwaardige) bedrijven van categorie 1 en 2, groen en water. De uitwerkingsregels zijn gebaseerd op het in stand houden van een strokenverkaveling in het lint van de Bredeweg waarbij bebouwde kavels worden afgewisseld met groen en water. Parkeren dient op eigen terrein te geschieden. De oppervlakte van bedrijfsgebouwen is maximaal 1.000 m2 bvo en van kantoorgebouwen maximaal 700 m2 bvo, de bouwhoogte is maximaal 12 meter, met een ontheffingsmogelijkheid tot maximaal 15 meter. Wro – zone – wijzigingsgebied 4 Binnen deze uit te werken bestemming is tevens een ‘Wro-zone – wijzigingsgebied 4’ aangeduid ten behoeve van het aanleggen van nieuwe infrastructuur naar de toekomstige Veilingweg. Artikel 13: Gemengd – Uit te werken 2 De mogelijke hoofdbestemmingen in het gebied ten zuiden van de spoorlijn zijn (hoogwaardige) bedrijven van categorie 1 t/m 3.1, groen en water. In dit gebied is tevens, ten behoeve van een eventuele verplaatsing van (transport)bedrijven ten noorden van de A12 (in verband met de HOV en een eventuele nieuwe
92
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
halteplaats) een ontheffing opgenomen voor categorie 3.2 en 4 bedrijven. De uitwerkingsregels zijn hier, net als bij de bestemming ‘Gemengd- Uit te werken 1’ gebaseerd op een landinrichtingsprincipe van afwisselende stroken: bebouwd, parkeren, groen en water. De schaal van deze twee gebieden is echter van een andere aard dan die van de Bredeweg (het lint). De kavels en de gebouwen zijn hier als het ware uitvergroot, maar de inrichting is gebaseerd op hetzelfde landschappelijke patroon. De oppervlakte van de bedrijfsgebouwen is maximaal 15.000 m2 bvo en de bouwhoogte 12 meter, met een ontheffingsmogelijkheid tot maximaal 15 meter. Dubbelbestemmingen In het plangebied komen een aantal dubbelstemmingen voor. Deze dubbelbestemmingen leggen beperkingen op aan de onderliggende (hoofd)bestemmingen. Zij hebben voorrang op de bestemmingen, wat betekent dat de bepalingen van de bestemmingen uitsluitend van toepassing zijn, voor zover zij niet strijdig zijn met de bepalingen van de dubbelbestemmingen. Leidingen (dubbelbestemming) De in het plangebied gelegen hoofdtransportleidingen die een bescherming behoeven hebben een dubbelbestemming gekregen. Voor deze leidingen is er een vrijwaringzone ter weerszijden van de leiding opgenomen waarin in principe niet gebouwd mag worden. Wanneer een andere bestemming samenvalt met de dubbelbestemming, gaan de regels, die horen bij de dubbelbestemming, voor. Het betreft de volgende leidingen met de daarbij behorende vrijwaringzones: brandstofleiding– vrijwaringszone 16 meter; watertransportleiding – vrijwaringszone 3 meter; gastransportleiding – vrijwaringszone 5 meter; Artikel 14 tot en met 16: Leidingen (B, G, W) De planologisch relevante leidingen (brandstof , gas en water) zijn als zodanig bestemd. Bouwen ten behoeve van samenvallende bestemmingen is alleen na ontheffing toegestaan. Alvorens burgemeester en wethouders over een verzoek om ontheffing beslissen, winnen zij schriftelijk advies in bij de desbetreffende leidingbeheerder(s). Ter bescherming van aanwezige leidingen zijn aanlegregels opgenomen. Door middel van nadere eisen worden de belangen van onder meer de waterhuishouding veilig gesteld. De aardgastransportleiding is tevens voorzien van twee veiligheidszones: ‘veiligheidszone – leidingen 1’en ‘veiligheidszone – leidingen 2’ In zone 1 mogen geen bijzonder kwetsbare objecten worden gevestigd. In de agrarische bestemming zijn deze ook niet toegestaan. In de bestemming ‘Gemengd - Uit te werken 1 en 2’ zijn in de uitwerkingsregels bepalingen opgenomen dat de hier toegestane beperkt kwetsbare objecten pas gevestigd kunnen worden als het groepsrisico is verantwoord. Behalve de leidingen zijn er ook enkele waarden in het plangebied die beschermd dienen te worden: Artikel 17: Waarde - Archeologie (WR - A) De dubbelbestemming Waarde - Archeologie is gehanteerd voor het plangebied dat een middelhoge tot hoge archeologische verwachtingswaarde heeft. Deze is in het plan gebaseerd op de kaart Archeologische verwachting van de provincie Zuid-Holland. Voor een belangrijk deel valt deze samen met de Kreekrug. Voor deze gebieden geldt een aanlegvergunning. Voor gebieden daarvan uitgezonderd
