1 Inleiding: psychologie en geschiedenis
1.1 TWEE BENADERINGSWIJZEN VAN DE GESCHIEDENIS VAN DE PSYCHOLOGIE ∗
Uitgangspunt van de twee benaderingswijzen is de diversiteit in de psychologie. De diversiteit kan zijn qua: -
Subdisciplines
-
Benaderingen
-
Verschillende studiedomeinen voor gelijkaardige termen (bv. leren en geheugen)
∗
-
Afbakening tov andere disciplines is moeilijk
-
Doelstellingen
Traditionele visie: -
Context: psychologie moet zichzelf bewijzen
-
Men gaat het willen bewijzen ondersteunen door de geschiedenis van de psychologie aan te geven:
-
Hoe het ontwikkeld: ο
Steeds in stijgende graad van wetenschappelijkheid
ο
De verwezelijkingen
Opeenvolging van grote namen
Psychologen als intellectuele erfgenamen van een lange traditie:
Teruggaand tot Aristoteles en Plato
Elke psycholoog die toen schreef over psychologie wordt nu gedoopt als een psycholoog avant la lettre
Motto van traditionele visie: de vragen zijn dezelfde als vroeger, de methode is verschillend
-
Gekende citaten die de visie ondersteunen:
Ebbinghaus: Die Psychologie hat eine lange Vergangenheit, doch nur eine kurze Geschiedenis
Boring: nothing which is supposed to be new, is ever really new -1-
∗
Nieuwe benadering: -
Men gaat de diversiteit proberen te begripen door onderzoek naar de discipline zelf
-
Relevantie: voor theoretische discussies
-
Men gaat ook kijken naar de relatie tussen psychologie en het bepaalde domein
-
Ook metapsychologie genoemd
Gaan nadenken via psychologie over de psychologie
Traditionele benadering
Nieuwe benadering
Overzicht verleden
Verduidelijking hedendaagse situatie
Continuïteit van verleden naar heden;
Mogelijke discontinuïteit: de vragen
vragen zijn dezelfde, methode is
kunnen verschillend zijn
verschillend Psychologie zelf wordt niet in vraag
Status van psychologie, zelfreflextie, relatie
gesteld
tussen psychologie en haar domein
∗
Opmerking bij traditionele visie: -
-
Niet zo wit-zwart:
Er bestaan uitzonderingen op de kenmerken
Het historische werk kan relevant zijn
Deze traditionele visie is in de meeste wetenschapsdomeinen aanwezig, in tegenstelling tot de nieuwe variant
-2-
1.2 BENADERING EN VALKUILEN VAN DE GESCHIENDENIS ∗
∗
Mogelijke valkuilen: -
Whiggish
-
Presentism
-
Great men
Mogelijke benaderingen: -
Internalisme (vs externalisme)
-
Sociaal constructisme
1.2.1 Mogelijke valkuilen A. ∗
WHIG GESCHIEDSCHRIJVING Wat? -
Teleologische visie: wetenschap is vooruitgang
-
Hedendaagse wetenschap is noodzakelijk correct of minstens superieur tov verleden
-
Triomfalisme: hoe briljante wetenschappers de waarheid ontdekten, die we nu nog steeds kennen
∗
∗
Fout: -
Dwalingen
-
Negeren van ideeën die niet conform zijn
Bedenkingen; -
Vooruitgangsgedachte doet geen recht aan complexiteit
-
Fouten zijn even interessant als successen, dus deze ook moeten beschrijven
-
Kritiek op wetenschap als immer-vooruitgang boekend, dienend tot zuiver welzijn van de mensheid --> maar daartoe heeft het niet geleid
-3-
B. ∗
PRESENTISM Wat? -
Hedendaagse ideeën en perspectieven worden op een anachronistische wijze gebruikt in de voorstelling en interpretatie van het verleden.
-
∗
∗
∗
Bijvoorbeeld: -
Wij gebruiken nu de metafoor van: hersenen zijn als een computer
-
En met deze visie naar het verleden kijken
Valkuil: -
Leidt tot een misleiden beeld
-
Het gebeurt op een anachronistische wijze (op een manier die niet klopt)
Echte valkuil? -
Nee, want ergens kijk je altijd vanuit het nu (cultureel en intellectueel klimaat)
-
Ongeveer perspectivisme: alles wordt vanuit een bepaald perspectief bekeken
C. ∗
Het heden is relevant voor de huidige situatie.
GREAT MEN Wat? -
Geschiedkundige feiten zijn voornamelijk het resultaat van de inspanningen van opeenvolgende grote persoonlijkheden
∗
-
The history of the world is but the biography of great men
-
Hagiografie: heiligengrafie
Bedenkingen: -
Steeds ook externe en contextfactoren die meespelen (mensen functioneren steeds binnen een bepaalde context)
-
Demystificatie van helden, met erkenning van hun verdiensten
-
Ook helden zijn mensen
-4-
D. ∗
OEFENING Opgaven: -
Alexander de Grote was homo
-
Voor de studie van de tweede wereldoorlog is het voldoende om te kijken naar de beslissingen van Hitler, Churchill, Roosevelt, ...
-
De eerste wereldoorlog was beter niet uitgevochten geweest omdat het niets heeft bereikt en enkele geleid heeft tot de tweede wereldoorlog
-
Bij geschiedschrijving over slavernij in een tijd waar het toen algemeen aanvaard was, kan men beter geen taal gebruiken die slavernij als slecht beoordeelde
∗
Oplossingen: -
Presentisme
-
Great men
-
Wiggish
-
Presentism
1.2.2 Mogelijke benaderingen A.
INTERNALISME
∗
Ontwikkeld door R. Merton (1930)
∗
Wat? -
Wetenschapsgeschiedenis puur als een beschrijving van de ontwikkeling van het onderzoek, van de theorieën en van de ontdekkingen.
-
∗
Niet nodig om naar externe factoren te kijken.
Bedenkingen: -
Invloed van de context is ook belangrijk op de ontwikkeling van een wetenschappelijke discipline
-
∗
Externalisme: studie van wetenschap binnen een sociale context
Dus: externalisme en internalisme zijn nodig voor beschrijving van geschiedenis -5-
B. ∗
SOCIAAL CONSTRUCTIVISME Wat? -
Een mengeling van externalisme en internalisme
-
Sinds 1960
-
Doel: gedetailleerde studie van wetenschappelijke praktijk
-
Resultaat: komen tot de conclusie dat wetenschap enkel kan begrepen worden als het product van complexe sociale processen
∗
Implicaties van sociaal constructivisme -
Wetenschappelijke kennis is niet puur objectief
-
Er is ook een psychologische dimensie in het begrijpen van menselijk gedrag, want volgende factoren spelen mee in het beschrijven van geschiedenis:
-
Perceptie
Cognitie
Persoonlijkheid
Communicatie
Groepsdynamica
Sociaal constructivisme is ook zelf een psychologische these:
Bij het beschrijven zijn er dus enkele psychologische factoren van de wetenschapper die meespelen. Dus wanneer je het beschrijft, doe je zelf aan psychologie.
Je doet dus zelf aan psychologie, terwijl je iets zegt over psychologie = metapsychologie
∗
Bedenkingen: -
Relativiteit van kennis => bestaat een externe, objectieve werkelijkheid? => neen volgens sociaal constructivisme
-
Maar er zijn ook benaderingen die hier “ja” op antwoorden!!
-6-
1.3 HET REFLEXIEVE KARAKTER VAN DE PSYCHOLOGIE
∗
Psychologie heeft een vreemde positie in vergelijking met andere wetenschappen als je vertrekt vanuit het sociaal constructivisme: -
Wetenschap van het gedrag, houdt ook de studie in van wetenschappelijk gedrag => wat men bestudeerd is ook wat men zelf aan’t doen is
∗
Richards doel van de psychologie: -
Psychologie op zijn plaats zetten
-
Metapsychologie, zelfrelfexie
-
Niet revionistisch, wel kritisch
Niet nieuwe psychologie meebrengen, wel de geschiedenis van de psychologie kritisch bekijken
1.4 BESTAAT ER EEN WERKELIJKHEID LOS VAN DE PSYCHOLOGIE?
∗
∗
Twee mogelijke posities: -
Er bestaat een onafhankelijke psychologische werkelijkheid.
-
Psychologische werkelijkheid iss een contructie (Richards).
Is er een onafhankelijke psychologische werkelijkheid? -
We kunnen alleen praten ove riets waarover we een taal hebben waarmee we er over kunne praten.
-
We zitten gevangen in de psychologie gevangen in de taal, zonder taal is er geen psychologie.
-7-
∗
Linguïstische determinatie van de psychologische werkelijkheid -
Psychologische fenomenen kunnen enkel worden aangeduid in een psychologische taal
-
Psychologische taal is:
Vaak metaforisch
Private ervaringen worden vaak aangeduid door te verwijzen naar iets publieks
∗
Interne afspiegeling van de buitenwereld
Psychologie cunstrueert zelf de psychologische realiteit: -
Het is pas als je een gevoel duidt als iets psychologisch dat er een psychologische werkelijkheid ontstaat.
-
Door een onaangenaam contact met een andere persoon te duiden in termen van persoonlijkheidseigenschappen van een ander creëert men een psychologische realiteit
∗
Implicatie: veranderingen in de psychologische taal impliceren een verandering in de psychologische werkelijkheid.
∗
Dus volgens Richards: -
We creëren door taal een psychologische werkelijkheid, die eigenlijk los van de taal niet bestaat.
-
Geschiedenis van de psychologie is dan de geschiedenis van de constructie van de psychologische werkelijkheid.
∗
Bedenkingen bij Richards visie: -
Een doorgereven visie van sociaal constructivisme
-
Andere posities zijn ook mogelijk
-8-
2 Ontstaan van moderne wetenschappen
2.1 OVERGANG VAN DE MIDDELEEUWEN NAAR DE RENAISSANCE ∗
Algemene factoren die geholpen hebben bij de overgang: -
Toegenomen landbouwproductie
-
Hierdoor is er een bovlkingsaangroei gekomen
-
Waardoor er een ontwikkeling van steden kwam
-
Als gevolg brokkelde de hiërarchische samenlevingsvorm uit de Middeleeuwen langzaam af
∗
Enkele factoren die leiden tot een veranderde vraagstelling over de praktische kennis: -
De val van Constantinopel in 1453
-
Uitvinding van de boekdrukkunst in 1440
-
Uitvinding van buskruit en het gebruik ervan in de oorlog (15e eeuw)
-
De ontdekking van Amerika in 1492
-
De Copernicaanse revolutie
2.1.1 Val van constantinopel ∗
∗
Constantinopel: -
Het enige dat overbleef van het Romeinse rijk tot 1453
-
In griekenland
Gevolgen: -
Wanneer dit viel, immigreerden de Griekse wetenschappers naar Italië
-
Hierdoor is de interesse voor de Griekse beschaving in het westen terug opgeleefd = Renaissance (hergeboorte)
-9-
∗
Houding ten aanzien van de Griekse filosofie in de Middeleeuwen: -
De werken van de filosofen werden vertaald en verzoend met het Christendom:
-
∗
Voorbeelden:
Augustinus heeft het werk van Plato vertaald: “eeuwige ziel” werd God
Thomas van Aquino heeft zich gemoeid met het werk van Aristoteles
Houding ten aanzien van de Griekse filosofie in de Renaissance: -
-
∗
God werd beschouwd als de schepper en bezieler van alles
Men gaat terug naar de bronnen:
Niet meer God staat centraal, maar de mens
Men kijkt niet meer vanuit een goddelijk denkkader
Uit zich in:
Kunst: meer naakte mensen afbeelden
Herontdekking van de Euclidische meetkunde
Natuurwetenschap
Vroeger natuurwetenschap: -
-
Aristotelesche fysica: kwaliteitenfysica
Ieder ding heeft een natuurlijke plaats, afhankelijk van vorm en materie
Geen plaats voor kwantificering
Terug naar klassieke natuurwetenschap:
Atomisme van Democritus en Lucretius
Kwantiteitenfysica
Op basis van de kleinste aspecten (atomen) kunnen we de natuur begrijpen
Atomen zijn de bestanddelen van de natuur en mens
Implicaties: ο
Mogelijkheid tot kwantificering (gewicht, lengte, ...)
