Inhoudsopgave
pagina
1. INLEIDING 1.1 Aanleiding en doel
3 3
2. SITUATIE GELUIDSZONERING 2.1 Beschrijving 2.2 Onderzoek geluidszonering
5 5 8
2.2.1 Geluidscontour industrielawaai 2.3 Beleid geluidszonering
9 10
3. JURIDISCHE VERANKERING GELUIDSZONERING 3.1 Geluidszone en gezoneerd bedrijventerrein
15 15
3.1.1 Wat regelt dit bestemmingsplan? 3.1.2 Wat regelt dit bestemmingsplan niet?
15 16
4. ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
19
5. UITBREIDING GEELEN BETON WANSSUM BV 5.1 Aanleiding 5.2 Ligging en begrenzing plangebied 5.3 Leeswijzer
21 21 22 23
DEEL A – PLANOPZET
25
6. PLANOPZET 6.1 Inleiding 6.2 Huidige situatie 6.3 De inrichting
27 27 27 28
DEEL B – VERANTWOORDING
29
Inhoudsopgave
1
7. BELEIDSKADER 7.1 Inleiding 7.2 Rijksbeleid 7.3 Provinciaal beleid 7.4 Gemeentelijk beleid Bestemmingsplan “Buitengebied”
31 31 31 33 36 36
8. MILIEU-, VERKEER- EN WAARDENTOETS 8.1 Inleiding 8.2 Geluid 8.3 Bodem en grondwater 8.4 Waterhuishouding 8.5 Hindercirkels bedrijven 8.6 Luchtkwaliteit 8.7 Externe veiligheid 8.8 Flora- en fauna 8.9 Cultuurhistorie en landschap 8.10 Archeologische waarden 8.11 Belemmeringen
39 39 39 39 40 45 45 50 52 53 54 56
9. JURIDISCHE VERANKERING
57
10.
59
FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
11. VOOROVERLEG 6.1 Vooroverleg
61 61
Plankaart nr. 211x01059_PK1 en 211x01059_PK2 Bijlagen : akoestisch onderzoek inpassingsplan bodemonderzoek infiltratie-onderzoek quick-scan Flora en fauna archeologisch onderzoek
2
Inhoudsopgave
1.
INLEIDING
1.1 Aanleiding en doel De toelichting van het bestemmingsplan bestaat uit twee delen. Deel één gaat in op de geluidszonering van de bedrijventerreinen in Wanssum en Tienray. Deel twee gaat over de uitbreiding van Geelen Beton Wanssum BV. In het kader van de actualisatie van de juridisch-planologische regeling van de bovengenoemde ontwikkelingen dient een tweetal nieuwe geluidszones industrielawaai behorende bij de beide bedrijventerreinen te worden vastgesteld. De nieuwe geluidszone behorend bij de gezoneerde bedrijventerreinen ‘Wanssum’ en ‘Tienray’ zijn op de plankaart behorende bij dit bestemmingsplan opgenomen. Deze geluidszone industrielawaai is echter gedeeltelijk in het vigerende bestemmingsplan gelegen. Voor zover de zone buiten het vigerende plangebied is gelegen, dient bij de vaststelling van deze nieuwe zone, middels een herziening, in de omliggende andere vigerende bestemmingsplannen eveneens de nieuwe zone industrielawaai te worden vastgesteld. Door middel van dit facet-plan ‘Zone industrielawaai bedrijventerrein Wanssum en Tienray’ voorziet de gemeente in deze opgave. Naast de geluidszonering vindt er ook een uitbreiding van het bedrijf Geelen Beton Wanssum plaats. Geelen Beton heeft het voornemen om in het buitengebied van Wanssum het bedrijfsterrein uit te breiden. Het beoogde terrein ligt aan de Geijsterseweg in Wanssum en is circa 1,5 hectare groot. Het perceel heeft volgens het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied” de bestemming “Agrarisch gebied”. Doormiddel van deze partiële herziening kan de uitbreiding plaatsvinden. Deze uitbreiding wordt in deel twee toegelicht.
Hoofdstuk 1
3
Plankaart bestemmingsplan ‘Haven- en industrieterrein Wanssum’
2.
SITUATIE GELUIDSZONERING
2.1 Beschrijving Op beide bedrijventerreinen zijn ‘grote lawaaimakers’, de zogenoemde geluidhinderlijke inrichtingen, gevestigd c.q. kunnen zich op bepaalde locaties vestigen. Deze inrichtingen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken worden in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer1 aangegeven. Ingevolge artikel 53 van de Wet geluidhinder (Wgh) diende voor de betreffende terreinen door de gemeenteraad een geluidszone te worden vastgesteld. Industrieterrein Haven: De zone ex artikel 53 Wgh is vastgesteld in 1988. Woningen binnen de zone hebben bij zonevaststelling van rechtswege een hogere grenswaarde van 55 dB(A). Bij de zonevaststelling is echter een saneringssituatie ex artikel 71 Wgh geconstateerd. Een inmiddels uitgevoerd saneringsonderzoek heeft geleid tot een Ministerieel saneringsbesluit van 19 januari 2000 (MBG 97123983/886) waarmee voor een vijftal woningen een MTG (maximaal toelaatbare geluidbelasting) hoger dan 55 dB(A) is vastgesteld. Tienray: Op dit terrein (met o.a. Hermans Beton) is de vestiging van zoneringsplichtige bedrijven (ex art. 2.4 IvB) uitgesloten. Hermans Beton is op basis van de door de provincie verleende milieuvergunning echter wel een zoneringsplichtig bedrijf. Derhalve dient bestemmingsplanmatig uitsluitend voor het inrichtingsterrein van Hermans Beton de vestiging van 2.4 IvB inrichtingen mogelijk te worden gemaakt en de vigerende 50 dB(A) contour als zonegrens te worden opgenomen op de plankaart. De geluidszone is op te vatten als de geluidsruimte van de gezamenlijke bedrijvigheid op het terrein. Het verloop van de zone wordt bepaald door de ligging van de bedrijven en het type bedrijven. Daarnaast hebben er in de loop der jaren uitbreidingen plaatsgevonden en zijn de bedrijfsactiviteiten op de bedrijventerreinen gewijzigd. Vanwege de wijzigingen in de bedrijfsactiviteiten van Geelen Beton en WIT BV (Wanssum Intermodal Terminal BV), die van invloed zijn op de geluidssituatie is besloten tot een uitbreiding en actualisatie van de geluidszone. De wijzigingen betref-
1
Besluit van 5 januari 1993, Stb. 50, houdende uitvoering van de hoofdstukken 1 en 8 van de Wet milieubeheer en hoofdstuk V van de Wet geluidhinder, zoals dit besluit is gewijzigd bij de Besluiten van 15 juli 1993, Stb. 428, 16 november 1993, Stb. 606, 14 december 1993, Stb. 675, 16 juni 1994, Stb. 487.
Hoofdstuk 2
5
fen veranderingen in de vergunde bedrijfsactiviteiten, alsmede enkele ruimtelijke ontwikkelingen/plannen in en om het bedrijventerrein. De belangrijkste overwegingen tot aanpassing van de geluidszone betreffen: de feitelijke geluidssituatie vanwege het feit dat de huidige invulling van het bedrijventerrein met bedrijven met de daarbij behorende gezamenlijke geluidsproductie een andere actuele situatie oplevert dan in het verleden. Bepalend daarbij is de op dit moment vergunde geluidsruimte, alsmede het zicht op de benodigde geluidsruimte in de toekomst; de gewenste heldere structuur van gemeentezijde ten aanzien van het bedrijventerrein (laatste stand van zaken t.a.v. uitbreiding c.q. omvang). Dit betekent een uitbreiding van het gezoneerde industrieterrein en een wijziging van geluidszone. Om de nieuwe geluidszone industrielawaai te bepalen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Door middel van dit akoestisch onderzoek (geluidsberekeningen) is de actuele geluidssituatie en gewenste geluidsruimte in beeld gebracht.
6
Hoofdstuk 2
Geluidszonering 2008
Hoofdstuk 2
7
2.2 Onderzoek geluidszonering Voor het bepalen van de nieuwe ligging van de 50 dB(A)-contour industrielawaai behorende bij het bedrijventerrein van Wanssum is door Caubergh-Huygen en LBP onderzoek verricht naar het industrielawaai. Het betreft akoestische onderzoeken2 met betrekking tot de noodzakelijk herzonering van het krachtens de Wet geluidhinder gezoneerde bedrijventerrein “Haven” in Wanssum. De uitbreiding en wijziging van de bedrijfsactiviteiten van Geelen Beton Wanssum BV en WIT BV is daartoe aanleiding geweest. De vigerende geluidzone van het bedrijventerrein houdt geen rekening met activiteiten op het terrein waar de uitbreiding van Geelen Beton Wanssum BV plaats vindt. Voor de geluidzone rondom het industrieterrein van Tienray wordt verwezen naar een eerder gehouden onderzoek. De genoemde onderzoeken zijn als separate bijlagen aan de planstukken toegevoegd. In de onderzoeken is de geluidruimte bepaald door de voorgenomen activiteiten op het terrein van Geelen Beton Wanssum BV en WIT BV. Deze geluidruimte is vervolgens gecumuleerd met de vergunde geluidimmissie van alle bedrijven op het industrieterrein. De geluidbelastingen bij de woningen rond het uitbreidingsterrein van Geelen Beton vanwege alle bedrijven op het (uitgebreide) industrieterrein zijn bepaald en getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. Op basis van de uitgevoerde onderzoeken, de voorgenomen bedrijfsontwikkelingen en op basis van het gemeentelijke geluidsbeleid is een nieuwe geluidscontour berekend. De voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) geluid ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen (objecten) wordt overschreden voor de woningen die aan de volgende wegen zijn gelegen: - Oude Kerkstraat; - Pastoorstraat (gedeeltelijk); - Sint Leonardsweg; - Geijsterseweg; - Brugstraat; - Burgemeester de Weichshavenstraat; - Achterstraat; - Merelhof; - Piet van Elsstraat; 2
- Herzonering IT Haven te Wanssum, notitie 20070420-02, Caubergh – Huygen raadgevende ingenieurs BV, Maastricht 10 december 2007 - Integrale advisering zonewijziging ‘WIT-Geelen’ op industrieterrein Haven te Wanssum, notitie 20010271-12, Caubergh – Huygen raadgevende ingenieurs BV, Maastricht 19 juni 2008
8
Hoofdstuk 2
-
Tiendstraat (gedeeltelijk); Meester Ruttenstraat (gedeeltelijk); Tervoorenstraat; Meerloseweg (gedeeltelijk).
De zone wordt, ten opzichte van de zone welke van rechtswege geldt (en waarbij in 1988 een hogere grenswaarde van 55 dB(A) van rechtswege is vastgesteld voor de daarbinnen gelegen woningen, aangevuld met een Ministerieel saneringsbesluit d.d. 19 januari 2000 (MBG 97123983/886) waarmee voor een vijftal woningen een Maximaal Toelaatbare Geluidbelasting hoger dan 55 dB(A) is vastgesteld), alleen ter plaatse van Geelen Beton en WIT uitgebreid. De vastgestelde waarden voor de diverse woningen blijven daarmee onevenredig van kracht, waarmee alleen de woningen Stayerhofweg 30, Geijsterseweg 19 en Geijsterseweg 19a in het geding zijn. Deze woningen worden echter alle drie gesloopt en voorzien van een agrarisch (onbebouwde) bestemming. In Tienray valt een klein deel van het bouwvlak dat ten noorden van het bedrijventerrein is gelegen binnen de 50 dB(A) grens. Dit heeft echter geen gevolgen omdat er geen geluidsgevoelige objecten aanwezig zijn, danwel mogelijk zijn.