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
93
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
gelden geen primaire voorwaarden voor het gebruik van de grond. Tevens is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor de gebieden waarvoor tijdens de planrealisatie geen archeologische waarden zijn vastgesteld. Artikel 18: Waarde - Natuur en landschap (WR – NL) De dubbelbestemming Waarde - Natuur en Landschap vormt de overgangzone van woongebied (Kreekrugkamers) naar natuur en water, waarin de Kreekrugrand en de oever aan het water zal komen te liggen. In de bij de uitwerking gekozen oplossing zal de overgang met in achtneming van de natuur en landschapswaarden dienen te zijn ontworpen. Door middel van nadere eisen worden de belangen van onder meer de waterhuishouding veilig gesteld. 6.4 Relatie met Milieu-effect-rapportage (MER) In het kader van het ISP en de Streekplanherziening Zuid-Holland Oost is een Strategische Milieubeoordeling opgesteld. De te verwachten milieueffecten en locatieafwegingen op grond van de verschillende programma’s zijn daarbij in beeld gebracht. Hoewel er relaties zijn met dit ISP, maar ook met de op te stellen MER voor de regionale Infrastructuur is voor het bestemmingsplan Het Nieuwe Midden geen projectMER vereist. De in het gebied voorgenomen activiteiten blijven binnen de geldende normgetallen waarvoor een project MER-plicht geldt.
94
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
7.
uitvoerbaarheid
7.1 Economische uitvoerbaarheid Op grond van de regeling, opgenomen in afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is de gemeente verplicht om tegelijkertijd met het bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen, tenzij het kostenverhaal van de ontwikkelingen anderszins is verzekerd. Dit is niet het geval, zodat het noodzakelijk is om een juridische basis te leggen voor het kostenverhaal in de vorm van een exploitatieplan. Het bestemmingsplan is een globaal plan waarbij op delen van het plangebied een uitwerkingsplicht rust. Ingevolge artikel 6.13 lid 3 Wro mag een exploitatieplan in dat geval een globale inhoud hebben. Op basis van artikel 6.15 Wro is de gemeente verplicht ten minste één keer per jaar het exploitatieplan te herzien totdat de in het exploitatieplan voorziene werken, werkzaamheden en bouwwerken zijn gerealiseerd. Omdat het bestemmingsplan een globaal plan betreft zal het in delen worden uitgewerkt in de vorm van uitwerkingsplannen. Deze uitwerkingsplannen treden vervolgens niet eerder in werking voordat een herziening van het exploitatieplan met betrekking tot de in het uitwerkingsplan gelegen gronden is vastgesteld. plangebied Het exploitatiegebied valt binnen de grenzen van het bestemmingsplan. Het exploitatiegebied is echter kleiner, omdat het slechts die delen van het bestemmingsplan bevat waarvan de bestemming, zo nodig na uitwerking, zal wijzigen. Buiten het exploitatiegebied vallen derhalve te handhaven bestemmingen. exploitatieopzet Ten behoeve van het onderhavige exploitatieplan is een exploitatieopzet vervaardigd, die een grondslag biedt voor het publiekrechtelijk kostenverhaal. Voor de raming van kosten en opbrengsten is ervan uit gegaan dat het exploitatiegebied in zijn geheel in exploitatie zal worden gebracht. conclusie Voor het bestemmingsplan Het Nieuwe Midden is een globale integrale grondexploitatieberekening vervaardigd (Exploitatieplan het Nieuwe Midden, Akro Consult Den Haag, mei 2009). Deze berekening geeft inzicht in de benodigde investeringen en te verwachten opbrengsten bij ontwikkeling van het plan. Onder de bij het plan gehanteerde uitgangspunten wordt het bestemmingsplan Het Nieuwe Midden economisch uitvoerbaar geacht. 7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 7.2.1 Vooronwerp Het voorontwerpbestemmingsplan “het Nieuwe Midden” heeft vanaf 16 oktober 2008 gedurende 4 weken ter inzage gelegen voor inspraak. Tevens is er een informatieavond gehouden. In deze periode en op deze avond zijn betrokkenen en belanghebbenden in de gelegenheid gesteld om te reageren op de inhoud van het voorontwerpbestemmingsplan. In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan “Het Nieuwe Midden” toegezonden aan de volgende personen en instanties: 1. Provincie Zuid-Holland; 2. VROM Inspectie, regio Zuid-West; 3. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij; 4. Kamer van Koophandel Rotterdam;