ο
Materialistische visie (itt tot Kerk)
-10-
2.1.2 Uitvinding van de boekdrukkunst in 1440 ∗
Belang van boekdrukkunst: -
Werken uit de oudheid konden verspreid worden
-
De ontwikkeling van de wetenschap vereiste mogelijkheden voor communicatie => wetenschappelijk bevindingen kunnen makkelijker en sneller verspreid worden en langer bewaard
-
Kerk verliest zijn monopolie om wijsheid te verspreiden
∗
Mensen konden nu zelf alles lezen en weten
Uitvinder: Johannes Gutenberg -
Hij ontwikkelde een bijbel zodat mensen die zelf konden lezen => niet meer afhankelijk van de Kerk, iedereen kon zelf interpreteren
-
Great men view:
Boekdrukkunst komt door Gutenberg
Maar: niet zo, maar eerder ontstaan door de context van die periode
2.1.3 Uitvinding van het buskruit en het gebruik ervan in de oorlog ∗
Gevolg 1 van uitvinding: -
Einde van de feodale structuur
-
Grotere eenheden en naties werden gevormd => bredere vormen van communicatie kwamen (belangrijk voor wetenschap)
∗
Gevolg 2 van uitvinding: -
Allerlei praktische vragen werden gesteld (ballistiek: hoe voorwerpen kunnen geschoten worden)
-
Galileï: slingerproeven om antwoord te zoeken op de vraag van de veldheren
-
Newton: verklaring voor het vallen van voorwerpen
-11-
2.1.4 Ontdekking van Amerika in 1492 ∗
Door de ontdekking werd men geconfronteerd met onmetelijk land zonder gevestigde structuren of machten => -
Land en rijkdom waren niet meer gebonden aan afkomst en goddelijke wilbeschikking
-
Eerste tekenen van democratisering (door zelf te gaan zoeken/werken, kan je rijkdom krijgen)
∗
Er werden allerlei verre reizen ondernomen: -
∗
Nood aan betere navigatiemethoden
Nieuwe kolonies werden ontdekt => -
Uitbreiding handel
-
Stijging productie
-
Mechanisering
2.1.5 Copernicaanse revolutie ∗
∗
1543: werk van Copernicus werd gepubliceerd: -
De aarde is niet het middelpunt van het heelal, de aarde draait rond de zon
-
Gevolg: de mens verloor zijn centrale plaats
-
Heliocentrisme
-
De aarde draaide rond de zon in cirkelvormige bewegingen
Kerk: geocentrisme (de aarde en mens waren het hoogtepunt van de schepping)
-12-
2.2 EERSTE TEKENEN VAN DE MODERNE WETENSCHAP: 17E EEUW 2.2.1 Belangrijkste figuren A. ∗
FYSICA Kepler: -
1571 – 1630
-
Ellipsvormige beweging van planeten
-
Optische werking van het menselijke oog:
Probleem: omgekeerd beeld op netvlies
Oplossing: verschil tussen optische en centrale verwerking van de visuele informatie (hij was als eerste die dit onderscheid maakte)
∗
Galileï -
1564 – 1642
-
Verwezelijkingen:
Thermometer
Telescoop
Tegen 7 – planeten visie (mensen geloofden toen dat er 7 planeten waren omdat 7 een heilig getal is)
-
Wereldbeeld:
Natuur is geschreven in de taal van de wiskunde
De mens kan die taal begrijpen want tussen die mathematische structuur en het menselijk denken bestaat een natuurlijke overeenkomst
-
Empirisme:
Begaan met empirische demnostraties van deze wetmatigheden
“Meet wat gemeten kan worden, maak dat wat niet kan worden gemeten, meetbaar”
-13-
∗
Newton: -
1642 – 1727
-
1687: Principia Mathematica
-
Verwezelijkingen:
Theorie van de zwaartekracht
Visuele waarneming: wit licht is een mengeling van kleuren
B. ∗
ANATOMIE EN FYSIOLOGIE Vesalius -
1514 – 1564
-
Interesse in anatomie
-
Boek: humani corporis fabrica
Correctie op de toenmalige anatomische kennis die nog terugging op de Grieken
∗
Harvey -
1578 – 1657
-
Bestudeerde de bloedsomloop en de werking van het hart
-
Was als eerste die de juiste werking van het hart omschreef
-
Hoe? Experimenteel werk
Berekeningen vna inhoud van het hart
Aantal slagen per minuut
Conclusie: hart pompt per uur drie keer het totale lichaamsgewicht aan bloed
-
Gevolgen:
Verwerping van hypothese dat bloed wordt aangemaakt in lever
Ontdekking van de haarvaten (verbinding tussen slagaders en aders)
-14-
2.2.2 Academies ∗
Wetenschap heeft communicatie nodig, de eerste communicatiemedia werden dan ook in de 17e eeuw gevormd.
∗
∗
Welke? -
Royal Society (Engeland)
-
Academie des Sciences (Frankrijk)
-
Prussian Akademie der Wissenschaften
Deze academies hebben een grote rol gespeeld in het ontstaan van de eerste publicatiekanalen: vele academies hadden een eigen tijdschrift waarin wetenschappelijke bevindingen werden gepubliceerd.
2.3 BESLUIT: EEN NIEUW WETENSCHAPSIDEAAL
Oud
Nieuw
Wezen, doel, waarom?
Hoe?
Achterliggende werkelijheid
Natuur, waarneembare wereld
Teleologische verklaring ( wat is het doel?)
Causale verklaring
Contemplatief
Praktisch omgaan met manipulatie, experiment
∗
Kenmerken van de nieuwe wetenschap: -
Waarneembare wereld observeren
-
Natuur verloor haar bezieling, mystiek
-
Praktisch omgaan met natuur
Natuur wordt object onderzocht
Niet waarom-vragen, maar hoe-vragen => causale verklaringen zoeken
-
Voorkeur voor het experiment
-15-
∗
Gevolg van de nieuwe wetenschap: mechanisering van het wereldbeeld: -
-
Mathematische mechanica:
Geestdrift voor kwantificering
Mathematisch kennisideaal als criterium voor wetenschappelijkheid
De machine
Weten geraakt verwant aan het maken
Machine als model om de ingewikkelde werkelijkheid aanschouwelijk te maken ο
De mechanistische mens-machine
ο
De maatschappij als zichzelf regulerende automaat
-16-
3 Rationalisme versus empirisme 3.1 INLEIDING ∗
Ontwikkeling van de exacte wetenschappen: -
Enerzijds: mathematisch kennisideaal
Bv. door precieze mathematische berekeningen kunnen we onbekende planeten ontdeken
-
∗
Anderzijds: empirische observaties, gegevens
Ontstaan van sceptisisme: -
Was gegroeid als kritiek op het extreem humanisme (“ de mens kan alles weten”) en na het ondergraven van het middeleeuws dogmatisme
-
∗
∗
Michel de Montaigne:
Wees voortdurend op de onbetrouwbaarheid van de zintuigen en verstand
“Niets is zo zeker als de onzekerheid”
Twijfel aan kennis van mens/centraliteit van de mens
Ontwikkelingen in de filosofie: -
Regels voor wetenschappelijk onderzoek zoeken
-
Zoeken naar een alternatief voor het sceptiscisme:
Van de metafysica (zijnsleer) naar de epistemologie (kennisleer)
Rationalisme en empirisme zorgden voor deze omvorming
Ontwikkeling van filosofie en exacte wetenschappen staan nauw in verband met elkaar: -
Aan het begin van onderzoek staat altijd een zienswijze die men door middel van het wetenschappelijke (volgens bepaalde regels) op haar houdbaarheid wilt toetsen.
-
Voor het zoeken naar de regels zijn het rationalisme en empirisme van belang geweest
-17-
3.1.1 Gelijkenissen tussen de twee stromingen ∗
Beide streven naar een totale levens- en wereldbeschouwelijke vernieuwing: -
Dit streven is uitdrukkelijker op de voorgrond bij het rationalisme bv. Descartes: het zoeken naar een nieuw moraal
-
Toch ook bij empiristen die aan politiek gaan doen en zoeken naar economische modellen
∗
Beide hadden de overtuiging dat een dergelijke vernieuwing enkel kon plaatsvinden vanuit een vast en onwrikbaar uitgangspunt. -
-
De scholastiek had ook een onwrikbaar uitgangspunt:
Zoeken naar de verhouding tussen godsdients en filosofie
Bv. godsbewijzen zoeken etc
Dogma’s zoeken in de kerk
Rationalisme en empirisme gingen uit van het methodisch dogmatisme:
Wat? Enkel via bepaalde regels bereikt men een uitgangspunt dat vast en onwrikbaar is.
Men ging een methodische analyse an de bestaande kennis uitvoeren tot het punt waarbij het niet meer verder analyseerbaar is. Dit zal het nieuwe fundament zijn van het gebouw der kennis.
∗
Beide ontleenden hun methode aan de natuurwetenschappen: -
Immers: daar leidt methodische onderzoeksprocedure tot onbetwijfelbare kennis
3.1.2 Verschillen tussen rationalisme en empirisme ∗
Beiden legden een ander accent op de werkwijze van de natuurwetenschappen: -
-
Rationalisme: mathematische formules (Galilei, Newton)
Empirische bevindingen omzetten naar mathematische formules
Er werd een hoge waarde gehecht aan redelijke kennis, de rede
Empirisme: zintuigelijke kennis (Bacon)
Het verzamelen van empirische data en conclusies maken die niet meer inhielden dan deze data toestaan. -18-
∗
Kennisverwerking als interactie tussen subject en object: -
-
∗
Rationalisme: nadruk op subject/mens
Top-down
Object: ο
Inert voorwerp
ο
Moet door mathematische principes bewerkt en geordend worden
Empirisme: nadruk op object/wat je moet kennen
Bottom-up
Subject: ο
Speelt een passieve rol in het proces van kennisverwerking
ο
De mens is een tabula rasa, de indrukken bepalen de kennis
Waarde aan zintuiglijke waarneming: -
Rationalisme:
Zintuiglijke waarneming is geen betrouwbare of algemeen geldende kennis
Verwijzen naar Plato: zintuiglijke kennis is slechts veranderlijk
Taak wetenschap: ο
Zintuiglijke waarneembare terugbrengen tot geometrische vormen en getallen want deze zijn niet veranderlijk
DUS: niet de zintuiglijke waarneembare wereld kan aanspraak maken op werkelijkheidswaarde, maar slechts die wereld die ontstaat door de sfeer van het zintuiglijk waarneembare terug te brengen tot onveranderlijke geometrische vormen of getallen
-
Empirisme:
Zintuiglijke waarneming is de enige waarneembare werkelijkheid
Er is geen onveranderlijke wereld achter de zintuiglijke --> nutteloos om achter een andere werkelijkheid te zoeken
Taak wetenschap: zintuiglijke waarneembare wereld bestuderen ο
Wetmatigheden zoeken
ο
Condities waarin verandelijkheid zich voordoet
ο
Het experiment is een methode bij uitstek
-19-
Rationalisme
Empirisme
Werkwijze
Mathematisch
Samenvatting empirische
natuurwetenschappen
geformuleerde kennis
gegevens
Kennisverwerving
Subject
Object
Zintuiglijke waarneming
Slechts veranderlijk
Enige werkelijkheid
3.2 HET RATIONALISME 3.2.1 Descartes’ methode: systematisch doorgevoerde twijfel ∗
∗
∗
Doel: -
Bestaande kennis op houdbaarheid toetsen
-
Zoektocht naar zuivere kennis
Betrhouwbaarheid van kennis
Onbetwijfelbaarheid van kennis
Hoe? -
Methodische twijfel doorvoeren
-
Voor sceptiscisme: twijfel is eindpunt
-
Voor Descartes: twijfel is beginpunt
1. Destructieve fase: -
Uitgangspunt:
Omdat ik mij uitsluitend wilde wijden ana het zoeken naar de waarheid dacht ik dat ik, wat er ook gebeurde, als absoluut vals zou verwerpen alles waaraan ik ook maar in het minst kon twijfelen.
-
-
Eerst:
Twijfel aan zintuigelijke kennis
Twjifel aan kennis die van andere komen
Eindpunt: totale twijfel aan alles
-20-
∗
2. Scharnierpunt -
Uitkomst van de totale twijfel: cogito, ergo sum --> ik die al dekend alles in twijfel trek, moet iets zijn
-
Dus: de twijfel of het denken komt tot stilstand bij het vinden van zichzelf --> bewust zijn van een bewustzijn
∗
3. Constructieve fase -
Veralgemening: dat dingen waar zijn die ons helder en duidelijk onderscheiden voorkomen
-
Welke ideeën zijn dan heldere en duidelijke onderscheiden ideeën?
Idee van God ο
Kan niet volmaakt zijn als het niet bestond
ο
De voorstelling kan niet van ons komen anagezien wij als onvolmaakt wezen niet uit onszelf een beeld kunnen vormen van een volmaakt wezen
Realiteit van zintuiglijk gegeven werkelijkheid ο
Alle sensaties verwijzen naar de werkelijkheid omdat God geen bedrieger kan zijn, anders zou Hij niet volmaakt zijn.
Realiteit van ruimtelijkheid en beweging ο
Zijn noodzakelijke voorwarden van zintuiglijke voorstellingen in het algmeen
ο -
Zijn uitdrukbaar in mathematische begrippen
Deze ideeën zijn anageboren ideeën waarvan we de waarheid intuïtief inzien. De rest van de kennis kan afgeleid worden via deductie uit deze veronderstellingen.
-21-
3.2.2 De dualistische visie van Descartes ∗
Een gescheiden ziel en lichaam vanuit ‘cogito, ergo sum’: -
Omdat het denken geen ruimte inneemt en niet afhankelijk is van de materie, is het iets anders als het lichaam.
-
-
A.
Lichaam:
Res extensa
Tijd-ruimtelijk substantie
Ziel:
Res cogitans
Zuivere denkende substantie
LICHAAM ALS MACHINE
-22-
3.3 EMPIRISME EN ASSOCIATIONISME ∗
Waarom worden associationisme en empirisme in één adem genoemd? -
Empirisiten:
Wat zijn de uiteindelijke bouwstenen van het bewustzijn (= epistemologisch vraagstuk)
Overtuigd dat al onze kennis gebaseerd is op zintuigelijke gegevens en deze moesten op één of andere manier samengevoegd worden tot een zinvol element van kennis
-
Associationisme:
Hebben associatiewetten waarop de empiristen beroep deden om de bouwstenen samen te voegen.
-
Dus:
Empiristen leverden de bouwstenen
Associationisten leveren de mortel om deze samen te voegen
3.3.1 Voorlopers: Bacon en Hobbes A. ∗
BACON (1561 – 1626) Aristoteles zocht twee wegen op tot geloofwaardige kennis te komen -
Beschreven in zijn werk Organon
-
Inductie: via observatie (zintuigen kunnen niet bedriegen, fouten komen door foute redeneringen)
-
∗
Deductie: syllogistische redenering
Novum Organon van Bacon: -
Hij verwerpt de wijze waartoe men tot de major komt
Major vaak gebaseerd op wijsgerige of theologische stellingen --> Bacon: niet goed want ze missen empirisiche toetsbaarheid
Majors vaak gebaseerd op observatiegegevens --> Bacon: niet goed want we maken vaak onterechte veralgemeningen
-23-
∗
Hij wil een nieuwe methodiek invoeren waardoor onze kennis via inductie meer gegrond is: -
Gevaren:
Het menselijk kennisapparaat vertoont vaak onvolkomenheden en valt tijdens het proces van inductie ten prooi aan de idolen van het verstand
Idolen van de menselijke stam: mens als maatstaf voor de natuur
Idolen van de grot: persoonlijke vooroordelen van de waarnemer
Idolen van de markt: problemen ivm taal, begrippenapparaat
Idolen van het theater: vooroordelen wegens wijsgerige of theologische leerstellingen
-
-
Resultaten van inductie:
Slechts een veronderstelling
Moet verder getoetst worden aan de hand van andere feiten
Natuurlijke observatie en experiment:
Manipulatie van de natuur, dus niet enkel observatie van spontane natuur
Hij merkt ook op dat kennis en macht nauw verbonden zijn:de bruikbarheid van wetenschappelijke kennis in zoverre ze inzicht verschaft in de oorzaken van een fenomeen --> door kennis wordt het fenomeen controleerbaar
-
Hij geeft een aantal aanbevelingen voor inductie:
Het verschijnsel zo nauwkeurig mogelijk beschrijven
Daarna op zoek gaan naar condities waarin het verschijnsel zich voordoet, maar ook degene waarin het verschijnsele zich niet of gedeeltelijk voordoet
-
De eerste aanzet tot de experimentele methode (door Stuart Mill later uitgewerkt)
∗
Verschil met Descartes: -
-
Descartes:
Zintuigen in twijfel stellen
Rede is een onbetwijfelbaar uitgangspunt
Bacon:
Ratio is de bron van misvorming van onze kennis (hypothesen zijn niet goed) -24-
∗
Bacon waarschuwt voor het gebruik van hypothesen: -
∗
Hypotheses belemmeren een onbevooroordeelde observatie
Ideaal van de wetenschapper: -
-
Niet:
Puur data verzamelen en niet constructiefs verrichten (metafoor van mier)
De werkelijkheid willen vangen met een web (metafoor van spin)
Wel:
Verzamelen van data (observeren) en deze dan zelf bewerkt (experimenteren) --> metafoor van de bij
B. ∗
HOBBES (1588 – 1679) Was tegen Descartes dualistische visie: -
De mens is uitsltuiend een machine
-
Een machine waarvan het functioneren volledig volgens de wetten van de mechanica kan begrepen worden
∗
Schreef Leviathan: -
Ontkennen van cartesiaans idee dat er aangeboren kennis bestaat. Alle kennis komt via de zintuigen.