2.2.1 Geluidscontour industrielawaai De nieuwste ontwikkeling op het gebied van de geluidszone van het bestaande bedrijventerrein in Wanssum is de uitbreiding van Geelen Beton Wanssum BV. De geluidszone is aangepast aan deze ontwikkeling. Op het bedrijventerrein in Tienray zijn geen ontwikkelingen op het gebied van de geluidszone.
Hoofdstuk 2
9
2.3 Beleid geluidszonering De gemeente wenst een actief zonebeheer te voeren. Het zonebeheermodel is in feite een geluidboekhouding waarmee op elk moment bekeken kan worden of nog steeds voldaan wordt aan de 50 dB(A) zonegrens. Het betreft een dynamisch model omdat het aangepast wordt bij elke mutatie van een inrichting op het gezoneerde terrein. De geluidszone vormt onder meer een toetsingskader bij de verlening van vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer: aangezien het geluid van alle bedrijven binnen de geluidszone, die om het terrein heen ligt, beheerd moet worden. Voor het beheer van de geluidssituatie op de zonegrens en de MTG-woningen3 (Maximaal Toelaatbare Grenswaarden) geldt het gemeentelijke geluidbeleid. Zonebeheer houdt concreet in dat voorkomen moet worden dat de vergunde geluidsbelasting op zonebewakingspunten (deze zijn gelegen op de zonegrens en op MTG-woningen) hoger wordt dan de gestelde grenswaarde. De gemeente gaat de geluidszone actief beheren. Bedrijven die op het bedrijventerrein in Wanssum en Tienray zijn gevestigd of zich gaan vestigen vallen onder de werkingssfeer van dit beleid. In het kader van het zonebeheer is het van groot belang dat er een gemeenschappelijke, sluitende boekhouding wordt gevoerd van de in totaal beschikbare, voor geplande ontwikkelingen gereserveerde en via verleende vergunningen uitgegeven geluidsruimte. De administratie van de geluidszone wordt gevoerd aan de hand van het zonebeheermodel, een rekenkundig computermodel waarin een vertaling plaatsvindt van de representatieve bedrijfssituatie van de bedrijven op het gezoneerde terrein. Wijzigingen4 op en rond het gezoneerde terrein dienen in dit rekenmodel te worden doorgevoerd, zodat er steeds een actueel beeld van de akoestische situatie bestaat. Of een bedrijf zich op het terrein kan vestigen, de bedrijfssituatie kan wijzigen of uitbreiden en de voorgenomen activiteiten kan ontplooien, dient vooraf beoordeeld te worden. Dat gebeurt aan de hand van het toetsen aan de bestemming van het terrein én aan het zonebeheermodel.
3
4
Dit zijn de geluidsgevoelige objecten, waarvoor een ontheffing is verkregen voor een Maximaal Toegestane Geluidsbelasting. De wijzigingen hebben in hoofdzaak betrekking op vergunde activiteiten in het kader van de Wet milieubeheer en mutaties hierin, meldingen in het kader van AMvB-inrichtingen, intrekken van vergunningen of het beëindigen van activiteiten, aanpassing van vergunningvoorschriften, bouwplantoetsing en vrijstellingen van het bestemmingsplan voor wat betreft de bouwvoorschriften, bouw en sloop van infrastructurele objecten binnen de zone en de uitgifte van grond.
10
Hoofdstuk 2
Om deze reden dient elke inrichting die op het bedrijventerrein van Wanssum of het bedrijventerrein van Tienray bij vestiging, wijziging of uitbreiding een akoestische rapportage inclusief het daaraan ten grondslag liggende rekenkundig model te overleggen.
Hoofdstuk 2
11
Plankaart ‘Zone industrielawaai bedrijventerrein Wanssum
Hoofdstuk 2
12
Plankaart ‘Zone industrielawaai bedrijventerrein Tienray
Hoofdstuk 2
14
3.
JURIDISCHE VERANKERING GELUIDSZONERING
3.1 Geluidszone en gezoneerd bedrijventerrein 3.1.1 Wat regelt dit bestemmingsplan? In dit bestemmingsplan wordt de ligging van de 50 dB(A)-zonegrens industrielawaai rond de bedrijventerreinen Tienray en Wanssum vastgelegd voor zover gesitueerd buiten het plangebied behorende bij het bestemmingsplan ‘Haven- en industrieterrein Wanssum’ en ‘Kern Tienray’. Tevens is de begrenzing van het gezoneerde bedrijventerrein aangegeven. De zonegrens ’50 dB(A)-contour ex artikel 53 Wet geluidhinder’ is het toetsingskader voor vergunningverlening en de beoordeling van meldingsplichtige inrichtingen. In de voorschriften bij dit bestemmingsplan is een administratieve bepaling opgenomen met de bedoeling om eventueel aanwezige juridisch-planologische mogelijkheden (realisatie geluidsgevoelige objecten/bebouwing) binnen de vigerende bestemmingsplannen weg te nemen: -
Het ’Algemeen bestemmingsplan’, met bijbehorende plankaart, vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Meerlo-Wanssum bij besluit d.d. 12-10-1981 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten bij besluit d.d. 12-04-1983; - Het bestemmingsplan ‘Haven en Industrieterrein Wanssum’, met bijbehorende plankaart, vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Meerlo-Wanssum bij besluit van 09-03-1987 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten bij besluit van 22-09-1987; - Het bestemmingsplan ‘Kern Wanssum ‘89’, met bijbehorende plankaart, vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Meerlo-Wanssum bij besluit d.d. 06-05-1991 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten bij besluit d.d. 10-09-1991; - Het bestemmingsplan ‘Buitengebied’, met bijbehorende plankaart, vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Meerlo-Wanssum bij besluit d.d. 31-081999 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten bij besluit d.d. 04-04-2000; - het bestemmingsplan ‘Kern Tienray’, met bijbehorende plankaart, vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Meerlo-Wanssum bij besluit d.d. 18-042005 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten bij besluit d.d. 02-08-2005. Praktisch gezien is de administratieve bepaling van toepassing op de vigerende plannen die betrekking hebben op de gronden gelegen in het gebied waar de geluidszone op van toepassing is. Voor zover in de vigerende plannen in deze ruimte planologisch geluidsgevoelige objecten gerealiseerd kunnen worden is door middel van dit plan deze juridisch-planologische mogelijkheid weggenomen.
Hoofdstuk 3
15
Tevens geeft dit plan de nieuwe begrenzing (zonegrens industrielawaai) aan waarmee in de omliggende bestemmingplannen rekening dient te worden gehouden uit een oogpunt van geluid (toetsing vergunningen voor wat betreft geluidsgevoelige objecten/bebouwing). Door de ligging van de geluidszone ontstaat voor de diverse locaties een nieuwe planologische situatie.
3.1.2 Wat regelt dit bestemmingsplan niet? Het bestemmingsplan voorziet niet in een regeling van de binnen de bedrijventerreinen van Wanssum en Tienray toegelaten bestemmingen, bebouwing en gebruik. Deze aspecten worden geregeld in de bestemmingsplannen ‘Kern Tienray’ en ‘Haven- en industrieterrein Wanssum’. De zonering heeft tot gevolg dat niet (meer) op alle delen van de bedrijventerreinen de vestiging van inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer mogelijk zijn. Bij vestiging van dergelijke inrichtingen moet de bij de inrichting behorende geluidsuitstraling binnen de vastgestelde geluidszone vallen. Bovendien worden op het grootste deel van het bedrijventerrein géén inrichtingen als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer toegelaten. Voor bestaande woningen buiten het bedrijventerrein, die binnen de 50 dB(A)-zone industrielawaai zijn gelegen is een hogere waarde vastgesteld. Zie hiervoor het bepaalde in 2.2. De verdeling van de geluidsruimte over de verschillende inrichtingen die op bedrijventerrein zijn gevestigd of zich daar zullen vestigen wordt verankerd via het instrumentarium van de Wet milieubeheer: de aanvraag om een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer wordt getoetst aan de zonegrens, waarna de mogelijkheden voor een bedrijf worden vastgelegd in de vergunning. Voor meldingsplichtige inrichtingen wordt de werkelijke geluidsruimte voor ieder van die inrichtingen vastgelegd. De verplichting tot het overleggen van een akoestisch onderzoek zal opgenomen worden in een gemeentelijk geluidbeleid. In dit kader wordt voor het bedrijf WIT BV verwezen naar de beleidsmatige onderbouwing van de ontwikkeling van de haven in Wanssum en de daarbij behorende
Hoofdstuk 3
16
groei van de containeroverslag. 5 Deze onderbouwing is als afzonderlijke bijlage aan de planstukken toegevoegd. De onderbouwing inzake de uitbreiding van Geelen Beton is opgenomen in het vervolg van deze toelichting.
5
Wanssum Intermodal Terminal, Onderbouwing wijziging bestemmingsplan. Beleid binnenvaart en onderbouwing groei activiteiten, R065340aaA5.dve, LBP Lichtveld Buis & Partners, 6 juni 2008
Hoofdstuk 3
17
Hoofdstuk 3
18
4.
ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
De gemeente stelt gelden beschikbaar om een actief zonebeheer en modelbeheer te voeren. Daarnaast worden de aankoop- en amoveringskosten van de bestaande woningen gedragen door WIT BV en Geelen Beton. De kosten inzake de ontwikkeling van de uitbreiding van Geelen Beton, komen geheel voor rekening van het bedrijf. De economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan is enerzijds vastgelegd in een anterieure overeenkomst tussen de bewoners van de betrokken te amoveren woningen en de betrokken bedrijven en anderzijds in een exploitatieovereenkomst tussen gemeente en bedrijven (waarin onder andere ook het aspect planschade is verankerd).
Hoofdstuk 4
19
Hoofdstuk 4
20
5.
UITBREIDING GEELEN BETON WANSSUM BV
5.1 Aanleiding
Geelen Beton Wanssum BV heeft het voornemen om het bedrijfsterrein uit te breiden. De huidige opslagcapaciteit is gebaseerd op circa 1.000 vrachten en er is behoefte aan opslagcapaciteit voor 1.500 vrachten. De redenen voor de uitbreiding zijn de volgende: - de vraag naar prefab beton neemt toe, met name door toename van hoogbouwprojecten; deze hoogbouw geeft per definitie een toename van gereed product in opslag omdat het productietempo van Geelen Beton Wanssum hoger ligt dan het bouwtempo. - Door strengere milieuwetgeving lopen projecten vertraging op; momenteel stagneert hierdoor de afvoer bij 2 grotere projecten, waardoor er een stuwing optreedt in de opslag: hierdoor staan circa 120 vrachten langdurig in opslag; - Door onwerkbaar weer in de bouw worden leveringen doorgeschoven, zodat ook hier een stuwing optreedt in de opslag: de voorraad op het opslagterrein kan toenemen met circa 150 vrachten per week. De uitbreiding is van vitaal belang voor de toekomst van Geelen Beton Wanssum BV. Geelen Beton Wanssum heeft voor de uitbreiding een terrein aangekocht aan de Geijsterseweg. Het terrein heeft een grootte van circa 3 hectare en gaat gebruikt worden voor de opslag van betonelementen.
Hoofdstuk 5
21
5.2 Ligging en begrenzing plangebied Het plangebied is gelegen aan de Geijsterseweg te Wanssum, gemeente Meerlo Wanssum (zie figuur). Het plangebied heeft een oppervlakte van circa 3 hectare. Er is geen bouwvlak opgenomen in het plangebied.