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
95
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
5. Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard; 6. Gemeente Gouda; 7. Gemeente Waddinxveen; 8. Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle; 9. Staatsbosbeheer; 10. LTO Noord; 11. Rijksdienst voor de Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten; 12. Ministerie van Economische Zaken, Programma Zuidvleugel Randstad; 13. Duinwaterbedrijf Zuid-Holland; 14. Tennet; 15. Energiebedrijf Midden-Holland; 16. Eneco; 17. KPN Telecom; 18. Gastransportservices; Gasunie 19. NS Rail Infrabeheer; 20. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat, directie Zuid-Holland; 21. Intergemeentelijk samenwerkingsorgaan Midden-Holland, Milieudienst; 22. Ministerie van Defensie; 23. BV Transportnet Zuid-Holland. De resultaten van inspraak en overleg zijn opgenomen in een afzonderlijke nota van beantwoording en wijziging (Nota van Beantwoording en Wijziging Inspraakreacties en Vooroverlegreacties Voorontwerp bestemmingsplan het Nieuwe Midden, gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle februari 2009) . Deze nota is ondergebracht in bijlage 1 van deze toelichting. 7.2.2 Ontwerp Het ontwerp bestemmingsplan heeft met ingang van 12 februari 2009, 6 weken ter inzage gelegen en is op 13 februari 2009 naar de diverse instanties verstuurd. De resultaten zijn opgenomen in een afzonderlijke nota van beantwoording en wijziging (Nota van Beantwoording en Wijziging Het Nieuwe Midden, Zienswijzen en overlegreacties, gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle, 16 juni 2009) . Daar waar de reacties hebben geleid tot aanpassing zijn de aanpassingen ook opgenomen in het laatste deel van deze nota: de Nota van Wijziging. Dit laatste deel is gesplitst in naar de onderdelen plantoelichting, planregels- en plankaart. Deze wijzigingen zijn in dit bestemmingsplan verwerkt. De Nota van Beantwoording en Wijziging Het Nieuwe Midden, Zienswijzen en overlegreacties, alsmede de Nota Wijzigingen is ondergebracht in bijlage 2 van deze toelichting.
96
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
Bestemmingsplan Het Nieuwe Midden
literatuurlijst Bestemmingsplanadvies van het Hoogheemraadschap, HHSK, september 2007 Bouwstenen Glastuinbouwbedrijvenlandschap Zuidplaspolder, Xplorelab Provincie Zuid-Holland/Nieuwe Gracht, Den Haag, augustus 2007 Deelrapportage Externe Veiligheid, behorend bij MER Regionale Infrastructuur (concept), Milieudienst Midden-Holland, Gouda, april 2008 Handboek Kwaliteit Zuidplaspolder, Ruimtelijke milieutechnische ambities en randvoorwaarden (concept), Driehoek RZG Zuidplas, 12 maart 2008 Intergemeentelijk Structuurplan (ISP) Projectbureau driehoek RZG Zuidplas, januari 2006 Interregionale Structuurvisie (ISV). Stuurgroep driehoek RZG Zuidplas, 22 september 2004 Milieukundig Referentiekader, Zuidplas Noord, gemeente ZevenhuizenMoerkapelle en Waddinxveen, Milieudienst Midden-Holland, Gouda, oktober 2007 Ruimte voor Architectuur, Nota Architectuurbeleid; Ministerie van WVC en VROM, 1991 Samen voor de Buis, M.E.E. Enthoven, 2004 Streekplan Zuid-Holland Oost, tweede partiële herziening Zuidplas. Provinciale staten van Zuid-Holland, 24 mei 2006 Structuurschema Buisleidingen (SBUI), Ministerie van EZ, Ministerie van V&W en Ministerie van VROM, 1984 Vierde Nationaal Milieubeleidsplan, Ministerie van VROM, Den Haag, 2001
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap
97
Gemeente Zevenhuizen-Moerkapelle
98
OD 205 stedenbouw onderzoek en landschap