-
Ontkennen van het bestaan van de vrije wil (Descartes). Vrijheid is enkel zinvol als men bedoelt “vrij van belemmeringen of hindernissen”, maar niet als “vrij van oorzaak”.
-
Voor Hobbes is er geen contradictie tussendat de mens vrij kan handleen en toch volledig in zijn handelen gedetermineerd is
-25-
∗
Mens = bewegende machine: -
Materieel substraat: bloedsomloop
-
Prime mover: hart
-
Controle centrum
Bron van alle gewaarwording
Menselijke beweegredenen zijn te herleiden tot twee fysiologische mogelijkheden:
Appetites: het bloed stroomt sneller => aangenaam gevoel
Aversions: bloed wordt gehinderd => onaangenaam gevoel
-
In die zin geeft hij het hedonisme een nieuwe grondslag
-
Hij herleidt het motivationele tot een bipolariteit: aangenaam versus onaangenaam
∗
Mens = verlangend wezen: -
Geluk is niet een toestand van rust, maar een aanhoudend verder bewegen naar wat aantrekt of een vluchten van wat afstoot
-
Dood is het grootste denkbaar ongenoegen want dan houdt alle beweging op
=> individualistische visie
∗
Egocentrische visie: -
Homo homini lupus: de mens is vor de medemens als een wolf
-
Vandaar dat hij probeerde een politieke visie te ontwikkelen voor de ideale maatschappijstructuur --> asolute staatsvorm nodig: iederen moet wat van zijn natuurrecht afstaan
-26-
3.3.2 Empiristen: Locke, Berkeley en Hume A.
LOCKE (1632 – 1704) Ervaring als enige bron van kennis
∗
Hij is tegen aangeboren ideeën want als je ziet dat niet iedereen regels van logica heeft (kinderen, zwakbegaafden) en morele regels verschillen van cultuur tot cultuur.
∗
Volgens hem is ervaring de enige bron van kennis. -
De mens is een tabula rasa die via ervaring moet worden opgevuld.
-
Alles gaat terug op leerprocessen
-
Over welke soort ervaringen gaat het dan?
Bronnenmateriaal
Verwerkende instantie
Resultaat van verwerking
Voorwerpen buiten ons
External senses (sensations)
Ideas of sensation
Interne werking van geest
Internal senses (reflection)
Ideas of reflection
∗
Voor Locke waren de ideas of sensation heb belangrijkste. Deze kunnen we verder indelen: -
-
Enkelvoudig:
Niet verder analyseerbaar
Rechtstreeks terug te voeren tot kwaliteiten object
Passief proces van waarneming
Samengesteld:
Samenvoeging van enkelvoudige ideeën tot zinvolle gehelen
Enkelvoudige ideeën ∗
Enkelvoudige of elementaire delen: niet verder analyseerbaar, rechtstreeks terug te voeren tot kwaliteiten van het object. Ze zijn ook het resultaat van een vrij passief proces: zodra we via de zintuigen met een object in aanraking komen, ontvangen we een soort fotografische afdruk van de eigenschappen van dit object.
-27-
∗
Twee soorten eigenschappen: -
Primaire:
Materiële aard --> bv. vastheid, uitgebreidheid, vorm, beweging, aantal
-
Onafhankelijk van de waarneming
Herleidbaar tot de eigenschappen van en verhoudingen tussen de atomen
Één tot één relatie tussen objecten en geest
De eigenschappen behoren intrinsiek tot het object, in welke toestand ook
Secundair:
Kleuren, smaak, pijn
Eigenschappen die niet echt tot het object horen, toch niet in de vorm waarin ze waargenomen worden.
De eigenschappen zijn afhankelijk van de waarnemer
Complexe ideeën en het principe van associatie ∗
Complexe ideeën zijn een samenvoeging van enkelvoudige ideeën
∗
De samenvoeging van observationele sensaties tot complexe ideeën vindt plaats in overeenkomst met de aard van het object = natuurlijke band
∗
Invoering van het begrip van associatie: -
Gedachtenexperiment met William Molyneux
Blindgeboren man die op latere leeftijd leert zien
Locke zegt dat hij wel twee voorwerpen (bv. kubus en bal) afzonderlijk kan zien, maar kan geen visueel onderscheid maken tussen de twee
-
Fantasie:
Fantasie = complexe ideeën die geen natuurlijke band meer hadden met objecten uit de buitenwereld
-
Verkeerde of pathologische associaties
Bv. door leerpsychologie of psychoanalyse
-28-
Samenvattend ∗
Locke -
Heeft ook een dualistische visie (zoals Descartes)
-
Een realist (zoals Descartes)
Er is een buitenwereld die ons via de zintuigen bereikt
Deze zintuigelijke kennis is de enige bron van kennis zodat het al dan niet bestan van de buitenwereld wezenlijk is voor de validiteit van deze kennis
-
-
Nativisme:
Geen aangeboren ideeën op vlak van inhoud
Wel aangeboren mentale mogelijkheden zoals denken, waarnemen, taal
een echte toetssteen van kennis ontbreekt: hoe kunnen we ooit het waarheidsgehalte van onze ideeën toetsen als we de dingen uit de omgeving slechts door middel van afbeeldingen kennen?
B. ∗
BERKELEY (1685 – 1753) Kritiek op Locke: -
Als we de werkelijkheid kennen door middel van afbeeldingen, dan kunnen we ons wel nog afvragen wat de waarheidsgehalte is van onze ideeën.
-
Het is onmogelijk om de werkelijkheid, zoals ze ervaren wordt via de zintuigen, te toetsen zonder de zintuigen.
∗
Immaterialisme: -
Het is onnodig om aan te nemen dat er buiten ons bewustzijn een materiële werkelijkheid bestaat
-
Wordt ook idealisme genoemd: de werkelijkheid is afhankelijk van onze geest, daarbuiten en los daarvan bestaat er geen ander werkelijkheidsprincipe --> Berkeley is geen echte idealist
-29-
∗
Esse est percipi: -
Bestaan is waargenomen worden
-
Materiële wereld is niet de veroorzaker van onze ideeën
-
Onmogelijk om achter de waargenomen eigenschappen nog een drager van die eigenschappen aan te nemen (dat zelf niet kan waargenomen worden)
-
Uitspraak over een object
Verwijst naar een serie van gewaarwordingen
Uitspraken mogen niet verwijzen naar een onafhankelijk van de waarneming bestaande realiteit
Het associatie-begrip ∗
Voor Berkeley is associatie een cruciaal begrip --> verwerpt samenvoegen van afzonderlijke gewaarwordingen op basis van natuurlijke orde (ook primaire en secundaire eigenschappen)
∗
Hoe komen we tot complexe voorstellingen? -
Door het principe van contiguïteit
-
Het steeds samen voorkomen van bepaalde gewaarwordingen waardoor we dit geheel van gewaarwordingen na verloop van tijd als het ware onder één noemer brengen en daarbij de indruk hebben dat het om één object gaat dat onafhankelijk van de waarneming staat.
-
Het samenvoegen van verschillende gewaarwordingen is dus louter het gevolg van gewoontevorming
Waarnemingsproces ∗
∗
Molyneux-probleem: -
De blinde kan het niet zien als twee voorwerpen buiten hem
-
De blinde kan ook niet zien dat het twee afzonderlijke voorwerpen
Dus: zowel de waarneming van afstand als van vorm, vereist een leerproces dat de resultatnte is van een samenspel tussen tactiele en visuele gewaarwordingen. -30-
∗
Zijn theorie wordt bevestigd door een dokter die een jongen op 13-jarige leeftijd terug kan laten zien. Eerst rapporteert de patiënt losse indrukken zonder notie van object, afstand of samenhang. Langzaam aan leert hij zien.
∗
Dieptewaarneming aanleren volgens Berkeley, er zijn verschillende factoren die waarneming mogelijk maken: -
Interpositie: voorwerpen die verder staan worden meestal gedeelteijk bedekt door voorwerpen die dichtbij staan.
-
Relatieve grootte en helderheid: waargenomen textuur en grootte varieert in functie van afstand.
-
Associatie tussen visuele sensatie van een voorwerp en de sensatie van de oogbewegingen. --> Descartes had dit mechanisme ook ingeroepen, maar voor hem ging het om een aangeboren vaardigheid. Voor Berkeley niet.
C.
HUME (1711 – 1776) Ideas and impressions
∗
Onderscheid: -
-
Idea:
Voorstelling
Centraal ontlokt
Fainter copies van impressions
Kunnen SOMS even sterk en helder zijn als impressions
Impressions:
Gewaarwordingen of indrukken
Perifeer ontlokt
Helderder dan ideas
-31-
∗
Zowel ideas als impressions kunnen enkelvoudig of complex zijn: -
Complexe van impressions:
De ervaring van een eenvoudig voorwerp bestaat uit een samenspel van allerlei afzonderlijk en te onderscheiden gewaarwording.
Het idea van dat voorwerp is dan ook complex
We kunnen ook een idea hebben van iets dat niet bestaat door een knip-enplak werk van verschillende afzonderlijke gewaarwordingen.
∗
Hij vraag zich af of een enkelvoudige of complexe voorstelling inderdaad afkomstig is van een enkelvoudige of complexe gewaarwording. -
Elke voorstelling gaan onderzoeken om na te gaan of die samengesteld is op een manier die we al dan niet via eengewaarwording ervaren.
-
Dit wordt zijn cartesiaanse methode om onze kennis op de proef te stellen en uit te zuiveren. Want al onze gedachten en voorstellingen die niet tot overeenkomstige indrukken te herleiden zijn, blijven zuiver speculatief.
∗
Wat kan dan niet bestaan volgens hem? -
Geestelijke substantie
-
Ik of zelf
-
Een complex idee
Deelelementen zijn afhankelijk van concrete sensaties
Totaliteit werd nooit ervaren
Agnosticisme = we kunnen god niet kennen
Een complex idee
Vertrekkende van contrete sensaties
Totaliteit werd nooit ervaren
-32-
Associatie en oorzakelijkheid ∗
Voor Hume zijn associaties te vergelijken met een soort psychische zwaartekracht waardoor afzonderlijke ideeën worden samengevoegd. --> samenvoeging verloopt niet bij toeval
∗
Hij gaat zoeken naar wetmatigheden van deze associating quality: -
-
Drie basisweten:
Gelijkenis
Contiguïteit
Oorzaak-gevolgrelaties
Hij moet wel toegeven dat deze wetmatigheden geen noodzakelijke voorwaarden uitmaken voor associaties. Vandaar dat hij later de oorzaakgevolgrelaties zal weglaten. Want oorzakelijkheid is in wezen te herleiden tot een empirische generalisatie op basis van contiguïteit.
∗
Voor Hume is causaltieit dus secundair: het berust op een ervaring van steeds samen voorkomen. =>
∗
-
Probleem voor natuurwetten
-
Probleem van inductie
De basis van onze ervaring moet dus uiteindelijk rusten op de empirie. Een ideaal dat Hume deelt met de grondlegger, Bacon. => Hume staat sceptisch ten opzichte van logische redeneringen waarvan de premisse berust op de empirische vaststellingen. Deze premissen zijn meestal onterechte generalisaties.
-33-
D. ∗
KORT OVERZICHT Locke: had twee vragen: -
-
Fundament van kennis?
Locke: afbeeldingstheorie
Berkeley: geestelijk monisme
Hume: verwerpt de geestelijke substantie
Kennisopbouw:
∗
Locke: idee ο
Enkelvoudig: primaire of secundaire eigenschappen
ο
Samengesteld: door natuurlijke band en associatie
Associaties: -
Locke: associate komt door natuurlijke band
-
Berkeley: associatie komt door contiguïteit (gewoontevorming)
-
Hume:
Volgens hem is contiguïteit onvoldoende voor associaties te krijgen
Associaties zijn volgens hem ook een psychische zwaartekracht
Associating quality? Hoe ontstaan associaties? ο
Gelijkenis
ο
Contiguïteit
ο
(Oorzaak-gevolg --> later laten wegvallen omdat het gewoone en kwestie is van perceptie)
∗
Associationisme: -
Verdere uitwerking van associaties
-
Uiteindelijke conclusie na associationisme:
Het geheel is meer dan de samenstellende delen
Het geheel is meer dan de som van de delen
Gestaltpsychologie!
-34-
3.3.3 Het associationisme: Hartley en de Mills ∗
Epistemologisch uitgangspunt van de associationisten: al onze kennis is opgebouwd vanuit elementaire gewaarwordingen.
∗
Waarmee bezig? Hoe deze elementen samengevoegd worden.
A.
HARTLEY (1705 -1757)
∗
Zocht een fysiologische ondebouw voor het associatiemechanisme
∗
Veronderstelling: -
Het object brengt vibrations over naar de zintuigzenuwen
-
Deze vibraties vormen de fysiologische onderbouw van gewaarwordingen
-
Vanuit de hersenen worden de vibraties als miniatuurvibraties overgebracht
-
De miniatuurvibraties zijn de fysiologische tegenhanger van de psychische ideeën
∗
∗
Het was niet de bedoeling om het psychische te herleiden tot het fysiologische. -
Hij zag het psychische en het fysiologische als parallelle processen (itt dualisme)
-
Beide soorten verlopen volgens andere wetmatigheden als het andere
Hij zocht ook naar associatiewetmatigheden: -
Wanneer de sensaties A, B en C in voldoende mate samen worden geassocieerd met hun overeenkomstige ideeën a, b en c. Dan krijgen de ideeën a, b en c zo’n kracht, dat ze alledrie worden opgeroepen bij één sensatie (A of B of C).