Nieuwlandsche Bosschen
Plangebied
Wanssum
Figuur Ligging plangebied Geelen Beton. (Bron: Image ©2007 Aerodata International Surveys ©2007Google™).
Hoofdstuk 5
22
5.3 Leeswijzer De toelichting van dit deel van het bestemmingsplan bestaat uit twee delen. Deel A – Planopzet Dit deel bevat in hoofdstuk 2 een beschrijving van de toekomstige situatie: het profiel, de aansluitingen en de te nemen inrichtingsmaatregelen. In hoofdstuk 3 wordt de juridische planopzet toegelicht. Om een indruk te krijgen van wat er met het plan wordt beoogd en hoe de plankaart en de voorschriften hierbij worden gehanteerd, is het lezen van dit deel voldoende.
Deel B – Verantwoording Deel B geeft achtergronden, toelichting en motivering op de gemaakte keuzen. In dit deel worden onder meer het beleidskader en de onderzoeksgegevens beschreven. Verder komen het vooroverleg en de inspraak aan de orde.
Hoofdstuk 5
23
24
Hoofdstuk 5
DEEL A – PLANOPZET
6.
PLANOPZET
6.1 Inleiding Onderhavig bestemmingsplan beoogt voor de uitbreidingslocatie van Geelen Beton: - Het wijzigen van de bestemming van “Agrarische doeleinden A” naar “Bedrijventerrein BT”; - Het wijzigen van de bestemming van de te amoveren bestaande woningen naar “Agrarische doeleinden A” en “Agrarische doeleinden, gebied met landschappelijke en natuurwaarden Aln”; Op het perceel aan de Geijsterseweg te Wanssum, opslag van betonelementen mogelijk te maken.
6.2 Huidige situatie In 2000 werd Geelen Beton door de gemeente Meerlo - Wanssum en ROC Wanssum i.o. benaderd om een deel van het opslagterrein af te staan om containeroverslag in Wanssum mogelijk te maken. Tot die tijd werd de insteekhaven in Wanssum nauwelijks gebruikt. Containeroverslag zou een fikse economische impuls geven aan de regio. Geelen Beton is akkoord gegaan met de verkoop van een deel van het opslagterrein, echter onder een aantal voorwaarden. Één van die voorwaarden was dat de gemeente Meerlo - Wanssum zou meewerken om het verlies van de opslagcapaciteit te compenseren met opslagmogelijkheden aan de westzijde van de Geijsterseweg, waar Geelen Beton destijds circa 3 hectare landbouwgrond in eigendom had. In 2000 is door Geelen Beton Wanssum een vergunning aangevraagd bij de gemeente Meerlo – Wanssum voor het aanleggen van een opslagterrein aan de westzijde van de Geijsterseweg. Deze aanvraag werd door de gemeente voorlopig gehonoreerd, en de opslag werd in afwachting van de plannen voor het “nieuwe Wanssum” gedoogd tot mei 2005. De behoefte aan opslagcapaciteit is sinds 2000 alleen maar toegenomen, en uitbreiding van de opslagcapaciteit is een noodzaak voor het voortbestaan van het bedrijf. In de huidige situatie is het plangebied reeds in gebruik door het bedrijf Geelen Beton Wanssum BV. Het terrein bestaat uit een verharde ondergrond waarop buitenopslag van statische goederen plaatsvindt (betonelementen). Daarnaast vinden de volgende activiteiten plaats in het plangebied • Het hen en weer rijden van een heftruck tussen het plangebied en het huidige terrein van Geelen Beton Wanssum BV;
Hoofdstuk 6
27
• •
Het aan- en afrijden van vrachtwagens; Het gebruik van een brugkraan in het plangebied.
6.3 De inrichting Het plangebied wordt voor het grootste gedeelte verhard. De opslag van betonelementen zal hier plaats gaan vinden. Daarnaast wordt er een zogenaamde brugkraan geïnstalleerd. Er worden geen gebouwen gerealiseerd. Het plangebied wordt landschappelijk ingepast in haar omgeving. Op het huidige opslagterrein blijkt de opslag ongeveer twee meter hoog te zijn. Omdat de omgeving erg open is, zal het opslagterrein met deze hoge materialen de aandacht trekken. Het doel van landschappelijk inpassen is om de confrontatie van het opslagterrein met het open landschap te verzachten. Een groenzone rondom het terrein is hier het middel voor. De groenzone verminderd het zicht op de opslag vanaf de Geijsterseweg, de weg ’t Zand en Gouveneur Houbenstraat. In de groenzone wordt ook ruimte ingericht voor de berging van regenwater.
Hoofdstuk 6
28
DEEL B – VERANTWOORDING
7.
BELEIDSKADER
7.1 Inleiding Zowel op Rijks-, Provinciaal als gemeentelijk niveau zijn diverse beleidsnota’s verschenen, die kaderstellend zijn voor ontwikkelingen in het landelijk gebied. Deze worden hieronder kort besproken.
7.2 Rijksbeleid Nota Ruimte In de Nota Ruimte wordt omschreven hoe het Rijk aankijkt tegen de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Ruimte scheppen voor verschillende functies die ruimte vragen op het beperkte oppervlak van ons land is daarbij aangegeven als hoofddoel. Specifiek richt het Rijk zich daarbij op de versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, de bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (internationale) ruimtelijke waarden en de borging van de veiligheid. De visie van het Rijk komt in het bijzonder tot uitdrukking in de Nationale Ruimtelijke Hoofdstructuur. De voor Limburg relevante elementen met de status van Planologische Kernbeslissing zijn: • De robuuste (ook grensoverschrijdende) ecologische verbindingen; • Het Nationaal Landschap Zuid-Limburg; • De rijksbufferzones tussen Sittard-Geleen en tussen Parkstad Limburg en SittardGeleen; • Het nationaal stedelijk netwerk Zuid-Limburg (onderdeel van het grensoverschrijdend stedelijk netwerk MAHHL); • De economische kerngebieden Zuid-Limburg (onderdeel van een ruimer grensoverschrijdend economisch kerngebied) en Venlo; • Greenport Venlo; • Het landbouwontwikkelingsgebied glastuinbouw Venlo (Californië en Siberië); • De hoofdverbindingsassen voor weg, rail en water. Nota Mobiliteit Deze nota kan gezien worden als een uitwerking van de Nota Ruimte. Belangrijke uitgangspunten hierbij zijn daarbij de stedelijke netwerken (waaronder ZuidLimburg met aansluitend de euregio), de economische kerngebieden (zoals ZuidLimburg en Greenport Venlo) en de hoofdverbindingsassen. De Provincies krijgen een nog stevigere rol bij het oplossen van de (regionale) bereikbaarheidsproblematiek. De jaarlijkse Brede Doeluitkering kan geprioriteerd worden voor exploitatie
Hoofdstuk 7
31
van openbaar vervoer, infrastructurele maatregelen, mobiliteitsmaatregelen en verkeersveiligheid. Nota Gebiedsgerichte Economische Perspectieven Deze nota vormt de economische uitwerking van de Nota Ruimte. Deze nota omvat de economische agenda voor 6 gebieden in Nederland. Er wordt beschreven welke ontwikkelingen binnen de Ruimtelijke Hoofdstructuur vooral gestimuleerd worden door het Rijk. Het nationaal economisch rendement en het maatschappelijk en bestuurlijk draagvlak voor verschillende keuzes is daarbij leidend. Voor Zuidoost Nederland wordt ingezet op een ontwikkeling tot technologische topregio, als onderdeel van een grensoverschrijdende economische regio. De economische kerngebieden in Zuidoost Nederland (A2-zone met daaraan sterk verbonden economische kerngebieden Tilburg en Venlo; én Zuid-Limburg) hebben volgens de Nota Gebiedsgerichte Economische Perspectieven een duidelijk hogere dichtheid aan stuwende werkgelegenheid dan het Oosten, Noorden en Zuidwesten. Agenda vitaal Platteland Deze Agenda geeft een integrale Rijksvisie op een vitaal platteland in al zijn facetten (economisch, ecologisch, gebiedsgericht en sociaal-cultureel). Een leefbaar platteland en een vitale en duurzame agrarische sector zijn de uitgangspunten van de Agenda. Gekoppeld aan de Agenda is het Meerjarenprogramma Vitaal Platteland, waarin de inzet van het Rijk rondom verschillende thema’s is weergegeven. Het Rijksmeerjarenprogramma wordt vertaald in een provinciaal meerjarenprogramma 2007-2013. Het provinciaal meerjarenprogramma vloeit voort uit de doelen en programmering van het Reconstructieplan Noord- en Midden-Limburg en het Plan van Aanpak Zuid-Limburg Vitaal Platteland (waarin tevens de uitvoering van het Nationaal Landschap Zuid-Limburg is vastgelegd). De doelen zijn opgesteld voor 7 onderwerpen, te weten landbouw, Recreatie en toerisme, Wonen, werken en leefbaarheid, Bos en natuur, Landschap en cultuurhistorie, Watersystemen en lucht. Hoogwaterbeleid Beleidslijn Grote rivieren Het afwegingskader in deze beleidslijn is bedoeld om te kunnen beoordelen of activiteiten kunnen plaatsvinden in het rivierbed, en zo ja, onder welke voorwaarden. De beleidslijn zelf is geen instrument om actief rivierverruiming uit te voeren. Daarvoor bestaan andere kaders en procedures. Wel biedt het afwegingskader mogelijkheden voor initiatieven om binnen de gestelde voorwaarden rivierverruimende maatregelen uit te voeren. Niet riviergebonden activiteiten worden daar waar het stroomvoerend regime van kracht is, in principe geweigerd. Dit geldt echter niet wanneer er een groot openbaar belang dient en de activiteit niet redelijkerwijs buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd, een zwaarwegend bedrijfseconomisch belang voor bestaande grondgebonden agrarische bedrijven en een functieverandering binnen de bestaande
32
Hoofdstuk 7
bebouwing, of een activiteit die per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert op een rivierkundig bezien aanvaardbare locatie. Het veilig functioneren van het waterstaatswerk dient gewaarborgd te blijven, waarbij er geen belemmering is voor de vergroting van de afvoercapaciteit en de waterstandsverhoging of de afname van het bergend vermogen zo gering mogelijk zijn. Bovendien dienen de resterende blijvende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam te worden gecompenseerd, waarbij de financiering en tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn. De Beleidslijn Grote rivieren heeft als doelstelling: - de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed te behouden; - ontwikkelingen tegen te gaan die de mogelijkheid tot rivierverruiming door verbreding en verlaging van het rivierbed nu en in de toekomst feitelijk onmogelijk maken. De bovengenoemde benodigde compensatie inzake de bergingscapaciteit zal in het kader van de Wbr-vergunningverlening verder worden uitgewerkt. Conclusie Het plangebied behoort niet tot één van de behandelde nationale hoofdstructuren. Gemeenten mogen buiten deze nationale hoofdstructuren samen met de provincie de gewenste ruimtelijke invulling bepalen, binnen de beleidsdoelen en regels die het rijk stelt. De algemene basiskwaliteit is de ondergrens voor alle ruimtelijke plannen, dus datgene waar een ruimtelijk plan minimaal aan moet voldoen. De Nota Ruimte bevat hier generieke regels voor, waaraan alle betrokken partijen zijn gebonden. Op het gebied van economie, infrastructuur en verstedelijking gaat het bijvoorbeeld om het bundelingsbeleid, het locatiebeleid, een goede balans tussen rode (stedelijke) en groen/blauwe (natuur en water) functies, milieuwetgeving en veiligheid. Op het gebied van water, natuur en landschap geldt de basiskwaliteit op punten als de watertoets, functiecombinaties met water en het groen in en om de stad. Het onderliggend bestemmingsplan voorziet in deze punten.
7.3 Provinciaal beleid Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 Limburg is een erg gevarieerd en aantrekkelijk gebied. De bestaande verscheidenheid is er niet zomaar gekomen, maar heeft alles te maken met de natuurlijke kenmerken van het gebied, de historische ontwikkeling van de samenleving en de uiteenlopende benutting van het basiskapitaal door de eeuwen heen (onder andere landbouw, mergelwinning, veenontginning en mijnbouw). Veel patronen in wegen, verkaveling, bebouwing en verstedelijking getuigen nog van het verleden en hebben een nieuwe betekenis gekregen. De variatie in landschappen en natuurlijke
Hoofdstuk 7
33
kwaliteiten, in woongebieden en werkmilieus en in bereikbaarheid dragen bij uitstek bij aan de kwaliteitsregio Limburg. Zowel ondergrond (bodem, water), netwerken (wegen, spoorwegen, waterwegen, leidingen) als ruimtegebruikspatroon (wonen, werken, voorzieningen, landbouw, natuur) zijn bepalend voor de kwaliteiten en ontwikkelingsmogelijkheden van gebieden. Ze vormen de basis voor een gebiedsgerichte aanpak. Er worden meerdere niveaus onderscheiden: • Een onderscheid tussen stedelijke en landelijke gebieden; • Een daarop voortbordurend, gedetailleerder onderscheid in 9 perspectieven; • Samenhangende visies voor een aantal beleidsregio’s, naast de specifieke regioinsteken in bepaalde beleidssectoren. Op 22 september 2006 is door Provinciale Staten van Limburg het Provinciaal Omgevingsplan Limburg 2006 (POL2006) vastgesteld en in 2008 is het POL2006 op onderdelen geactualiseerd. Het POL2006 is een streekplan, het provinciaal waterhuishoudingplan, het provinciaal milieubeleidsplan en bevat de hoofdlijnen van het provinciaal verkeer- en vervoersplan. Tevens vormt het POL2006 een economisch beleidskader op hoofdlijnen, voor zover het de fysieke elementen daarvan betreft, en een welzijnsplan op hoofdlijnen, voor zover het de fysieke aspecten van zorg, cultuur en sociale ontwikkeling betreft. Het POL2006 zelf kan eveneens beschouwd worden als de structuurvisie die op grond van de Wet ruimtelijke ordening door provincies opgesteld moet worden. Verstedelijking en steeds intensiever ruimtegebruik leggen een toenemend beslag op de open ruimte in het landelijk gebied en verminderen de diversiteit van landschap en groen. De provincie houdt daarom vast aan het zo compact mogelijk houden van de steden en een minstens gelijk blijvend aandeel van de stadsregio’s in het totaal van woningen, werklocaties en arbeidsplaatsen. Over het algemeen wordt dus ingezet op het bundelen van de verstedelijking en economische activiteiten in of aansluitend aan bestaande bebouwde gebieden. Perspectieven Aan het grondgebied van de provincie Limburg worden in het POL2006 verschillende perspectieven toegekend. Deze perspectieven karakteriseren een bepaald type gebied en geven de gewenste ontwikkelingsrichting van dergelijke gebieden aan. Elke zone of deelgebied in Limburg hoort qua kenmerken en ontwikkelingsrichting tot één van de perspectieven. Het plangebied is gelegen in een zogenaamd P6 gebied (plattelandskern). De plattelandskernen zijn overwegend kleinschalig van karakter. Een aantal grotere kernen (Gennep, Horst, Helden-Panningen, Gulpen, Valkenburg en Vaals) vervullen op sommige terreinen een verzorgende functie voor een bredere plattelandsregio (onderwijs, bedrijvigheid, zorg en/of cultuur). De vitaliteit van deze dorpen en stadjes moet behouden blijven. Met het oog daarop wordt ruimte geboden voor de opvang van de woningbehoefte van de eigen bevol-
34
Hoofdstuk 7
king. En voor de groei van lokaal, in een enkel geval ook regionaal georiënteerde bedrijvigheid. Het instandhouden van winkels en publieksvoorzieningen in plattelandskernen vraagt de nodige aandacht, net als de bereikbaarheid per openbaar vervoer zodat sociaal-culturele voorzieningen (ook in de stadsregio’s) goed bereikbaar zijn. Grootschalige economische activiteiten en voorzieningen met een stedelijk karakter en omvang horen hier in principe niet thuis. Voor de plattelandskernen wordt een terughoudend groeibeleid gehanteerd. Enerzijds op basis van het bundelingsbeleid voor wonen, werken en mobiliteit, anderzijds door het contourenbeleid voor plattelandskernen. Op basis van de POL-aanvulling Contourenbeleid (2005) is rondom elke plattelandskern een (verbale) contour vastgelegd. Bij initiatieven voor rode ontwikkelingen buiten deze contour wordt vereist dat dit gepaard moet gaan met de realisatie van extra natuur en landschapsontwikkeling in de POG (P2), in combinatie met een goede landschappelijke inpassing ter plaatse van het initiatief. Binnen de contour is deze vereiste van extra natuur niet van toepassing en is het aan de gemeente om zorg te dragen voor een goede balans tussen groen, water en bebouwing. POL-herziening op onderdelen Contourenbeleid Limburg Op 24 juni 2005 is door Provinciale Staten van Limburg, door middel van het vaststellen van de ‘POL-herziening op onderdelen Contourenbeleid Limburg’, het contourenbeleid ingevoerd. Het contourenbeleid beoogd enerzijds het behoud en de realisering van landschappelijk, natuurlijk en cultuurhistorisch waardevolle gebieden en anderzijds het mogelijk maken van noodzakelijk geachte ontwikkelingen van platteland en stedelijke gebieden. Om dit te realiseren worden in geheel Limburg, met uitzondering van de op de POL-kaart binnen de grens Stedelijke Dynamiek gelegen gebieden, contouren rond de kernen geïntroduceerd. In Noord- en MiddenLimburg zijn de contouren verbaal aangegeven. Binnen de contouren moeten in principe alle “stedelijke functies” een plaats vinden. Bouwen buiten de contouren is slechts onder voorwaarden mogelijk. Deze voorwaarden vormen onderdeel van het contourenbeleid. In hoofdlijnen is het beleid dat voor de stedelijke functies als wonen en bedrijvigheid slechts buiten de contour gebouwd kan worden, wanneer dit een kwaliteitsverbetering ter plekke en een kwaliteitsverbetering in groter verband oplevert. Met dit laatste wordt een tegenprestatie bedoeld. Deze tegenprestatie bestaat uit een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Uitgangspunt hierbij is dat de waardestijging van de betreffende gronden (gedeeltelijk) benut moet worden voor natuurontwikkeling. De tegenprestatie dient te voldoen en te worden vormgegeven in financiële zin en/of fysieke natuurontwikkeling. Het plangebied ligt buiten de contour van Wanssum. Gezien echter het feit dat de onderhavige uitbreiding van Geelen Beton reeds sinds lange tijd loopt en hieromtrent ook reeds bindende (compensatie)afspraken zijn gemaakt met de Provincie, is
Hoofdstuk 7
35
sprake van een pijplijn-project en is een compensatie in het kader van de VORmregeling niet van toepassing. Conclusie provinciaal beleid Enerzijds moet bekeken en beoordeeld worden of de uitbreiding van Geelen Beton Wanssum BV in het plangebied kan plaatsvinden, anderzijds moet de bestemmingswijziging bekeken en beoordeeld worden. Het plangebied is in een P6 gebied (perspectief 6: plattelandskern) gelegen. De vitaliteit van dorpen en stadjes in deze gebieden moet behouden blijven. Met het oog daarop wordt onder andere groei voor lokaal, in een enkel geval ook regionaal georiënteerde bedrijvigheid. Grootschalige economische activiteiten en voorzieningen horen hier in principe niet thuis. Geelen Beton Wanssum BV is een groot bedrijf voor Wanssum. Het bedrijf is echter al van begin af aan gevestigd in Wanssum (sinds 1934) en is daarmee een regionaal bedrijf dat sterke banden heeft met de lokale bevolking. Het bedrijf biedt werkgelegenheid (zowel direct als indirect) aan 265 mensen uit de regio. Gezien de lokale binding van het bedrijf en omdat de provincie ruimte biedt aan lokaal en regionaal georiënteerde bedrijvigheid om te groeien is het initiatief passend binnen het provinciale beleid.
7.4 Gemeentelijk beleid Bestemmingsplan “Buitengebied” De gronden waarop de uitbreiding van Geelen Beton Wanssum BV wordt gerealiseerd, vallen binnen het plangebied van het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied” van de gemeente Meerlo-Wanssum, vastgesteld door de gemeenteraad van Meerlo-Wanssum op 31 augustus 1999 en gedeeltelijk goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 9 oktober 2001. De gronden waarop de uitbreiding van Geelen Beton geprojecteerd is, heeft volgens het bestemmingsplan “Buitengebied” de bestemming “Agrarische doeleinden A”. Het gebruik van de gronden ten behoeve van de opslag van beton-elementen is derhalve binnen de bij de bestemming behorende voorschriften niet toegestaan. De gronden waarop de te amoveren woningen zijn gelegen, hebben volgens het bestemmingsplan “Buitengebied” de bestemming “Agrarische doeleinden, bouwblok A(b)”. Het gebruik van de gronden ten behoeve van uitsluitend (onbebouwd) agrarisch gebruik, is derhalve binnen de bij de bestemming behorende voorschriften niet toegestaan. Afweging beleid bestemmingsplan “Buitengebied”
36
Hoofdstuk 7
De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk binnen het vigerende bestemmingsplan “Buitengebied” van de gemeente Meerlo-Wanssum, zodat een herziening van de planvoorschriften noodzakelijk is.
Hoofdstuk 7
37
38
Hoofdstuk 7
8.
MILIEU-, VERKEER- EN WAARDENTOETS
8.1 Inleiding In dit hoofdstuk komen onderzoeken en analyses aan de orde die hebben geleid tot de in hoofdstuk 2 gemaakte keuze ten aanzien van de bestemmingswijziging van het perceel aan de Geijsterseweg en de realisatie van het opslagterrein op het perceel.
8.2 Geluid De bestemmingswijziging is niet van toepassing op een geluidshindergevoelig object volgens de Wet geluidhinder. Er is wel akoestisch onderzoek uitgevoerd naar aanleiding van industrielawaai. Dit onderzoek is in het eerste deel van dit bestemmingsplan toegelicht. De contour die rondom het hele bedrijventerrein van Wanssum is gelegen, is aangepast op de nieuwe situatie. De uitbreiding van Geelen Beton Wanssum BV met de activiteiten die plaatsvinden in het plangebied voldoet aan de reeds vastgestelde maximaal toegelaten geluidsbelasting binnen de vigerende geluidzone. Daarmee kan geconcludeerd worden dat de uitbreiding niet zorgt voor een extra geluidbelasting naar de omgeving toe.