-
A --> a B --> b
=> A --> a, b en c
C --> c
∗
Hij is de vader van de psychofysiologie -
Wat? Parallellisme tussen psychische en fysische processen
-
Voorbeeld: leugendetector -35-
B.
JAMES MILL (1773 – 1836)
∗
Voornaamste werk: Analysis of the phenomena of the human mind
∗
Volgens hem waren al onze gedachten, waarnemingen en herinneringen het resultaat van het associatiemechanisme.
∗
Ontwikkelde bewustzijnsmechanica: -
Wat?
Geheel is gelijk aan de som van de delen
Associatiemechanisme: elementen worden samengevoegd tot gehelen en deze gehelen worden veronbden tot gedachtestromen
-
Associatie:
Synchroon: ο
Enorm veel aantal voorstellingen op één ogenblik worden samengevoegd
ο
Ruimtelijke contiguïteit
Successief: ο
Enorm veel aantal sensaties/ideeën op verschillende ogenblikken worden samengevoegd
-
ο
Ongeveer het complexe idee
ο
Tijdelijke contiguïteit
Afzonderlijke elementen behouden hun identiteit
=> één basiswet voor associaties: contiguïteit
∗
Voorbeeld synchrone associatie: -
-
De waarneming van huis zijn in zoveel dingen te ontleden:
Waarneming van afzonderlijke elementen (kleuren, vormen, ...)
Voorstellingen uit herinneringen van vroegere ervaringen (trappen, kamers,...)
Het abstracte idee “huis”
Vanuti het geheugen worden tegelijkertijd een enorm aantal voorstellingen in één ogenblik in het mengvat van het bewustzijn samengezet
-36-
∗
De sterkte van associaties zijn afhankelijk van: -
-
Levendigheid
De emotionele belandenheid van sensaties of voorstellingen
‘pain and pleasure’
Frequentie
Wanneer twee of meer sensaties steeds samengaan, worden de voorstellingen (ideeën) ook samen geassocieeerd.
Bv. perceptie van het kleur wit wanneer we alle kleuren op een wiel ronddraaien. De perceptie van wit is omdat we geleerd hebben dat wanneer we alle kleuren achter elkaar zien, dat het wit zal zijn.
C. ∗
∗
JOHN STUART MILL Kritiek op vader: -
Geheel is meer dan de som van alle delen
-
De afzonderlijke elementen behouden niet hun identiteit
Mentale scheikunde: -
Wat? Het geheel is meer dan de som van de verschillende delen
-
Door associatie komt er een nieuw geheel tot stand dat karakteristieken heeft die meer zijn de de samenstellende elementen => associatie van elementen doet iets nieuws ontstaan
∗
Gevolg: -
Door de mentale scheikunde verliezen de afzonderlijke sensaties hun oorspronkelijke karakterstieken => ze zijn niet meer te achterhalen via introspectie
-
Hierdoor is er een breekpunt met de empiristische uitgangspunten:
Elementaire sensaties kunnen op zijn hoogst bestempeld worden als abstracties of als hypothetische bouwstenen van het bewustzijn
Gestaltpsychologie: we percipiëren niet de afzonderlijke noten, maar wel de melodie
-37-
∗
∗
Verwijt aan vader, empiristen en associationisten: -
Niet genoeg trouw gebleven aan het wetenschapsideaal van Bacon
-
Onvoldoende niet-empirische verifieerbare stellingen ingevoerd
Daarom: -
Veel aandacht besteden aan het ontwerpen van een methodiek om vanuit een ervaringsgegeven (persoonlijk en subjectief) e komen tot een observatieuitspraak die voor iedereen ondubbelzinnig is.
-
=> schetsen van een experimentele methodiek
-
“ slechts die gewaarwordingen van de zintuigen die duidelijk en wetmatig in verband staan met externe objecten kunnen op een wetenschappelijk verantwoorde wijze beschreven worden”
∗
Mills 5 methoden voor inductie: -
Direct method of agreement
-
Method of difference (Bacon)
-
Joint method of agreement and difference (Bacon)
-
Method of residues
-
Method of concomitant variations (Bacon)
(voorbeelden zie slides)
3.3.4 Draagwijdte van het empirisme ∗
Locke: -
Het individu vang zijn leven aan als een tabula rasa: een onbeschreven blad dat door het proces van associaties geleidelijk ingevuld wordt.
-
∗
Volgens hem:
Opvoeding maakt de man: een mens is goed of slecht door de opvoeding
Belang van ervaringen tijdens de kindertijd
Hartley en James Mill hadden hetzelfde idee als Locke. -
John Stuart Mill: depressie door de zware opvoeding van zijn vader
-38-
∗
Nature-nurture debat: -
Watson (behaviorist)
-
Spencer en Bain (19e eeuw):
-
Er is ook een fylogenetische basis voor associaties: dus geen pure tabula rasa
Garcia’s aangeleerde voedselaversie-experimenten:
Niet alles kan met alles geassocieerd worden => preparedness
Sommige associaties worden gemakkelijker geleerd dan andere omdat ze betrekking hebben op de overlevingskansen van het individu
3.3.5 Besluit ∗
Emperisme en rationalisme: -
Problematische van empiristische elementarisme: waarneming is meer dan gewaarwording
-
Ook waarneming gaat niet zonder rede
=> Noch zuiver empirisme, noch zuiver rationalisme is haalbaar.
∗
Kant (1724 – 1804) -
Poging tot integratie van rationalisme en empirisme
-
De opvatting dat onze kennis een getrouwe kopie of afspiegeling van de werkelijkheid was, is volgens Kant niet houdbaar. De structuur die wij aan de werkelijkheid opleggen, is een menselijke structuur dat eigen is aan ons kennisapparaat. Toch is deze werkelijkheid objectief omdat alle mensen haar delen. = antropologisch – copernicaanse wending
-
Twee stellingen:
Er is een werkelijkheid op zich (realisme) Ale kennis is geïnterpreteerde kennis (idealisme)
Zintuigelijke gegevens geven de basis voor kennis Verstand heeft a priori schema’s
-39-
3.4 VERLICHTING EN ROMANTIEK 3.4.1 Verlichting (18e eeuw) ∗
De 18e eeuw is de eeuw van de Rede: -
Men probeert kennis samen te vatten in Encyclopédieën (Diderot en d’Alembert) omdat men denkt dat de mensheid zo vooruit zal geraken.
-
Men had dus hetzelfde optimisme van de empiristen in het geloof van de mogelijkheden van de opvoeding.
∗
Secularisatieproces: -
Men komt los van het Christelijk denkkader
-
Er komt ook steeds meer een monistische, materialistische visie op de mens: de mens is niets anders dan een machine --> Descartes had nog een dualistische visie, hier enkel mens als machine
-
Men herkende wel de macht van de ratio, maar ze wilden er geen substantie (ziel) in herkennen
∗
Antidogmatisme: -
Zorgde voor liberalisme (vrije meningsuiting, vrije handel)
-
Zorgde ook voor de Franse Revolutie, dat de eerste Verklaring van de Rechten van de Mens tot gevolg had.
∗
Julien Offray de La Mettrie (1709 – 1751) -
Extreem voorbeeld van materialisme
-
Volgens hem ligt alles verankerd in biologische processen => het boek L’homme machine
-
Volgens hem is er ook een contiguïteit tussen mens en dier (itt Descartes):
-
Een aap kan mits de nodige trainig zich gedragen als een mens
Zijn ideeën waren zo extreem atheïstisch en materialistisch dat hij uit Frankrijk en Nederland moest vluchten.
∗
De ideeën van Verlichting zullen later vervangen worden door het positivisme. -40-
3.4.2 De Romantiek ∗
Tegenbeweging van empirisme: -
Antimechanistisch
-
Antimaterialistisch
-
Antirationalistisch (in de brede zin van het woord, dus ook anti-empiristisch want daar stond het bewustzijn centraal)
∗
Nieuwe trefwoorden (Jean-Jacques Rousseau --> Liberté, égalité, fraternité): -
Gevoel
-
Fantasie
-
Beleving
-
Verlangen
Verlichting
Romantiek
Verstand
Gevoel
Wetenschap als kennisbron
Intuïtie en gevoel als kennisbron
Berekend
Invoelend
Atomistisch
Holistisch
Mechanistisch
Vitalistisch/organicistisch
Utilaristisch (menselijk geluk)
Heroïsch
A. ∗
VERBEELDING VERSUS VERSTAND Verlichting: diep inzicht, visie of verbeelding is een passieve weerspiegeling van wat de buitenwereld zich aan het bewustzijn opdringt
∗
Romantisme: diep inzicht, visie of verbeelding komt slechts tot stand via een actieve, gevoelsmatige omgang van het individu met – en in – de wereld. Het denken is meer dan uit associëren an zintuigelijke indrukken.
∗
Dit kwam sterk tot uiting in de kunst (de verbeelding de vrije loop laten).
-41-
B. ∗
∗
GEVOEL VERSUS ZINTUIGLIJKHEID Romantiek: gevoel primeert op: -
Verstand
-
Zintuiglijke gewaarwording
Het vertand moet waarheid zoeken en de zintuigen moeten hun indrukken van buitenaf ontvangen --> Gevoel vindt zijn inhoud in zichzelf en kan zich onmogelijk vergissen
∗
Gottfried Herder: Ik voel, dus ik ben --> Veranderd dus de uitspraak van Descartes (Cognito, ergo sum)
C. ∗
TERUG NAAR DE NATUUR Verlichting: -
Natuur was een levensloze machine
-
Galileï: een opengeslagen boek dat via de analyserende wetenschap volledig begrepen kan worden.
∗
Romantiek: -
Eenheid natuur – geest terug herstellen.
-
Ze beschouwen de natuur als een dynamisch; steeds veranderend, groeiend schepsel: een organisme met een leven en een ziel.
-
Men ontdekt de natuur niet door het cijferend te bemeten, maar slechts door een totaal voelen van de natuur waardoor geest en natuur samengroeien tot harmonie.
D. ∗
PSYCHOLOGIE VAN HET ONBEWUSTE Rationalisme en empirisme: rationele denken en waarnemingsproces (of het bewustzijn zijn altijd het mechanisme voor het dneken geweest.
-42-
∗
Voor de romantiekers: het onbewuste -
Carus (1789 – 1869)
Absolute onbewuste krachten: ο
Vitale oorsprong waaruit het (zelf)bewustzijn zich ontwikkeld
Relatieve onbewuste krachten: ο
Verwijzen naar alles wat ooit bewust is geweest, maar nadien onbewust is geworden
ο -
Toch blijft het een invloed uitoefenen op ons bewust handelen
Enorme interesse voor slaap, maar voornamelijk de droom:
Droom = een toestand waarin het bewuste zich terugtrekt in een bewustloze sfeer
Volgens Novalis is de droom de werking van de wereldziel in die van het individu
E. ∗
Ook interesse in de symobliek van de dromen
ORGANISME VERUS MACHINE Verlichting: -
God als ‘Grote horlogenmaker’ (God heeft alles in gang gezet)
=> deze vergelijking zet aan tot de performatietheorie
= alles en iedereen is reeds van op het moment van de schepping aanwezig gesteld
Leide tot het geloof dat er homunculi (mini-mensjes) in het sperma van de man zat (alles is vastgelegd van in’t begin)
-
Mechanistische fysica:
Leven = samenvoeging van materiële onderdelen
Geen discontinuïteiten, geen breuk in grote keten van oorzaken en gevolgen.
-43-
∗
Romantiek: -
Mensen zijn organismen
-
Kant:
Een machine heeft alleen een bewegende kracht.
Een organisme bezit in zich vormende kracht die het op materie uitoefent die die kracht niet heeft: het organiseert/
Deze kracht kan niet alleen door een mechanische beweging verklaard worden
-
Deze ideeën leiden vaak tot vitalisme
= het leven kan iet alleen als een mechanisme verklaard worden
Er is een onstoffelijk element (ziel, de essentiële volk)
De ziel bepaald het leven en toont aan dat de mens meer is als een mechanisme
∗
Von Herder: samenleving gaan beschouwen als een leven organisme
F.
ANDERE ROMANTISCHE THEMA’S
∗
Volksnationalisme
∗
Ontstaan van geschiedschrijving
∗
Romantiek in geneeskunde: -
Mesmer --> mesmerisme, hypnose
-
Hahnemann: homeopathie
-
Allemaal reacties op de mechanische visie van de mens in de geneeskunde
-44-
4 Achtergronden vanuit empirische bevindingen 4.1 ONTWIKKELINGEN BINNEN DE PSYCHOFYSIOLOGIE 4.1.1 Reflex ∗
cf. Descartes (figuur vuur): -
Znimale geesten die naar boven vloeien en klepjes open zetten in de hersenen. Hierdoor kunnen er weer animale geesten vloeien naar de voet om deze te laten wegtrekken
-
-
∗
Kortom: reflex
Zonder tussenkomt bewustzijn
‘Automatische’ reactie op uitwendige prikkel
Zorgde zo voor een basis voor het onderscheid tussen
Onwillekeurige reacties (lichaam als machine)
Willekeurige reacties (interactie ziel -> lichaam)
Astruc (1736) -
Volgens hem is het een weerkaatsing
-
Animale geesten weerkaatsen terug t.h.v. ruggengraat en veroorzaken bewegingen
∗
1751: Whytt: experiment kikkers -
∗
∗
Reflex/bewegingen gebeuren zonder tussenkomst van hersenen
Discussie: -
Hoe kunnen we bewegingen doen met controle, maar ook zonder controle?
-
Discussie duurde tot in 19de eeuw
Onderscheid fysiologie (reflexen) en psychologie (bewuste gedragingen) -
Maar later werd dit onderscheid minder door:
Pavlov: geconditioneerde reflex
Freud: onbewuste motieven voor gedrag -45-
4.1.2 Sensorische en motorische zenuwbanen: Bell-Magendie ∗
Bell (1774 – 1842): -
Er zijn twee banen voor reflexen:
-
-
∗
ο
Afferent
ο
Dorsaal
Motorische banen: ο
Efferent
ο
Ventraal
Deze twee zenuwbanen hechten zich ook anders aan het ruggenmerg:
Ventraal: voorkant
Dorsaal: achterkant
Experimenten met stimulatie:
Stimulatie van dorsale kant: geen reactie
Stimulatie van ventrale kant: hevige convulsies
Magendie (1783 – 1855): -
Experimenten met zenuwen doorknippen:
∗
Sensorische banen:
Dorsaal: ο
Ledematen gevoelloos
ο
Maar nog perfect alle bewegingen kunnen uitvoeren
Ventraal: geen bewegingen meer kunnen doen
Belang van deze bevindingen: -
Invloed op de ontwikkeling van fysiologie en psychologie
-
Aanzet tot S – R kader
S: Stimulus / afferent
R: Reachtie / efferent
-46-
4.1.3 Werking van zenuwimpuls en elektriciteit ∗
∗
Hoe werkt de zenuwimpuls? -
Via animale geesten
-
Of is er een andere manier?