8.3 Bodem en grondwater Op 10 maart 2008 heeft Aeres Milieu een bodemonderzoek uitgevoerd6. De rapporten zijn als seperate bijlagen aan dit plan toegevoegd. De conclusies uit beide plannen zijn in deze paragraaf overgenomen. Bodemonderzoek Gebaseerd op de verzamelde gegevens uit het vooronderzoek is de onderzoekslocatie als “onverdacht” beschouwd. Uit de analyseresultaten blijkt dat in de bovengrond en ondergrond geen van de onderzochte componenten zijn gemeten in een licht gehalte verhoogd ten opzichte van de (berekende ) streefwaarde. Het freatisch grondwater is plaatselijk licht verontreinigd met chroom, zink en 1, 1, 1 – trichloorethaan.
6
Rapport verkennend bodemonderzoek Geijsterseweg (ong.) Wanssum, AM07133, Roermond 10 maart 2008
Hoofdstuk 8
39
Conclusie: De resultaten van het bodemonderzoek geven geen aanleiding tot het uitvoeren van een aanvullende of nader bodemonderzoek. De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt geen belemmering voor het huidig en toekomstig gebruik
8.4 Waterhuishouding In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze het waterhuishoudkundig systeem in het projectgebied opgebouwd is en hoe rekening is gehouden met de (ruimtelijk) relevante aspecten van (duurzaam) waterbeheer. Een beknopte beschrijving van de kenmerken van het watersysteem kan het benodigde inzicht geven in het functioneren van dit systeem. Beschrijving van waterrelevant rijks en provinciaal beleid In de Vierde Nota Waterhuishouding (NW4) is aangegeven dat het waterbeheer in Nederland gericht moet zijn op een veilig en goed bewoonbaar land met gezonde en veerkrachtige watersystemen waarmee een duurzaam gebruik gegarandeerd blijft. Voor wat betreft het buitengebied stelt NW4 dat met name aspecten als verdroging en beperking van emissies van bestrijdingsmiddelen van belang zijn. Waterkwaliteit staat hier dus voorop. Op provinciaal niveau kent de provincie Limburg ook als uitgangspunten dat verdroging zo veel mogelijk tegengegaan dient te worden en dat waterkwaliteit, met het oog op een duurzaam gebruik in de toekomst, erg belangrijk is. Tevens sluit de provincie aan bij het beleid van de NW4 om infiltratie van water in de bodem te bevorderen en water meer terug te brengen in stedelijk gebied. Binnen de waterbeheersplannen van Limburg is integraal waterbeheer een belangrijk begrip. Ook hier speelt verdroging en waterkwaliteit een belangrijke rol in het beleidsproces. Ter invulling van (specifiek) ecologische functies stelt het waterschap onder andere dat ter voorkoming van verdroging, grondwaterstanden (daar waar dat mogelijk is) verhoogd moeten worden door peilbeheer. Ook dient het rioleringsbeheer door gemeenten op en aan de aan watergangen en -plassen toegekende functies afgestemd te worden. Naast deze ecologische functies dienen er ook mensgerichte hoofdfuncties ten behoeve van industrie of drinkwater ingepast te worden. Tevens dient er plaats te zijn voor mensgerichte nevenfuncties. Kenmerken van het watersysteem De kenmerken van de watersystemen, zoals die voorkomen in het plangebied (en omgeving), kunnen het beste beschreven worden door een onderverdeling te maken in de soorten van water die in het gebied aanwezig zijn. De belangrijkste zijn: Grondwater en bodemopbouw, oppervlaktewater, hemel- en afvalwater.
40
Hoofdstuk 8
Aeres Milieu heeft een infiltratieonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkeling7. In dit plan is een gedeelte van het rapport opgenomen ten aanzien van bodemopbouw en infiltratiemogelijkheden. Aangezien er geen oppervlaktewater in de directe omgeving van het plangebied aanwezig is, is dit niet verder uitgewerkt in deze paragraaf. Grondwater en bodemopbouw Uit de beschikbare regionale geologische informatie kan worden opgemaakt dat de ondergrond ter plaatse van het onderzoeksterrein bestaat uit afzettingen behorende tot de formatie van Nuenen groep. Dit is een eenheid binnen de lokaal terestrische afzettingen in de Boven-Noordzee Groep, een eenheid die bestaat uit zand, uiterst fijn tot uiterst grof, klei en leem, plaatselijk veen. En de Formatie van Kreyftenheye bestaande uit (matig) grove influviatiele zanden met grindlagen. De stroming van het freatisch grondwater is volgens het Grondwaterplan Limburg (Provinciale Waterstaat Limburg, rapport GB 2008, oktober 1985) in noord- noordoostelijke richting (richting Maas) en bevindt zich op een hoogte van circa 12 m+ NAP. De onderzoekslocatie bevindt zich niet binnen de grenzen van een grondwaterbeschermingsgebied. De onderzoekslocatie is gelegen binnen het overstromingsgebied van de Maas. Uit de boorgegevens kan worden opgemaakt dat de bodem op een diepte van circa 1.=,0 – 3,5 m onder maaiveld overwegend bestaat uit een pakket, zwak tot matig tot fijn zand. Opgemerkt wordt dat een gedeelte (circa 5.000 m² parallel aan de openbare weg) van de onderzoekslocatie is in 2000 tot circa 1 meter onder maaiveld ontgraven en aangevuld met schoon zand en afgedekt met een laag betongranulaat. Om de infiltratiesnelheid ter plaatse van het onderzoeksterrein te bepalen, zijn veldmetingen uitgevoerd. In de studie die plaats heeft gevonden is, met een grondwaterstand < 3,0 meter onder maaiveld, de “slugtest” of de Hooghoudt boorgatmethode toegepast. De “slugtest” met de verzadigde doorlatendheid van de ondergrond. Op 19 februari 2008 zijn in totaal, verspreid over het studiegebied, negen filters geïnstalleerd. Elk filter (∅ 32 mm) is met filtergrind (korrelgrootte 3-5 mm) omstort. De straal van elke boring is 0,10 meter. In de zes filters zijn totaal twaalf “slugtests” uitgevoerd, twee per filter. In onderstaande tabel zijn de meetresultaten en berekeningen samengevat8.
7 8
Rapport Infiltratieonderzoek Geijsterseweg (ong.) te Wanssum AM07133a, Roermond 10 maart 2008 De volgende rekenwijze is toegepast Kverzadigd = C * ∆ h / ∆ t
Hoofdstuk 8
41
Testnummer
∆ h / ∆ t (cm/s)
C
K (m/d)
A
1
0,258
8,53
2,20
A
2
0,256
8,53
2,18
B
1
0,261
8,97
2,34
B
2
0,263
8,97
2,36
C
1
0,291
9,79
2,85
C
2
0,290
9,89
2,84
D
1
0,283
9,75
2,76
D
2
0,281
9,75
2,74
E
1
0,273
10,07
2,75
E
2
0,274
10,07
2,76
F
1
0,299
9,97
2,98
Meetpunt
F
2
0,301
9,97
3,00
G
1
0,286
10,21
2,92
G
2
0,285
10,21
2,91
H
1
0,297
10,10
3,00
H
2
0,300
10,10
3,03
I
1
0,269
9,03
2,43
I
2
0,271
9,03
2,45
Uit de tabel kan het volgende worden afgeleid: - de K-waarden op deze wijze berekend liggen per boorgat dicht bij elkaar; - de berekende doorlatendheid van alle meetpunten overschrijden ruimde limietwaarde door infiltratie van regenwater die op 0,43 m/d is gesteld; - de doorlatendheid in de verzadigde zone van de bodem, is gelijkmatig over de gehele onderzoekslocatie verdeeld; - de gemiddelde van alle boven de limietwaarde van k=0,43 m/d berekende waarden bedraagt circa 2,69 meter per dag in de verzadigde zone; - de gemeten waarden komen overeen met de literatuurwaarden voor matig grof grindhoudend zand. Samenvatting en conclusies Samenvattend kan het volgende worden opgemaakt uit het infiltratieonderzoek: Uit de boringen die ter plaatse zijn uitgevoerd blijkt dat het bodemtraject vanaf 0,5 m onder maaiveld overwegend bestaat uit matig fijn tot grof zand, licht tot sterk grindhoudens, plaatselijk leemhoudend. De grondwaterstand ligt op circa 2 tot 3 m onder maaiveld. De verzadigde doorlatendheid ter plaatse is bepaald door in negen peilfilters, in totaal 18 slugtests uit te voeren. Geconcludeerd wordt dat in de verzadigde ondergrond binnen het studiegebied over het geheel genomen goed kan worden geïnfiltreerd. Bij dit infiltratieonder-
42
Hoofdstuk 8
zoek zijn geen deellocaties aangetroffen waar infiltratie van (afgekoppeld) hemelwater beperkingen oplevert. Het gemiddelde van alle boven de limietwaarde van k = 0,43 m/d berekende waarden bedraagt circa 2,69 meter per dag. Een dergelijke doorlatendheid is zeer geschikt voor de aanleg van infiltratievoorziening(en). Voor het dimensioneren van een eventuele infiltratievoorziening binnen het plangebied kan worden uitgegaan van een horizontale verzadigde doorlatendheid van circa 2,69 m/d. de verticale verzadigde doorlatendheid dient een factor 10 lager te worden gekozen. Oppervlaktewater De Maas is op voldoende grote afstand (circa 500 meter) van het projectgebied gelegen, waardoor de Maas geen directe invloed heeft op het projectgebied. Het plangebied ligt wel in het overstromingsgebied van de Maas. Het betreft hier geen duurzame ontwikkeling zoals bijvoorbeeld woningbouw. Het gaat hier om een opslag terrein. Regen- en afvalwater Het infiltratieonderzoek heeft aangetoond dat het hemelwater geïnfiltreerd kan worden. De regenwaterafvoer (RWA) wordt geïnfiltreerd in de bodem. Er zijn verschillende manieren om het regenwater te infiltreren. Omdat er voldoende grond in het plangebied is gelegen is het logisch om een waterbergingsvoorziening te realiseren. Dit wil zeggen dat het hemelwater opgevangen wordt in een oppervlaktewatervoorziening (sloten, greppels, vijvers). De capaciteit van de infiltratievoorzieningen is afhankelijk van het aantal m² verhard oppervlak en de eisen van het waterschap. Het verhard oppervlak van de ontwikkeling bedraagt ongeveer 27728 m². De waterbergingsvoorziening dient gedimensioneerd te worden op een T=10 bui. Dit is een bui die eens in de 10 jaar voorkomt en waarbij 50 mm neerslag valt. Daarnaast moeten de gevolgen van een T=100 bui in beeld gebracht worden en indien nodig maatregelen getroffen worden. Bij een T=100 valt 63 mm neerslag in 16,2 uur tijd. Uitgaand van deze gegevens kan de capaciteit van de infiltratievoorzieningen berekend worden: Uit het infiltratieonderzoek blijkt dat ter plaatse van de ontwikkeling een goede kwaarde (2,69 m/dag) aanwezig is en dat de bodem bestaat uit matig fijn tot grof zand, licht tot sterk grindhoudens, plaatselijk leemhoudend. De waterbergingsvoor-
Hoofdstuk 8
43
ziening (wadi) moet minimaal 50 mm neerslag kunnen bergen. De waterbergingsvoorziening dient een capaciteit te hebben van 10.125 * 0,05 = 1386 m³. Het hemelwater zal afgevoerd worden naar een wadi. De wadi dient een capaciteit te hebben van 1386 m³. De wadi zal een noodoverloop krijgen (slokop) naar de riolering. Om problemen in de omgeving te voorkomen wordt er een drooglegging van 50 cm aangehouden. De noodoverloopvoorziening wordt daarom 50 centimeter beneden het bouwpeil gehouden. Uit het infiltratieonderzoek blijkt dat een wadi tot 1,5 meter onder maaiveld aangelegd kan worden. betekent dit dat tussen de bodem van de wadi en de slokop 1,0 meter berging gerealiseerd kan worden. De oppervlakte van de wadi zal daarom 1386 m³/ 1,0 m = 1386 m² moeten bedragen. Het duurt ongeveer 7 uur voordat de neerslag geïnfiltreerd is, uitgaande van de k-waarde van 2,69 en een veiligheidsfactor van 0,5. Bij een T=100 situatie valt 84 mm neerslag, wat overeenkomt met 851 m³. Dit water past in de wadi (1,5 * 3456 m² = 2079 m³), alleen de drooglegging zal minder dan 50 cm bedragen. Bovendien treedt de slokop dan in werking. Uitgaande van een wadi langs de westgrens van de uitbreiding kan een wadi worden aangelegde met een lengte van 200 meter. Dit betekent dat de wadi een breedte dient te krijgen van 1386 / 200 = 6,93 meter op bodemoppervlak niveau. Conclusie Bij de realisatie van het plan wordt rekening gehouden met het watersysteem. Het projectgebied bevat verder geen waardevolle of hydrologisch gevoelige verdrogings- of natuurgebieden. Er zullen derhalve geen knelpunten ontstaan tussen grondgebruik, bestemmingen of waterhuishoudkundige functies in relatie tot waterbeheer. Aeres Milieu heeft een infiltratieonderzoek uitgevoerd ten behoeve van de ontwikkeling9. Het rapport is als separate bijlage aan dit rapport toegevoegd de conclusies en aanbevelingen zijn overgenomen in deze paragraaf. Samenwerking met de waterbeheerder Het landschappelijk inpassingsplan is voorgelegd aan het watertoetsloket. In het advies van het watertoetsloket (d.d. 2 september 2008). Is aangegeven dat voor onderhavige ontwikkeling een positief wateradvies kan worden afgegeven. De brief is als separate bijlage aan de planstukken toegevoegd. Daarnaast heeft Rijkswaterstaat eveneens op de planstukken gereageerd en een wateradvies afgegeven. Hiertoe wordt verwezen naar hoofdstuk 11 van deze toelichting.
9
Rapport Infiltratieonderzoek Geijsterseweg (ong.) te Wanssum AM07133a, Roermond 10 maart 2008
44
Hoofdstuk 8
8.5 Hindercirkels bedrijven De werkzaamheden die uitgevoerd worden in het plangebied zijn meegenomen in het akoestisch onderzoek dat plaats heeft gevonden voor het eerste deel van dit bestemmingsplan. Hieruit is gebleken dat er geen geluidsgevoelige bestemmingen in de directe omgeving zijn gelegen van het plangebied die binnen de contour van het plangebied vallen. Er vindt opslag plaats van betonelementen (prefab beton) er vinden verder geen vervaardiging of bewerking van deze elementen plaats.
8.6 Luchtkwaliteit Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden. Deze Wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. Sinds 15 november 2007 staan de hoofdlijnen voor regelgeving rondom luchtkwaliteitseisen beschreven in de Wet milieubeheer (hoofdstuk 5 Wm). Hiermee is het Besluit luchtkwaliteit 2005 vervallen. Artikel 5.16 Wm (lid 1) geeft weer, onder welke voorwaarden bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (uit lid 2) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van de bevoegdheid10: a. er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde b. een project leidt – al dan niet per saldo – niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit c. een project draagt ‘niet in betekenende mate’ bij aan de luchtverontreiniging d. een project past binnen het NSL (Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit), of binnen een regionaal programma van maatregelen Het Besluit NIBM Deze AMvB legt vast, wanneer een project niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Een project is NIBM, als aannemelijk is dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van maximaal 3%. De 3% grens wordt gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie van fijn stof (PM10) of stikstofdioxide (NO2). Dit komt overeen met 1,2 microgram/m3 voor zowel fijn stof en NO2.
10
Interimperiode: 1% grens De 3% grens is van toepassing, vanaf het moment dat het NSL definitief is vastgesteld (zie artikel 2, lid 2, Besluit NIBM). In de periode tussen de inwerkingtreding van het Besluit NIBM en de definitieve vaststelling van het NSL wordt een NIBM-grens gehanteerd van 1%. Dit staat gelijk aan 0,4 microgram/m3. De systematiek voor het bepalen of een project NIBM is, is vóór en na de inwerkingtreding van het NSL gelijk. let wel op een zorgvuldige belangenafweging, en het (toekomstige) Besluit gevoelige bestemmingen
Hoofdstuk 8
45
Er zijn twee mogelijkheden om aannemelijk te maken dat een project binnen de NIBM-grens blijft: a. Aantonen dat een project binnen de grenzen van een categorie uit de Regeling NIBM valt. Er is dan geen verdere toetsing nodig, het project is in ieder geval NIBM. Dit volgt uit artikel 4, lid 1, van het Besluit NIBM. b. Op een andere manier aannemelijk maken dat een project voldoet aan het 1% of 3% criterium. Hiervoor kunnen berekeningen nodig zijn. Ook als een project niet kan voldoen aan de grenzen van de Regeling NIBM, is het mogelijk om alsnog via berekeningen aan te tonen, dat de 1% of 3% grens niet wordt overschreden. Als de 1% of 3% grens voor PM10 of NO2 niet wordt overschreden, dan hoeft geen verdere toetsing aan grenswaarden plaats te vinden. Bij de start van een project wordt onderzocht of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Artikel 2 uit het Besluit NIBM geeft aan dat aannemelijk gemaakt moet worden, dat de 3% respectievelijk 1% grens niet wordt overschreden. Als de grens niet wordt overschreden is het project NIBM. De Regeling NIBM geeft getalsmatige grenzen waarbinnen een project altijd NIBM is. In het Besluit NIBM is geregeld dat binnen de getalsmatige grenzen van de Regeling een project altijd NIBM is. Er zijn immers alleen categorieën van gevallen aangewezen, waarvan aannemelijk is dat de toename van de concentraties in de betreffende gevallen niet de 1% of 3% grens overschrijdt. Wanneer een categorie eenmaal is aangewezen, mag er zonder meer van worden uitgegaan dat deze bijdrage NIBM is. Indien een project boven de getalsmatige grenzen uitkomt is een project in betekenende mate (IBM), tenzij alsnog aannemelijk te maken is dat de bron minder dan 1% of 3% bijdraagt aan de concentratie. Behoort een project tot een niet in de Regeling NIBM genoemde categorie dan zal steeds met behulp van onderzoek dienen te worden aangetoond of het project NIBM is. De Regeling NIBM geeft vooralsnog invulling aan de volgende categorieën: - woningbouw- en kantoorlocaties, alsmede een combinatie daarvan (artikel 3 en bijlage C) - Inrichtingen (artikel 1 en bijlage A). Hieronder vallen landbouwinrichtingen en spoorwegemplacementen. Veehouderijen van beperkte omvang zijn nog niet in de Regeling NIBM opgenomen, dit zal op een later moment wel gebeuren. Daarnaast is een voorschrift gereserveerd voor defensie-inrichtingen, maar hieraan is nog geen invulling gegeven. De volgende categorieën worden wel genoemd in de Regeling NIBM, maar er zijn nog geen getalsmatige grenzen vastgesteld. Dit kan op een later moment alsnog
46
Hoofdstuk 8
gebeuren. De Regeling NIBM moet dan worden aangepast. Bij de vaststelling van deze grenzen zal voorafgaand onderzoek eveneens moeten aantonen, dat de 1% of 3% grens niet wordt overschreden: - Infrastructuur - Activiteiten en handelingen NIBM-grens woningbouwlocaties: 1% criterium: ≤ 500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en ≤ 1000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. 3% criterium: ≤ 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en ≤ 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
NIBM-grens kantoorlocaties: 1% criterium: ≤ 33.333 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en _ 66.667 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. 3% criterium: ≤ 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en _ 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling. Vanuit het akoestisch onderzoek dat gehouden is om de geluidszonering vast te stellen van het bedrijventerrein is voor het nieuwe opslagterrein een aantal motorvoertuigbewegingen gehanteerd die naar verwachting zullen plaatsvinden. In de volgende tabel zijn de extra motorvoertuigbewegingen weergegeven. Tabel: aantal gegenereerde motorvoertuigbewegingen door ontwikkeling Motorvoertuig Heftruck
dag
avond
nacht
gemiddelde weekdag
70
-
18
63
vrachtwagen
32
-
8
29
kraan
10
-
1
8
totaal
112
-
27
99
De ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt met dit bestemmingsplan heeft een verkeersaantrekkende werking van (gemiddelde weekdag) 99 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Het gaat hier om zwaar verkeer. Voor ontwikkelingen zoals deze wordt niets geschreven in de Wet luchtkwaliteit. Het is aannemelijk om te zeggen dat een ontwikkeling als deze een minder groot effect heeft op de kwaliteit van de
Hoofdstuk 8
47
lucht dan bijvoorbeeld 500 woningen. Het gaat hier echter om zware motorvoertuigen. Om te kijken of de ontwikkeling consequenties heeft voor de kwaliteit van de lucht is er een verkennend onderzoek uitgevoerd. Hiervoor is een aanname gedaan van 1500 motorvoertuigbewegingen op het wegvak Geijsterseweg. Er zijn berekeningen uitgevoerd voor de jaren 2010 en 2018 (inclusief en exclusief ontwikkeling). Hierbij is bekeken wat het effect van de ontwikkeling is op de kwaliteit van de lucht. In onderstaande tabellen zijn de uitkomsten van NO2 (stikstofdioxide) en PM10 (fijn stof) weergegeven. De berekeningen zijn uitgevoerd met het CAR II rekenmodel, versie 7.0. (vrijgegeven via www.infomil.nl op 17 maart 2008). Tabel 1: Verkeersgegevens 2010 autonome situatie (exclusief ontwikkeling) Wegvak naam
Verkeersintensiteit
Aandeel
Aandeel middel-
Aandeel
Fractie
lichte
zware voertuigen
zware voer-
autobus
voertuigen Geijsterseweg
1.500
tuigen
80%
5%
15%
0%
Tabel 2: Verkeersgegevens 2010 inclusief ontwikkeling Wegvak naam
Verkeersinten-
Aandeel
Aandeel middel-
Aandeel
Fractie
siteit
lichte
zware voertuigen
zware voer-
autobus
voertuigen Geijsterseweg
1.599
tuigen
80%
5%
15%
0%
Tabel 3: Verkeersgegevens 2018 autonome situatie (exclusief ontwikkeling) Wegvak naam
Verkeersintensiteit
Aandeel
Aandeel middel-
Aandeel
Fractie
lichte
zware voertuigen
zware voer-
autobus
voertuigen Geijsterseweg
1.757
tuigen
80%
5%
15%
0%
Tabel 4: Verkeersgegevens 2018 inclusief ontwikkeling Wegvak naam
Verkeersin-
Aandeel lichte
Aandeel middel-
Aandeel
Fractie
tensiteit
voertuigen
zware voertuigen
zware voer-
autobus
tuigen Geijsterseweg
1.856
80%
5%
15%
0%
Tabel 5: Overige gegevens van de onderzochte wegvakken Wegvak naam
aantal parkeer-
Snelheidstype
bewegingen Geijsterseweg
48
0
Normaal stadsverkeer
Weg-
Bomenfac-
Fractie
type
tor
stagnatie
3a
1
0
Hoofdstuk 8
Tabel 6: Stikstofdioxide (NO2) Jaargemiddelde grenswaarde Norm grenswaarde in µg/m
3
40 Berekende concentratie in µg/m
3
Locatie naam
Geijsterseweg*
2010 (a)
2010 (i)
verschil**
2018 (a)
2018 (i)
verschil
18,8
18,9
+0,1
14,6
14,7
+0,1
* 5 meter uit de wegrand ** verschil tussen de autonome situatie en de situatie waarbij de ontwikkeling is gerealiseerd. Tabel 7: Stikstofdioxide (NO2) grenswaarde Norm grenswaarde
11
3
200 (µg/m ) Locatie naam
Aantal overschrijdingen
Geijsterseweg
2010 (a)
2010 (i)
201 (a)
2018 (i)
0
0
0
0
Uit tabel 6 blijkt dat er vanwege de realisatie van onderliggend project sprake is van een minimale toename van de concentratie stikstofdioxide (0,1). De maximale toename van stikstofdioxide mag volgens de Wet luchtkwaliteit 0,4 microgram/m³ zijn (1% van 40). Dit betekent dat deze ontwikkeling op deze locatie niet in betekende mate bijdraagt (NIBM) aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. 12
Tabel 8: Fijn stof (PM10) Jaargemiddelde grenswaarde (exclusief correctie ) Norm grenswaarde in µg/m
3
40 Berekende concentratie in µg/m (exclusief correctie) 3
Locatie naam
Geijsterseweg*
2010 (a)
2010 (i)
verschil
2018 (a)
2018 (i)
verschil
26,0
26,0
0
24,2
24,2
0
* 10 meter uit de wegrand
11 12
Uurgemiddelde dat 18 keer per kalenderjaar mag worden overschreden. Conform bijlage behorende bij artikel 12, zesde lid, van de Meetregeling luchtkwaliteit 2005, is er een correctie toegepast voor het buitenbeschouwing laten van concentraties zwevende deeltjes die zich van nature in de lucht bevinden en die niet schadelijk zijn voor de gezondheid van de mens. De correctie van zwevende deeltjes bedraagt op grond van de bijlage bij de Meetregeling luchtkwaliteit 2005 voor de gemeente Meerlo-Wanssum 3 µg/m³ (jaargemiddeld) en 6 dagen per jaar (dagnorm).