Galvani (1791): -
Ging onderzoek doen over elektrische krachten bij spierbewegingen
-
Kikkerpoot hangen aan een koperen haak en kijken wat het effect daarvan was op een zinken plaat => zinken plaat ging bewegen
-
Hij ging dit wijten aan de bezielende kracht --> eerste stromingen van romantisme en vitalisme
-
Volgens hem was electriciteit organisch --> later weerlegd (anorganisch)
-
Gaf aanzet tot de ontwikkeling van batterij
4.1.4 Snelheid van zenuwgeleiding ∗
du Bois – Reymond (19e eeuw): -
Onderzoek over dierlijke electriciteit
-
Hij had een foute theorie, maar gaf aanzet tot electrochemische transmissie van zenuwcellen
-
Aanzet tot het feit dat de zenuwgeleiding iets materieel is, chemisch, niet langer animale geesten
∗
Müller (19e eeuw): -
Volgens hem kan snelheid nooit gemeten worden omdat de afstanden te klein zijn
-
Hij is tegen du Bois – Reymond
-
Hij is een aanhanger van het vitalisme:
Vond dat zenuwgeleiding niet kan onderzocht worden omdat het niet materieel is -47-
∗
Helmholtz (1821 – 1894): -
Ging experimenten doen met kikkers en mensen en vond dat de snelheid van de zenuwgeleiding 50 à 100 m per seconde was
-
Experiment:
Bij tactiele prikkel moesten de mensen op de knop drukken
De tactiele prikkel kan op de enkel of op de schouder zijn
Helmholtz zag dat er een verschil was in reactietijd tussen de verschillende tactiele prikkels en dat dit overeenkomt met de verschillen in afstand met motorisch centrum
-
Belang:
Psychische processen verlopen in de tijd en kunnen gemeten worden
Helemaal afstand genomen van de niet-meetbare animale geesten
4.2 STRUCTUUR EN FYSIOLOGIE VAN DE HERSENEN ∗
Pierre Flourens (1794 – 1867) -
Vond de extirpatiemethode
Wegenmen van een deel van de hersenen bij elvende dieren om conclusies te trekken over de functie van deze delen
-
Vond zo een onderscheid tussen zes functionele eenheden
-
Gaf ook de aanzet tot plasticiteit van de hersenen (vooral bij jonge dieren):
Dit is eigenlijk een tegenstelling
De hersenen kunnen dus specialiseren (elk een functie)
Maar werken ook als holistisch: elk deel van de hersenen kan verschillende functies opvangen
∗
Histologisch onderzoek -
Onderzoek werd gestimuleerd door technische vooruitgang:
Technieken om organisch weefsel te bewaren en te kleuren
Optische instrumenten zoals de microscoop
-
Colgi (1843 – 1926): hersenstructuur is één netwerk van neuronen
-
Ramon y Cajal (1852 – 1934): Neuronen werken als onafhankelijke eenheden -48-
∗
Taalcentra: -
Broca (1824 – 1880)
-
Patiënt “tan”: kon alles perfect uitvoeren, alleen kon hij niet meer spreken
-
Broca vond een letsel in de linkerhemisfeer en die plaats werd vanaf dan het taalcentrum genoemd
-
Braca zei dat de verschillende functies van de menselijke geest gelegen zijn in de hersenen
∗
Motorische en sensorische centra -
Fritsch (1837 -1927) en Hitzig (1839 – 1907)
-
Stimulatie van de hersenschors van honden en gewonde soldaten
-
Vonden de motorische en sensorische centra in de hersenen
4.3 PSYCHOFYSIOLOGIE VAN DE GEWAARWORDING ∗
Belang van introspectie in de studie van gewaarwording -
Proefdieren werden gebruik om:
Voornamelijk te onderzoeken naar motorische centra
Pas vanaf Skinner ging men ook sensoriële gevoeligheden bij dieren bestuderen via discriminatief leren
-
Studie van gewaarwording (en waarneming) is belangrijk --> zie epistemologische discussies bij empiristen
∗
Müller (1801 – 1858): -
Leermeester du Bois-Reyond en Helmholtz
-
Volgens hem gaan de eigenschappen van de zintuigen bepalen wat we waarnemen
-
Het is geen afbeeldingstheorie van waarneming, zoals de empiristen zeiden
-
Cf. Bell: Onze bewustzijnsactiviteiten worden niet door de beperkte aard van het geschapene bepaald, maar door het beperkte aantal zintuigen die we hebben
-
Dus: geen directe gewaarwording, maar de zenuwen bemiddelen tussen objecten en bewustzijn -49-
4.4 FRENOLOGIE 4.4.1 Inleiding ∗
Frenologie of hersenknobbeltheorie
∗
Situeren door middel van vragen (al sinds de Oudheid): -
Interindividuele verschillen: verschillen in lichaamsbouw en in persoonlijkheid
-
Intraindividuele verschillen: band lichaamsbouw en de ziel
A. ∗
INDIVIDUELE VERSCHILLEN IN LICHAAMSBOUW EN PERSOONLIJKHEID Hippocrates: -
Vier lichaamsvochten
∗
-
Bij een gezond mens zijn deze in evenwicht
-
Bij ziekte:
Onder- of bovengewicht van een bepaald lichaamsvocht
Behandeling door middel van bloedafname, purgeermiddelen, ...
Galenos: -
Psychische connotatie aan lichaamsvochten
-
Basistemperamenten komen overeen met een onevenwicht in lichaamssappen
∗
Gal, bloed, slijm en zwarte gal
Cholerisch, sanguïsch, flegmatisch en melancholisch
Lavater (1755): -
Fysiognomie: uiterlijke zegt iets over het innerlijke
-
Vier lichaamstemperamenten komen overeen met karakteristieken van lichaamsbouw
-
-
Aantrekkingskracht van de theorie:
Poging tot verklaring van individuele verschillen
Diagnostisch middel om mensen te beoordelen
Probleem: determinisme (Lichtenberg): “als de fysionogmie wordt wat ik ervan verwacht, zal men kinderen ophangen voordat ze de daden hebben gedaan” -50-
∗
Later in de gesichiedenis: -
Nog andere pogingen en typologieën
-
Basisstelling: individuele verschillen in psychisch functioneren is afkomstig van genetisch bepaalde consistutie
-
Gall en frenologie:
Wetenschappelijke verklaring voor verschillen
Verzet tegen empiristische opvatting dat individuele verschillen komen door omgeving
B. ∗
LICHAAM-ZIEL PROBLEEM Locatie van de menselijke geest: -
Aristoteles: hart
-
Egyptenaren: nieren
-
Descartes: pijnappelklier
-
Eind 18e eeuw (Tuke en Pinel): de hersenen
Hoe komt men hiertoe?
Door het bestuderen van geesteszieken: ze zijn niet bezeten door duivels, maar ze hebben een anatomisch probleem
4.4.2 Gall en de frenologie ∗
Bestudeerde gevangenen omdat ze bepaalde daden hebben gedaan en hij vond dat daarom de beste objecten om te bestuderen
∗
Veronderstellingen: -
De geest is gelocaliseerd in de hersenen
-
Hersenen bestaan uit deelorganen die overeenkomen met psychische vermogens
-
Evidentie: onderzoek van Reid: komt tot 27 verschillende functies
Uiterlijke vorm van de schedel komt overeen met de inwendige vorm:
Te veel van een functie => bult
Te weinig van een functie => verzakking -51-
∗
Opmerking: in principe toetsbaar via een correlationele methode -
Maar:
Gall bekwam eerder toevallige samenhangen
De theorie is niet falsifieerbaar: hij kwam steeds opdagen met een nieuwe uitleg wanneer iets niet klopte
-
∗
Combe:
Zegt dat frenologie een quasi-wetenschappelijke methode is
Bv. onderzoek van destructiviteit-locatie ο
Experimentele groep: moordenaars uit één gevangenis
ο
Controle groep: hindoes
ο
De controle groep is niet goed!
Belang voor de stimulatie van de wetenschap: -
Fysiologie
-
-
Relatie schedel en inwendige hersenstructuren
Filosofie
Zijn er deelvermogens?
Localisatie van de geest?
Psychologie
Neuropsychologie: localisatie- en specialisatietheorie hersenen
Differentiele psychologie: goede meting van interindividuele verschillen
Psychodiagnostiek: schedelprofiel als persoonlijkheidstest (VS: selectiebureau Fowlers en Wells)
-52-
4.5 HYPNOSE ∗
Mesmerisme: -
Dierlijk magnetisme
-
Universum bestaat uit fijn stof en het lichaam trekt dat stof aan. Op deze manier zijn we in harmonie met de natuur (cf. Romantiek)
-
∗
Bij ziekte:
Hinderpalen die magneetwerking belemmeren
Geen vitale doorstroming meer van universeel fluïdum
Therapie: magnetische krachten die de hinderpalen wegnemen
De therapie: -
Oorspronkelijk bestond die uit aanraking
-
Nadien “magnétiseur”
Zieke en dokter stemmen zich als magnetische existenties op elkaar in
Via dit contact kan de dokter de magnetische krachten sturen (psychische overdracht van magnetisme)
-
∗
Dit leidt soms tot schokken bij de patiënt
Ook groepstherapie opgestart in Parijs:
Grote ton waarop de patiënten zitten
Allemaal verbonden met een ijzeren draad
Zo contact met magnetisme
Mesmer gaat dan één voor één de mensen helpen
Commissie kreeg ruik van de ongure praktijken van Mesmer en ging op onderzoek. Conclusie: -
Magnetisme zonder verbeelding: niets gebeurd Verbeelding zonder magnetisme: convulsies => puur te wijten aan de verbeelding
-
Besluit van de commissie
Vernietigend voor theorie
Ook verbod op praktijk (schrik voor seksueel misbruik) -53-
∗
Belang Mesmer: -
Ontwikkeling van hypnose --> maar wordt nog vaak gerelateerd aan seksueel misbruik door Mesmer
-
-
Tijdsgeest van Romantiek:
Harmonie met natuur
Aandacht voor gevoelens
Ontstaan van dynamische psychologie
Belang van onbewuste, we worden geleid door iets waar we geen weet van hebben
∗
Opmerking: -
Toen was er al een tegenstelling tussen psychologie en wetenschappelijke benadering
-
De commissie weerlegde de theorie, mar waarom ook een ontkenning van de feiten? Er was een interessante psychologische werkelijkheid waar ze geen acht aan gaven
4.6 PERSOONLIJKE EQUATIE DER ASTRONOMEN ∗
Maskelyne: -
Maskelyne was hoofdastronoom van Greenwich
-
Ontslaat assistent Kinnebrooke omdat hij gemiddeld 8/10 seconde afweek van telescopische observaties van sterren
-
∗
Figuur pg 37
Bessel: -
Verschillen tussen astronomen: interindividuele en intraindividuele verschillen
-
Inherente bron van de foutenvariantie is te wijten aan het waarnemingsproces zelf
-
Idee: persoonlijke vergelijking van elke astronoom: dus de “standaardafwijking” van iedere astronoom optellen of aftrekken van de observatie
-54-
∗
Onderzoek: -
Standaard via chronograaf
-
Verschillen in waarneming:
Interindividuele verschillen
Stimulusfactoren
Intra-individuel verschillen ο
Ruis
ο
Er zijn verschillen in waarneming => itt empiristen die zeiden dat waarneming een pure afdruk is van de stimulus
∗
Psychologische uitlopers: -
Methoden in de beginnende experimentele psychologie
-
Wundt: complicatieklok
-
Reactietijdexperimenten
Donders: substractiemethode
McKeen – Cattel
-55-
5 Onmiddelijke voorlopers 5.1 INLEIDING ∗
In de 19e eeuw zullen de ideeën van de Verlichting het halen op de Romantiek -
De wetenschap wordt vooral natuurwetenschappelijk
-
Vooral in de geneeskunde is de breuk met de Romatniek groot
-
Terug naar het cartesiaanse medische model
Het lichaam wordt dus gezien als een ingewikkeld machine
Ook in de filosofie is er een grote invloed van de Verlichting:
Comte (1798 – 1857)
Lange (1828 – 1875)
5.1.1 Comte ∗
∗
Hij ontwikkelde de wet van de drie stadia dat verschillende ontwikkelingen beschrijft: -
Ontwikkeling van het individu
-
Evolutie van de wetenschap
-
Evolutie van de maatschappij
Drie stadia: -
Theologisch
Vraag: wezen, waarom en waartoe van gebeurtenissen
Antwoord: verklaringen die men vindt in bovennatuurlijke goddelijke wezens die echter naar het model van de mensen bedacht worden
-
Metafysisch:
Vraag: men blijft zoeken naar het wezen
Antwoord: lokaliseren in de verschijnselen zelf, abstracte substanties worden in gevoerd zoals ziel, levenskracht, ...
-
Positivistisch:
Vraag: zoeken naar wetmatige samenhangen om nieuwe feiten te verklaren en voorspellingen te doen
Antwoord: macht van denken reikt niet verder dan het waargenomene -56-
∗
Volgens Comte moet elke wetenschap deze drie stadia doorlopen. --> Psychologie: -
Bevindt zich nog in het metafysisch stadium:
Zolang het onderwerp van de studie het bewustzijn is en de methode introspectie is
Waarom? Omdat uit dergerlijke methode nooit objectieve, positieve kennis kan komen.
-
Psychologie kan positivistisch worden:
Als het onderwerp van de studie de fysiologie wordt en de methode de waarneming.
Juist hierom had Compte sympathie voor de frenologie van Gall
5.1.2 Friedrich Albert Lange ∗
Hij had zowel een kritiek op het idealisme als het materialisme: -
Waarom? Omdat beide de grenzen van de ervaringskennis overtreden omdat beide pretenderen de werkelijkheid in zijn essentie ‘a priori’ te kunnen doorgronden.