Hoofdstuk 8
49
Tabel 9: Fijn stof (PM10) Jaargemiddelde grenswaarde (inclusief correctie) Norm grenswaarde in µg/m
3
40 Berekende concentratie in µg/m (inclusief correctie ) 3
Locatie naam
13
2010 (a)
2010 (i)
Verschil
2018 (a)
2018 (i)
Verschil
23
23
0
21,2
21,2
0
Geijsterseweg
Tabel 10: Fijn stof (PM10) 24-uurgemiddelde concentratie grenswaarde Norm grenswaarde
14
3
50 (µg/m ) Locatie naam
Aantal overschrijdingen
2010 (a)
2010 (i)
Verschil
2018 (a)
2018 (i)
Verschil
12
12
0
8
8
0
Geijsterseweg
Uit bovenstaande tabellen 8 en 9 blijkt dat er geen toename van de hoeveelheid fijn stof in de lucht plaatsvindt door realisatie van de ontwikkeling. Daarmee is aangetoond dat voor fijn stof door realisatie van onderliggend project een toename van minder dan 1% plaatsvindt (minder dan 0,4 microgram/m3). Tevens vinden er geen extra overschrijdingen plaats (tabel 10). Met bovenstaande conclusies is aangetoond dat de ontwikkeling voldoet aan de Wet luchtkwaliteit 2007 en daarmee doorgang kan vinden.
8.7 Externe veiligheid In het kader van de externe veiligheid is het van belang om een onderzoek uit te voeren naar de invloed van de in de nabijheid aanwezige inrichtingen en transportroutes in relatie tot de bestemmingsplanontwikkeling in het voorliggend plan. Bij externe veiligheid gaat het om het beheersen van de veiligheid van personen in de omgeving van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat de afstand tussen gevoelige bestemmingen en activiteiten met gevaarlijke stoffen voldoende blijft. Externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van degenen die niet bij de risicovolle activiteit zelf zijn betrokken, maar als gevolg van die activiteit wel risico’s kunnen lopen, zoals omwonenden. Het betreft de risico’s die worden veroorzaakt
14
24-uurgemiddelde dat 35 keer per jaar mag worden overschreden.
50
Hoofdstuk 8
door activiteiten binnen en buiten het plangebied, die relevant kunnen zijn voor het plangebied en de toetsing van deze risico’s aan de normen voor externe veiligheid. Concreet gaat het om: • risicoveroorzakende leidingen in en nabij het plangebied; • andere risico-opleverende transportroutes/wegverkeer over water-, spoor- en/of autowegen; • risicoveroorzakende inrichtingen zoals LPG-tankstations en bedrijven. • Luchthavens. Transport Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het beleid gebaseerd op de Nota Risiconormering Vervoer Gevaarlijke Stoffen15 (RNVGS). Deze is recent verder geoperationaliseerd en verduidelijkt middels de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen16. Op basis van de diverse risicoatlassen (wegen, spoorwegen, vaarroutes en buisleidingen) en beschikbare gemeentelijke informatie is vastgesteld dat er géén sprake is van wegen, spoorwegen, vaarroutes en/of buisleidingen die invloed hebben op de externe veiligheid van het beoogde plan op basis waarvan de ligging van de Plaatsgebonden Risico17 10-6 en 10-8 contour bepaald dient te worden alsmede de effecten op het groepsrisico in beeld gebracht moeten worden. Inrichtingen Voor wat betreft inrichtingen, die op grond van hun activiteiten relevant zijn voor de externe veiligheid, is het “Besluit externe veiligheid inrichtingen” (BEVI) van belang. Dit besluit is op 10 juni 2004 in de Staatscourant gepubliceerd en per 26 oktober 2004 in werking getreden. Het BEVI stelt onder andere dat het aspect externe veiligheid moet worden betrokken bij het wijzigen of vaststellen van bestemmingsplannen. Tegelijkertijd met het besluit is een ministeriële regeling in werking getreden waarin onder meer veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten zijn opgenomen voor categoriale bedrijven zoals bijvoorbeeld LPG-tankstations. Het beleid is verankerd in het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen18 (BEVI), de bijbehorende Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen19 (REVI), en verder uitgewerkt 15 16
17
18
19
Kamerstukken II, 1995/96, 24 611, nr. 1. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, juli 2004 Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op een bepaalde plaats verblijft, komt te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval met gevaarlijke stoffen. Besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteitseisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer (Besluit externe veiligheid inrichtingen), Staatsblad 2004, 250 Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 8 september 2004, nr. EV2004084072, houdende regels met betrekking tot afstanden en de wijze van
Hoofdstuk 8
51
/ toegelicht in o.a. de Handleiding Externe Veiligheid Inrichtingen20 en de Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico21. De gemeente is bij het opstellen van de partiële herziening en bij het verlenen van milieuvergunningen wettelijk verplicht de normen uit het BEVI en beperkt de andere wetten na te leven. Dit houdt onder meer in dat er voldoende afstand aangehouden moet worden tussen kwetsbare objecten en risicovolle bedrijven. Tevens houdt dat in dat rekening moet worden gehouden met het totale aantal aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf. Ook moet de regionale brandweer om advies worden gevraagd. Het aspect externe veiligheid brengt zodoende met zich mee dat afstemming tussen de drie taakvelden ruimtelijke ordening, milieu en rampenbestrijding van groot belang is. Conclusie en voorwaarden externe veiligheid: Voor het plangebied zijn de risicobronnen geïnventariseerd (risicokaart provincie Limburg) die van invloed kunnen zijn op het plangebied. Hieruit is gebleken dat er in de directe omgeving geen risicobronnen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde risicobron zit op een afstand van circa 500 meter (Jewagas BV, Busserhofweg Wanssum, milieuvergunning 34/98 opslag van bestrijdingsmiddelen en De Pitstop, Brugstraat 1 Wanssum, milieuvergunning 07-2001, opslag van LPG). De afstand tot de risicobron is echter zodanig dat de plaatsgebonden risicocontour geen rol speelt. Gezien de afstanden tot risicobronnen is er geen sprake van een relevante toename van het groepsrisico in het gebied. De ontwikkeling zelf heft geen risico-contour en brengt dan ook geen extra risico’s met zich mee voor de omgeving.
8.8 Flora- en fauna Ten behoeve van de uitbreiding van Geelen Beton Wanssum BV heeft er een floraen faunaonderzoek plaatsgevonden22. Het rapport waarin het onderzoek staat beschreven is als separate bijlage aan dit rapport toegevoegd. Uit dit onderzoek is de volgende conclusie naar voren gekomen. De aanleg van het opslagterrein van Geelen Beton in het plangebied heeft geen negatieve invloed op beschermde soorten of gebieden. De verwachting is dat broedvogels geen gebruik maken van het plangebied. Maar om het risico van eventuele verstoring uit te sluiten, wordt geadviseerd om het op-
20 21
22
berekening van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico ter uitvoering van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Regeling externe veiligheid inrichtingen), Staatscourant 2004, 183 Handleiding Externe Veiligheid inrichtingen, InfoMil, juni 2004 Handreiking Verantwoordingsplicht Groepsrisico, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, augustus 2004 Quick-scan Flora en fauna. Uitbreiding Geelen Beton, BRO, 24 januari 2007
52
Hoofdstuk 8
slagterrein buiten het broedseizoen te realiseren. Het broedseizoen loopt van half maart tot en met halverwege september. Het is van belang om de zorgplicht altijd in acht te nemen voor de in het wild levende planten en dieren. Dit houdt in dat handelingen die niet noodzakelijk verband houden met het beoogde doel, maar nadelig zijn voor de flora en fauna achterwege moeten blijven.
8.9 Cultuurhistorie en landschap Het plangebied is gelegen in de gemeente Meerlo – Wanssum. Het grondgebied van de gemeente Meerlo-Wanssum heeft van noordwest naar zuidoost een maximale lengte van ruim tien kilometer, van zuidwest naar noordoost een breedte van ten hoogste vijf kilometer. Binnen de grenzen van de gemeente Meerlo-Wanssum zijn een drietal bodemtypen te onderscheiden: rivierdalgebied, hogere en lagere zandgronden. In de beek- en rivierdalen wisselen zandige en kleiige sedimenten elkaar af of komen deze in een mengvorm voor, maar voor het merendeel is de Meerlose bodem uit zand samengesteld. Op de bodemkaart bestaat het plangebied uit hoge bruine enkeerdgronden. Deze gronden zijn als sinds lange tijd in gebruik door de landbouw. Deze gronden worden veel aangetroffen aan de westzijde van de Maas. In de negentiende eeuw was de nijverheid van Meerlo – Wanssum van weinig importantie. Rond 1814 waren hier de gebruikelijke bedrijfjes gevestigd die aan de plaatselijke afzetmarkt hun bestaan te danken hadden. In 1934 werd het havencomplex officieel geopend. Aan weerszijden van het kanaal werden er bouwterreinen opgespoten. Op een van deze bouwterreinen (westelijke) vestigde N.V. Encko betonindustrie zich. Het bedrijf is in de loop der jaren gegroeid en van naam veranderd (Geelen beton Wanssum BV). Gezien de bodemsamenstelling (hoge bruine enkeerdgronden) is het plangebied naar alle waarschijnlijkheid altijd in gebruik geweest door de landbouw. Het plangebied ligt in een grootschalig akkercomplex op korte afstand van de Maas. Landschappelijke elementen in de directe omgeving is de populierensingel behorende bij een woonhuis ten noorden van het plangebied en drie solitaire eikenbomen rondom het kappelletje ten zuiden van het plangebied. De omgeving is verder een open akkergebied. Het huidige opslagterrein heeft aan de zijde van de Geijsterseweg een smalle groenstrook van ruig gras zonder opgaande begroeiing. In de groenstrook bij de ingang van het terrein staan wel enkele bomen. Voor de opvang van regenwater is een watergang gelegen aan de westrand van het plangebied. Deze watergang zal hier verdwijnen met de uitbreiding van het opslagterrein.