-
∗
Komt ongeveer overeen met Kant --> vader van het neo-kantianisme
Psychologie -
Natuurwetenschappelijke psychologie kan wanneer observaties:
nauwkeurig worden beschreven (over innerlijke of uiterlijke)
onder herhaalbare omstandigheden
--> Komt overseen met J.S. Mill => niet de ervaring, maar de publiek gegeven observatieuitspraak staat als wetenschappelijk gegeven centraal
-57-
∗
Zo’n uitspraken kunnen bekomen worden wanneer de externe condities gespecifieerd worden waaronder de uitspraken tot stand komen
Voor Lange gaat het vooral over lichamelijke condities die verbonden zijn met psychische verschijnselen: ο
Indien men kan achterhalen welke psychische verschijnselen wetmatig verbonden zijn aan lichamelijke gebeurtenissen, kan men ook het psychische gebeuren beïnvloeden langs experimentele weg veranderingen aan te brengen in de lichamelijke gebeurtenissen
ο
∗
Op deze manier is het bewustzijn manipuleerbaar
Invloed: -
Wundt: afkondiging van een experimentele of fysiologische psychologie
-
Ernst Macht (1836-1916): neemt het positivisme over van Lange
5.2 GUSTAV THEODOR FECHNER (1801 – 1887) 5.2.1 Iets over zijn leven ∗
Hij is sterk gekant tegen de filosofische identiteitstheorie van materie en geest: -
Volgens hem is het onderscheid is slechts schijn:
“Van aan de binnenkant van een cirkel is de bolle zijde niet te zien, omdat deze verscholen ligt achter de holle. In het omgekeerde geval is de holle zijde verscholen achter de bolle. Beide zijden horen echter bij elkaar en zijn net zo min te scheiden als de psychische en lichamelijke aspecten van de mens die eveneens gezien kunnen worden als binnen- en buitenkant”.
-
Hij wou dus aantonen dat materie en geest één zijn (= monistische visie)
Om ideeën kracht bij te zetten: psycho-fysica als wetenschappelijke onderbouwing
-
1860 “Elementen der Psychophysik”
aandacht van andere wetenschappers (o.a. Helmholtz, Delboeuf)
strikt empirische uitgangspunten
Fechner vondt dat zijn wetmatigheden onafhankelijk van de implicaties konden en moesten worden beoordeeld. -58-
∗
∗
vanaf 1865: experimentele esthetiek -
1876 Vorschule der Aesthetik
-
1882: Revision der Hauptpuntke der Psychofysik
trouw aan spiritualistische levensfilosofie -
∗
1879: ‘Die Tagesansicht gegenüber der Nachtansicht’
bijdrage aan vestigen van een experimentele psychologie!
5.2.2 Fechners Psychofysica ∗
∗
denkkader: R → E → S : -
R: fysiche prikkel
-
E: lichamelijke processen
-
S: sensatie
doelstelling: -
Bewijs dat ziel (S) en lichaam (E) twee verschijningsvormen van dezelfde werkelijkheid zijn
-
“[door te pogen] de actuele functionele verbanden tussen de verschijningswijzen van het lichaam en die van de ziel zo exact mogelijk te bepalen. Men kan deze relatie het beste zien als een mathematische functie, een vergelijking tussen de variabelen x en y, waarbij iedere variabele als een functie kan gezien worden van de ander en elk afhankelijk is van de veranderingen in de ander”
∗
Inwendige psychofysica: -
E (lichaam) + S (psychische)
-
hij is hierin geïnteresseerd
-
maar nog niet genoet kennis omtrent E => E tussen haakjes zetten en S beïnvloeden door middel van R. => Uitwendige psychofysica: R (+ E) +S -59-
∗
probleem: meting van S -
rding hoogstens ordinale schaal gewaarwording => zoeken naar een intervalschaal
-
-
Weber (1846) Der Tastsinn und das Gemeingefühl
onderzoek naar juist merkbaar verschil (= differentiële drempel)
wet van Weber (per zintuig)
VR R2 − R1 = = constante R R1
Maar zo geen echte maatstaf voor de intensiteit van de gewaarwording => aangezien de intensiteit van gewaarwording afhankelijk is van die van de fysische prikkel, kunnen we eenheid van gewaarwording uitdrukken in termen van de hoeveelheid fysische energie die nodig is om bijvoorbeeld de intensiteit van de gewaarwording van 0 tot 1 te doen toenemen.
∗
Om die 1 te bepalen deed Fechner beroep op de notie van absolute drempel: -
De minimumintensiteit van de fysische prikkel die nodig is om een gewaarwording te veroorzaken.
-
De juist constateerbare gewaarwordingsintensiteit was dus bij afspraak de eenheid waarmee de intensiteit van de gewaarwording uitgedrukt werd.
∗
assumptie: -
als wet van Weber opgaat voor juist merkbaar verschil, dan geldt dit ook voor iedere willekeurige toename in intensiteit van de gewaarwording gewaarwording:
-
VS S 2 − S1 = = constante S S1
via wiskundige transformatie bekomt men dan:
(wet van Fechner)
-60-
∗
Opmerkingen -
methoden voor meting van drempelwaarden (absolute als differentiële)
Fechner ontwierp hiervoor 3 psychofysische methoden
methode der grenzen is de meest gebruikte = de proefpersoon wordt afgewisseld geconfronteerd met een regelmatig in intensiteit toenemende en regelmatig in intensiteit afnemende reeks stimuli
-
bestaan van negatieve gewaarwordingen (‘onbewuste gewaarwordingen’)? Door de wet, zouden er ook negatieve gewaarwordingen bestaan.
-
Verband met lichamelijke processen (E)?
E proportioneel met S => E = k * log R
E proportioneel met R => S = k * log E
Fechner gaat voor de laatste omdat: ο
Wetmatigheid gaat ook op voor geluidsprikkels
ο
Geluidstrillingen zijn qua intensiteit rechtstreeks afhankelijk van de fysische geluidsprikkels zodat de vibraties van E proportioneel zijn aan de trillingen van R
-61-
5.3 HERMANN LUDWIG FERDINAND VON HELMHOLTZ (1821-1894) 5.3.1 Iets over zijn leven ∗
vooraanstaand geleerde 19de eeuw -
interesse in fysica, maar via de fysiologie heeft hij stempel gedrukt op ontstaan van de psychologie
∗
1845: eed van Helmholtz -
samen met leerlingen van Müller (Carl Ludwig, du Bois-Reymond) en Brücke (later leermeester van Freud)
-
“Dat geen andere krachten (wetten) dan de fysisch-chemische in het organisme werkzaam zijn. In al die gevallen waarin verschijnselen nog niet uit deze krachten (wetten) verklaard kunnen worden, dient men hun verloop via de fysischmathematische methode te bestuderen, dan wel het bestaan van andere krachten (wetten) te veronderstellen die vergelijkbaar zijn met de fysischchemische in de zin dat zij de verschijnselen ordenen in termen van oorzaak en gevolg”
-
tegen vitalisme (= in levende organismen schuilt er een wezenlijk andere kracht dan in de organische natuur)
-
∗
voor een fysisch-mathematische methode
1847: mathematische formulering van wet van van behoud van energie -
totale hoeveelheid energie (en materie) is constant in universum
-
zo steun aan de materialistische visie op de mens:
alle fysische veranderingen hebben een fysische oorzaak => dus geen innerlijke levenskracht
∗
cf. Hobbes (de mens als machine)
1849: professor in de fysiologie -
snelheid van zenuwgeleiding
-
onderzoek naar visuele gewaarwording
-
uitvinding ophtalmoscoop -62-
∗
∗
1849: professor in de fysiologie -
snelheid van zenuwgeleiding
-
onderzoek naar visuele gewaarwording
-
uitvinding ophtalmoscoop
1856: ‘Handbuch der physiologische Optik’ -
verschillende volumes (o.a. theorie kleurgewaarwording in 1866)
∗
1863: ‘Tonempfindungen’
∗
1871: professor fysica
5.3.2 Helmholtz’ perceptietheorie ∗
uitgangspunt: leer van Müller over specifieke zintuigenergieën -
geen overeenkomst tussen aard stimulus en kwaliteit van de gewaarwording
-
vb. zonnestraal: licht (oog) en warmte (huid)
vraag: hoe ontstaat vanuit de gewaarwordingen het idee van een object en hoe betrouwbaar zijn deze ideeën?
∗
∗
Psychofysiologie van de gewaarwording (enkel p. 26 -27) -
Niet: afbeeldingstheorie van gewaarwording
-
Wel: zenuwen als ‘interface’ tussen objecten en bewustzijn
hoe ontstaat uit gewaarwording dan ‘idee’ van object? -
Volgens Müller: fysiologisch nativisme
-
vb. indruk van ruimtelijkheid is aangeboren zoals de structuur van CZS
Helmholtz: niet-toetsbaare en dus niet-wetenschappelijke verklaring
Volgens hem is het veel beter de verschijnselen der perceptie te verbinden aan gebeurtenissen die aantoonbaar aanwezig en effectief zijn
Om zo te proberen hen te verklaren door een beroep te doen op volkomen onbewezen hypothesen omtrent de werking en eigenschappen van het ZS
-63-
∗
Helmholtz’ perceptietheorie
∗
Waarneming: -
Onderscheid tussen Perzeption en Anschauung
-
Juist zoals er een verschil is tussen de gewaarwordingen en het object waardoor ze veroorzaakt worden, is er een verschil tussen gewaarwording en waarneming.
-
We vermengen steeds onze directe gewaarwordingen met onze ervaringen => dus pure gewaarwording is zeldzaam => de waarneming neming is een mengeling van Perzeption en Vorstellung
∗
Unbewusster Schluss -
cf. empirisme en associationisme: belang van ervaring
-
onbewuste denkactiviteit (vergelijkbaar met bewuste, inductieve redenering)
-
mechanisme in principe toetsbaar: doorgedreven ana analyse lyse van ‘Perzeption’ tot ‘Anschauung’
cf. programmaverklaring van Wundt en Titchener
cf. verschil bewuste (gecontroleerde) en onbewuste (automatische) informatieverwerking
-
perceptie van de ruimte
Kant: ο
aangeboren begrip
ο
als een subjectieve filter waardoor we stimuli binnenlaten
ο
a priori
von Helmholtz ο
produkt van onbewuste inferenties
ο
o.b.v. verscheidenheid aan vroegere ervaringen die evenmin ruimtegewaarwordingen waren.
-64-
5.4 BESLUIT ∗
∗
cf. inherente tweeslachtigheid binnen de psychologie?
Fechner
Von Helmholtz
Spiritualist
Materialist en positivist
Mathematische en fysische kennis binnen spiritualistische visie
Psychologie = fysiologie = fysica
aanzet voor Wundt: psychologie als onafhankelijke discipline
-65-
6 De vaders van de psychologie: Wundt en James 6.1 INLEIDING ∗
Wundt: vader onafhankelijke psychologie omdat hij -
Als eerste een laboratorium in Leipzig oprichtte (1879)
-
Een der eerste psychologische tijdschriften (Philosophischen Studien, 1881, vanaf 1906: Psychologische Studien) publiceerde
-
In Grundzüge der physiologische Psychologie (1874) een identiteitsbepaling gaf aan de psychologie als afzonderlijek wetenschap
∗
Maar vertekend beeld: -
-
Borings History of experimental psychology
Het standaardwerk voor de geschiedenis van de psychologie
maar heeft zich laten (mis)leiden door Titchener
Weinig vertalingen in Engels waardoor er een vertekenend beeld ontstand van Wundts psychologie
-
Dat vertekend beeld in Amerikaanse psychologie kwam via handboeken ook terug naar Europa, die zich qua geschiedenis vooral inspireerden op het werk van Boring
=> Zo een zeer vervormd skelet van het rijke ideeëngoed van Wundt
6.2 WILHELM WUNDT (1832-1920) 6.2.1 Iets over zijn leven ∗
1851: studies geneeskunde -
studiebezoek aan onderzoeksgroep van J. Müller
∗
1857: docent fysiologie
∗
1858: assistent van Helmholtz
-66-
∗
1858 Beitrage zur Theorie der Sinneswahrnehmung (Bijdragen aan een theorie over zintuiglijke waarneming) -
pleidooi uitbouw experimentele psychologie
-
daarnaast ook studie van de natuurlijke geschiedenis van de mensheid voor inzicht te krijgen in de ‘hogere’ psychische processen
∗
1873-1874 Grundzüge der physiologische Psychologie (Hoofdlijnen van de fysiologische psychologie) -
eerste echte psychologische handboek
-
“fysiologisch” als synoniem voor experimenteel (en zelfs wetenschappelijk)
-
psychologie los van de fysiologie en van de filosofie
∗
1874: benoemd aan de universiteit Zürich
∗
1875: universiteit Leipzig (leerstoel filosofie) -
uitbouw psychologisch laboratorium
-
opleiding van vele (buitenlandse) pscychologen (o.a. Thiery, stichter Leuvense laboratorium voor experimentele psychologie)
∗
1896 Grundriss der Psychologie (Schets, grondplan van de psychologie) -
theorie over gevoelens
-
als rechtzetting voor boek van Külpe (1893) die dezelfde titel aan het boek had gegeven, maar dit was meer positivistisch georiënteerd en sterk inging tegen enkele basisassupmties van Wundt.
∗
1900: begin Völkerpsychologie (volkerenpsychologie) -
verdedigt de historische methode als aanvulling op de experimentele
-67-
6.2.2 Wundts psychologie: enkele basisthema’s ∗
eigenheid psychologie is ‘koorddansen’ tussen: -
-
experimentele, empiristische en positivistisch georiënteerde psychologie
cf. Britse associatiepsychologie
positieve wetenschap
analyse bewustzijn (mechaniek?)
rationalistische en idealistisch georiënteerde psychologie
als psychologie een positieve wetenschap zou worden, verloochent ze de eigenheid van haar eigen object
=> ze kan enerzijds onmogelijk uitgroeien tot wat de positivisten ervan verwachten en anderzijds beidt ze meer dan een puur filosofische bezinning.
A. ∗
∗
EXPERIMENTELE PSYCHOLOGIE: OVER DE METHODE Wundt maakt onderscheid -
innere Wahrnehmung (reine Selbstbeobachtung): cf. filosofen
-
experimentelle Selbstbeobachtung
Onderscheid ging verloren door het gebruik van de term introspectie -
Wundt was hier niet blij mee:
Innere Wahrnehmung is methodologisch waardeloos
Volgens hem: in introspectie vallen de observater en dat gene wat geobserveerd wordt samen waardoor de bekomen uitspraken waardeloos zijn.