Hoofdstuk 8
53
Op het huidige opslagterrein blijkt de opslag ongeveer twee meter hoog te zijn. Omdat de omgeving erg open is zal het opslagterrein met deze hoge materialen de aandacht trekken. Het doel van landschappelijk inpassen is om de confrontatie van het opslagterrein met het open landschap te verzachten. Een groenzone rondom het terrein is hier het middel voor. De groenzone verminderd het zicht op de opslag vanaf de Geijsterseweg, de weg ’t Zand en Gouveneur Houbenstraat. In de groenzone wordt ook ruimte ingericht voor de berging van regenwater. Er is een landschappelijke inrichting gemaakt die aan dit bestemmingsplan separaat wordt toegevoegd. Geelen beton Wanssum BV zal het terrein inrichten op basis van het inrichtingsplan.
8.10 Archeologische waarden Synthegra heeft in opdracht van Aeres Milieu een archeologisch bureau- en karterend veldonderzoek uitgevoerd voor het plangebied23. Het rapport is als seperate bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd. De conclusies uit het rapport zijn overgenomen in dit bestemmingsplan. Op basis van het bureauonderzoek is aan het plangebied een hoge archeologische verwachting toegekend voor vindplaatsen uit het laat-paleolithicum tot en met de nieuwe tijd. Het verwachtingsmodel is getoetst door het inventariserend velddonderzoek Het doel van het archeologisch onderzoek was, een antwoord te vinden op 5 vragen. De vragen en antwoorden staan hieronder weergegeven. 1. Waaruit bestaat de ondergrond en is het bodemprofiel intact? De bodem bestaat uit zand dat met toenemende diepte minder siltig, minder niet meer humeus, grindrijker en grofzandiger van samenstelling wordt. Bodemkundig gezien kunnen er twee paketten worden onderscheiden. Het bovenste pakket (beschreven als Aa-horizont) bestaat uit een bruingrijs, sterk siltig, matig humeus, zwak grindig en fijnzandig dek, dat een dikte heeft die varieert tussen de 30 en 80 cm. De gemiddelde dikte ligt rond de 50 cm. Het bodemprofiel is intact, waarbij wel dient worden opgemerkt dat de bovenste 40 cm is verploegd. Het onderste pakket is een zogenaamde begraven verbruiningsbodem aanwezig. In de meeste boringen is het bodemprofiel intact. Deze bestaat uit een oranjebruin gekleurd Ahb-horizont, (dikte van 10-40 cm) gevolgd door een
23
Bureauonderzoek en karterend veldonderzoek d.m.v. boringen Geijsterseweg te Wanssum, gemeente Meerlo-Wanssum, Synthegra rapport P0502789, kenmerk SKO/UIT/SAW/P0502789, Roermond, 28 februari 2008.
54
Hoofdstuk 8
bruinoranje gekleurde Bsb-horizont (dikte 10-20 cm) en de geelgekleurde Chorizont. 2. Zijn er archeologische vindplaatsen in het plangebied aanwezig? In geen van de boringen zijn archeologische resten of indicatoren aangetroffen, die wijzen op de aanwezigheid van een archeologische vindplaats. De kans dat er een archeologische vindplaats binnen het plangebied aanwezig is, wordt daarom klein geacht. Op grond van bovenstaande zijn onderzoeksvragen 3 en 4 niet van toepassing. 3. Op welke diepte liggen de aangetroffen archeologische resten? 4. Wat is al te zeggen over de omvang, aard, datering en fysieke kwaliteit van de aangetroffen archeologische resten? 5. In hoeverre worden eventueel aanwezige archeologische resten bedreigd door de voorgenomen ontwikkeling van het gebied? Er worden geen archeologische resten binnen het plangebied verwacht, waardoor er ook geen bedreiging van deze resten kan plaatsvinden. Het ontbreken van archeologische indicatoren bij zowel het onderzoek van Vestigia als het huidige booronderzoek geeft in combinatie met de ligging van het plangebied in een geulvormige riviervlakte aan, dat de kans om hier archeologische vindplaatsen aan te treffen laag is. Daarom kan de hoge archeologische verwachting uit het bureauonderzoek voor het plangebied worden bijgesteld naar een lage verwachting voor alle archeologische perioden. Op grond van de resultaten van het onderzoek wordt er voor het plangebied geen vervolgonderzoek aanbevolen. Bovenstaand advies vormt een zogenaamd selectie-advies. Met nadruk wil Synthegra erop wijzen dat dit selectieadvies nog niet betekent dat er al bodemverstorende activiteiten of daarop voorbereidende activiteiten kunnen worden ondernomen. De resultaten van het onderzoek zullen worden getoetst door het bevoegd gezag (gemeente Meerlo-Wanssum), dat op basis van het uitgebrachte advies een besluit zal nemen. Geadviseerd wordt daarom om contact op te nemen met de gemeente Meerlo-Wanssum. Er is getracht een zo gefundeerd mogelijk advies te geven op grond van de gebruikte onderzoeksmethoden. De aanwezigheid van archeologische sporen of resten in het plangebied kan nooit volledig worden uitgesloten. Synthegra wil er daarom op wijzen dat men bij bodemverstorende activiteiten alert dient te zijn op de aanwezigheid van archeologische waarden. Mochten er tijdens de geplande werkzaamheden toch archeologische waarden worden aangetroffen, dan geldt conform artikel
Hoofdstuk 8
55
53 van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (WAMZ, 2007) een meldingsplicht bij het bevoegd gezag, de gemeente Meerlo-Wanssum.
8.11 Belemmeringen In de directe omgeving van het plangebied zijn hoogspanningskabels aanwezig. Op het plangebied of in de directe omgeving zijn geen transportleidingen o.i.d. in de grond op de locatie of in de nabije omgeving van het projectgebied.
56
Hoofdstuk 8
9.
JURIDISCHE VERANKERING
In aanvulling op hetgeen is beschreven in hoofdstuk 3 (regeling geluidzones), geldt dat de uitbreiding (en bestemmingswijziging) van het opslagterrein van Geelen, alsook de te amoveren woningen als specifieke bestemmingen (respectievelijk “Bedrijventerrein BT”, “Agrarische doeleinden A”, “Agrarische doeleinden, gebied met lanndschappelijke en natuurwaarden Aln” zijn opgenomen op de plankaart. Deze bestemmingen laten geen gebouwen toe en zijn overeenkomstig de geldende bestemmingen uit het bestemmingsplan “Haven- en industrieterrein Wanssum” en het bestemmingsplan “Buitengebied”. Deze bestemmingen zijn inhoudelijk een op een overgenomen om precedentvorming te voorkomen.
Hoofdstuk 9
57
58
Hoofdstuk 9
10. FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID
De kosten en uitvoering van het initiatief berusten volledig bij Geelen Beton Wanssum BV. De economische uitvoerbaarheid van onderhavig bestemmingsplan is enerzijds vastgelegd in een anterieure overeenkomst tussen de bewoners van de betrokken te amoveren woningen en de betrokken bedrijven en anderzijds in een exploitatieovereenkomst tussen gemeente en bedrijven (waarin onder andere ook het aspect planschade is verankerd).
Hoofdstuk 10
59
60
Hoofdstuk 10
11. VOOROVERLEG
Voordat het plan in procedure wordt gebracht, wordt een inspraakprocedure doorlopen en wordt het plan ter advies aan verschillende instanties aangeboden. De resultaten van de inspraak en het overleg zijn in onderstaande paragrafen opgenomen.
Inspraak Per 1 juli 2005 is de Wet Uniforme openbare voorbereidingsprocedure (Wet UOV) in werking getreden (Wet van 24 januari 2002, Stb. 2002, 54. Zie ook: Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb (Staatsblad 2005, 282) en het tijdstip van inwerkingtreding (Staatsblad 2005, 320)). De inspraakverplichting is daarmee vervallen. Dat betekent dat ruimtelijke plannen (o.a. bestemmingsplannen) worden voorbereid met toepassing van de UOV (Awb). Dat neemt niet weg dat het de gemeente vrij staat toch inspraak te verlenen (bijvoorbeeld op grond van de gemeentelijke inspraakverordening). In relatie daarmee bepaalt artikel 150 van de Gemeentewet onder meer dat in een gemeentelijke inspraakverordening moet worden geregeld op welke wijze personen en rechtspersonen hun mening kenbaar kunnen maken.
6.1 Vooroverleg Voorliggend bestemmingsplan is ter advisering aangeboden aan de diverse betrokken instanties. Het vooroverleg heeft geleid tot enkele aanpassingen in het ontwerp-plan. Naar aanleiding van het vooroverleg werden reacties ontvangen van: 1. Provincie Limburg; 2. Waterschap Peel en Maasvallei, brief d.d. 2 september 2008; 3. Rijkswaterstaat, brief d.d. 17 december 2008; De ontvangen reacties in het kader van het vooroverleg worden hierna kort samengevat, waarbij na elk onderwerp het gemeentelijke standpunt is verwoord. Ad 1.
Provincie Limburg, afdeling Ruimtelijke Ontwikkeling
Opmerking provincie
Hoofdstuk 11
61
Van Provincie-zijde zijn er geen opmerkingen gemaakt inzake de inhoudelijke planologisch-juridische regeling in dit bestemmingsplan. Wel zijn er enkele kanttekeningen geplaatst bij de akoestische berekeningen van de geluidszone. Standpunt gemeente Gezien het ontbreken van de niet-planologisch-juridische relevantie voor de planstukken, worden de opmerkingen voor kennisgeving aangenomen, maar leiden deze niet tot aanpassing van de planstukken. Ad. 2.
Waterschap Peel en Maasvallei
Opmerkingen Waterschap Peel en Maasvallei Ten aanzien van de berging van hemelwater worden nadere eisen gesteld aan de vormgeving en capaciteit van de wadi en wordt verzocht om toe te zien op het niet toepassen van uitloogbare materialen (zink, lood en koper). Rekening houdend met deze aandachtspunten, kan een positief wateradvies worden afgegeven. Standpunt gemeente De nadere eisen worden in acht genomen. Voor het overige wordt de reactie voor kennisgeving aangenomen. Ad. 3.
Rijkswaterstaat
Opmerkingen Rijkswaterstaat a) Er wordt gewezen op een aantal foutieve verwijzingen in de planstukken, alsmede een aantal suggestoes gedaan ten behoeve van een betere redactie in de toelichting.; b) Compensatie inzake de bergingscapaciteit van het waterbergend rivierbed, dient plaats te vinden in het kader van de aan te vragen Wbr-vergunning; c)
Valt de te realiseren groenzone binnen of buiten de bedrijvenbestemming en is hier sprake van het realiseren van een wal?
Standpunt gemeente a) De verwijzingen en redactie zijn allen aangepast danwel geactualiseerd; b) De opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen en meegenomen in het kader van het Wbr-vergunningstraject; c)
De te realiseren groenzone valt buiten de bedrijvenbestemming, maar past in zijn voorgenomen vormgeving binnen de ter plaatse geldende agrarische bestemming(en). Er is in dit kader geen sprake van een te realiseren geluidswal.
62
Hoofdstuk 11