-
∗
Ook training van de proefpersonen kon hierbij niet helpen.
Dezelfde kritiek zou hij sturen naar de experimenten van Külpe
wel voorstander van experimentele Selbstbeobachtung -
-
cr. psychofysische traditie:
psychische prikkel -> verandering in psychische gewaarwording
externe input -> psychische output
introspectie enkel binnen experiment -68-
-
uitbouw laboratorium!
chronoscopen, tachistoscopen, stemdetectie-apparatuur, enz.
Dit apparatuur was noodzakelijk voor het onafhankelijk induceren van mentale processen
∗
onrechtstreeks achterhalen van bewustzijnsprocessen (via reactietijden)
ook beperking van eenvoudige zintuigproeven: hogere psychische processen niet toegankelijk voor (psychofysisch) experimenteel onderzoek -
immers: beheersing van externe variabelen is niet voldoende voor ingewikkelde, psychische ervaringen
-
vb. geconcentreerd studeren – niet opmerken van geluiden
Daarom moet er naast de experimentele methodiek ook een andere beandering worden uitgebouwd. Een waarin men theorieën over bewustzijnsproces niet toetst aan de hand van reacties op een externe prikkel, maar aande hand van producten van de menselijke geest (taal, recht, ...) => uitbouw in Völkerpsychologie
∗
besluit Blumenthal (1985) -
Wundts experimenteel programma valt tussen twee visies
filosofische psychologie (Brentano, Dilthey): ο
ridicularisering van experimentalisme in de psychologie
ο
cf. William James ‘brass instrument psychology’
studenten van Wundt ο
extreme verbondenheid met experimentalisme
ο
cf. opleiding Amerikaanse psychologen
ο
I.t.t. tot Wundts visie ♦ te extreem belang aan experiment ♦ te weinig belang aan rol van theorie
-69-
B.
EXPERIMENTELE PSYCHOLOGIE: BEVORDERING VAN GEVOELENS TOT OORSPRONKELIJKE BEWUSTZIJNSVERSCHIJNSELEN
∗
associationistische en positivistische stroming: -
cf. empirisme: gewaarwordingen en ideeën als bouwstenen
-
enkel lichamelijke gewaarwording van aangenaam versus onaangenaam (cf Hobbes)
-
∗
gevoelens geen aparte categorie
Wundt: -
Wundt vindt dat gevoelens even oorspronkelijk en gelijktijdig optreden met gewaarwordingen => gevoelens worden een aparte categorie naast gewaarwordingen (itt associationistische en positivistische stroming)
-
-
Wundt verwierp de visie omdat:
Gevoelens van buitenaf (omgeving, lichaam) kunnen komen
Maar ook van binnenuit (persoon)
Gevoelenstheorie van Wundt had drie dimensies:
aangenaam – onaangenaam
opgewonden – kalm
“Spannung –Lösung” (verhoogde aandacht vs. ontspannen zijn)
-
Deze gevoelstheorie wilde hij onderzoeken adhv experimenteel onderzoek
-
Dit was een problematiek die tot op heden een inspiratiebron is gebleven voor het psychologisch onderzoek:
dimensies ο
Schlosberg (1954): classificatie gelaatstrekken (dezelfde dimensies als Wundt)
ο
Osgood: semantische schaal (evidentie voor derde dimentie minder duidelijk)
Verdediging van de primauteit van affecten tegenover cognitieve theorievorming met betrekking tot emotie en affect (cf. Zajonc)
-70-
C. ∗
∗
DE VÖLKERPSYCHOLOGIE ‘hogere’ mentale processen (taal, denken, verbeelding) -
nauwelijks beïnvloed door fysische stimuli
-
=> twijfel of het toegankelijk is voor experimenteel onderzoek
historische methode is de manier om deze processen te bestuderen -
hogere processen ontwikkelen in sociaal verband
-
indirect bestudeerbaar via ‘cultuurproducten’ (vb. instellingen, zeden, recht en taal)
-
vb. deel I Völkerpsychologie: taal
-
cf. culturele antropologie – bv. Malinowski was een leerling van Wundt
cf. Chomsky: verschil oppervlakte en dieptestructuur taal
ook inductief (en dus geen ‘geesteswetenschappelijke methode zoals Dilthey voorstelt)
∗
Onderscheid Dilthey en Wundt: -
Dilthey: het gaat om een duidelijk andere bepaling, zowel van subject als van methode van de psychologie
-
Wundt: enkel een gradueel verschil tussen experimentele en historische methode: beide methoden zijn in wezen inductief
6.2.3 Besluit ∗
Wundt -
demystificatie en nuancering van Wundt
-
‘Godfather’ van de psychologie, niet enkel de experimentele!
-71-
6.3 WILLIAM JAMES (1842 – 1910) 6.3.1 Situering ∗
1875: laboratorium voor fysiologie in Harvard (Amerika)
∗
zelf kritisch t.o.v. experimenteel werk -
“De resultaten van al dat laboratoriumwerk lijken mij hoe langer hoe meer teleurstellend en nietszeggend. Wat nodig is zijn nieuwe ideeën. Voor ieder die er één aandraagt, vind je er honderd die bereid zijn om geduldig op een of ander experiment te zwoegen” (James, 1886)
∗
1885: professor filosofie
∗
1889: professor psychologie
∗
1890 Principles of psychology
∗
kritisch standpunt tegen -
psychologie vanuit Duitsland
-
dogmatisme van Titchener (leerling Wundt en daarna naar VS)
‘op dit moment verkeert de psychologie in een toestand waarin de natuurkunde zich bevond voor Galileï en de bewegingswetten, of van de scheikunde voor Lavoisier’ (James, 1892)
-
zuiver theoretische vraagstelling van experimentele psychologie:
‘Alle natuurwetenschappers streven naar praktische voorspelling en beheersing; in geen van die wetenschappen is dat vandaag de dag meer het geval dan in de psychologie. Om ons heen staan massa’s mensen die uiterst geïnteresseerd zijn in de beheersing van psychische toestanden en die voortdurend smeken om een vorm van psychologische wetenschap die hen leert hoe te handelen’.
-72-
-
cf. verschil Duitse en Amerikaanse visie op natuurwetenschap: ο
-
theoretische inzichten versus technologische beheersing
zo ook Amerikaanse visie op Duitse psychologie:
slechts aan buitenkant ‘natuurwetenschappelijk’
aan binnenkant: enkel inzicht (theorie) in i.p.v. praktische beheersing van psychische verschijnselen
-
zie ook (Amerikaans) pragmatisme (zie verder) en operationalisme (‘intelligence is what the test tests’)
∗
1892: terug leerstoel filosofie -
na benoeming Hugo Münsterberg als leider psychologisch laboratorium
∗
1902 Varieties of religious experience
∗
1907 Pragmatism
∗
1909 The meaning of truth
6.3.2 James’ opvatting over bewustzijn A. ∗
DE ‘STREAM OF CONSCIOUSNESS’ cf. Wundt: bewustzijn als stromende rivier (niet te herleiden tot verzameling van deeltjes water) => tegen ‘bouwstenenmodel’ van bewustzijn van empirisme en associationisme
∗
bewustzijnsstroom -
persoonlijk, veranderde steeds en ging steeds door => onmiddelijk gegevene vd psychologie is eerder het persoonlijke Zelf, dan de gedachte
-
‘gedachten’ niet los van de persoon (‘ik denk’ dat ‘ik voel’)
-
geen twee bewustzijnstoestanden identiek (ook al gaat het over hetzelfde voorwerp)
-
gedachte is geen voorwerp dat gelijk blijft doorheen de tijd
-73-
B.
BEWUSTZIJN ALS SELECTIEVE AANDACHT
∗
aandacht of voortdurend selectieproces in ons bewustzijn
∗
biologische inslag van aandacht: functie van het bewustzijn? -
-
evolutie:
aanpassing aan meest uiteenlopende omgevingen
daardoor worden reacties mens onvoorspelbaar
i.t.t. automatische reflexmachine
-
∗
cf. eenvoudigere organismen ο
slechts enkele functies
ο
maar automatisch en trefzeker
Bewustzijn als selectieve aandacht (vervolg)
dilemma zenuwstelsel -
onfeilbaar, rechtstreekse reactie op veranderingen in omgeving
-
feilbaar, maar aangepast om te reageren op minitieuze veranderingen in omgeving
=> dilemma nu nog steeds in Artificiële Intelligentie
∗
Citaat -
‘kortom, een hoogontwikkeld brein kan veel dingen doen, en na minieme aanwijzingen. Maar het vuurt lukraak. Een laagontwikkeld brein doet slechts enkele dingen trefzeker, maar is daardoor voor de rest onbruikbaar…’
∗
tegen visie ‘reflex is prototype van gedrag’ -
∗
cf. Wundt: tegen determinering door uitwendige omstandigheden
wel is lichamelijke component een noodzakelijke voorwaard van mentale verrichtingen -
hersenfysiologie deel van de psychologie
-74-
6.3.3 James’ emotietheorie ∗
∗
∗
∗
situering -
momenteel bekend als de James-Lange theorie over emoties
-
1884 in Mind
analogie -
geen mentale verandering zonder lichamelijke verandering
-
zonder fysieke gebeurtenis, geen emotie
theorie: -
waarneming van een opwindende stimulus
-
onmiddellijke lichamelijke respons
-
voelen van deze lichaamsactiviteiten (emotie)
opmerkingen -
bemiddeling door bewustzijn in 1 en 3, er is nog geen sprake van een automatische reflex
-
lichaamsveranderingen oorzakelijk voorrang op ‘emotie’
niet: we klappertanden omdat we bang zijn,
maar wel: we zijn bang omdat we klappertanden
6.3.4 Pragmatisme ∗
∗
visie in filosofie -
denken niet los van handelen
-
ontstaan in Amerika --> James, Peirce, Dewey
denken -
is het oplossen van problemen (vb. kwaad uit het leven bannen)
-
verschillend van een contextloze beschouwing van een eeuwige werkelijkheid (vb. beschouwingen over het probleem van het kwaad), het is een hulp in ons bestaan. -75-
∗
geen kloof tussen theorie en praktijk
∗
geen scheiding tussen subject en object (maar interactie organisme en omgeving)
∗
heeft bijgedragen tot ontstaan toegepaste psychologie!
-76-
7 Psychologie en samenleving
7.1 INLEIDING ∗
∗
officiële start psychologie: -
1879 : Wilhelm Wundt
-
eerste psychologisch laboratorium (Leipzig)
reeds vanaf 1890: ontstaan ‘toegepaste psychologie’ -
Ebbinghaus (Duitsland): vermoeidheid bij schoolkinderen
-
Kraepelin (Duitsland): psychologische tests bij onderzoek psychiatrische patiënten
∗
-
Freud (Wenen): privé-praktijk voor patiënten met psychologische problemen
-
Witmer (USA): opening ‘psychological clinic’ voor kinderen
begin jaren 1920: -
hele beweging van toegepaste psychologie
-
vooral in de VS groter dan meer academische psychologie, cf. citaat uit 1924:
“There is now not only psychology in the academic or college sense, but also a Psychology of Business, a Psychology of Education, a Psychology of Salesmanship, a Psychology of Religion, … In all our great cities there are already, or soon will be, signs that read ‘Psychologist – Open Day and Night’”
-
doel hoofdstuk: ‘to put the general early success of the discipline into perspective’
∗
aan de hand van twee socio-historische trends: -
individualisatie:
van groep naar individu
interesse in individuele verschillen
focus op innerlijke belevingswereld
-77-
-
sociaal management:
bewaken en controleren van het gedrag van individuen en groepen
merk op: paradox in deze twee trends!
enerzijds individualisering, privatisering
anderzijds mogelijk standaardisering, norm
7.2 VROEGE WESTERSE INDIVIDUALITEIT (C. 1400-1800) ∗
inleiding: -
mogelijk punt van discussie: situering aanvang van Westerse focus op het individu?
-
filosofie Griekse oudheid
1250: ontstaan van privé-eigendom
Renaissance
in principe niet los van context van economische, politieke en rechterlijke veranderingen
bv. mobiliteit: van vaste functie en rol in dorp (gemeenschap) naar positie los van eigen ‘wortels’ in de stad (samenleving)
bv. afschaffing van lijfeigenschap (engels= serfage)
7.2.1 Vroege manifestaties (c. 1400-1600) ∗
Renaissance: -
het zelfbewuste individu
-
minder afhankelijk van kerk en traditie ο
cf. driestandenmaatschappij (adel, geestelijkheid en de burgerij)
-
cf. ontwikkeling van steden
-
verschillende uitingsvormen
-
Toegenomen aandacht individu (1400-1600)
-78-
∗
kunst -
vanaf Renaissance, stijging representatie individualiteit in artefacten (schilderijen en beeldhouwwerken)
∗
-
het belang van het persoonlijke van de kunstenaar (handtekening)
-
nieuw genre van zelfportret
literatuur -
biografieën
autobiografieën
cf. Cellini (1570) ‘No matter what sort he is, everyone who has to his credit what are or really seem great achievements, ought to write the story of his own life in his own hand’
∗
toegenomen aandacht individu (1400-1600) -
protestantisme: Luther, Calvijn (begin 16de eeuw)
Protestantse Reformatie: exclusieve relatie van individu met God ο
zelf bijbel lezen
ο
eigen gewetensonderzoek ♦ ‘te biecht gaan’ in persoonlijk gebed in isolatie ♦ leidde ook tot innerlijke eenzaamheid
-
humanisme
vrije wil ο
vb. Erasmus: eigen richting geloof
ο
vb. Montaingne: menselijke geest
basis voor de Verlichting
-
toegenomen aandacht individu (1400-1600)
-
dagelijkse leven
‘privacy’ ο
vb. eigen bord, stoel i.p.v. bank
ontstaan etiquette
-79-
7.2.2 Het rationele individu (c. 1600 – 1700) ∗
∗
Descartes: cogito ergo sum -
menselijke geest als bron van kennis
-
zelfgenoegzaam, competent ik
cognitief vlak
controle over eigen lichaam
Locke: tabula rasa (of maakbaarheid mens) -
individualiteit o.b.v. ‘ervaring’
-
leidde tot
onzekerheid: ο
verlies traditionele identiteit
ο
geen onsterfelijke ziel als determinant
individuele vrijheid
7.2.3 Verlichting en Romantiek (c. 1700-1800) ∗
∗
Verlichting -
secularisatie
-
wetenschappelijk en mechanistische visie op natuur
-
kracht van de rede
Tegenbeweging: Romantiek -
‘sensibilité’ i.p.v. rationaliteit
-
gevoelens!
-
vb. Rousseau:
-
eigen gevoelens
diepte en edelheid in ‘ongeciviliseerden’ (kinderen en ‘wilden’)
Franse Romantiek verloor haar invloed tijdens Franse Revolutie, maar dook rond 1800 terug op.
-80-
∗
aandacht voor individuele verschillen: -
Lavater (eind jaren 1770) fysiognomie
7.3 NAAR EEN ‘MODERNE’ SAMENLEVING 1775-1920 ∗
demografie -
bevolkingstoename!
-
∗
∗
ο
hervorming landbouw
ο
vanaf 19de eeuw: vooruitgang hygiëne en preventie besmettelijke ziekten
1750: 140 miljoen mensen in Europa
1900: 420 miljoen
verstedelijking
-
o.m. dankzij
1850: helft Britten leeft in steden
armoede in de steden
achterbuurten
versus bourgeoisie en lagere middenklasse (in stadscentrum)
industrie -
cf. industriële revoluties
-
uitvinding stoommachines
-
later: chemische industrie
-
1800-1914: toenemende welstand, maar ook toenemende sociale ongelijkheid
-
kapitalisme
-
1873: beurscrash en economische depressie
-
vanaf 1850: kolonialisatie
politiek -
invloed van ‘middenklasse’
-
poltieke revoluties
1776: VSA ‘declaration of independence’
1789: Franse Revolutie
-
algemeen: liberaal individualisme
-
strijd voor individueel stemrecht -81-
∗
secularisatie en wetenschappelijk wereldbeeld -
-
dalende invloed van de kerk
qua machtspositie
deels i.t.t. invloed religie op dagelijks leven
kerk nog altijd als autoriteit op moreel vlak
jaren 1830: ontwikkeling positivisme door A. Comte
religieus denken ~ primitief stadium van (sociale) evolutie
wetenschappelijke analyse ο
ook van sociale fenomenen
ο
ontstaan van sociologie ♦ ‘In political philosophy from now on there can be no order or agreement possible, except by subjecting social phenomena, like all other phenomena, to invariable natural laws that will limit in each epoch … the extent and character of political action’
-
1850: Herbert Spencer
schaarste -> sociaal conflict -> vooruitgang
wet van de sterkste
-
1859: Darwins evolutietheorie
-
sociaal darwinisme als legitimatie van de sociale orde
-
alleen de sterksten verdienen een gepriviligeerde sociale positie
tegen sociale hervormingen (‘survival of the fittest’)
1867: das Kapital van Karl Marx
kapitalisme als tussenstadium
zal overgenomen worden door nieuwe sociale orde
‘wetenschappelijk socialisme’
-82-
7.4 INDIVIDUALISATIE (C. 1800 – 1900) ∗
middenklasse: -
-
positie individu o.b.v. verdiensten en persoonlijke eigenschappen
i.t.t. groepslidmaatschap of geboortestatus
geeft mogelijkheden
maar ook onzekerheid (vervreemding in snelle sociale veranderingen)
belang gezin
privacy ο
veilige plaats, weg van publieke leven
ο
wel uiting van gevoelens (i.t.t. publieke leven!)
rolverdeling ο
man: kostwinner
ο
vrouw: reproductie, maar met kinder- en huismeid!
7.4.1 Individuele verschillen in kaart gebracht ∗
mogelijkheidheid succes van een individu -
maatschappelijke veranderingen
-
liberalisme en sociaal darwinisme
-
interesse voor persoonlijkheidseigenschappen
cf. populariteit frenolgie ο
rond 1800: Gall
ο
vanaf 1850: VSA
jaren 1860: ‘craniométrie’ ο
Broca (1861): ♦ volume hersenen ~ grootte individuele capaciteiten ♦ bewijs: eminente mannen versus vrouwen en ‘wilden’
ο
Lombroso (1876) L’uomo delinquente ♦ fysiognomie delinquent ♦ de geboren crimineel!
-83-
∗
interesse voor persoonlijkheidseigenschappen (vervolg)
USA: doel van individueel, materieel welzijn ο
sterk in lagere middenklasse
ο
liberale ideologie van succes
ο
cf. populariteit handboeken als ‘the keys to success’ en ‘dollars and sense, or how to get on’
belang van gevoelens! ο
cf. 19de eeuwse Romantische kunst en poëzie
ο
‘onderliggende’, diepere laag i.t.t. dunne laag van de bewuste rede
7.4.2 Besluit ∗
∗
stijgend individualisme -
individualistische waarden
-
eigen individualiteit
in vergelijking met anderen (individuele verschillen)
eigen emoties
maar beperkt tot -
middenklasse
-
man
-
immers vrouw is emotioneel (als niet irrationeel)
cf. rolverdeling in gezin
blank
∗
cf. kolonisatie ο
Groot-Brittannië
ο
Leopold II (1835-1909)
interesse voor die ‘anderen’, maar ook angst -
vb. arbeidsbeweging, feministen
-
nieuwe vormen van sociaal ‘management’ om gedrag te reguleren (en te controleren)
-84-
7.5 SOCIAAL MANAGEMENT (C. 1800 – 1900) ∗
definitie: geplande en systematische pogingen om menselijk gedrag te beïnvloeden en te controleren
∗
∈ alle samenlevingen, maar 19de eeuw -
toename
-
nieuwe motivatie, organisatie en methode
7.5.1 Praktijken ∗
cf. economische en sociale veranderingen in de loop van de 19de eeuw
∗
grotere nood aan sociale organisatie en regulatie
∗
-
stadsplanning
-
gezondheidszorg
-
onderwijs
-
zorg voor ‘achtergeblevenen’
uit humane motieven of uit angst voor sociale onrust en revolutie
A. ∗
VOORBEELDEN onderwijs -
voorheen: monopolie kerk
-
vanaf 17de eeuw ook door ‘local elites’
-
19de eeuw:
-
secularisatie van inrichtende machten
nationaal curriculum (cf. ‘vaderlandse geschiedenis’)
schoolplicht
motieven
economisch (geletterde arbeider)
sociale orde (verwaarloosde kinderen als potentiële criminelen)
4.1. Praktijken: voorbeelden
-85-
∗
∗
armenzorg -
kerk
-
vanaf 16de eeuw: steden
-
vanaf einde 18de eeuw: Verlichting: filantropie
-
vaak combinatie van zorg en (her)opvoeding
vb. screening van armen
verandering van gewoonten van arbeidersklasse
afzondering van individuen -
psychiatrische patiënten
met toenemende sociale organisatie werd ruimte voor deviant gedrag beperkter
-
∗
vanaf begin 19de eeuw: nieuwe psychiatrische inrichtingen
kinderen
weeshuizen al vanaf middeleeuwen
vanaf jaren 1830: nieuwe klasse van afhankelijke kinderen ο
gehandicapten
ο
geestelijk gestoorden
ο
straatkinderen
ο
jonge delinquenten: nieuwe wet: heropvoeding i.p.v. gevangenis
ο
kinderen die niet meekonden in normale schoolcircuit
hygiënisme -
cholera-epidemies na 1830
-
medisch debat over oorzaak en bijgevolg verschil in preventie
‘besmetting” ο
gewoonten veranderen (kleren wassen, handen en lichaam met zeep)
“miasma” (Grieks voor vervuiling) theorie ο
infrastructuur ♦ zuiver water ♦ rioolsysteem ♦ huisvuilophaling -86-
∗
sociale zekerheid -
bescherming bevolking tegen uitwassen van kapitalisme
kinderbescherming
vanaf 1880: opbouw systeem van sociale zekerheid in Europa ο
-
∗
nationale en verplichte verzekering tegen ziekte, ongelukken en pensioen
VSA:
algemeen: weerstand tegen actieve rol van de staat
verschillen tussen staten: vb. midwesten en oostkust meer Europees gericht
eugenetica: -
-
Francis Galton:
1883: lanceerde de term ‘eugenetica’ (goed door geboorte)
geïnspireerd door zijn neef Charles Darwin
erfelijkheid van mentale en psychische eigenschappen
voorstel tot geselecteerde huwelijken en reproductie (cf. renpaarden)
vanaf 1900:
Groot-Brittannië: positieve eugenetica ο
meer voortplanting bij excellente personen
VS: daarnaast ook negatieve eugenitica ο
voorkomen van voortplanting ♦ vb. sterilisatiewetten in Iowa (1913) met als doel ‘the prevention of the procreation of criminals, rapists, idiots, feebleminded, imbeciles, lunatics, drunkards, drug fiends, epileptics, syphilistics, moral and sexual perverts, and diseased and degenerate persons’
ο
immigratiebeperkingen
-87-
7.5.2 Nieuwe kenmerken ∗
toenemende invloed van de staat -
tweede helft 19de eeuw: overname door de staat van privé-iniatieven van ‘verlichte’ individuen
-
-
∗
einde 19de eeuw: sociaal management als instrument voor nationale politiek
voor gehele populatie: vb. stadsplanning, onderwijs, gezondheidszorg
voor specifieke groepen
basis voor latere welvaartsstaat
toenemende individualisatie -
vb. armenzorg: materiële hulp, maar ook poging tot ‘heropvoeding’, ‘civilisatie’
-
vb. psychiatrische patiënten, jeugdcriminaliteit
-
‘heropvoeding’
aandacht voor individuele geval
vb. onderwijs
∗
∗
cf. onderwijs, sociale wetgeving, eugenetische wetten
bijhouden van prestaties individuele leerlingen
op wetenschappelijke basis: nieuwe wetenschappen
sociologie
demografie
pedagogie
psychiatrie
criminologie
psychologie
vertaling van wetenschappelijke ideeën in voorstellen voor sociale hervorming
voorbeeld : Amerikaans ‘progressivism’ ο
als oplossing voor industrialisatie en urbanisatie
ο
filosofie van het pragmatisme ♦ William James en John Dewey ♦ “true is what works” -88-
7.5.3 Besluit ∗
sociaal management -
gehele populatie
-
vermengd met idee van rationaliteit en wetenschappelijkheid
∗
advies, observatie, registratie van elk individu
∗
ongewijzigde machtsstructuur -
lagere klassen kregen directieven van middenklasse!
-
zich richten naar sociale normen!
7.6 PSYCHOLOGIE (C. 1880-1910) ∗
voorafgaand: -
psychologische noties binnen de filosofie
-
19de eeuw: monografieën met psychologie in de titel
-
vb. ο
Herbart (1824-25) ‘ Psychologie als Wissenschaft’
ο
Spencer (1855) ‘The principles of psychology’
vanaf 1850: studie van mentale processen binnen de fysiologie
Donders: reactietijdexperimenten
Helmholtz: snelheid van zenuwimpuls
Fechner: psychofysica
7.6.1 Een nieuwe discipline ∗
1879: Wilhelm Wundt -
oprichting eerste psychologisch laboratorium in Leipzig
-
cf. zijn ideeën in 1873:
psychologie ~ studie van het bewustzijn
filosofie: niet empirisch
fysiologie: niet bewuste processen
-89-
∗
snelle uitbreiding academische psychologie -
1890: 15 laboratoria ; 1900: 60 laboratoria
-
wetenschappelijke tijdschriften:
-
wetenschappelijke verenigingen:
-
∗
1889: psychofysiologie
Handboeken
al van bij de aanvang: tegengestelde benaderingen en achtergronden: -
natuurwetenschappen: positivistische, kwantitatieve benadering
-
∗
vb. APA: 1892
wetenschappelijke congressen
-
vb. Psychological Review: 1894
cf. Wundts experimenteel programma: ο
universele wetten van mentale functioneren
ο
theorie menselijke geest
vanuit Duitse fenomenologie: interpretatieve benadering
buiten universiteiten: Sigmund Freud -
vanaf 1890: combinatie therapeutisch werk met opbouw theorie
-
interpretatieve analyse (therapie, droomduiding)
-
onbewuste!
7.6.2 Toegepaste psychologie ∗
al vanaf 1890: opvatting dat de studie van de menselijke geest een sleutel was naar de oplossing van veel problemen in de samenleving -
cf. citaat Stanley Hall
-
cf. Nederlandse psycholoog Heymans (1909). De toekomstige eeuw der psychologie.
∗
cf. toenemende tendens tot individualisering én sociale interventie
-90-
∗
psychologie binnen taalgebruik van hogere klasse en van professionele werkers in verschillende domeinen van sociaal management.
∗
grote diversiteit: -
domeinen
onderwijs en opvoeding, geslachtsverschillen, politiek, ooggetuigenverslagen, psychiatrische diagnoses, anthropologie, religie, economie.
-
theoretische begrippen en methoden
-
achtergrond van beoefenaars
∗
sociologie, criminologie, psychiatrie, pedagogie
grotendeels los van academische psychologie
7.6.3 Psychologie als een beroep ∗
aanvankelijk psychologie vooral interdisciplinair, vanaf midden jaren 1890 apart expertise voor psycholoog, nl. psychodiagnostiek!
∗
cf. interesse voor individuele verschillen -
nieuwe impuls door Galton
eugenetica
statistiek (correlatie en regressie naar het gemiddelde)
meten van individuele verschillen ο
Darwinisme: vooruitgang dankzij variatie en selectie
ο
1884: anthropometrisch laboratorium
ο
observeren van fysieke en mentale capaciteiten ♦ vb. ademhalingssterkte, kracht om te trekkken en te knijpen, snelheid van blazen, horen, zien, en kleurgewaarwording
∗
vanaf 1890: James McKeen Cattell (VS) -
“mental testing”
-
aanvankelijk weinig praktische relevantie
-91-
∗
∗
1905: Binet-Simon intelligentietest -
aanvankelijk screening zwakbegaafden
-
al snel weg naar praktijk
samen met andere tests: basis voor evolutie naar aparte professionele identiteit van de psycholoog.
7.6.4 Besluit ∗
einde 19de eeuw: onstaan psychologie binnen westerse, individualistische samenleving
∗
academisch: een nieuwe discipline
∗
maar ook een praktische ‘wetenschap’ -
aanvankelijk interdisciplinair, maar dankzij studie interindividuele verschillen (Galton, Cattell, Binet-Simon) ook een aparte identiteit
-
kruisbestuiving van theorie en praktijk
cf. ook psychoanalyse (een andere reden van de psychologische expansie tussen WOI en WO II)
-92-